Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 augustus 2001
gepubliceerd op 07 september 2001

Koninklijk besluit waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen

bron
ministerie van justitie
numac
2001009723
pub.
07/09/2001
prom.
10/08/2001
ELI
eli/besluit/2001/08/10/2001009723/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2001. - Koninklijk besluit waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan de goedkeuring van Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt, in toepassing van artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, de regels vast te stellen inzake de toegang van de Veiligheid van de Staat tot de gegevens van dit Rijksregister en dit met het oog op het vervullen van haar opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 tot regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Thans wordt het recht van toegang van de Veiligheid van de Staat tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen geregeld door het koninklijk besluit van 18 april 1990 dat sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang verleent tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Rekening houdend met het feit dat de Veiligheid van de Staat over specifieke wettelijke bepalingen beschikt wat niet het geval is voor andere overheden van het departement, schijnt het nochtans wenselijk te zijn dat zij beschikt over een rechtstreekse toegang tot het Rijksregister nodig voor de vervulling van haar opdrachten.

De opdrachten van de Veiligheid van de Staat worden omschreven in de artikelen 7 en 8 van de voormelde wet van 30 november 1998. Deze bepalingen zijn de duidelijk omschreven en wettige doeleinden bedoeld in artikel 5 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Voor het overige wordt de uitoefening van haar inlichtingen- en veiligheidsopdrachten geregeld door de artikelen 12 tot 21 van de wet van 30 november 1998 terwijl de uitoefening van haar opdracht van persoonsbescherming vermeld wordt in de artikelen 22 tot 34 van de wet. Zo kan de Veiligheid van de Staat in het kader van haar inlichtingen- en veiligheidsopdrachten, inlichtingen en persoonsgegevens inwinnen die nuttig zijn voor de vervulling van haar opdrachten en die in verband staan met de doeleinden van het gegevensbestand (artikel 13), ze ontvangen van of ze vragen aan de openbare diensten (artikel 14) of de privé-sector (artikel 16), zich de inschrijvingsdocumenten van de reizigers doen overleggen (artikel 17), aan de betrokken ministers en de betrokken gerechtelijke en administratieve overheden, aan de politiediensten en aan alle bevoegde instanties en personen overeenkomstig de doelstellingen van hun opdrachten alsook aan de instanties en personen die het voorwerp zijn van een bedreiging bedoeld in artikel 7 de inlichtingen die zich bevinden in de documentatie meedelen (artikel 19). De Minister van Binnenlandse Zaken deelt bovendien aan de Veiligheid van de Staat krachtens artikel 23 alle nuttige inlichtingen mee die nodig zijn voor de vervulling van de beschermingsopdrachten die haar toevertrouwd worden.

Teneinde de onderzoeken die het gevolg zijn van haar inlichtingen- en veiligheidsopdrachten te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk dat deze dienst toegang heeft tot de negen basisgegevens bedoeld in artikel 3, lid 1, 1° tot 9° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en tot de wijzigingen van die gegevens bedoeld in lid 2 van hetzelfde artikel.

Rekening houdend met het delicate karakter van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat en met de gevoelige gegevens bedoeld in de artikelen 6 tot 8 van de voornoemde wet van 8 december 1992, die zij kan inwinnen bij de vervulling van deze opdrachten, is het noodzakelijk zich te kunnen vergewissen van de betrouwbaarheid van de ingezamelde gegevens opdat deze dienst zijn opdrachten met de vereiste juistheid kan verrichten.

Wat betreft de mededeling van gegevens maakt de Raad van State een algemene opmerking over het gebruik en de mededeling van gegevens die werden bekomen bij het Rijksregister, door er aan toe te voegen dat deze niet kunnen worden medegedeeld aan derden en door de personen en organisaties die niet kunnen worden beschouwd als derden nader te omschrijven.

