Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juli 2016
gepubliceerd op 04 augustus 2016

Koninklijk besluit met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2016003261
pub.
04/08/2016
prom.
10/07/2016
ELI
eli/besluit/2016/07/10/2016003261/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JULI 2016. - Koninklijk besluit met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit, genomen op basis van de bepalingen van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, dat ik de eer heb U ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de wettelijke regeling te wijzigen die van toepassing is op de instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven, en die momenteel wordt beheerst door het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven.

I. Algemene overwegingen A. Dit besluit ligt in het verlengde van het koninklijk besluit van 18 april 1997, dat aanvankelijk werd goedgekeurd ter bevordering van beleggingen in groeibedrijven en niet-genoteerde vennootschappen.

Door de evolutie van de financiële markten en de financiële reglementering sinds 1997 diende het wettelijke kader voor de betrokken openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging (hierna "privaks" genoemd) echter grondig te worden hervormd.

Het ontwerpbesluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, heeft twee belangrijke doelstellingen.

De ontwerptekst viseert de alternatieve instellingen voor collectieve belegging die beleggen in niet-genoteerde vennootschappen en in jonge groeibedrijven. Ter zake moet worden opgemerkt dat de ondernemingen uit dat segment - ondanks hun groot economisch potentieel - tot de ondernemingen behoren die het moeilijkst krijgentoegang tot financiering om de nodige financiële middelen op te halen voor de uitbouw van hun werkzaamheden. De versterking van de financiële structuur en van het investeringsvermogen van niet-genoteerde vennootschappen en jonge groeibedrijven draagt meer specifiek bij tot de ontwikkeling van nieuwe activiteiten of de (technologische) vernieuwing van bestaande activiteiten en stimuleert de vernieuwing.

Verder wordt ook verwacht dat beleggingen door instellingen voor collectieve belegging in bedrijven de professionalisering van het beheer van die bedrijven ten goede komen. Meer algemeen strekken de geplande maatregelen er in fine ook toe het behoud van bestaande en het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen te garanderen.

Het ontwerpbesluit streeft dus naar een verbetering van de financiering van een belangrijke sector van de reële economie, terwijl het tegelijkertijd ook de informatieverstrekking aan en de bescherming van de beleggers in het kader van de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen garandeert.

Dit ontwerpbesluit vloeit voort uit de goedkeuring van de wet van 19 april 2014 tot omzetting van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/6/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010. Deze wet heeft immers het toepassingsgebied van de wetgeving over de instellingen voor collectieve belegging verduidelijkt, zodat zonder twijfel vaststaat dat het voortaan ook de private equity-fondsen of daarmee gelijkgestelde fondsen omvat. Die fondsen moeten hun werkzaamheden voortaan dus binnen de door die wetgeving uitgetekende krijtlijnen verrichten. Daarbij moet worden opgemerkt dat de wet van 19 april 2014 de alternatieve instellingen voor collectieve belegging slechts onder strikte voorwaarden toelaat om hun financiële middelen bij het publiek op te halen. Wanneer zo'n instelling dus een beroep wenst te doen op het publiek, zal zij moeten opteren voor één van de daartoe door de wet gecreëerde statuten (instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, instelling voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die belegt in financiële instrumenten en liquide middelen, vastgoedbevak of privak). Er moet echter worden opgemerkt dat bepaalde aspecten van het bij het koninklijk besluit van 18 april 1997 vastgestelde statuut van privak in dat verband voor problemen lijken te zorgen; ter zake wordt verwezen naar onderstaande overwegingen over de aspecten van de regeling die het U ter ondertekening voorgelegde ontwerp wil wijzigen. Zonder aanpassing van het bij het koninklijk besluit van 18 april 1997 georganiseerde wettelijke kader, zou het voor een private equity-fonds moeilijk worden om voor de financiering van zijn werkzaamheden een beroep te doen op het publiek.

B. Formeel gezien strekt de geplande wijziging ertoe de geldende reglementering af te stemmen op de verschillende veranderingen die de voorbije jaren in de wetgeving zijn doorgevoerd, waaronder met name : -de inwerkingtreding van de wet van 19 april 2014 en van het bij Richtlijn 2011/61/EU uitgewerkte kader (zie hierboven); - de inwerkingtreding van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt; - de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 14 november 2007 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt; en - de goedkeuring van verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen.

De wettelijke regeling van het koninklijk besluit van 18 april 1997 wordt met name op de volgende punten gewijzigd door het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd : - Over het algemeen worden in het nieuwe koninklijk besluit dezelfde terminologie en concepten gebruikt als in de wet van 19 april 2014; - Privaks moeten verplicht als naamloze vennootschap of als commanditaire vennootschap op aandelen worden opgericht. In tegenstelling tot het koninklijk besluit van 18 april 1997 is in het ontwerpbesluit geen sprake meer van de formule van het gemeenschappelijk beleggingsfonds; - De regels over het beleggingsbeleid en de toegelaten activa zijn gemoderniseerd en vereenvoudigd. Net als in het koninklijk besluit van 18 april 1997 wordt natuurlijk van de privak verwacht dat zij zich toespitst op beleggingen in financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen en door genoteerde vennootschappen die een bepaalde omvang niet overschrijden. Toch beschikt de instelling voortaan over een grotere vrijheid met betrekking tot de wijze waarop zij haar beleggingen structureert (equity, mezzaninefinanciering, schuldbewijzen, aandeelhoudersleningen...), wat die structurering vergemakkelijkt, zonder te raken aan de doelstelling van de beleggersbescherming. Het vereiste om minstens 50 % van de activa in aandelen te beleggen, is aldus niet meer behouden. Bovendien heeft de privak meer vrijheid om te beslissen over de verdeling van haar portefeuille over genoteerde en niet-genoteerde vennootschappen. In dat verband is immers geoordeeld dat ook dit aspect tot de beoordelingsbevoegdheid van de raad van bestuur moet behoren wanneer die het beleggingsbeleid van de privak vastlegt; het minimumpercentage van activa dat de privak in niet-genoteerde vennootschappen belegt, moet minimaal 25 % bedragen.

Ook zal de privak kunnen beleggen in de categorieën van activa die openstaan voor de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (met uitzondering van de derivaten die voor andere dan dekkingsdoeleinden worden gebruikt), en dit tot maximaal 30 % van haar activa. Deze tweede - secundaire - pijler van de regels die het beleggingsbeleid van de privaks beheersen, strekt ertoe een efficiënter beheer van de portefeuille van de privaks mogelijk te maken. Vanuit dezelfde optiek zullen de privaks ook niet-toegewezen liquide middelen mogen bezitten ten belope van meer dan 30 % van hun activa, op voorwaarde dat die liquide middelen tijdelijk worden gehouden. - Het ontwerpbesluit moderniseert ook de geldende regels inzake de spreiding van de beleggingen. Ter zake geldt als basisbeginsel dat de privaks de door hen gehanteerde risicospreidingscriteria in hun statuten moeten vastleggen. Overigens wordt verduidelijkt dat geen enkele verrichting van de privak of van een van haar dochtervennootschappen tot gevolg mag hebben dat zij een risicopositie van meer dan 20 % van haar nettoactief op één enkele tegenpartij zou verwerven, of dat een bestaande overschrijding van de 20 % drempel daardoor nog zou toenemen.

Het ontwerpbesluit voorziet daarentegen niet langer in een beleggingsbegrenzing in de vorm van een maximumbedrag. Een aldus uitgedrukte begrenzing lijkt niet adequaat te zijn, gelet op de mogelijke verschillen in omvang tussen de verschillende instellingen voor collectieve belegging; - Het ontwerpbesluit begrenst de maximale statutaire schuldratio van de privak op 10 % van haar statutaire activa. Er wordt in een afzonderlijke begrenzing voorzien voor de niet-opgevraagde bedragen bij de verwerving van niet-volgestorte financiële instrumenten, voor de niet-gebruikte bedragen van een kredietfaciliteit of een lening verstrekt door de privak, en voor de zekerheden en garanties toegekend ter garantie van de verplichtingen van derden. Die bedragen mogen, gecumuleerd met de statutaire schuldenlast, niet meer bedragen dan 35 % van de statutaire activa. Bovendien wordt voorzien in een op 65 % vastgestelde derde begrenzing van de schuldratio op geconsolideerd niveau, indien de privak controledeelnemingen in andere entiteiten houdt; er wordt in een soortgelijke regeling voorzien voor het geval waarin de privak controledeelnemingen, in overeenstemming met de IFRS-normen, tegen reële waarde waardeert in plaats van ze op te nemen met toepassing van de consolidatiebeginselen; - De privaks zullen verplicht zijn de IFRS-normen toe te passen, zoals die door de Europese Commissie zijn goedgekeurd krachtens artikel 3 van verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen; - De regels inzake de voorkoming van belangenconflicten worden verfijnd en aangepast; - Wat de openbaarmaking van gegevens betreft, verwijst het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, naar het koninklijk besluit van 14 november 2007 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt; en - De regels over de verplichte resultaatuitkering zijn afgestemd op de voor vastgoedbevaks geldende regeling. Te noteren valt dat het verboden is een dividend uit te keren als de maximale schuldratio wordt overschreden.

Er moet worden onderstreept dat dit besluit aansluit bij de nieuwe reglementaire architectuur die uit de omzetting van Richtlijn 2011/61/EU voortvloeit. De instellingen voor collectieve belegging die beleggen in de categorieën van activa waarop dit besluit van toepassing is, zijn immers alternatieve instellingen voor collectieve belegging, die per definitie niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG1. Voor zover zij geen beheervennootschap heeft aangesteld, is de privak dus onderworpen aan de bepalingen van deel II van de wet van 19 april 2014 en aan de bepalingen van verordening 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht, die van toepassing zijn op alle beheerders van alternatieve instellingen voor collectieve belegging (geharmoniseerde regels over de beheerder die uit Richtlijn 2011/61/EU voortvloeien). In alle gevallen zal de privak, als openbare alternatieve instelling voor collectieve belegging, onderworpen zijn aan de bepalingen van boek I van deel III van de wet van 19 april 2014 die van toepassing zijn op de alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht (`productregels'). Als een beheervennootschap is aangesteld, dient deze zich te conformeren aan de bepalingen van deel IV van dezelfde wet, die van toepassing zijn op de beheervennootschappen die openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging beheren.

De bepalingen van dit besluit moeten dus samen worden gelezen met de wet van 19 april 2014 en met verordening 231/2013. Zo nodig, verduidelijkt de commentaar bij de artikelen de samenhang tussen de bepalingen van het ontwerpbesluit, enerzijds, en de wet van 19 april 2014 en verordening 231/2013, anderzijds.

Er wordt verduidelijkt dat het in se niet verboden is om het statuut van privak te cumuleren met de specifieke, door het Europees recht ingevoerde statuten van de alternatieve instellingen voor collectieve belegging. Ter zake wordt bijvoorbeeld verwezen naar het Euveka-statuut, dat werd ingevoerd bij verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen, alsook naar de verordening over de Europese langetermijninvesteringsfondsen (ELTIF). In dergelijk geval zullen de vereisten van beide statuten echter cumulatief moeten worden nageleefd. Deze overwegingen gelden overigens uitsluitend als de betrokken regelingen niet onverenigbaar zijn.

C. Er is systematisch rekening gehouden met de door de Raad van State in zijn advies geformuleerde opmerkingen : het ontwerp is aan die opmerkingen aangepast, met uitzondering van de definitie van de begrippen "genoteerde vennootschap" en "niet-genoteerde vennootschap" (zie de opmerking van de Raad van State over artikel 2 van het ontwerpbesluit). Volgens de in het ontwerp gevolgde benadering is een genoteerde vennootschap een vennootschap waarvan de aandelen tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, dan wel op een MTF worden verhandeld. Daarentegen is een niet-genoteerde vennootschap een vennootschap waarvan de aandelen dat kenmerk niet vertonen. De Raad van State merkt ter zake op dat het ontwerpbesluit naar het begrip "niet-genoteerde vennootschap" zou moeten verwijzen als bedoeld in de wet van 19 april 2014, nl. een vennootschap waarvan de aandelen niet tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten; deze definitie vermeldt echter niet de verhandeling op een MTF. Ter zake wordt opgemerkt dat het dispositief van dit besluit niet tot gevolg heeft dat wordt afgeweken van de bepalingen van de wet van 19 april 2014 waarin het begrip "niet-genoteerde vennootschap" wordt gebruikt (zie de artikelen 76 tot 83 van die wet over de geldende maatregelen wanneer een AICB de controle over een niet-genoteerde vennootschap verwerft). De begrippen "genoteerde vennootschap" en "niet-genoteerde vennootschap" worden hier immers in een andere context gebruikt, nl. in het kader het door de privaks te volgen beleggingsbeleid. Aangezien dit ontwerp er met name toe strekt de financiering te vergemakkelijken van de vennootschappen waarvan de aandelen noch op een gereglementeerde markt, noch op een MTF zijn genoteerd, zou het, gelet op de doelstelling van de genomen maatregelen, niet aangewezen zijn dat het begrip "niet-genoteerde vennootschap" ook de vennootschappen viseert waarvan de aandelen op een MTF zijn genoteerd.

II. Commentaar bij de artikelen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit artikel vermeldt de wettelijke basis op grond waarvan een categorie kan worden gecreëerd van openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming die beleggen in de door het ontwerpbesluit geviseerde categorieën van activa (niet-genoteerde vennootschappen en kleinschalige genoteerde vennootschappen).

De alternatieve instellingen voor collectieve belegging die door dit koninklijk besluit worden beheerst, zijn van het besloten type. Hun rechten van deelneming worden dus noch doorlopend uitgegeven, noch op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa ingekocht op basis van de inventariswaarde. Die keuze kan worden verklaard door het feit dat de activa van de privaks, bij gebrek aan een liquide markt, niet vlot realiseerbaar zijn.

Het vereiste inzake de notering op een gereglementeerde markt moet tegen die achtergrond worden gezien : op die manier wordt de aandeelhouders van de privak die hun belegging te gelde zouden willen maken, een zekere liquiditeit geboden.

Privaks moeten verplicht als naamloze vennootschap of als commanditaire vennootschap op aandelen worden opgericht. De rechtsvorm van het gemeenschappelijk beleggingsfonds is met andere woorden niet meer toegestaan.

Art. 2.Dit artikel definieert een aantal begrippen die worden gebruikt in het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd.

Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt het begrip "genoteerde vennootschap" uitsluitend gedefinieerd op basis van de toestand met betrekking tot de aandelen van de betrokken vennootschap (en niet op basis van alle door de vennootschap uitgegeven effecten).

Een vennootschap die obligaties heeft uitgegeven die tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten of op een MTF worden verhandeld, wordt dus niet als een genoteerde vennootschap beschouwd in de context van dit koninklijk besluit.

De regels van het Belgische boekhoudrecht zullen worden toegepast bij de beoordeling of de consolidatieplicht geldt. De bepaling van de consolidatiekring zal daarentegen onderworpen zijn aan de IFRS-normen, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie met toepassing van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1606/2002.

Er werd een definitie ingevoerd van het begrip "netto-inventariswaarde". Voor verduidelijking van de begrippen die in de definitie worden gebruikt, verwijzen we naar de relevante bepalingen van de IFRS-normen. HOOFDSTUK II. - Inschrijvingsvoorwaarden Dit hoofdstuk handelt over de inschrijvingsvoorwaarden voor de privak, zowel vanuit het oogpunt van het inschrijvingsdossier als vanuit het oogpunt van de inhoud van de statuten en van de keuze van de bewaarder en de beheervennootschap. Afdeling I. - Inschrijvingsdossier

Art. 3.Deze bepaling verduidelijkt welke informatie moet worden opgenomen in het inschrijvingsdossier dat aan de FSMA wordt overgelegd.

Naast een aantal inlichtingen over de bestuurs- en beheerstructuur van de privak (kopie van de statuten, samenstelling van de vennootschapsorganen, opgave van de identiteit van de commissaris, beheerorganisatie en -structuur, gemaakte keuzes inzake de uitoefening van de beheertaken,...), zal dat dossier ook een gedetailleerde beschrijving moeten bevatten van haar beleggingsbeleid.

Van de privak wordt immers verwacht dat zij - per beleggingscategorie - de doelstellingen van het beleggingsbeleid definieert. In die beschrijving zal rekening moeten worden gehouden met alle aspecten die nuttig zijn naargelang het geval, en zullen minstens de in artikel 3 opgesomde elementen moeten worden opgenomen. Ter zake dienen met name de volgende punten te worden vermeld : ? Er moet een beschrijving worden gegeven van de beleggingscriteria (sector en kenmerken) op basis waarvan de vennootschappen en de projecten zullen worden geselecteerd waarin de instelling voor collectieve belegging zal beleggen. ? Meer algemeen dient ook de gedetailleerde samenstelling van de portefeuille te worden verduidelijkt, per munt en op grond van geografische en sectorale criteria, alsook de geplande verdeling tussen de beleggingen in genoteerde en niet-genoteerde vennootschappen. ? Tot slot dient de instelling voor collectieve belegging haar beleid te beschrijven inzake het houden van liquide middelen. ? In voorkomend geval, moet bij de beschrijving van het beleggingsbeleid een programma worden gevoegd inzake het in overeenstemming brengen van de beleggingen met de bepalingen van het besluit over het beleggingsbeleid (zie artikel 17, § 1) : dat programma dient, met naleving van artikel 22 (zie hieronder), in te gaan op de verwachte evolutie van de portefeuille tijdens de aanvangsfase van de werkzaamheden van de privak en op de tijdshorizon waartegen haar beleggingen volledig zullen worden geacht in conformiteit te zijn met de bepalingen van het besluit over het beleggingsbeleid. ? Het vergunningsdossier moet ook een minimum beleggingsbudget bevatten voor de opstartperiode van de privak, dat inzonderheid balansen, prospectieve resultatenrekeningen en kasstroomoverzichten omvat.

De bepalingen van dit besluit vormen een regeling tot reglementering van een bijzondere categorie van openbare instellingen voor collectieve belegging, die cumulatief moet worden toegepast met de wettelijke regeling die uit de AIFMD voorvloeit. Ter zake moet worden onderstreept dat een vennootschap enkel als privak zal kunnen worden ingeschreven als haar beheerder (de beheervennootschap of de `interne' beheerder bij een zelfbeheerde instelling) over een vergunning beschikt conform deel II van de wet van 19 april 2014. Indien een buitenlandse beheervennootschap wordt aangesteld, zal deze moeten voldoen aan de vereisten van de artikelen 334 en 335 van voornoemde wet, wat inzonderheid impliceert dat de beheeractiviteit via een in België gevestigd bijkantoor moet worden verricht.

Art. 4.Deze bepaling wordt genomen op basis van artikel 201 van de wet van 19 april 2014, in combinatie met artikel 108 van de Grondwet, en handelt over de actualisering van het inschrijvingsdossier. Afdeling 2. - Aanvaarding van de statuten

Art. 5.Deze bepaling vindt haar wettelijke grondslag in artikel 212 van de wet van 19 april 2014, dat de Koning machtigt om de minimuminhoud van de statuten vast te stellen. Die minimuminhoud komt gedetailleerd aan bod in Bijlage A bij het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd.

De lijst in Bijlage A bij het besluit zal moeten worden aangevuld met de elementen die vereist zijn krachtens het Wetboek van Vennootschappen.

Art. 6.Dit artikel vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 212 van de wet van 19 april 2014.

Het ontwerpbesluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, gaat uit van het beginsel dat privaks andere effecten dan aandelen (bv. obligatieleningen) kunnen uitgeven onder de voorwaarden van het gemeen vennootschapsrecht. De uitgifte van effecten die het kapitaal niet vertegenwoordigen, als tegenprestatie voor een bijdrage die niet economisch kan worden gewaardeerd en dus niet voldoet aan de definitie van een inbreng in geld of in natura (bv. een inbreng van nijverheid), is echter in ieder geval verboden.

Art. 7.Dit met toepassing van artikel 212 van de wet van 19 april 2014 genomen artikel strekt ertoe de privak een aantal specifieke verplichtingen op te leggen bij een kapitaalverhoging.

Aangezien de regeling die het U ter ondertekening voorgelegde ontwerpbesluit wenst in te voeren, parallel loopt met de regeling voor vastgoedbevaks, wordt hiervoor verwezen naar de commentaar in het verslag aan de Koning bij dat besluit2. Afdeling 3. - Bewaarder

Art. 8.Conform artikel 51 van de wet van 19 april 2014 zal de privak een bewaarder moeten benoemen. Die bewaarder zal artikel 51 en volgende, alsook de aanvullende regels vervat in artikel 216 en volgende van voornoemde wet moeten naleven. Op basis van de machtiging van artikel 219 van de wet, vertrouwt dit artikel de bewaarder van de privak een aantal bijkomende opdrachten toe. Hoewel die niet als dusdanig in artikel 55 van de wet worden vermeld (ook niet in Richtlijn 2011/61/EG overigens), lijken die bijkomende opdrachten toch een aanzienlijke toegevoegde waarde te hebben en zijn zij daarom in het ontwerpbesluit opgenomen. In die bijkomende opdrachten wordt overigens ook voorzien voor de andere categorieën van openbare AICB's naar Belgisch recht : van de bewaarder eisen dat hij zich ervan vergewist dat de activa in bewaring overeenstemmen met de in de boekhouding van de privak vermelde activa, en dat de beleggingsbeperkingen worden gerespecteerd, maakt logischerwijze immers deel uit van zijn toezichtstaken. HOOFDSTUK III. - Werking Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 9.Dit artikel handelt over de gevallen waarin de privak de vorm aanneemt van een commanditaire vennootschap op aandelen die wordt bestuurd door een zaakvoerder-rechtspersoon die het volledige bestuur van de privak voor zijn rekening neemt. Het ontwerpbesluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, bepaalt dat de leiders van de zaakvoeder-rechtspersoon in dat geval moeten voldoen aan de artikelen 206 en 207 van de wet van 19 april 2014 over de professionele betrouwbaarheid en de passende deskundigheid van de leiders. Het spreekt voor zich dat in dat geval ook de artikelen 25 tot 32 en 208 tot 209 van dezelfde wet over de beleidsstructuur van toepassing zullen zijn op de privak zelf en/of op haar zaakvoerder-rechtspersoon, afhankelijk van de locatie van de beleidsstructuur waarvoor de privak heeft geopteerd (bij de privak zelf of bij de zaakvoerder-rechtspersoon). Afdeling 2. - Vergoedingen, provisies en kosten

Art. 10.Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de regeling inzake de vergoedingen, provisies en kosten.

De eerste paragraaf van artikel 10 regelt de wijze waarop de vergoeding van de beheervennootschap en van de leiders van de instelling voor collectieve belegging wordt bepaald, volgens soortgelijke beginselen als die waarvan sprake in het koninklijk besluit van 18 april 1997. Deze regel strekt ertoe belangenconflicten te voorkomen en te verhinderen dat de beheerders voordeel zouden halen uit een niet-gerechtvaardigde rotatie van de portefeuille.

Er wordt echter een nuance aangebracht ten opzichte van de regeling van het koninklijk besluit van 18 april 1997. Het derde lid verduidelijkt dat de variabele vergoeding van de beheervennootschap, in afwijking van het tweede lid, kan worden bepaald op basis van een percentage van de nettoinventariswaarde van de privak, voor zover aan specifieke voorwaarden is voldaan. Die voorwaarden strekken ertoe het verloop van de waardering van de activa van de privak te objectiveren : zo wordt geëist dat de waardering door een externe waarderingsdeskundige wordt uitgevoerd, dat de waarderingsmethode in het jaarlijks financieel verslag wordt gepubliceerd, en tot slot dat het percentage van de variabele vergoeding van de beheervennnootschap dat voortvloeit uit een positieve schommeling van de reële waarde, in het jaarlijks financieel verslag wordt vermeld.

Paragrafen 2 en 3 strekken ertoe de informatieverstrekking aan de beleggers te verzekeren over de aan de beheervennootschap, de bestuurders en de bewaarder toegekende vergoedingen, alsook over de door de privak gedragen vergoedingen, provisies en kosten bij bepaalde verrichtingen die een groter risico op belangenconflicten inhouden.

Te noteren valt dat de bepalingen van dit artikel cumulatief van toepassing zijn met de bepalingen van de artikelen 40 tot 43 (vergoeding) en de artikelen 60 en 61 (inhoud van het jaarverslag) van de wet van 19 april 2014. Ook wordt verduidelijkt dat de bepalingen van dit artikel geen afbreuk doen aan de door ESMA gepubliceerde richtsnoeren voor een goed beloningsbeleid3.

Dit artikel is gebaseerd op (a) de machtiging vervat in artikel 252, § 3, laatste lid, (inhoud van het jaarverslag) van de wet van 19 april 2014, en (b) op het beginsel van artikel 182 van diezelfde wet, op grond waarvan de openbare AICB's worden bestuurd of beheerd op een manier die een autonoom beheer van de instelling verzekert, en in het uitsluitende belang van de deelnemers, in combinatie met artikel 108 van de Grondwet. Afdeling 3. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 11.Deze bepaling berust op de machtigingen vervat in de artikelen 237 (verplichtingen en verbodsbepalingen) en 252, § 3, laatste lid (inhoud van het jaarlijks financieel verslag), van de wet van 19 april 2014, alsook op het beginsel van artikel 182 van dezelfde wet, in combinatie met artikel 108 van de Grondwet.

In de eerste plaats strekt zij ertoe de informatieverstrekking aan de beleggers te garanderen over de verrichtingen van de privak die een hoog risico op belangenconflicten inhouden. Op die manier wil zij ervoor zorgen dat de verrichtingen waarbij bepaalde, in het besluit opgesomde personen die een nauwe band hebben met de privak (beheervennootschap, bewaarder, leiders van de privak of de beheervennootschap, verbonden personen), rechtstreeks of onrechtstreeks als tegenpartij optreden of waaruit die personen enig vermogensrechtelijk voordeel halen, in alle transparantie worden uitgevoerd zodat zij tegen marktconforme voorwaarden gebeuren. Elke verrichting die onder de toepassing van deze bepaling valt, moet in het jaarlijks financieel verslag worden verantwoord en door de commissaris-revisor worden toegelicht.

De verplichtingen van artikel 11, § 1, gelden niet voor bepaalde courante verrichtingen die in het besluit worden opgesomd, in zoverre de commissaris een algemene rechtvaardiging en toelichting verstrekt in het jaarlijks financieel verslag, het bedrag van de betrokken verrichting niet hoger ligt dan 2 % van het totaal actief van de privak en de verrichting tegen marktconforme voorwaarden wordt uitgevoerd.

De verwerving van of de inschrijving op de rechten van deelneming in de privak is volledig vrijgesteld, voor zover de betrokken rechten van deelneming zijn uitgegeven ingevolge een beslissing van de algemene vergadering. De hier beschreven regeling kan dus worden toegepast bij een kapitaalverhoging met gebruikmaking van het toegestane kapitaal.

Het tweede deel van de uitgewerkte regeling betreft de belegging door de privak in schuldinstrumenten (of kredieten) die zijn achtergesteld ten opzichte van andere schuldinstrumenten uitgegeven (of kredieten verstrekt) in het kader van dezelfde financieringsronde, en die in het bezit zijn van bepaalde, eveneens in het besluit opgesomde personen die een nauwe band hebben met de privak.

Die verrichtingen zijn enkel toegestaan als zij tegen marktconforme voorwaarden worden uitgevoerd, in het jaarlijks financieel verslag worden verantwoord en door de commissaris-revisor in het jaarlijks financieel verslag worden toegelicht. Die regel geldt enkel voor effecten uitgegeven en kredieten verstrekt in het kader van eenzelfde "financieringsronde". Het begrip "financieringsronde", dat zijn oorsprong vindt in de "private equity"-praktijk, verwijst naar opeenvolgende uitgiften van effecten of schulden door een vennootschap die opteert voor een financiering van het "equity"- of het "quasi equity"-type. Financiering van het "equity"-type verwijst over het algemeen naar financieringsverrichtingen in de vorm van een inbreng in kapitaal die met aandelen wordt vergoed, terwijl het concept "quasi equity" verwijst naar bijdragen die aan andere balansposten worden toegerekend en met winstbewijzen, achtergestelde en/of converteerbare obligaties, enz. worden vergoed. Effecten uitgegeven of schuldvorderingen aangegaan naar aanleiding van een als "quasi equity" gekwalificeerde bijdrage vertonen een grotere gelijkenis met schuldbewijzen of kredieten in de strikte zin van het woord, ondanks een aantal van hun kenmerken die eigen zijn aan effecten met een aandelenkarakter (variabel en onzeker rendement dat wordt bepaald in functie van het resultaat van de betrokken vennootschap, enz.). Elke uitgifte of reeks van verbonden uitgiften, die verband houdt met een afzonderlijke financieringsverrichting (of met een reeks van economisch verbonden verrichtingen die nauw bij elkaar aansluiten in de tijd), die wordt aangeduid met de term "financieringsronde", wordt vaak in verschillende schijven opgesplitst, waarvan sommige schijven achtergesteld zijn ten opzichte van andere (klassiek zijn een senior-, mezzanine- en junior-schijf). Ter zake moet worden verduidelijkt dat die begrippen niet vastomlijnd zijn, in zoverre het de economische actoren vrijstaat gebruik te maken van hun contractuele vrijheid.

De beperking van de toepassing van die regel tot effecten uitgegeven of kredieten verstrekt in het kader van eenzelfde financieringsronde maakt het voor de privak gemakkelijker om deel te nemen aan opeenvolgende financieringsrondes van eenzelfde vennootschap, om zo de continuïteit te waarborgen en een financiële verwatering te voorkomen4.

In artikel 11, § 3, wordt het begrip "achterstelling" geïnterpreteerd als volgt. Klassiek in geval van samenloop is dat een schuldeiser met een achtergestelde schuldvordering ten opzichte van een andere schuldvordering zal vaststellen dat die schuldvordering bij voorrang boven zijn eigen schuldvordering zal worden terugbetaald, en dat hij bovendien slechts zal worden vergoed ten belope van de resterende activa nadat de schuldvorderingen van alle schuldeisers van een hogere rang zijn gehonoreerd. De achterstelling kan dus voortvloeien uit een contractuele overeenkomst (achterstellingsovereenkomst) tussen de schuldeisers van eenzelfde vennootschap. Zij kan echter ook voortvloeien uit of worden versterkt door "structurele" factoren : de houder van een schuldvordering op een moedervennootschap kan vaststellen dat de achterstelling van zijn schuldvordering wordt versterkt door het feit dat de financieringsverrichtingen ook op het niveau van de operationele dochters worden uitgevoerd. Economisch gezien heeft die situatie hetzelfde effect als een achterstellingsovereenkomst, in zoverre een upstreaming naar de moedervennootschap over het algemeen slechts mogelijk zal zijn als op het niveau van de dochters is voldaan aan de terugbetalingsverplichtingen.