Deze opmerking kan niet worden bijgetreden. Zoals inderdaad hoger werd uiteengezet maken de gegevens die bij het Rijksregister werden bekomen slechts een onderdeel uit van de gegevens die Veiligheid van de Staat verzamelt krachtens artikel 13 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en die zij opneemt in haar documentatie. Van zodra deze gegevens zijn opgenomen in de documentatie van de Veiligheid van de Staat, maken zij deel uit van het geheel van informatie dat onderworpen is aan het speciaal regime van voornoemde wet van 30 november 1998 en wordt behandeld conform de vermelde wet van 8 december 1992 (artikel 5).

Aldus is de mededeling door de Veiligheid van de Staat van gegevens die zij verzamelt, geregeld door strengere regels dan deze die zijn voorzien in de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen betreffende hun bestemmelingen. Inderdaad kunnen, conform de wet van 30 november 1998, deze gegevens slechts worden medegedeeld aan de ministers en aan de betreffende administratieve en gerechtelijke overheden, aan de politiediensten en aan iedere bevoegde instantie en personen die het voorwerp zijn van een bedreiging bedoeld in artikel 7. De voorwaarden van de mededeling zijn gedefinieerd door het Ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid (artikel 20, § 3, van dezelfde wet).

Overigens beschikken de natuurlijke personen wiens persoonsgegevens worden verwerkt door de Veiligheid van de Staat, slechts, wat hen betreft, over een indirect recht tot toegang en verbetering, uitgeoefend door tussenkomst van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in navolging van artikel 13 van de wet van 8 december 1992 houdende bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Het zou daarom paradoxaal zijn om de bepaling die werd voorgesteld door de Raad van State toe te voegen vermits de voorwaarden voor de mededeling van gegevens aldaar ruimer voorzien zijn dan in de specifieke wettelijke bepalingen, van toepassing op de Veiligheid van de Staat.

Met uitzondering van de Administrateur-generaal en de Adjunct-Administrateur-generaal, preciseert het besluit ratione personae dat de toegang tot het Rijksregister zal toegestaan worden aan de agenten bij naam en schriftelijk aangeduid door de Administrateur-generaal. Het betreft dus geen algemene machtiging ten opzichte van het personeel in zijn geheel maar een machtiging bij naam van agenten, nodig omwille van de vervulling van hun opdrachten.

Daarnaast wordt er geen verwijzing meer gedaan naar niveau 1 maar naar het geheel van de agenten van de administratieve en buitendiensten.

Het besluit beoogt aldus zich te schikken naar de besluiten (Verslag van 1994-1995) van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die de mening toegedaan is dat de toegang wordt verleend op basis van een functionele verdeling van het werk eerder dan op basis van de graad der agenten. Zij meent dat het wenselijk is dat systeem, dat steunt op de graden, te vervangen door een systeem van machtigingen dat, vergezeld van adequate veiligheidsmaatregelen meer beantwoordt aan de praktijk.

Zowel de Raad van State als de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevelen aan dat de lijst van de leden die aangeduid werden om toegang te hebben tot het Rijksregister, jaarlijks wordt opgesteld en eveneens jaarlijks wordt gezonden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In navolging nochtans van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 waarbij aan bepaalde openbare overheden toegang wordt verleend tot de informatiegegevens bewaard bij het Rijksregister van de natuurlijke personen met betrekking tot de vreemdelingen die in het wachtregister ingeschreven zijn dat bepaalt dat de overheden (..) permanent ter beschikking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met aanduiding van hun titel en functie, de naamlijst houden van de personen die gemachtigd zijn kennis te nemen van de gegevens bewaard in het Rijksregister van de natuurlijke personen en met betrekking tot de personen ingeschreven in het wachtregister, preciseert het ontwerp eveneens dat dergelijke naamlijst van gemachtigde personen permanent ter beschikking zal worden gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Redenen van vertrouwelijkheid maken deze formule eveneens wenselijk in het geval van de Veiligheid van de Staat.

Het ontwerp stelt tenslotte een controlesysteem in van de identiteit van elke aanvrager voor raadpleging van het Rijksregister door de Veiligheid van de Staat. De gegevens zullen gedurende zes maanden bewaard worden. Dit controlesysteem, dat reeds bestaat binnen het departement van Justitie, zal een verificatie van de uitgevoerde verrichtingen toelaten en derhalve elk misbruik vermijden.