Er moet worden opgemerkt dat enkel de schuldinstrumenten als bedoeld in artikel 2, 31°, b), van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en de kredieten worden geviseerd, en bijvoorbeeld niet de aandelen. Niets belet een privak dus bijvoorbeeld om in te schrijven op aandelen uitgegeven door een vennootschap die in het verleden een obligatielening heeft uitgeschreven waarop één van de in het besluit opgesomde personen heeft ingeschreven (zie hierboven). Een dergelijke situatie zou echter aanleiding kunnen geven tot de toepassing van artikel 11, § 1 of § 2 (indien aan de specifieke voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan).

De bepalingen van dit artikel zijn cumulatief van toepassing met de artikelen 44 tot 46 (belangenconflicten) en de artikelen 60 en 61 (inhoud van het jaarverslag) van de wet van 19 april 2014. HOOFDSTUK IV. - Uitgifte, verkoop en verhandeling van rechten van deelneming

Art. 12.De instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, hebben een vast aantal rechten van deelneming en vallen bijgevolg niet onder de toepassing van de wet van 19 april 2014 met betrekking tot de regels over de openbare aanbieding van rechten van deelneming (zie art. 221 en volgende van de wet van 19 april 2014). Dit artikel verwijst dan ook naar de wet van 16 juni 2006. HOOFDSTUK V. - Openbaarmaking van gegevens en boekhouding Art. 13 en 14. Deze bepalingen berusten op de in de artikelen 252, § 3, laatste lid, en 253 van de wet van 19 april 2014 bedoelde machtigingen, op grond waarvan de Koning de inhoud, de vorm alsook de openbaarmakingswijze en -termijn van de jaarlijkse en halfjaarlijkse verslagen en financiële staten mag bepalen, alsook de wijze waarop de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging hun boekhouding dienen te voeren.

De privaks vallen onder de toepassing van het koninklijk besluit van 14 november 2007 (artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2007). De rechten van deelneming in die instellingen moeten immers verplicht worden toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt (artikel 250 van de wet van 19 april 2014).

De jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslagen van de privaks moeten worden opgesteld en openbaar gemaakt conform de relevante bepalingen van het koninklijk besluit van 14 november 2007 (inzonderheid de artikelen 12 en 13). Bovendien worden in Bijlage B bij dit ontwerp van koninklijk besluit een aantal gegevens opgesomd die in de jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële verslagen moeten worden opgenomen : zo handelt hoofdstuk I van Bijlage B over de gegevens die in het jaarlijks én het halfjaarlijks financieel verslag moeten worden opgenomen, terwijl hoofdstuk II van die Bijlage over de gegevens handelt die uitsluitend in het jaarlijks financieel verslag moeten worden vermeld. De informatie waarvan de openbaarmaking vereist is, is met name bedoeld om de betrokken beleggers te informeren over de samenstelling van de portefeuille van de privak, haar financieel evenwicht, de uitgevoerde verrichtingen, de inventariswaarde, de verrichtingen die onder de toepassing van artikel 11 vallen (voorkoming van belangenconflicten)...

Naast voornoemde vereisten zijn ook de bepalingen van de artikelen 60 en 61 van de wet van 19 april 2014 en van de artikelen 96 en 119 van het Wetboek van Vennootschappen van toepassing. De privak zal ook rekening moeten houden met de pertinente bepalingen van het koninklijk besluit van 14 november 2007.

Krachtens artikel 4 van verordening (EG) nr. 1606/2002 dienen de ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen, hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen overeenkomstig de IFRS-normen, indien hun effecten op de balansdatum zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat. Hoewel die bepaling dus niet geldt voor de statutaire jaarrekening van de privaks, wordt het niettemin opportuun geacht de IFRS-normen ook op die statutaire jaarrekening toe te passen. Het gaat hier dus om een uitbreiding van de toepassing van verordening (EG) nr. 1606/2002.

Artikel 5 van die verordening biedt de lidstaten immers de mogelijkheid om de vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, te verplichten hun jaarrekening conform de IFRS-normen op te stellen. Bedoeling is een vergelijking mogelijk te maken tussen, enerzijds, de privaks en, anderzijds, de genoteerde holdings die niet de hoedanigheid van alternatieve instellingen voor collectieve belegging hebben (zie de artikelen 3, 48°, en 7, 1°, van de wet van 19 april 2014).

Krachtens artikel 34, tweede lid, van het ontwerpbesluit geldt deze boekhoudregeling vanaf het eerste volledige boekjaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 15.Krachtens dit artikel zijn Titel I (Jaarrekening) en Hoofdstuk I van Titel III (Openbaarmaking van de jaarrekening en van de geconsolideerde jaarrekening) van Boek II van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen niet van toepassing. De toepassing van die bepalingen zou immer onverenigbaar zijn met de toepassing van de IFRS-normen.

Deze bepaling vindt haar wettelijke grondslag in artikel 253 van de wet van 19 april 2014.

Art. 16.Dit artikel verduidelijkt volgens welke modaliteiten privaks hun boekhouding moeten voeren. Ook deze bepaling vindt haar wettelijke grondslag in artikel 253 van de wet van 19 april 2014. HOOFDSTUK VI. - Beleggingsbeleid Dit hoofdstuk handelt over de wettelijke regeling die van toepassing is op de beleggingen van de privaks. Behalve in uitzonderlijke gevallen (zie hieronder) vinden de bepalingen van dit hoofdstuk hun wettelijke grondslag in de artikelen 183, tweede lid, en 237, van de wet van 19 april 2014 die de Koning respectievelijk machtigen om de categorieën van toegelaten beleggingen die openstaan voor openbare AICB's te definiëren, en om te bepalen welke verplichtingen en verbodsbepalingen voor de alternatieve instellingen voor collectieve belegging gelden, gelet op de categorie van toegelaten beleggingen waarvoor zij hebben geopteerd.

A. Toegelaten activa Art. 17 en 18. Deze bepalingen definiëren de categorieën van activa waarin privaks mogen beleggen. De belangrijkste doelstelling die het ontwerpbesluit op dat vlak nastreeft, is de vereenvoudiging van de geldende regeling, zonder daarbij te raken aan de algemene oriëntatie van het koninklijk besluit van 18 april 1997.

Het in de artikelen 17, § 1, 1°, en 18, vermelde basisbeginsel houdt in dat de privak ten belope van minstens 70 % van haar activa moet beleggen in niet-genoteerde vennootschappen of in kleine of middelgrote genoteerde vennootschappen die niet actief zijn in de financiële sector5. Een van de doelstellingen van dit ontwerp bestaat er immers in de financiering van niet-genoteerde vennootschappen of groeibedrijven te vergemakkelijken. De privak bepaalt in haar statuten het percentage van haar activa dat zij in niet-genoteerde vennootschappen belegt. Dat percentage mag niet minder bedragen dan 25 %.

Ten opzichte van de regeling van het koninklijk besluit van 18 april 1997 zijn ook de modaliteiten van de beleggingen in dergelijke vennootschappen vereenvoudigd en uitgebreid. De privak zal kunnen inschrijven op aandelen en soortgelijke effecten (alsook certificaten betreffende dergelijke effecten), en op obligaties en andere schuldinstrumenten (inclusief certificaten betreffende dergelijke schuldinstrumenten) (zie art. 2, eerste lid, 31°, a) en b), van de wet van 2 augustus 2002). Ook toegestaan is de belegging in opties of in alle andere waarden die het recht verlenen om voornoemde effecten te verwerven of te vervreemden. De privak zal de werkzaamheden van een vennootschap ook mogen financieren aan de hand van kredieten, ongeacht in welke vorm, zelfs aan de hand van kredieten die zijn uitgegeven buiten het kader van een obligatielening of een andere uitgifte van effecten. Tot slot zal de privak ten belope van maximaal 35 % van haar activa mogen inschrijven op de rechten van deelneming in andere alternatieve instellingen voor collectieve belegging, voor zover hun beleggingsbeleid nauw aansluit bij het voor privaks geldende beleggingsbeleid en zij een bewaarder hebben benoemd.

Parallel met die belangrijke beleggingscategorie mag de privak ten belope van maximaal 30 % van haar activa ook beleggen in categorieën van activa die openstaan voor instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (zie art. 17, § 1, 2° ). De inschrijving op derivaten zal echter enkel mogelijk zijn voor zover die ertoe strekken de aan de financiering of het bestuur van de privak verbonden risico's te dekken (zie art. 17, § 2).

De privak mag tijdelijk ook niet toegewezen liquide middelen bezitten, en alle roerende en onroerende goederen verwerven die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheden. In de mogelijkheid om tijdelijk niet toegewezen liquide middelen te bezitten, is voorzien voor de gevallen waarin de privak tot een desinvestering is overgegaan en zij dus over liquide middelen beschikt die voorlopig niet voor een nieuwe belegging worden aangewend. Ter zake wordt eraan herinnerd dat de liquide middelen ook mogen worden gehouden wanneer de in het ontwerpbesluit ingeschreven mogelijkheid wordt benut om te beleggen in activa die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG. Die mogelijkheid is echter beperkt, omdat daarvan slechts ten belope van maximaal 30 % van de activa van de privak gebruik mag worden van gemaakt. Overigens dient rekening te worden gehouden met het feit dat de liquide middelen slechts één van de posten vormen van de categorieën van activa die aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG voldoen : zo kan de privak ook andere beleggingen hebben verricht die niet steeds snel tegen gunstige voorwaarden kunnen worden verkocht.

Daarom lijkt het opportuun om de privak in voornoemde context toe te staan om liquide middelen te houden. Deze mogelijkheid moet als een uitzondering worden gezien op het in artikel 17, § 1, van het ontwerpbesluit vermelde beginsel : de in die bepaling verduidelijkte spreiding van de beleggingen doet immers geen afbreuk aan het tijdelijke bezit van liquide middelen.

De artikelen 17 en 18 van het ontwerp maken gebruik van de in de artikelen 183, tweede lid, en 237, van de wet van 19 april 2014 vermelde machtigingen.

B. Risicospreiding Art. 19 en 20. Deze bepalingen strekken ertoe de spreiding van de door de privak uitgevoerde beleggingen te garanderen. Zij vinden hun grondslag in de machtiging aan de Koning als bedoeld in artikel 237 van de wet van 19 april 20146.

Artikel 19, § 1, bevat een algemene definitie van de spreidingsverplichting. Bovendien wordt verduidelijkt dat de privaks de spreidingscriteria die zij hanteren, in hun statuten moeten omschrijven.

Artikel 19, § 2, voert een specifieke regel in die ertoe strekt de risicopositie op eenzelfde tegenpartij die voortvloeit uit de belegging door de privak of door een van haar dochtervennootschappen in door die tegenpartij uitgegeven financiële instrumenten, de kredietverlening aan die tegenpartij of de toekenning van zekerheden of garanties ten gunste van die tegenpartij, tot maximaal 20 % van het nettoactief van de privak te beperken. Deze specifieke regel is van toepassing onverminderd de algemene regel van paragraaf 1. Te noteren valt dat dit plafond van 20 % uit het koninklijk besluit van 18 april 1997 is overgenomen. Het idee om te voorzien in een niet te overschrijden maximumbedrag, is echter niet weerhouden : zo'n begrenzing zou immers wel eens niet pertinent kunnen zijn, gelet op het mogelijke verschil in omvang tussen de verschillende privaks.

Artikel 19, § 2, viseert elke verrichting die door de privak of door een van haar dochtervennootschappen wordt uitgevoerd, en die tot gevolg heeft dat haar risicopositie op een tegenpartij, zoals gedefinieerd door het besluit, 20 % van haar statutair nettoactief overschrijdt of een bestaande overschrijding doet toenemen, ongeacht de oorzaak daarvan. Ter zake wordt verduidelijkt dat de overschrijdingen van de 20 %-drempel die te wijten zijn aan een schommeling in de reële waarde van de activa en passiva, in se geen overtreding van de bepalingen van het besluit vormen : de begrenzing is van toepassing op het moment waarop de verrichting wordt uitgevoerd. De algemene spreidingsverplichting blijft echter gelden als de overschrijding te wijten is aan een schommeling in de reële waarde. Als de raad van bestuur met die situatie wordt geconfronteerd, moet die verplichting worden nageleefd en moet de raad beslissen of de risicopositie van de privak al dan niet moet worden teruggeschroefd.

Ter zake wordt ook verwezen naar de commentaar bij artikel 24.

Artikel 20 bevat een specifieke regeling voor de risicopositie die voortvloeit uit OTC-derivatentransacties. De ter zake geldende regeling is dezelfde als de regeling waarvan sprake in Richtlijn 2009/65/EG. C. Regularisatie

Art. 21.Het koninklijk besluit van 18 april 1997 bevat een soortgelijke bepaling als die waarvan sprake in dit artikel, op grond waarvan de privak steeds de voorkeur-, inschrijvings- en conversierechten mag uitoefenen die verbonden zijn aan de financiële instrumenten die deel uitmaken van haar actief. Deze regel lijkt essentieel voor beleggingen in niet-genoteerde vennootschappen, in verband waarmee het voor een aandeelhouder bijvoorbeeld opportuun kan zijn om op een kapitaalverhoging in te schrijven, met de bedoeling een verwatering te voorkomen en de continuïteit van de betrokken vennootschap te garanderen. Verder kan ook worden gedacht aan situaties die zich kunnen voordoen ingevolge de inschrijving op converteerbare obligaties.

Als één van de in artikel 19 van het besluit vermelde drempels niet langer zou worden nageleefd ingevolge de uitoefening van een voorkeur-, inschrijvings- of conversierecht, beschikt de privak over een periode van 12 tot 24 maanden om die toestand te regulariseren.

Een dubbele termijn wordt voorzien : indien de overschrijding betrekking heeft op een belegging in financiële instrumenten uitgegeven door een niet-genoteerde vennootschap, bedraagt de termijn 24 maanden. Voor beleggingen in financiële instrumenten uitgegeven door genoteerde vennootschappen bedraagt de termijn echter slechts 12 maanden. Dat verschil in behandeling kan worden verklaard door de grotere liquiditeit van de financiële instrumenten die zijn genoteerd op een gereglementeerde markt of worden verhandeld op een MTF.

Art. 22.Krachtens deze bepaling kunnen de privaks voor een regulariseringsperiode in aanmerking komen om zich te conformeren aan de voor hun beleggingsbeleid geldende regels. Daarbij worden volgende situaties geviseerd : - Vanaf haar inschrijving beschikt de privak over een periode van maximaal 5 jaar om zich te conformeren aan de beleggingsbegrenzingen waarvan sprake in de artikelen 17, § 1 en 18, § 3 (minimumdrempels voor de beleggingen). Artikel 22, tweede lid, verduidelijkt dat daarover informatie moet worden opgenomen in het prospectus. De verwijzing naar artikel 17, § 1, van het besluit houdt in dat de privak de in die bepaling vermelde 70/30-spreiding niet zal moeten naleven tijdens deze eerste periode; - Overwegende dat het voor een privak aangewezen is toegestane beleggingen ingevolge een kapitaalverhoging op dezelfde manier te behandelen als beleggingen met aanwending van het beginkapitaal, beschikt de privak bij een kapitaalverhoging over een periode van twaalf maanden om haar beleggingen in overeenstemming te brengen met de artikelen 17, § 1 en 18, § 3, van het besluit. Die termijn betreft enkel de beleggingen in verband met het deel van het netto-actief dat overeenstemt met het bedrag van de doorgevoerde kapitaalverhoging. Het deel van de beleggingen dat overeenstemt met het kapitaal waarvoor al een overgangsperiode van twaalf maanden is verstreken, moet daarentegen voldoen aan de verplichtingen inzake het beleggingsbeleid waarvan sprake in de artikelen 17, § 1 en 18, § 3, van het besluit.

Tot slot dient ter zake te worden opgemerkt dat het jaarlijks financieel verslag met name gedetailleerde informatie moeten bevatten over de stand van zaken met betrekking tot het in overeenstemming brengen van de beleggingen en de ter zake genomen maatregelen.

Art. 23.Indien de privak er niet in slaagt haar portefeuille binnen de door de artikelen 21, § 2, en 22 opgelegde termijn in overeenstemming te brengen met de artikelen 17, § 1, 18, § 3, of 19, moet de raad van bestuur een herstelplan opstellen, waarin de maatregelen worden verduidelijkt die de raad voornemens is te nemen en waarin een tijdschema wordt vastgesteld. Dat plan wordt opgenomen in het jaarverslag.

Art. 24.Zoals hierboven onderstreept, vormt een overschrijding van de in de artikelen 17, § 1, 18, § 3, 19 en 20 gedefinieerde begrenzingen die uitsluitend toe te schrijven is aan een wijziging in de reële waarde, in se geen overtreding van de bepalingen van het besluit. Deze problematiek hangt nauw samen met de onderliggende filosofie van de IFRS-standaarden, op grond waarvan de activa tegen marktwaarde (en niet tegen aanschaffingswaarde) moeten worden gewaardeerd. Vanuit dat oogpunt is het opportuun gebleken te verduidelijken dat de overschrijdingen van de spreidingsvereisten die door een schommeling in de reële waarde van de activa en passiva worden veroorzaakt, geen overtreding van de spreidingsregels vormen. In het omgekeerde geval zou de privak zich immers verplicht kunnen zien performante activa uit haar portefeuille te gelde te maken om die toestand te regulariseren, wat de belangen van de deelnemers niet ten goede komt.

Het is echter nodig gebleken om in een specifieke omkadering voor dergelijke situaties te voorzien. Daarom bepaalt het ontwerpbesluit dat de raad van bestuur van de privak in zo'n geval de risico's moet beoordelen waartoe een dergelijke overschrijding - vanuit het oogpunt van de belangen van de deelnemers - aanleiding zou kunnen geven.

Specifieker zal de raad van bestuur een standpunt moeten innemen over het tijdelijke karakter van de overschrijding (kan er redelijkerwijze worden van uitgegaan dat die overschrijding vanzelf zal verdwijnen?), de eventuele risico's die de privak als gevolg van die overschrijding loopt, en het feit of het al dan niet opportuun is om de samenstelling van de portefeuille te wijzigen om een einde te stellen aan de vastgestelde overschrijding. Het standpunt dat de raad van bestuur ter zake inneemt, moet in het jaarlijks financieel verslag worden toegelicht. Zolang de overschrijding niet is weggewerkt, moet in de latere financiële verslagen geactualiseerde informatie worden opgenomen.

Art. 25.Krachtens artikel 244, §§ 1 en 2, van de wet van 19 april 2014 is het de alternatieve instellingen voor collectieve belegging verboden om een deelneming te verwerven in een vennootschap op grond waarvan zij een invloed zou kunnen uitoefenen op het beheer van die vennootschap ( § 1), en worden hun mogelijkheden om een aandeelhouderspact te sluiten sterk beperkt ( § 2).

De Koning wordt gemachtigd om uitzonderingen op die regel in te voeren, om rekening te kunnen houden met de kenmerken van de activa waaruit de toegestane beleggingscategorieën zijn samengesteld.

Aangezien die regel weinig geschikt lijkt voor het marktsegment waarin de privaks actief zijn, voorziet het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, op een aantal punten in een uitzondering daarop. Het is immers belangrijk dat de privaks, gelet op hun werkzaamheden (private equity en beleggingen in niet-genoteerde vennootschappen), invloed kunnen uitoefenen op het beheer van de vennootschappen waarin zij deelnemingen verwerven of waarvan zij de controle verwerven.

Bovendien zijn het verlenen van voorkooprechten of het sluiten van lock up-overeenkomsten die tot doel hebben de partijen te verbieden om effecten te vervreemden, courante praktijken op de private equity-markt. In dit verband moet worden onderstreept dat het privaks in elk geval verboden blijft stemafspraken te maken (zich ertoe verbinden op een bepaalde manier te stemmen of om te stemmen conform de instructies van andere personen dan de deelnemers in de instellingen voor collectieve vergoeding). Het gaat daarbij om de toepassing van het beginsel op grond waarvan een instelling voor collectieve belegging in het belang van de deelnemers wordt beheerd of bestuurd.

Wat echter de in artikel 17, § 1, 2°, bedoelde beleggingen betreft, is de regeling van artikel 244, §§ 1 en 2, van de wet van 19 april 2014 onverkort van toepassing. De in artikel 17, § 1, 2°, geviseerde activa zijn immers de activa die openstaan voor de instellingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG : voornoemde overwegingen zijn dus niet pertinent voor die activa. HOOFDSTUK VII. - Verplichtingen en verbodsbepalingen De bepalingen van dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de machtiging die bij artikel 237 van de wet van 19 april 2014 aan de Koning wordt verleend om te bepalen welke verplichtingen en verbodsbepalingen voor de alternatieve instellingen voor collectieve belegging gelden in het kader van hun beleggingsbeleid. Meer in het bijzonder machtigt artikel 237, 3°, de Koning om te bepalen of de alternatieve instellingen voor collectieve belegging ontleningen mogen aangaan, mogen verkopen vanuit een ongedekte positie, uitgiften vast mogen overnemen en de goede afloop ervan mogen verzekeren, effecten mogen uitlenen en voor rekening van derden kredieten mogen verstrekken of zekerheden mogen stellen.

Art. 26.Dit artikel biedt de privaks de gelegenheid om in beperkte mate zekerheden of garanties toe te kennen. De toekenning van die zekerheden of garanties blijft aldus beperkt tot de financiering van de eigen werkzaamheden van de privak, of van de werkzaamheden van de vennootschappen waarin zij rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming bezit. Daarbij worden enkel de deelnemingen die in het kader van artikel 17, § 1, 1° worden gehouden (belegging in niet-genoteerde vennootschappen of in kleinschalige genoteerde vennootschappen), in aanmerking genomen.

Art. 27.Dit artikel verduidelijkt de verplichtingen van de privak inzake statutaire schuldratio's en legt ter zake een plafond vast.

Zoals in het huidig koninklijk besluit, wordt de statutaire schuldratio van de privak begrensd op 10 % van haar activa. Het optrekken van dit plafond wordt niet opportuun geacht : een hoge schuldratio verhoogt immers, met name in de betrokken sector, het kredietrisico, wat niet aangewezen lijkt voor een openbare AICB zoals de privak. Er wordt opgemerkt dat die bepaling niet slaat op de overschrijdingen van de schuldratio die uitsluitend te wijten zijn aan een schommeling van de reële waarde van de activa en passiva. In dat geval zal de privak echter geen verrichtingen mogen uitvoeren die de overschrijding nog zouden kunnen doen toenemen.

In paragraaf 2 van dit artikel wordt het begrip "schuldratio" gedefinieerd met verwijzing naar het begrip "financiële verplichtingen" zoals dat wordt gedefinieerd in punt 11 van IAS 32.

Art. 28.Dit artikel voert een afzonderlijke begrenzing in voor de eigenlijke maximale schuldratio met betrekking tot bepaalde specifieke verbintenissen van de privak. Die begrenzing geldt voor (a) de niet-opgevraagde bedragen bij de verwerving van niet-volgestorte financiële instrumenten, (b) de niet-gebruikte bedragen van een kredietfaciliteit of een lening verstrekt door de privak, en (c) de ter garantie van de verplichtingen van derden toegekende zekerheden en garanties.

Die verbintenissen vertonen gelijkenissen met een schuld, in zoverre de privak, op grond van die verbintenissen, in de toekomst mogelijk opeisbare financiële verbintenissen zal moeten nakomen, als de raad van bestuur van de betrokken vennootschap beslist om de niet-volgestorte bedragen geheel of gedeeltelijk op te vragen, als de kredietnemer de storting van de ontleende bedragen vraagt, of als de zekerheden en garanties door de schuldeiser worden uitgevoerd. Die verbintenissen vertonen dus als kenmerk dat zij, net als een schuld, in hoofde van de privak dwingende financiële verbintenissen doen ontstaan. De niet-opgevraagde bedragen bij de verwerving van niet-volgestorte financiële instrumenten en de niet-gebruikte bedragen van een kredietfaciliteit of een lening kunnen echter niet volledig met een schuld worden gelijkgesteld, omdat het in werkelijkheid om toekomstige beleggingen van de privak gaat : de betrokken bedragen zijn nog niet aan het beleggings- of het kredietrisico blootgesteld.

Vanuit boekhoudkundig oogpunt gaat het om buitenbalansverbintenissen.

De zekerheden en garanties vertegenwoordigen op hun beurt een toekomstige en onzekere verbintenis met betrekking tot de activa van de privak, die enkel zal moeten worden uitgevoerd als de onderliggende verplichtingen niet worden uitgevoerd. Als de zekerheden en garanties worden uitgevoerd, is het bovendien mogelijk dat de privak een verlies zal moeten dragen dat groter is dan de door haar verrichte belegging (zie hieronder de commentaar bij artikel 29).

Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, bepaalt dat het totaal van die verbintenissen én van de schuldenlast niet meer mag bedragen dan 35 % van de statutaire activa van de privak. Dat betekent dat, als de schuldenlast van de privak 10 % van haar statutaire activa bedraagt, zij ten belope van maximaal 25 % van haar activa dergelijke verbintenissen mag aangaan. Als haar schuldenlast lager ligt, mag zij dergelijke verbintenissen aangaan voor een hoger percentage dan eerder vermeld (weliswaar begrensd op 35 % van haar statutaire activa).

Voor zover nodig, wordt verduidelijkt dat dit artikel van toepassing is onverminderd artikel 26, dat de privak verbiedt een zekerheid of garantie toe te kennen ter garantie van verplichtingen van een andere derde dan een vennootschap waarin zij een deelneming bezit overeenkomstig artikel 17, § 1, 1°.

Art. 29.Overigens lijkt de begrenzing van de schuldratio op een ander niveau te moeten worden vastgesteld dan voorzien in artikel 27. De ondernemingen die actief zijn in de private equity-sector doen voor de organisatie van hun deelnemingen immers vaak een beroep op tussenholdings, die rechtstreeks of onrechtsteeks, in voorkomend geval met andere beleggers, worden gehouden, en die het niveau vormen waarop de financiering van de uitgevoerde beleggingen worden gecentraliseerd.

Bovendien moet rekening worden gehouden met het feit dat de privak, wanneer zij een controledeelneming in een onderneming verwerft, bevoegd zal zijn om een doorslaggevende invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van die onderneming. Bij insolvabiliteit van de betrokken onderneming, zou de privak zich dus in bepaalde omstandigheden en met name met toepassing van de aanspra-kelijksheidsregeling uit het Wetboek van Vennootschappen, verplicht kunnen zien om hogere financiële verplichtingen na te komen dan het door haar belegde bedrag. Er moet worden genoteerd dat die problematiek ook aan bod komt in artikel 6, lid 3, van de gedelegeerde verordening nr. 231/20137, dat verduidelijkt in welke gevallen het risico dat inherent is aan de constructies en vennootschappen die onder de zeggenschap van een AICB staan, in de berekening van de blootstelling van die AICB moet worden meegenomen.

In dat verband legt het ontwerp van besluit een maximale begrenzing vast voor de geconsolideerde schuldratio van de privak, die op 65 % wordt vastgesteld. Er wordt echter een afzonderlijke regeling toegepast wanneer de privak controledeelnemingen tegen reële waarde waardeert in plaats van ze op te nemen met toepassing van de consolidatiebeginselen; in dat geval mag de verhouding tussen (a) de totale schuldenlast van de privak en de door haar gecontroleerde entiteiten, en (b) het totaal van de activa van de privak niet meer bedragen dan 65 %, tenzij als gevolg van de schommeling van de reële waarde van de activa en passiva.

Art. 30.Zoals eerder onderstreept, zijn de artikelen 27, § 1, 28 en 29, van het ontwerpbesluit niet van toepassing op de overschrijdingen van de maximale schuldratio die uitsluitend te wijten zijn aan de schommelingen in de reële waarde van de activa en passiva van de privak. Dit artikel voorziet trouwens in een specifieke omkadering voor dergelijke overschrijdingen. Voor een overzicht van de uitgewerkte regeling wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 24.

Art. 31, 32 en 33. Deze bepalingen verbieden de privak om specifieke verrichtingen uit te voeren, zoals verkopen vanuit een ongedekte positie, deelnemen aan een vereniging voor vaste opneming, effectenleningen verstrekken of opnemen, en cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten.

Art. 34.Deze bepaling verduidelijkt dat de privak geen aandeelhoudersrechten mag verwerven in vennootschappen waar de aansprakelijkheid van de vennoten niet beperkt is tot hun inbreng. HOOFDSTUK VIII. - Resultaatverwerking

Art. 35.Dit artikel verduidelijkt de voor de privak geldende verplichtingen inzake resultaatuitkering.

Het ter zake geldende algemene beginsel houdt in dat de uitkeringsverplichting betrekking heeft op 80 % van de winst van het boekjaar, verminderd met de bedragen die overeenstemmen met de nettoterugbetalingen van de schuldenlast tijdens het boekjaar.

Het eventuele positieve saldo van de schommelingen van de reële waarde van de activa moet echter in een onbeschikbare reserve worden opgenomen, en mag dus niet worden uitgekeerd overeenkomstig artikel 617 van het Wetboek van Vennootschappen. Uitgangspunt van deze bepaling is immers dat de "non cash"-elementen van het resultaat niet mogen worden uitgekeerd.

Ook in andere gevallen, zoals de overschrijding van de maximale statutaire schuldratio of de overschrijving van de in de artikelen 28 en 29 vastgestelde begrenzingen, zal de privak geen dividend mogen uitkeren.

Tot slot moet worden genoteerd dat de in dit artikel toegelichte uitkeringsverplichting slechts geldt vanaf het eerste afgesloten boekjaar na het verstrijken van de periode die volgt op de inschrijving van de privak, omdat zij tijdens die periode niet is onderworpen aan de in artikel 17, § 1, geponeerde 70 %-30 % spreidingsregel met betrekking tot haar portefeuille en aan de in artikel 18, § 3, bedoelde minimale drempel voor beleggingen in niet-genoteerde vennootschappen.