Aldus beoogt het ontwerp van besluit tegemoet te komen, enerzijds aan de bekommernis van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer inzake veralgemening en banalisering van de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en het risico dat een dergelijke fenomeen inhoudt voor het privé-leven van de personen en anderzijds aan de bedoeling van de Regering een intern registratiesysteem te voorzien van de identiteit van elke aanvrager voor raadpleging van het Rijksregister.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES 30.237/2. - Van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 30 mei 2000 door de Minister van Justitie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "waarbij de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen", heeft op 12 maart 2001 het volgende advies gegeven : Algemene Opmerking De recente besluiten waarbij toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen bevatten doorgaans een aanvullende bepaling die als volgt luidt : « De met toepassing van artikel 1 verkregen gegevens mogen slechts worden gebruikt voor doeleinden van intern beheer. Zij mogen niet aan derden worden meegedeeld.

Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als derden beschouwd : 1° de natuurlijke personen op wie deze gegevens betrekking hebben alsook hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de openbare overheden en instellingen die krachtens artikel 5 van de voormelde wet van 8 augustus 1983 zijn aangewezen, voor de informatiegegevens die hun kunnen worden meegedeeld op grond van hun aanwijzing en voor zover deze mededeling nodig is om hen in staat te stellen hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden uit te oefenen. »(1).

In het ontworpen besluit dient een bepaling te worden opgenomen naar het model van deze precedenten.

Opdat rekening wordt gehouden met de uitleg die gegeven wordt in het Verslag aan de Koning dat voorafgaat aan het besluit dat ter fine van advies aan de Raad van State is voorgelegd (2), behoort de hiervoren weergegeven lijst voorts te worden aangevuld met de als volgt gestelde onderdelen 3° en 4° : « 3° de bevoegde instanties en personen overeenkomstig de doelstellingen van hun opdracht; 4° de personen die het voorwerp zijn van een bedreiging.» .

Aldus wordt zo goed mogelijk gewaarborgd dat artikel 22 van de Grondwet wordt nageleefd en dat de toegang tot de in het register vervatte informatiegegevens beperkt blijft.

Bijzondere Opmerkingen Onderzoek van het ontwerp Aanhef Tweede lid De woorden ",gewijzigd door het koninklijk besluit van 29 april 1999," dienen te vervallen. In de aanhefverwijzing behoort immers alleen melding te worden gemaakt van de wijzigingen die reeds zijn aangebracht in het artikel dat bij het ontwerp wordt gewijzigd.

Derde lid Dit lid behoort als volgt te worden gesteld : « Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 5, van toepassing is. » .

Dispositief Artikel 1 De verwijzing, in artikel 1 van het ontworpen besluit, naar de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst levert voldoende grond op om te kunnen stellen dat voldaan is aan het minimale vereiste van een impliciete bevoegdverklaring om kennis te nemen van de in het register vervatte informatiegegevens, welk vereiste neergeschreven staat in artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

In voorkomend geval (3) dient de Staatsveiligheid zich bovendien te gedragen naar de wettelijke bepalingen houdende regeling van de grensoverschrijdende gegevensstromen en het doorgeven van persoonsgegevens naar landen buiten de Europese Gemeenschap (4).

Artikel 5 Deze bepaling van het thans onderzochte ontwerp van koninklijk besluit luidt als volgt : « Artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 18 april 1990 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt opgeheven. ».

Die bepaling dient te worden vergeleken met artikel 6 van het ontwerp van koninklijk besluit waarbij de Algemene Directie van de Dienst Vreemdelingenzaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gemachtigd wordt toegang te hebben tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, dat thans door de Raad van State onder het nummer 30.676/2 wordt onderzocht, welk artikel als volgt luidt : « Artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 18 april 1990 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang verleend wordt tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, dat betrekking heeft op de ambtenaren van niveau 1 van de Dienst Vreemdelingenzaken, wordt opgeheven. » .