Krachtens artikel 14 van het ontwerpbesluit moeten de privaks hun statutaire jaarrekening opstellen overeenkomstig de IFRS-normen, zoals goedgekeurd op hun balansdatum. Er moet worden opgemerkt dat die bijzonderheid de privaks niet mag beletten om artikel 617 van het Wetboek van Vennootschappen toe te passen. Hoewel de IFRS-nomen niet voorzien in een soortgelijk rekeningenstelsel als het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen, verbieden zij toch niet dat specifieke actief- of passiefposten worden gecreërd. Ook al is het zo dat het concept "boekhoudkundige reserves" in de IFRS-normen niet bestaat zoals in het Belgisch recht, verbieden die normen toch niet dat specifieke eigenvermogensposten worden gecreërd die dan als reserves kunnen worden verwerkt voor de toepassing van artikel 617 van het Wetboek van Vennootschappen. Het is in die zin dat artikel 617 van het Wetboek van Vennootschappen door de privaks zal moeten worden toegepast. Het jaarlijks financieel verslag van de privak zal de berekening moeten bevatten van het bedrag waarvan de uitkering krachtens die bepaling is toegestaan. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding Art. 36 tot 38. Deze bepalingen heffen het koninklijk besluit van 18 april 1997 op en regelen de inwerkingtreding van het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Werk, Economie en Consumenten K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT _______ Nota's 1 Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's). 2 Belgisch Staatsblad, 28 december 2010, p. 82416 en volgende. 3 Guidelines on sound remuneration policies under the AIFMD (zie http ://www.esma.europa.eu/system/files/2013-201.pdf). 4 In het koninklijk besluit van 18 april 1997 was immers niet in die uitzondering voorzien. 5 Wel toegestaan is echter de belegging in gereglementeerde ondernemingen waarvan de werkzaamheden uitsluitend bestaan uit de financiering van niet-genoteerde vennootschappen of kleinschalige genoteerde vennootschappen. 6 Dat geldt ook voor de artikelen 21 tot 24. 7 Gedelegeerde verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht.

Raad van State, afdeling Wetgeving, advies 59.257/2 van 11 mei 2016 over een ontwerp van koninklijk besluit `met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven' Op 13 april 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 11 mei 2016. De kamer was samengesteld uit Pierre VANDERNOOT, kamervoorzitter, Luc DETROUX en Wanda VOGEL, staatsraden, Christian BEHRENDT en Marianne DONY, assessoren, en Bernadette VIGNERON, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pauline LAGASSE, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre VANDERNOOT. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 11 mei 2016.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

ALGEMENE OPMERKING In het verslag aan de Koning wordt meermalen gewag gemaakt van de statuten "of het beheerreglement" van de privak. Zo'n verwijzing naar het "beheerreglement" doet niet ter zake en is strijdig met het dispositief aangezien het ontwerp geen melding maakt van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Om die reden moet het verslag aan de Koning worden herzien.

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF 1. Wat het derde lid betreft, is het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten op 25 november 2015 gegeven, en niet op 24 november 2015.2. In de aanhef moet een verwijzing worden toegevoegd naar het koninklijk besluit van 18 april 1997 `met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven', dat bij artikel 37 van het ontwerp wordt opgeheven. DISPOSITIEF Artikel 2 1. De definities in artikel 2, 8° ("alternatieve instelling voor collectieve belegging of AICB"), 9° ("instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG"), 11° ("gereglementeerde markt"), 14° ("niet-genoteerde vennootschap"),1 16° ("controle"), 19° ("dochtervennootschap") en 23° ("FSMA") worden reeds gegeven in artikel 3, 2°, 3°, 38°, 40°, 55°, 54° en 69° van de wet van 19 april 2014 `betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders' (hierna "de wet van 19 april 2014" genoemd), waarvan verscheidene bepalingen als rechtsgrond dienen voor het ontwerp. Die definities zijn dus dubbelop en moeten worden weggelaten. 2. In het verslag aan de Koning staat in de commentaar bij artikel 2 het volgende : "Voor de definitie van de begrippen `controle', `gezamenlijke controle', `exclusieve controle', `dochtervennootschap', `gezamenlijke dochtervennootschap', `verbonden personen', `deelnemingen' en `vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat' wordt verwezen naar de artikelen 5 tot 14 van het Wetboek van Vennootschappen.Ter zake moet ook worden opgemerkt dat de regels van het Belgische boekhoudrecht zullen worden toegepast bij de beoordeling of de consolidatieplicht geldt. De bepaling van de consolidatiekring zal daarentegen onderworpen zijn aan de IFRS-normen, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie met toepassing van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1606/2002".

De begrippen "gezamenlijke controle", "exclusieve controle" en "gezamenlijke dochtervennootschap" worden echter niet gedefinieerd in artikel 2 van het ontwerp. Het verslag aan de Koning is wat dat betreft dus niet relevant; het moet worden aangepast.

Artikel 3 Artikel 3, tweede lid, 10°, van het ontwerp schrijft voor dat het dossier van de inschrijvingsaanvraag "een gedetailleerde beschrijving van het vooropgestelde beleggingsbeleid van de privak" bevat, en somt verschillende elementen van die beschrijving op.

In artikel 3, tweede lid, 1°, van het ontwerp wordt echter reeds bepaald dat het dossier van de inschrijvingsaanvraag een kopie van de statuten van de privak moet bevatten. Overeenkomstig artikel 5 van het ontwerp moeten die statuten op zijn minst de gegevens bevatten die zijn vermeld in bijlage A bij het ontwerp. Welnu, die bijlage schrijft onder meer een "gedetailleerde beschrijving van het beleggingsbeleid" voor.

Het zou dus beter zijn : - ofwel artikel 3, tweede lid, 10°, van het ontwerp weg te laten en in bijlage A te preciseren welke gegevens minstens moeten worden vermeld met betrekking tot het beleggingsbeleid van de privak; - ofwel, indien het niet de bedoeling is van de steller van het ontwerp dat alle gegevens vermeld in artikel 3, tweede lid, 10°, in de statuten worden opgenomen, in bijlage A een andere formulering te gebruiken dan "gedetailleerde beschrijving van het beleggingsbeleid".

Artikel 4 De bewoordingen "artikel 359 en volgende van de wet", in artikel 4, derde lid, van het ontwerp, geven niet nauwkeurig aan naar welke artikelen aldus wordt verwezen. De woorden "en volgende" moeten dus worden vervangen door de nummers van de betreffende artikelen.

In het verslag aan de Koning staat in de commentaar bij de artikelen dat artikel 4 van het ontwerp wordt vastgesteld op basis van artikel 18 van de wet van 19 april 2014. Die laatste bepaling heeft echter betrekking op de vergunning van de beheerders naar Belgisch recht en houdt dus geen verband met artikel 4, dat betrekking heeft op de inschrijving van de privak. De rechtsgrond van dat artikel 4 ligt evenwel in artikel 108 van de Grondwet, juncto artikel 201 van de wet van 19 april 2014.

Het verslag aan de Koning moet dus op basis daarvan worden herzien.

Artikel 5 1. In tegenstelling tot wat in het verslag aan de Koning wordt gesteld, ontleent artikel 5, tweede lid, van het ontwerp zijn rechtsgrond niet aan artikel 212 van de wet van 19 april 2014, daar het niet bepaalt welke gegevens het beheerreglement of de statuten ten minste moeten bevatten. Voorts is artikel 5, tweede lid, een loutere herhaling van de regel die vervat is in artikel 213 van de wet van 19 april 2014. Bepalingen die enkel een hogere norm in herinnering brengen door die over te nemen of te parafraseren, horen in beginsel echter niet thuis in een uitvoeringsregeling, onder meer omdat daardoor onduidelijkheid dreigt te ontstaan omtrent de juridische aard van de overgenomen bepalingen en aldus verkeerdelijk de indruk wordt gewekt dat de overgenomen regels kunnen worden gewijzigd door de overheid die de regels overneemt.

Artikel 5, tweede lid, moet bijgevolg worden weggelaten. 2.1. Zoals in het verslag aan de Koning wordt vermeld, komt de lijst in bijlage A bij het besluit, waarin wordt vastgesteld welke gegevens in de statuten van de privak moeten worden opgenomen, bovenop de inlichtingen waarin artikel 69 van het Wetboek van vennootschappen reeds voorziet. 2.2. In artikel 69 van het Wetboek van vennootschappen staat meer bepaald het volgende : "Het uittreksel uit de oprichtingsakte van vennootschappen, met uitzondering van de economische samenwerkingsverbanden, bevat : 1° de rechtsvorm van de vennootschap en haar naam;in het geval van een coöperatieve vennootschap, of zij met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid is; in het geval omschreven in boek X moeten deze vermeldingen worden gevolgd door de woorden `met een sociaal oogmerk'; 2° de nauwkeurige aanduiding van de zetel van de vennootschap; (...) 12° de plaats, de dag en het uur van de jaarvergadering van de vennoten, alsook de voorwaarden voor de toelating tot de vergadering en voor de uitoefening van het stemrecht. (...)".

Het eerste en het tweede streepje van bijlage A, waarin wordt voorgeschreven dat de statuten de naam, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel van de privak vermelden, nemen bijgevolg louter een hogere norm over, wat rechtsonzekerheid doet ontstaan. Evenzo wordt in het vijftiende streepje van bijlage A onnodig vermeld dat de plaats, de dag en het uur van de algemene vergadering alsook de wijze waarop het stemrecht wordt uitgeoefend in de statuten moeten worden opgenomen.

De tekst van bijlage A moet op basis daarvan worden herzien. 2.3. Er moet ook worden opgemerkt dat artikel 453 van het Wetboek van vennootschappen, dat betrekking heeft op de naamloze vennootschappen, het volgende bepaalt : "Naast de gegevens opgenomen in het uittreksel bestemd voor bekendmaking overeenkomstig artikel 69, worden in de vennootschapsakte de volgende gegevens vermeld : (...) 2° de regeling, voor zover deze niet uit de wet voortvloeit, van het aantal en de wijze van benoeming van de leden van de organen die belast zijn met het bestuur en, in voorkomend geval, het dagelijks bestuur, de vertegenwoordiging tegenover derden en de controle op de vennootschap, alsmede de verdeling van de bevoegdheden tussen die organen; (...)".

Krachtens artikel 657 van het Wetboek van vennootschappen geldt die bepaling ook voor commanditaire vennootschappen op aandelen.

Bijgevolg is ook het twaalfde streepje van bijlage A overbodig in zoverre het voorschrijft dat de samenstelling van de raad van bestuur in de statuten van de privak wordt opgenomen.

Artikel 8 Artikel 8 wordt vastgesteld op basis van artikel 219 van de wet van 19 april 2014, dat bepaalt dat de Koning extra opdrachten aan de bewaarder kan geven, "rekening houdend met de categorie van toegelaten beleggingen waarvoor de betrokken AICB heeft geopteerd".

De steller van het ontwerp moet in het verslag aan de Koning dus preciseren in welk opzicht de extra opdrachten waarin artikel 8 van het ontwerp voorziet, gerechtvaardigd zijn gelet op de categorie van beleggingen die privaks mogen plaatsen.

Artikel 11 Artikel 11, § 3, 2°, van het ontwerp vermeldt de personen die verbonden zijn met of een deelnemingsverhouding hebben met de privak, de beheervennootschap of de bewaarder, maar niet de personen die verbonden zijn met of een deelnemingsverhouding hebben met de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak.

Aangezien in de tekst de beheervennootschap, de bewaarder en de zaakvoerder-rechtspersoon van een privak in het algemeen op één lijn worden gesteld, moet, zoals de gemachtigde van de minister heeft beaamd, de bepaling ook melding maken van de personen die verbonden zijn met of een deelnemingsverhouding hebben met de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak.

Artikelen 17 en 18 1. Het verslag aan de Koning geeft vooreerst verkeerdelijk artikel 249 van de wet van 19 april 2014 op als rechtsgrond van de artikelen 17 en 18 van het ontwerp.In de tekst die in het verslag aan de Koning meteen op ondertitel "Hoofdstuk VI - Beleggingsbeleid" volgt, moet het cijfer "249" worden vervangen door het cijfer "237". 2. Artikel 17, § 4, vermeldt het volgende : "De statuten bepalen in welke vorm en binnen welke begrenzingen deze liquide middelen moeten worden gehouden". Artikel 18, § 3, van het ontwerp vermeldt het volgende : "De statuten van de privak verduidelijken welk percentage van haar activa in niet-genoteerde vennootschappen zal worden belegd (...)".

Die gegevens komen niet voor in bijlage A ("Gegevens die in de statuten moeten worden opgenomen"). Omwille van de volledigheid en de duidelijkheid moet die bijlage worden aangevuld zodat ze alle vermeldingen opsomt die in de statuten moeten voorkomen, bovenop wat reeds door het Wetboek van vennootschappen wordt bepaald.

Artikel 25 1. De voorliggende bepaling steunt op artikel 244, § 3, van de wet van 19 april 2014, dat luidt als volgt : "De Koning kan, bij besluit genomen op advies van de FSMA, voorzien in uitzonderingen op de eerste en tweede paragraaf voor de AICB's die hebben geopteerd voor de in artikel 183, eerste lid, 3°, 4°, 5° en 6°, bedoelde categorieën van toegelaten beleggingen, om rekening te houden met de kenmerken van de activa waaruit de voornoemde categorieën van toegelaten beleggingen zijn samengesteld". De uitzonderingen waarin de Koning voorziet, moeten dus worden gerechtvaardigd op basis van de kenmerken van de activa waaruit de toegelaten beleggingen zijn samengesteld.

In casu staat in het verslag aan de Koning dat de uitzondering bepaald bij artikel 25 van het ontwerp haar rechtvaardiging vindt in het feit dat de bepalingen van artikel 244, §§ 1 en 2, waarvan wordt afgeweken, "weinig geschikt [zijn] voor het marktsegment".

Dat is een erg beknopte toelichting. De steller van het ontwerp wordt dan ook verzocht te preciseren in welk opzicht die bepalingen weinig geschikt zijn voor het marktsegment, om aan te tonen dat artikel 244, § 3, wordt nageleefd. 2. De steller van het ontwerp moet in het verslag aan de Koning ook de verschillende behandeling die geldt voor de beleggingen vermeld in artikel 17, § 1, 2°, van het ontwerp, kunnen rechtvaardigen in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Hoofdstuk VII Artikel 237 van de wet van 19 april 2014 luidt als volgt : "Onverminderd artikel 183, tweede lid, bepaalt de Koning, bij besluit genomen op advies van de FSMA, welke verplichtingen en verbodsbepalingen gelden voor de AICB's, gelet op de categorie van toegelaten beleggingen waarvoor zij hebben geopteerd (...)".(2) Die bepaling vormt de rechtsgrond van meerdere bepalingen van het ontwerp. In hoofdstuk VII wordt daarvan slechts een gedeelte vermeld, namelijk de bepalingen vastgesteld ter uitvoering van artikel 237, 3°, van de wet van 19 april 2014.

Het opschrift "Verplichtingen en verbodsbepalingen" is dus verwarrend in zoverre het betrekking lijkt te hebben op alle bepalingen die ter uitvoering van artikel 237 van de wet van 19 april 2014 zijn vastgesteld, terwijl dat niet het geval is.

Dat opschrift moet worden herzien.

Artikel 35 De verwijzing in artikel 35, § 2, van het ontwerp naar de artikelen 617 "en volgende" van het Wetboek van vennootschappen is onnauwkeurig.

De woorden "en volgende" moeten worden geschrapt en in voorkomend geval worden vervangen door de nummers van de betreffende artikelen.

Hoofdstuk IX Daar dit hoofdstuk ook een opheffingsbepaling bevat, moet het opschrift ervan worden vervangen door "Overgangsbepaling, opheffingsbepaling en inwerkingtreding".

Artikel 38 In de uitvoeringsbepaling moet, naast de minister bevoegd voor Financiën, ook de minister bevoegd voor Economie worden vermeld, aangezien die het ontwerp eveneens voordraagt.(3) Bijlagen De beide bijlagen moeten de gebruikelijke vermeldingen dragen, namelijk zowel een opschrift als de slotvermelding (4) ("Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van ... met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-beursgenoteerde vennootschappen en in groeibedrijven"), welke slotvermelding dus niet enkel onder bijlage B van het voorliggende ontwerp moet staan.