Beide besluiten worden medeondertekend door dezelfde ministers. De ministers dienen de datum van inwerkingtreding van deze beide regelingen op elkaar af te stemmen en de teneur van die regelingen vooraf te laten overeenstemmen ter voorkoming van elk juridisch vacuum waardoor aan de thans geldende machtigingen tot toegang elke rechtsgrond zou worden ontnomen, tenzij ze ervoor opteren om in elk van beide besluiten een specifieke opheffing op te nemen (in welk geval in het hier onderzochte ontwerp zou kunnen worden gewerkt met de vermelding "voor zover die bepaling betrekking heeft op de Veiligheid van de Staat").

Blijkbaar moet aan de laatstgenoemde oplossing de voorkeur worden gegeven, aangezien elk van beide besluiten aanleiding geeft tot andere wettigheidsbezwaren, wat tot gevolg zou kunnen hebben dat ze op heel verschillende datums worden uitgevaardigd.

Artikel 6 Er wordt geen enkele verantwoording gegeven voor de afwijking van de gebruikelijke regels inzake de inwerkingtreding van verordeningsbesluiten. De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat artikel 6 bijgevolg behoort te vervallen.

De kamer was samengesteld uit De heren : Y. Kreins, staatsraad, voorzitter, P. Lienardy, P. Quertainmont, staatsraden, J. van Compernolle, B. Glansdorff, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De Griffier, B. Vigneron.

De Voorzitter, Y. Kreins. _______ Nota's (1) Zie bijvoorbeeld het koninklijk besluit van 20 november 1997 waarbij toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, en waarbij machtiging wordt verleend tot het gebruik van het identificatienummer ervan aan de Minister van de Waalse Regering tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen en premies die toegekend worden krachtens de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, behoren, alsook aan bepaalde ambtenaren van de Directie Coördinatie, Reglementering en Keurmerken van de Afdeling Economisch Beleid van de Algemene Directie Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest (Belgisch Staatsblad van 23 januari 1998). (2) "Zo kan de Veiligheid van de Staat in het kader van haar inlichtingen en veiligheidsopdrachten... aan de betrokken ministers en de betrokken gerechtelijke en administratieve overheden, aan de politiediensten en aan alle bevoegde instanties en personen overeenkomstig de doelstellingen van hun opdrachten alsook aan de instanties en personen die het voorwerp zijn van een bedreiging... de inlichtingen (meedelen) die zich... in de documentatie (bevinden). » . (3) Zie, inzonderheid, artikel 8, 3° en 5°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen-en veiligheidsdienst.(4) Zie hoofdstuk VI van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. 10 AUGUSTUS 2001. - Koninklijk besluit waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, aangevuld bij de wet van 30 maart 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 april 1990 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 2, 4°;

Overwegende de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 5, van toepassing is;

Gelet op het advies van de Raad van State, Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de vervulling van hun opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt toegang verleend tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en tot de wijzigingen van deze informatiegegevens bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de genoemde wet aan : 1° de administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat;2° de agenten van de Veiligheid van de Staat, door de administrateur-generaal schriftelijk bij name aangewezen.

Art. 2.De met toepassing van artikel 1 verkregen informatiegegevens mogen slechts worden gebruikt voor de in dat artikel vermelde doeleinden.

Art. 3.De administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat houdt de lijst met de namen van de personen, die gemachtigd zijn om kennis te nemen van de informatiegegevens die bewaard worden bij het Rijksregister van de natuurlijke personen, met vermelding van hun titel en hun functie, steeds ter beschikking van de Commissie voor de bescherming van persoonlijke levenssfeer.

Art. 4.De identiteit van al wie bij de Veiligheid van de Staat het Rijksregister verzoekt te raadplegen, wordt opgetekend in een controlesysteem.

Deze informatiegegevens worden gedurende zes maanden bijgehouden.

Art. 5.Artikel 2, 4° van het koninklijk besluit van 18 april 1990 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt opgeheven, voor zover die bepaling betrekking heeft op de Veiligheid van de Staat.

Art. 6.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 10 augustus 2001 ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^