Bijlage B In hoofdstuk II, afdeling II, negende streepje, moet de verwijzing naar artikel 31 worden vervangen door een verwijzing naar artikel 30 van het ontwerp.

De griffier, Bernadette VIGNERON De voorzitter, Pierre VANDERNOOT _______ Nota's 1 Er moet overigens worden opgemerkt dat de definitie van "niet-genoteerde vennootschap" in artikel 2, 14°, van het ontwerp verschilt van de definitie die gegeven wordt in artikel 3, 40°, van de wet van 19 april 2014, en bijgevolg die laatstgenoemde bepaling schendt. Artikel 2, 14°, van het ontwerp luidt namelijk als volgt : "niet-genoteerde vennootschap : een vennootschap waarvan de aandelen noch zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, noch worden verhandeld op een MTF", terwijl artikel 3, 40°, van de wet van 19 april 2014 als volgt luidt : "`niet-genoteerde vennootschap' : een vennootschap die haar statutaire zetel in de Europese economische ruimte heeft en waarvan de aandelen niet tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten". 2 Eigen cursivering. 3 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 166 en formule F 4-7-2. 4 Ibid., aanbeveling 172 en formule F 4-8-1.

10 JULI 2016. - Koninklijk besluit met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, de artikelen 183, tweede lid, 196, § 5, 212, 219, 237, 244, § 1, tweede lid, en § 3, 252, § 3, derde lid, en 253;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 25 november 2015;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 januari 2016;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 10 maart 2016;

Gelet op advies 59.257/2 van de Raad van State, gegeven op 11 mei 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Economie en Consumenten en de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging die beleggen in de in artikel 183, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders bedoelde beleggingscategorieën.

Dit besluit regelt het statuut van de in de artikelen 193 en 195 van voornoemde wet bedoelde instellingen voor collectieve belegging die opteren voor de in het eerste lid bedoelde categorie van beleggingen, de zogenaamde "privaks".

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;2° de wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;3° de wet van 16 juni 2006 : de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt;4° het koninklijk besluit van 18 april 1997 : het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven;5° het koninklijk besluit van 30 januari 2001 : het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen;6° het koninklijk besluit van 14 november 2007 : het koninklijk besluit van 14 november 2007 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt;7° verordening (EG) nr.1606/2002 verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen; 8° privak : de openbare Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal, als bedoeld in artikel 195 van de wet, die de collectieve belegging in de beleggingscategorieën als bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 19 april 2014 als doel heeft;9° gereglementeerde onderneming : een gereglementeerde onderneming in de zin van artikel 3, 42°, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen;10° niet-genoteerde vennootschap : een vennootschap waarvan de aandelen noch zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, noch worden verhandeld op een MTF;11° genoteerde vennootschap : een vennootschap waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, of worden verhandeld op een MTF;12° deelneming : het bezit als bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van Vennootschappen;13° vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat : de vennootschappen als bedoeld in artikel 14 van het Wetboek van Vennootschappen;14° verbonden personen : de personen als bedoeld in artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen;15° netto-inventariswaarde : de waarde die wordt verkregen door het geconsolideerde nettoactief van de privak, na aftrek van de minderheidsbelangen, of, indien geen consolidatie plaatsvindt, het statutair nettoactief, waarin activa en passiva tegen reële waarde zijn gewaardeerd, te delen door het aantal door de privak uitgegeven rechten van deelneming, na aftrek van de eigen rechten van deelneming die, in voorkomend geval, door dochtervennootschappen worden gehouden;16° IFRS-normen : de internationale standaarden voor jaarrekeningen die de Europese Commissie heeft goedgekeurd met toepassing van artikel 3 van verordening (EG) nr.1606/2002. HOOFDSTUK II. - Inschrijvingsvoorwaarden Afdeling 1. - Inschrijvingsdossier

Art. 3.De privak moet een inschrijvingsaanvraag indienen bij de FSMA. Onverminderd de bepalingen van de wet, wordt bij de inschrijvingsaanvraag een dossier gevoegd met de volgende informatie : 1° een kopie van de statuten van de privak (in voorkomend geval, in ontwerpvorm) alsook, in voorkomend geval, een kopie van de statuten van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;2° de opgave van de personen met wie de privak verbonden is of met wie een deelnemings-verhouding bestaat, en de aandeelhouders-overeenkomsten die de deelnemers van de privak, in voorkomend geval, hebben gesloten;3° de samenstelling van de vennootschapsorganen van de privak en van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;4° de opgave van de identiteit van de commissaris(sen) van de privak;5° de opgave van de identiteit van de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité, personen belast met het dagelijks bestuur en effectieve leiders van de privak, en de elementen waaruit blijkt dat aan de artikelen 206 en 207 van de wet is voldaan, waarbij met name een curriculum vitae en een recent uittreksel uit het strafregister worden overgelegd;6° de opgave van de identiteit van de bewaarder;7° de identificatie van de beheervennootschap of de elementen waaruit blijkt dat de privak en de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, voldoen aan de artikelen 25 tot 32, 208 en 209, van de wet;8° een beschrijving van de administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie van de privak of de beheervennootschap, in het licht van de werkzaamheden die de privak voornemens is te verrichten;9° de door de privak of de beheervennootschap gemaakte keuze in verband met de wijze waarop de beheertaken zullen worden uitgeoefend;10° een gedetailleerde beschrijving van het vooropgestelde beleggingsbeleid van de privak, met daarin minimaal : a) de beschrijving van de doelstellingen van de privak inzake haar beleggingsbeleid;b) de beschrijving van de sector en de kenmerken van de vennootschappen waarin de privak voornemens is te beleggen, die de beleggingscriteria vormen die door de privak in het kader van haar beleggingsbeleid worden gehanteerd;c) de geplande samenstelling van de portefeuille, uitgesplitst in deelportefeuilles per munt en op grond van geografische en sectorale criteria;d) de geplande verdeling tussen beleggingen in genoteerde en niet-genoteerde vennootschappen;e) het beleid van de privak inzake het houden van liquide middelen, inzonderheid de vorm waarin en de begrenzingen waarbinnen die liquide middelen bijkomend mogen worden gehouden;f) desgevallend, een programma inzake het in overeenstemming brengen van de beleggingen met de bepalingen van artikel 17, § 1;g) een minimum beleggingsbudget dat inzonderheid prospectieve balansen en resultatenrekeningen en kasstroomoverzichten omvat, en dit voor de in artikel 22, eerste lid, bedoelde periode, of, als de privak aan artikel 17, § 1, voldoet zodra zij op de in artikel 200 van de wet bedoelde lijst is ingeschreven, voor een periode van drie jaar vanaf dat moment;h) een inventaris van de activa die de vennootschap al in bezit heeft, en van alle andere relevante activa, samen met de informatie die nodig is voor de naleving van de artikelen 17 tot 31;11° de verbintenis van de privak om de toelating van haar rechten van deelneming tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt aan te vragen;12° de bevestiging dat de privak niet op de lijst van de private privaks is ingeschreven of op het moment van de inschrijving niet meer op die lijst zal zijn ingeschreven;13° elk ander element dat nodig is voor de beoordeling van de inschrijvingsaanvraag.

Art. 4.Na haar inschrijving deelt de privak de FSMA onmiddellijk elke wijziging in de elementen van haar inschrijvingsdossier mee.

Op basis van deze nieuwe elementen en van elke andere informatie waarvan zij kennis heeft, onderzoekt de FSMA of nog steeds aan de inschrijvingsvoorwaarden van de privak is voldaan.

Indien de FSMA oordeelt dat, rekening houdend met deze nieuwe elementen, niet langer aan deze inschrijvingsvoorwaarden is voldaan, zijn de artikelen 359 tot 367 van de wet van toepassing. Afdeling 2. - Aanvaarding van de statuten

Art. 5.Onverminderd de pertinente bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en van dit besluit, bevatten de statuten ten minste de in Bijlage A vermelde gegevens.

Art. 6.De statuten van de privak kunnen bepalen dat zij, met uitzondering van winstbewijzen en soortgelijke effecten en onder voorbehoud van de specifieke bepalingen van dit besluit, de in artikel 460 van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde effecten mag uitgeven conform de daar voorgeschreven regels.

Art. 7.§ 1. De statuten van de privak bepalen dat, bij een kapitaalverhoging door inbreng in geld en onverminderd de toepassing van de artikelen 592 tot 598 van het Wetboek van Vennootschappen, het voorkeurrecht enkel kan worden beperkt of opgeheven als aan de bestaande deelnemers een onherleidbaar toewijzingsrecht wordt verleend bij de toekenning van nieuwe effecten.

Dat onherleidbaar toewijzingsrecht voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° het heeft betrekking op alle nieuw uitgegeven effecten;2° het wordt aan de deelnemers verleend naar rato van het deel van het kapitaal dat hun rechten van deelneming vertegenwoordigen op het moment van de verrichting;3° uiterlijk aan de vooravond van de opening van de openbare inschrijvingsperiode wordt een maximumprijs per recht van deelneming aangekondigd;en 4° de openbare inschrijvingsperiode moet in dat geval minimaal drie beursdagen bedragen. De statuten van de privak kunnen bepalen dat, onverminderd de toepassing van de artikelen 595 tot 599 van het Wetboek van Vennootschappen, de vorige leden niet van toepassing zijn bij een inbreng in geld met beperking of opheffing van het voorkeurrecht, in aanvulling op een inbreng in natura in het kader van de uitkering van een keuzedividend, voor zover dit effectief voor alle deelnemers betaalbaar wordt gesteld. § 2. De statuten van de privak bepalen dat, onverminderd de artikelen 601 en 602 van het Wetboek van Vennootschappen, de volgende voorwaarden moeten worden nageleefd bij de uitgifte van effecten tegen inbreng in natura : 1° de identiteit van de inbrenger moet worden vermeld in het in artikel 602 van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde verslag van de raad van bestuur of, naargelang het geval, van de zaakvoerder, alsook, in voorkomend geval, in de oproeping tot de algemene vergadering die voor de kapitaalverhoging wordt bijeengeroepen;2° de uitgifteprijs mag niet minder bedragen dan de laagste waarde van (a) een netto-inventariswaarde die dateert van ten hoogste vier maanden vóór de datum van de inbrengovereenkomst of, naar keuze van de privak, vóór de datum van de akte van kapitaalverhoging, en (b) de gemiddelde slotkoers gedurende de dertig kalenderdagen voorafgaand aan diezelfde datum. De statuten van de privak kunnen bepalen dat het voor de toepassing van de vorige zin toegestaan is om van het in punt (b) van vorig lid bedoelde bedrag een bedrag af te trekken dat overeenstemt met het deel van het niet-uitgekeerde brutodividend waarop de nieuwe rechten van deelneming eventueel geen recht zouden geven, op voorwaarde dat de raad van bestuur het af te trekken bedrag van het gecumuleerde dividend specifiek verantwoordt in zijn bijzonder verslag en de financiële voorwaarden van de verrichting toelicht in zijn jaarlijks financieel verslag; 3° behalve indien de uitgifteprijs of, in het in § 3 bedoelde geval, de ruilverhouding, alsook de betrokken modaliteiten uiterlijk op de werkdag na de afsluiting van de inbrengovereenkomst worden bepaald en aan het publiek meegedeeld met vermelding van de termijn waarbinnen de kapitaal-verhoging effectief zal worden doorgevoerd, wordt de akte van kapitaalverhoging verleden binnen een maximale termijn van vier maanden;en 4° het onder 1° bedoelde verslag moet ook de weerslag van de voorgestelde inbreng op de toestand van de vroegere deelnemers toelichten, in het bijzonder wat hun aandeel in de winst, in de netto-inventariswaarde en in het kapitaal betreft, alsook de impact op het vlak van de stemrechten. De statuten van de privak kunnen bepalen dat deze paragraaf niet van toepassing is bij de inbreng van het recht op dividend in het kader van de uitkering van een keuzedividend, voor zover dit effectief voor alle deelnemers betaalbaar wordt gesteld. § 3. De statuten van de privak bepalen dat paragraaf 2 mutatis mutandis van toepassing is op de in de artikelen 671 tot 677, 681 tot 758 en 772/1 van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde fusies, splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen.

In laatstgenoemd geval verwijst "datum van de inbrengovereenkomst" naar de datum waarop het fusie- of splitsingsvoorstel wordt neergelegd. Afdeling 3. - Bewaarder

Art. 8.Naast de taken die hem bij wet worden toevertrouwd, vergewist de bewaarder zich ervan dat : 1° de activa in bewaring overeenstemmen met de in de boekhouding van de privak vermelde activa;2° de in de wet, de uitvoeringsbesluiten, de statuten en het prospectus bepaalde beleggingsbeperkingen worden gerespecteerd. HOOFDSTUK III. - Werking Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 9.Bij de privaks die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen hebben aangenomen en die geen beheervennootschap hebben aangesteld, voldoet, in functie van de gekozen beleidsstructuur, de zaakvoerder-rechtspersoon of de privak zelf aan de artikelen 25 tot 32, 208 en 209, van de wet.

De leden van het wettelijk bestuursorgaan van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, de personen belast met de effectieve leiding, en de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties, voldoen aan de artikelen 206 en 207 van de wet. Afdeling 2. - Vergoedingen, provisies en kosten

Art. 10.§ 1. De vaste vergoeding van (a) de beheervennootschap, (b) de bestuurders, de zaakvoerders, de leden van het directiecomité, de personen belast met het dagelijks bestuur of de effectieve leiders van de beheervennootschap of van de privak en (c) de bestuurders van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die heeft geopteerd voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen, mag niet worden bepaald in functie van de door de privak uitgevoerde verrichtingen en transacties.

Aan de in het eerste lid bedoelde personen kan een variabele vergoeding worden toegekend, voor zover (a) de criteria voor de toekenning van die variabele vergoeding of van het deel van die variabele vergoeding dat van de resultaten afhangt, uitsluitend betrekking hebben op het in voorkomend geval geconsolideerde nettoresultaat van de privak, met uitsluiting van alle schommelingen van de reële waarde van de activa en passiva, en (b) geen vergoeding wordt toegekend in functie van een specifieke verrichting of transactie van de privak of haar dochtervennootschappen.

In afwijking van het vorige lid, (a), kan de variabele vergoeding van de beheervennootschap worden bepaald op basis van een percentage van de nettoinventariswaarde, voor zover aan onderstaande voorwaarden is voldaan : 1° de in de artikelen 49 en 50 van de wet bedoelde waardering moet worden uitgevoerd door een externe waarderingsdeskundige, die onafhankelijk is van de privak, de beheervennootschap en om het even welke andere persoon die nauw met hen verbonden is;2° de methode voor de waardering van de beleggingen die in niet-genoteerde vennootschapen worden gehouden, moet in het jaarlijks financieel verslag van de privak worden gepubliceerd;3° het jaarlijks financieel verslag moet het percentage vermelden van de variabele vergoeding van de beheervennnootschap dat voortvloeit uit een positieve schommeling van de reële waarde. § 2. In het jaarlijks financieel verslag worden afzonderlijk de vergoedingen vermeld die werden toegekend aan 1° enerzijds, de beheervennootschap en de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité en personen belast met het dagelijks bestuur van (a) de beheervennootschap, (b) de privak en (c) de bestuurders van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die heeft geopteerd voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen;en 2° anderzijds, de bewaarder. § 3. In het jaarlijks financieel verslag worden tevens alle provisies, rechten en kosten verantwoord die de beleggingsinstelling draagt bij verrichtingen die betrekking hebben op : 1° financiële instrumenten die werden uitgegeven door (a) de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen of de bewaarder, of (b) door een vennootschap waarmee de privak, de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, de bewaarder of bestuurders, zaakvoerders, effectieve leiders of personen belast met het dagelijks bestuur van de privak, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen of de beheervennootschap, zijn verbonden;2° rechten van deelneming in enig andere instelling voor collectieve belegging, die rechtstreeks of onrechtstreeks door de beheervennootschap of andere in de bepaling onder 1° vermelde personen wordt beheerd. Afdeling 3. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 11.§ 1. Verrichtingen voor rekening van de privak of van een van haar dochtervennootschappen, dienen in het jaarlijks financieel verslag te worden verantwoord, inzonderheid met betrekking tot hun belang voor de privak en hun verenigbaarheid met haar beleggingsbeleid, en dienen door de commissaris van de privak in zijn verslag te worden toegelicht, inzonderheid met betrekking tot het marktconform karakter van hun voorwaarden, indien één of meer van de volgende personen rechtstreeks of onrechtstreeks optreden als tegenpartij of enig vermogensrechtelijk voordeel halen uit de verrichting : 1° de beheervennootschap of de bewaarder;2° de personen die de privak controleren of er een deelneming in bezitten;3° de personen met wie (a) de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, (b) de beheervennootschap en (c) de bewaarder zijn verbonden of een deelnemingsverhouding hebben;4° de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak of een van haar dochtervennootschappen die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;5° de bestuurders, de zaakvoerders, de leden van het directiecomité, de personen belast met het dagelijks bestuur, de effectieve leiders of de lasthebbers : a) van de privak;b) van de beheervennootschap of van de bewaarder;c) van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;en d) van één van de in de bepaling onder 2° van deze paragraaf bedoelde personen. § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de verwerving van of de inschrijving op de als gevolg van een beslissing van de algemene vergadering uitgegeven rechten van deelneming in een privak door de in die paragraaf bedoelde personen.

De bepalingen van § 1 gelden niet voor : 1° de bewaargeving van financiële instrumenten of liquide middelen bij de bewaarder;2° de contant- en termijnwisselverrichtingen met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen;en 3° de financiële bemiddeling inzake nationale of internationale betalingen; voor zover 1° het om gebruikelijke beslissingen en verrichtingen gaat die respectievelijk worden genomen en uitgevoerd onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die normaal voor soortgelijke verrichtingen op de markt gelden;2° voor de in het vorige lid, 2° en 3°, bedoelde verrichtingen, het bedrag van een bepaalde verrichting of van een geheel van verbonden verrichtingen niet hoger ligt dan een bedrag dat overeenstemt met 2 % van het totaal actief van de privak;en 3° de in het vorige lid, 2° en 3°, bedoelde verrichtingen het voorwerp uitmaken van een algemene rechtvaardiging in het jaarlijks financieel verslag, alsook van een algemene toelichting door de commissaris in het jaarlijks financieel verslag. § 3. De privak mag niet beleggen in schuldinstrumenten of kredieten verstrekken die achtergesteld zijn ten opzichte van in het kader van dezelfde financieringsronde uitgegeven schuldinstrumenten of verstrekte kredieten, wanneer deze in het bezit zijn van of werden verstrekt door : 1° de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die heeft geopteerd voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen, of de bewaarder;2° een persoon met wie de privak, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft geopteerd, de beheervennootschap of de bewaarder verbonden is, of met wie de privak, de beheervennootschap of de bewaarder een deelnemingsverhouding heeft;3° de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité, effectieve leiders, directeuren of lasthebbers van (a) de privak, (b) de beheervennootschap, (c) de bewaarder, (d) de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die heeft geopteerd voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen, of (e) een persoon met wie de privak, de beheervennootschap, de bewaarder of de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die heeft geopteerd voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen, verbonden is of met wie deze een deelnemingsverhouding heeft;4° een andere instelling voor collectieve belegging die door de beheervennootschap wordt beheerd. Het eerste lid is niet van toepassing als die verrichtingen 1° worden uitgevoerd tegen marktconforme voorwaarden;en 2° worden verantwoord in het jaarlijks financieel verslag, inzonderheid met betrekking tot hun belang voor de privak en hun verenigbaarheid met haar beleggingsbeleid, en door de commissaris van de privak worden toegelicht in het jaarlijks financieel verslag, inzonderheid met betrekking tot het marktconform karakter van de voorwaarden. HOOFDSTUK IV. - Uitgifte, verkoop en verhandeling van rechten van deelneming

Art. 12.Voor elke openbare aanbieding van rechten van deelneming in een privak alsook voor hun verplichte toelating tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt krachtens artikel 250, eerste lid, van de wet, moet de privak eerst bij de FSMA zijn ingeschreven, en moet een prospectus zijn opgesteld, goedgekeurd en openbaar gemaakt conform de bepalingen van de wet van 16 juni 2006. HOOFDSTUK V. - Openbaarmaking van gegevens en boekhouding

Art. 13.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het Wetboek van Vennootschap, van de wet, van dit besluit en van het koninklijk besluit van 14 november 2007 bevat het jaarlijks financieel verslag ten minste de gegevens opgesomd in Bijlage B, Hoofdstukken I en II. § 2. Onverminderd de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen, van de wet, van dit besluit en van het koninklijk besluit van 14 november 2007 bevat het halfjaarlijks financieel verslag ten minste de gegevens opgesomd in Bijlage B, Hoofdstuk I.

Art. 14.De privaks stellen hun statutaire jaarrekening op overeenkomstig de IFRS-normen.

Art. 15.De artikelen 22 tot 105 en 170 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 zijn niet van toepassing op de privaks.

Art. 16.Onverminderd de verplichting waarvan sprake in artikel III. 89, § 1, van het Wetboek van economisch recht om ten minste een keer per jaar een inventaris op te maken, maakt de privak een volledige inventaris, waarin de waarde van het vermogen en van de rechten van deelneming duidelijk wordt bepaald : 1° minstens eenmaal per semester;2° telkens wanneer een verrichting in verband met het kapitaal van de privak wordt aangekondigd, die al dan niet gepaard gaat met de uitgifte van nieuwe rechten van deelneming;3° wanneer verrichtingen in verband met het vermogen van de privak worden uitgevoerd of andere daden van beschikking worden gesteld die een substantiële wijziging in het vermogen van de privak met zich brengen. Telkens wanneer een inventaris wordt opgesteld, wordt de waarde van de rechten van deelneming onmiddellijk gepubliceerd door opneming in één of meer dagbladen die landelijk worden verspreid, dan wel in elektronische vorm op een voor het publiek toegankelijke website die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 41 van het koninklijk besluit van 14 november 2007. HOOFDSTUK VI. - Beleggingsbeleid A. Toegelaten activa

Art. 17.§ 1. Onder voorbehoud van paragraaf 4 van dit artikel, belegt de privak uitsluitend in de hieronder vermelde categorieën van activa, overeenkomstig het beginsel van de risicospreiding en conform de bepalingen van dit besluit : 1° ten belope van minimaal 70 % van haar activa in de paragraaf 3 bedoelde categorieën van activa;2° ten belope van maximaal 30 % van haar activa in de categorieën van activa die openstaan voor de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG. § 2. Met uitzondering van de in paragraaf 3, 2°, bedoelde financiële instrumenten mag de privak enkel inschrijven op de financiële derivaten als bedoeld in artikel 52, § 1, 8°, van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging, als die ertoe strekken de aan de financiering en het beheer van haar activa verbonden risico's te dekken. § 3. De privak belegt uitsluitend in een in paragraaf 1, 1°, bedoeld actief als dat onder één van de volgende categorieën valt : 1° de effecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 31°, a) en b), van de wet van 2 augustus 2002, slechts voor zover die zijn uitgegeven door een vennootschap die aan de in artikel 18 opgesomde voorwaarden voldoet;2° de opties en alle andere waarden die recht geven op de verwerving of de vervreemding van de in de bepaling onder 1° bedoelde effecten;3° kredieten verstrekt aan een in de bepaling onder 1° bedoelde vennootschap;4° ten belope van maximaal 35 % van de activa van de privak, de rechten van deelneming in alternatieve instellingen voor collectieve belegging in de zin van de wet van 19 april 2014, voor zover die instellingen (a) een beleggingsbeleid voeren dat nauw aansluit bij dat van de privak zelf en dat niet fundamenteel afwijkt van de regels waarvan sprake in dit artikel en in artikel 18, en (b) een bewaarder hebben aangesteld. § 4. De privak mag tijdelijk niet toegewezen liquide middelen bezitten. De statuten bepalen in welke vorm en binnen welke begrenzingen deze liquide middelen moeten worden gehouden. § 5. De privak mag alle roerende en onroerende goederen verwerven die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar bedrijf.

Art. 18.§ 1. De in artikel 17, § 3, 1°, bedoelde vennootschappen voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° zij hebben niet de hoedanigheid van gereglementeerde onderneming, tenzij hun werkzaamheden uitsluitend bestaan uit de financiering van vennootschappen als bedoeld in de bepalingen onder 2° en 3° van deze paragraaf; 2° het gaat om (a) niet-genoteerde vennootschappen of (b) genoteerde vennootschappen met een beurskapitalisatie van minder dan 1.500.000.000 euro; 3° zij zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in een derde land, op voorwaarde dat dit : a) niet op de lijst van de niet-coöperatieve landen en gebieden van de FATF staat;b) met België en, in voorkomend geval, de andere lidstaten waar de rechten van deelneming in de privak zullen worden verhandeld, een overeenkomst heeft gesloten die volledig voldoet aan de normen van artikel 26 van het OESO-modelverdrag inzake belasting en die een doeltreffende informatieuitwisseling betreffende fiscale aangelegenheden, inclusief eventuele belastingovereenkomsten, waarborgt. § 2. De beleggingen van de privak in een in § 1, 2°, (b), bedoelde vennootschap, die later het in die bepaling vermelde plafond overschrijdt, mogen, gedurende een periode van drie jaar na die overschrijding, nog in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 17, § 1, 1°. § 3. De statuten van de privak verduidelijken welk percentage van haar activa in niet-genoteerde vennootschappen zal worden belegd. Dat percentage mag niet minder bedragen dan 25 % van het nettoactief.

B. Risicospreiding

Art. 19.§ 1. De privak diversifieert haar beleggingen zodanig dat de beleggingsrisico's op passende wijze zijn gespreid.

De statuten vermelden de door de privak gehanteerde criteria voor de spreiding van de activa. § 2. Onverminderd paragraaf 1 mag geen enkele, door de privak of een van haar dochtervennootschappen uitgevoerde verrichting tot gevolg hebben dat : 1° de risicopositie van de privak op eenzelfde tegenpartij die voortvloeit uit a) de belegging door de privak en/of een van haar dochtervennootschappen in door die tegenpartij uitgegeven financiële instrumenten;b) de kredietverlening door de privak en/of een van haar dochtervennootschappen aan die tegenpartij, in welke vorm ook;en c) de toekenning door de privak en/of een van haar dochtervennootschappen van zekerheden of garanties ten gunste van die tegenpartij, in welke vorm ook, meer dan 20 % van haar statutair nettoactief bedraagt;2° dit percentage nog meer stijgt als het al meer dan 20 % bedraagt, ongeacht de reden waarom dit percentage in laatstgenoemd geval oorspronkelijk werd overschreden. Deze begrenzing is van toepassing op het moment waarop de betrokken verrichting wordt uitgevoerd.

Voor de toepassing van deze bepaling worden de niet-opgevraagde bedragen van niet-volgestorte financiële instrumenten meegerekend. § 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de verbonden personen in de zin van artikel 11 van het Vennootschapswetboek als één en dezelfde tegenpartij beschouwd.

Art. 20.De totale risicopositie op één enkele tegenpartij, die voortvloeit uit OTC-derivatentransacties, mag niet meer bedragen dan 5 % van het nettoactief van de privak.

De in het eerste lid bedoelde begrenzing van 5 % wordt tot 10 % opgetrokken wanneer de tegenpartij van de privak een in de Europese Economische Ruimte gevestigde kredietinstelling is, of, in het geval van een in een derde land gevestigde kredietinstelling, die aan gelijkwaardige prudentiële regels is onderworpen.

C. Regularisatie

Art. 21.§ 1. Ongeacht de bepalingen van artikel 19, mag de privak steeds de voorkeur-, inschrijvings- en conversierechten uitoefenen die verbonden zijn aan de financiële instrumenten die deel uitmaken van haar actief. § 2. Bij niet-naleving van de in artikel 19 vermelde begrenzingen ten gevolge van de uitoefening van voorkeur-, inschrijvings- of conversierechten, moet de privak de toestand in het belang van de deelnemers regulariseren binnen de volgende termijnen : 1° 24 maanden vanaf de datum waarop die begrenzingen werden overschreden, voor zover die overschrijding betrekking heeft op een belegging in financiële instrumenten uitgegeven door een niet-genoteerde vennootschap;2° 12 maanden vanaf de datum waarop die begrenzingen werden overschreden, voor zover die overschrijding betrekking heeft op een belegging in financiële instrumenten uitgegeven door een genoteerde vennootschap.

Art. 22.De in de artikelen 17, § 1 en 18, § 3, bedoelde beleggingsbegrenzingen zijn van toepassing vanaf de in de statuten vermelde datum, rekening houdend met de specifieke kenmerken en bijzonderheden van de activa waarin de privak voornemens is te beleggen, en uiterlijk binnen vijf jaar na de inschrijving op de in artikel 200 van de wet bedoelde lijst.

Het prospectus vermeldt in welke mate en voor welke beleggingen de privak voornemens is gebruik te maken van die overgangsperiode. Het beschrijft eveneens de door de privak genomen maatregelen om haar beleggingen in overeenstemming te brengen met de beleggingsbegrenzingen waarvan sprake in de artikelen 17, § 1 en 18, § 3, de wijze waarop zij voornemens is om haar beleggingen in overeenstemming te brengen met deze artikelen, alsook het ter zake opgestelde tijdschema.

Voor het deel van het nettoactief dat overeenstemt met een kapitaalverhoging, ten gevolge van een inbreng in het kapitaal van de privak, begint voor de privak een periode van 12 maanden te lopen vanaf de datum van de notariële akte waarin de kapitaalverhoging wordt vastgesteld, om haar beleggingen in overeenstemming te brengen met de beleggingsbegrenzingen waarvan sprake in de artikelen 17, § 1, en 18, § 3.

Art. 23.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de wet, moet de raad van bestuur, wanneer de privak niet in staat is haar toestand op de door de artikelen 21, § 2, en 22 voorgeschreven wijze te regulariseren, een herstelplan opstellen, waarin de maatregelen worden verduidelijkt die de raad voornemens is te nemen en waarin een tijdschema wordt vastgelegd.

Het plan wordt opgenomen in het jaarlijks financieel verslag van de privak en voorgelegd aan de algemene vergadering die plaatsvindt na het verstrijken van de desbetreffende termijn.

In voorkomend geval, wordt in de latere jaarlijkse financiële verslagen een geactualiseerde versie van dat plan opgenomen.

Art. 24.Indien de in de artikelen 17, § 1, 18, § 3, 19 en 20 vermelde begrenzingen worden overschreden als gevolg van de evolutie van de reële waarde van de activa, moet het jaarlijks financieel verslag van de privak het standpunt van de raad van bestuur over de volgende punten vermelden : 1° het al dan niet tijdelijke karakter van hun overschrijding;2° de risico's die de privak loopt als gevolg van de overschrijding van de begrenzingen;3° het eventuele voornemen van de raad van bestuur om de samenstelling van de portefeuille en het daartoe opgestelde tijdschema te wijzigen. De raad van bestuur verantwoordt zijn standpunt in het licht van de belangen van de deelnemers.

Zolang hun overschrijding niet is weggewerkt, omvat elk jaarlijks financieel verslag een bevestiging en, in voorkomend geval, een actualisering van het door de raad van bestuur ingenomen standpunt.

Art. 25.Met toepassing van artikel 244, § 3, van de wet, zijn de bepalingen van artikel 244, §§ 1 en 2, eerste lid, tweede zin, van de wet niet van toepassing op de privaks, behalve wat de in artikel 17, § 1, 2°, bedoelde activa betreft. HOOFDSTUK VII. - Verplichtingen en verbodsbepalingen en bijzondere bepalingen

Art. 26.De privak mag enkel een zekerheid of garantie toekennen ter garantie van haar eigen verplichtingen of van die van de vennootschappen waarin zij rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming bezit overeenkomstig artikel 17, § 1, 1°.

Art. 27.§ 1. De statutaire schuldratio van de privaks mag, tenzij als gevolg van de schommeling van de reële waarde van de activa en passiva, niet meer bedragen dan 10 % van hun statutaire activa.

Als de statutaire schuldratio van de privak meer bedraagt dan 10 % van de statutaire activa als gevolg van de schommeling van de reële waarde van de activa en passiva, mag de privak geen enkele verrichting uitvoeren die de overschrijding nog zou doen toenemen. § 2. De schuldenlast van de privak omvat de financiële verplichtingen als bedoeld in de IFRS normen.

Met "schuldratio" wordt de verhouding tussen de in het eerste lid bedoelde schuldenlast en het totaal van de activa bedoeld.

Art. 28.Het totaal van (a) de niet-opgevraagde bedragen bij de verwerving door de privak van niet volgestorte financiële instrumenten en de niet-gebruikte bedragen van een kredietfaciliteit of een lening verstrekt door de privak, (b) de ter garantie van de verplichtingen van derden door de privak toegekende zekerheden en garanties, en (c) de schuldenlast als gedefinieerd in artikel 27 mag niet meer bedragen dan 35 % van het statutair actief van de privak, tenzij als gevolg van de schommeling van de reële waarde van de activa en passiva.

Artikel 27, § 1, tweede lid, is mutatis mutandis van toepassing.

Art. 29.§ 1. De geconsolideerde schuldratio van de privak mag niet meer bedragen dan 65 %, tenzij als gevolg van de schommeling van de reële waarde van de activa en passiva.

Indien de privak controledeelnemingen, in overeenstemming met de IFRS-normen, waardeert tegen reële waarde in plaats van ze op te nemen met toepassing van de consolidatiebeginselen, mag de verhouding tussen (a) de totale schuldenlast van de privak en de door haar gecontroleerde entiteiten, en (b) het totaal van de activa van de privak niet meer bedragen dan 65 %, tenzij als gevolg van de schommeling van de reële waarde van de activa en passiva. Voor de toepassing van het tweede lid, (a), wordt geen rekening gehouden met de wederzijdse schuldenlast van de privak en haar dochtervennootschappen. § 2. Artikel 27, § 1, tweede lid, is mutatis mutandis van toepassing.

De schuldenlast wordt gedefinieerd op de in artikel 27, § 2, eerste lid, toegelichte wijze.

Art. 30.Indien de in artikel 27, § 1, 28 en 29 vermelde begrenzingen worden overschreden als gevolg van de evolutie van de reële waarde van de activa en passiva, moet het jaarlijks financieel verslag van de privak het standpunt van de raad van bestuur over de volgende punten vermelden : 1° het al dan niet tijdelijke karakter van de overschrijding;2° de risico's die de privak loopt als gevolg van de overschrijding van de begrenzingen;3° het eventuele voornemen van de raad van bestuur om een einde te stellen aan de vastgestelde overschrijding, en het daartoe opgestelde tijdschema.De raad van bestuur verantwoordt zijn standpunt in het licht van de belangen van de deelnemers.

Zolang de overschrijding niet is weggewerkt, omvat elk jaarlijks financieel verslag een bevestiging en, in voorkomend geval, een actualisering van het door de raad van bestuur ingenomen standpunt.

Art. 31.De privak mag niet verkopen vanuit een ongedekte positie en dient op ieder ogenblik over voldoende dekking te beschikken om haar verrichtingen af te handelen.

Art. 32.Het is de privak verboden deel te nemen aan een vereniging voor vaste opneming, tenzij de desbetreffende verbintenissen enkel slaan op de financiële instrumenten die de privak naar aanleiding van de verrichting zelf wenst te verwerven.

Art. 33.De privak mag geen effectenleningen verstrekken of opnemen, en evenmin cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten, of enige verrichting uitvoeren die een soortgelijke economische impact heeft.

Art. 34.De privak mag geen aandeelhoudersrechten bezitten in vennootschappen waar de aansprakelijkheid van de vennoten niet beperkt is tot hun inbreng. HOOFDSTUK VIII. - Resultaatverwerking

Art. 35.§ 1. Onverminderd paragraaf 2, dient de privak ten minste 80 % van de winst van het boekjaar, verminderd met de bedragen die overeenstemmen met de nettoterugbetalingen van de schuldenlast van de privak tijdens het boekjaar, uit te keren als vergoeding van het door de deelnemers ingebrachte kapitaal.

De schuldenlast wordt gedefinieerd op de wijze als bedoeld in artikel 27, § 2, eerste lid.

De voormelde verplichting geldt evenwel slechts vanaf het eerste afgesloten boekjaar na het verstrijken van de overgangstermijn die in artikel 22, eerste lid is vastgelegd voor de privak om haar beleggingen in overeenstemming te brengen met de beleggingsbegrenzingen waarvan sprake in de artikelen 17 en 18, § 3. § 2. De in paragraaf 1 vermelde verplichting doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 617 tot 619 van het Wetboek van Vennootschappen.

Het positieve saldo van de schommelingen van de reële waarde van de activa wordt in een onbeschikbare reserve opgenomen. § 3. In afwijking van paragraaf 1 is een uitkering aan de deelnemers niet mogelijk wanneer : 1° zij tot gevolg zou hebben dat de statutaire schuldratio van de privak boven 10 % van de statutaire activa zou uitstijgen, dat de in artikel 28 bedoelde ratio boven 35 % zou uitstijgen, of dat de in artikel 29 bedoelde ratio boven 65 % zou uitstijgen;2° de statutaire schuldratio van de privak reeds boven 10 % van de statutaire activa zou liggen, de in artikel 28 bedoelde ratio reeds boven 35 % zou liggen, of de in artikel 29 bedoelde ratio reeds boven 65 % zou liggen. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en opheffingsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 36.De privaks die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, op de in artikel 200 van de wet bedoelde lijst zijn ingeschreven, behouden hun inschrijving ondanks de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 14 is van toepassing op de in het eerste lid bedoelde privaks vanaf het eerste volledige boekjaar dat op de inwerkingtreding van dit besluit volgt.

De in het eerste lid bedoelde privaks brengen hun statuten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit.

Art. 37.Het koninklijk besluit van 18 april 1997 wordt opgeheven.

Art. 38.De minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juli 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

Bijlage bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016 met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven Bijlage A Gegevens die in de statuten moeten worden opgenomen ? Naam van de beheervennootschap; ? Maatschappelijke zetel van de beheervennootschap; ? Wijze waarop de beheervennootschap wordt aangesteld en ontslagen, alsook de regels voor de bekendmaking van deze handelingen; ? Wijze waarop de bewaarder wordt aangeduid en ontslagen, alsook de regels voor de bekendmaking van deze handelingen; ? Vermelding dat de privak heeft geopteerd voor de categorie van beleggingen als bedoeld in artikel 1 van dit besluit; ? Eventuele bestaan van categorieën van rechten van deelneming die zijn gecreëerd overeenkomstig artikel 184, § 2, 1°, en/of 5°, van de wet; ? Regels betreffende het voorkeurs- en/of voorrangsrecht van de bestaande deelnemers en regels betreffende de inbreng in natura, conform de bepalingen van artikel 7; ? Beleggingsbeleid; ? Criteria voor de spreiding van de activa; ? Begrenzingen waarbinnen en vormen waarin liquide middelen mogen worden gehouden; ? Percentage van activa dat in niet-genoteerde vennootschappen zal worden belegd; ? Vergaderingen van de raad van bestuur; ? Regels voor de wijziging van de statuten; ? Wijze van terbeschikkingstelling van het beheerverslag, van het verslag van de commissarissen en van de jaarrekening aan de deelnemers; ? Vermelding van de vervaldag alsook van de vereffeningswijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en de wijze van afsluiting van de vereffening van de privak; ? Begin- en einddatum van het boekjaar; ? Opsomming en berekeningswijze van de kosten, lasten en provisies ten laste van de deelnemers.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons koninklijk besluit van 10 juli 2016 met betrekking tot de alternatieve de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerdevennootschappen en in groeibedrijven.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

Bijlage B HOOFDSTUK I. - Gegevens die in het jaarlijks financieel verslag en in het halfjaarlijks financieel verslag moeten worden opgenomen Afdeling I

? de inventariswaarde van de rechten van deelneming; ? informatie over de situatie van de sectoren waarin de privak heeft belegd; ? vermelding van de statutaire schuldratio van de privak en van de in de artikelen 28 en 29 bedoelde percentages; Afdeling II

? de samenstelling van de portefeuille, uitgesplitst in deelportefeuilles per munt, op grond van geografische en sectorale criteria, en per type financieel instrument; Afdeling III

? voor de beleggingen in niet genoteerde vennootschappen, nadere informatie over de verrichtingen die tijdens het voorbije boekjaar of halfjaar zijn uitgevoerd door de privak en door de personen die zij consolideert, met inbegrip onder meer van een lijst van de beleggingsverrichtingen die werden uitgevoerd tijdens het desbetreffende boekjaar, met vermelding, voor elke belegging, van de aanschaffingswaarde, de waarderingswaarde en de categorie van beleggingen waarin zij werd ondergebracht; voor de beleggingen in genoteerde vennootschappen, vermelding dat de gedetailleerde lijst van de verrichtingen die tijdens het voorbije boekjaar of, in voorkomend geval, halfjaar zijn uitgevoerd, kosteloos kan worden geraadpleegd bij de privak; ? een inventaris van de wijzigingen in de samenstelling van de portefeuille; ? beschrijving van het door de privak uitgestippelde beleid voor de dekking van financiële risico's en verantwoording van de verkoop, tijdens de betrokken periode, van afdekkingsinstrumenten vóór de vervaldatum.

HOOFDSTUK II. - Gegevens die enkel in het jaarlijks financieel verslag moeten worden opgenomen Afdeling I

? de financiële kalender van de privak; ? de evolutie van de beurskoers ten opzichte van de inventariswaarde van de rechten van deelneming gedurende het desbetreffende boekjaar; ? de berekening van het bedrag dat mag worden uitgekeerd krachtens artikel 617 van het Wetboek van vennootschappen en artikel 35, § 2; ? in het in artikel 10, § 1, derde lid, bedoelde geval, de methode voor de waardering van de beleggingen die in niet-genoteerde vennootschappen worden gehouden; Afdeling II

? de relevante resultaatgegevens voor de verschillende deelportefeuilles; ? informatie over de beleggingsstrategie die de privak heeft gevolgd en voornemens is aan te houden tijdens de volgende boekjaren; ? elke wijziging in het beleggingsbeleid als bedoeld in artikel 3, 10° ; ? voor elke nieuwe belegging die de privak tijdens het betrokken boekjaar heeft verricht, en die meer dan 5 % van haar activa vertegenwoordigt, een financieel plan; ? specifieke informatie en een gedetailleerde toelichting bij de bestaande beleggingen die meer dan 5 % van de activa van de privak vertegenwoordigen, inclusief een beoordeling van de tenuitvoerlegging van voornoemd financieel plan en een toelichting bij de maatregelen die de raad van bestuur voornemens is te nemen als het financieel plan niet wordt nageleefd; ? een overzicht van de beleggingsverbintenissen die de privak heeft aangegaan; ? in de gevallen bedoeld in de artikelen 21, § 2 en 22, beschrijving van de wijze waarop de beleggingen die niet stroken met de artikelen 17, § 1, 18, § 3 of 19, tijdens het voorbije jaar werden afgebouwd, van de maatregelen die werden genomen om de beleggingen in overeenstemming te brengen met die bepalingen, en van de wijze waarop de privak voornemens is haar beleggingen in overeenstemming te brengen met de artikelen 17, § 1, 18, § 3 of 19, alsook het tijdschema dat ter zake werd opgesteld; ? het door de raad van bestuur opgestelde herstelplan voor het geval als bedoeld in artikel 23; ? het door de raad van bestuur van de privak ingenomen standpunt in de gevallen als bedoeld in de artikelen 24 en 30; ? details en voorwaarden voor de garanties en zekerheden die betrekking hebben op meer dan 5 % van het statutair nettoactief; ? de jaarlijkse financiële kosten gekoppeld aan de schuldenlast van de privak; Afdeling III

? informatie over de aandeelhoudersstructuur van de privak en aandeel van het kapitaal dat in het publiek is verspreid; ? verantwoording van de verrichtingen die zijn uitgevoerd met de in artikel 11, § 1, bedoelde personen, conform artikel 11, §§ 1 en 2; ? verantwoording van de beleggingen in financiële instrumenten die achtergesteld zijn ten opzichte van financiële instrumenten in het bezit van de personen bedoeld in artikel 11, § 3, conform diezelfde bepaling; ? in geval van kapitaalverhoging door inbreng in natura met toepassing van artikel 7, § 2, eerste lid, 2°, tweede zin, opgave van de financiële voorwaarden van de verrichting; Afdeling IV

? afzonderlijke vermelding van de vergoedingen die werden toegekend aan a) enerzijds, de beheervennootschap en de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité, effectieve leiders en personen belast met het dagelijks bestuur van (i) de beheervennootschap, (ii) de privak en (iii) de bestuurders van de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die heeft geopteerd voor de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap op aandelen;en b) anderzijds, de bewaarder; ? verantwoording voor alle provisies, rechten en kosten die de privak draagt bij verrichtingen die betrekking hebben op : a) financiële instrumenten die werden uitgegeven (i) door de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, of de bewaarder, of door (ii) een vennootschap waarmee de privak, de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, de bewaarder of de bestuurders, zaakvoerders, effectieve leiders of personen belast met het dagelijks bestuur van de privak, de zaakvoerder-rechtspersoon van de privak die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, of de beheervennootschap, zijn verbonden;b) rechten van deelneming in enige andere instelling voor collectieve belegging, die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt beheerd door de beheervennootschap of andere onder a) vermelde personen; ? in het in artikel 10, § 1, derde lid, bedoelde geval, het percentage van de variabele vergoeding van de beheervennnootschap dat voortvloeit uit een positieve schommeling van de reële waarde van de activa; Afdeling V

? toelichting bij de globale richtlijnen van de beleidsvoering in ondernemingen waar de privak of haar vertegenwoordigers een vertegenwoordiging hebben in de bestuursorganen. Deze toelichting geeft uitdrukkelijk aan in welke gevallen de privak of haar vertegenwoordigers de artikelen 523 en 524 van het Wetboek van Vennootschappen hebben toegepast; ? beleid met betrekking tot de uitoefening van de stemrechten, conform artikel 244, § 5, van de wet.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons koninklijk besluit van 10 juli 2016 met betrekking tot de alternatieve de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerdevennootschappen en in groeibedrijven.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

^