Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 september 2008
gepubliceerd op 24 oktober 2008

Koninklijk besluit houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2008024387
pub.
24/10/2008
prom.
09/09/2008
ELI
eli/besluit/2008/09/09/2008024387/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 SEPTEMBER 2008. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, inzonderheid artikel 5, § 1, eerste alinea, 1°, 3° en 10°;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen, inzonderheid artikel 7, ingevoegd bij koninklijk besluit van 21 oktober 2005;

Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 28 februari 2007;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 7 februari 2007 : Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 15 maart 2007;

Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, gegeven op 15 maart 2007;

Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op de notificatie aan de Europese Commissie, gegeven op 4 mei 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 april 2008;

Gelet op het advies 44.628/3 van de Raad van State, gegeven op 17 juni 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste alinea, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat er zogeheten composteerbare en biologisch afbreekbare materialen op de markt verschijnen;

Overwegende dat er mogelijkheden zijn om de composteerbare materialen op te nemen in de selectieve ophaalcircuits voor organisch afval;

Overwegende dat biologisch afbreekbare materialen in de grond kunnen vergaan;

Op de voordracht van Onze Minister van Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Voorwerp en toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Dit besluit beoogt te bepalen onder welke voorwaarden de toegang tot de markt kan worden verleend aan vaste materialen die als biologisch afbreekbaar en composteerbaar worden voorgesteld. § 2. Biologisch afbreekbare materialen die zijn ontwikkeld om in aquatisch milieu te worden afgebroken vallen buiten het toepassingsgebied van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° Bestanddeel (van een materiaal) : alle zuivere producten en chemische substanties waaruit het materiaal is samengesteld.2° Productelement : gedeelte van een product dat manueel of met eenvoudige fysieke middelen kan worden gescheiden.3° Desintegratie : het fysiek tot zeer kleine fragmenten herleiden van een materiaal.4° Biologische degradatie : afbraak van een materiaal door middel van micro-organismen. HOOFDSTUK III. - Technische vereisten betreffende thuis composteerbare, composteerbare en biologisch afbreekbare materialen

Art. 3.§ 1. Enkel materialen die beantwoorden aan de specificaties van bijlagen I en II mogen composteerbaar worden genoemd of dergelijke kenmerken laten uitschijnen. § 2. Enkel materialen die beantwoorden aan de specificaties van bijlagen I en III mogen thuis composteerbaar worden genoemd, « home compostable », of dergelijke kenmerken laten uitschijnen. § 3. Enkel materialen die beantwoorden aan de specificaties van bijlagen I en IV mogen biologisch afbreekbaar worden genoemd of dergelijke kenmerken laten uitschijnen. § 4. Een thuis composteerbaar materiaal wordt geacht composteerbaar te zijn. § 5. In bijlage V worden de referenties en titels van de verschillende normen en tests opgesomd waarnaar dit besluit verwijst. HOOFDSTUK IV. - Markering van in dit besluit vermelde materialen en van een combinatie van zulke materialen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 4.Indien een productelement een markering draagt die duidt op één van de kenmerken bedoeld in hoofdstuk 3, dan moeten alle productelementen aan dezelfde kenmerken beantwoorden. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor verpakkingen

Art. 5.De verpakkingen die beantwoorden aan de vereisten van de norm NBN EN 13432 worden geacht conform te zijn aan de vereisten die gelden voor composteerbare materialen.

Alle logo's die beduiden dat de verpakkingen conform zijn aan de norm NBN EN 13432 mogen worden gebruikt voor zover de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk 3 vervuld zijn.

In geen enkel geval mag van een verpakking of een element van een verpakking worden beweerd dat ze biologisch afbreekbaar zijn.

Wat verpakkingen betreft mogen de fysisch-chemische eigenschappen van de inhoud geen beletsel vormen voor de wijze waarop het verpakkingsmateriaal verondersteld is na gebruik te worden behandeld. HOOFDSTUK V. - Het aantonen van de conformiteit

Art. 6.§ 1. De materialen die op de markt worden gebracht zijn geacht te voldoen aan de bepalingen van dit besluit. § 2. Op verzoek van de ambtenaren belast met de controle moet de fabrikant van het materiaal, zijn afgevaardigde of de persoon verantwoordelijk voor het op de markt brengen ervan, een dossier indienen waarin volgende documenten zijn vervat : 1° een geschreven verklaring waaruit blijkt dat het materiaal conform is aan de vereisten bepaald in artikel 3;2° een technische documentatie over het ontwerp en de fabricatie van het materiaal, met de elementen die nodig zijn voor de evaluatie van de conformiteit van dit materiaal aan de hierboven vermelde vereisten, zoals : - een algemene beschrijving van het materiaal met inbegrip van zijn bestanddelen; - ontwerp- en fabricatietekeningen alsook de beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van deze tekeningen; - de lijst van de in de overeenstemmende bijlagen vermelde normen die geheel of gedeeltelijk werden toegepast, en de resultaten van de ontwerpberekeningen en de controles die in het kader van deze normen werden uitgevoerd; 3° de lijst van laboratoria die de noodzakelijke proeven hebben uitgevoerd;4° de referenties van de laboratoria waarmee kan worden aangetoond dat zij ter zake een afdoende ervaring hebben. § 3. De laboratoria die de verschillende proeven hebben uitgevoerd moeten kunnen aantonen dat zij ter zake een afdoende ervaring hebben. § 4. In geval van controle moet de fabrikant van het materiaal, zijn afgevaardigde of de persoon verantwoordelijk voor het op de markt brengen ervan, in staat zijn om binnen de vijftien dagen deze conformiteitsverklaring met de bijhorende technische documentatie voor te leggen aan de ambtenaren die met die controle belast zijn. § 5. De fabrikant van het materiaal, zijn afgevaardigde of de persoon verantwoordelijk voor het op de markt brengen ervan, moet kunnen aantonen dat het materiaal dat op de markt is gebracht wel degelijk dezelfde kenmerken heeft als het materiaal waarvoor hij de documentatie bedoeld in § 2 voorlegt. HOOFDSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 7.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 21 oktober 2005, wordt opgeheven.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de negende maand volgend op zijn bekendmaking.

Art. 9.Onze Minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Athene, 9 september 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

Bijlage I Algemene vereisten betreffende biologisch afbreekbare en composteerbare materialen 1. Gehalte aan organische stof : Het gehalte aan organische stof moet hoger zijn dan 50 % van het gewicht van de droge stof.Het gehalte aan organische stof wordt gedefinieerd als het zwevende gedeelte vast materiaal na verbranding op 550°C tot constant gewicht. De droge stof (DS) wordt bepaald na droging op 105°C tot een constant gewicht wordt bekomen. 2. Beperking van zware metalen en andere gevaarlijke substanties De in onderstaande tabel weergegeven waarden mogen voor de betreffende chemische elementen niet worden overschreden.De waarden zijn uitgedrukt in part per million (ppm) en moeten worden berekend op basis van de droge stof.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De substanties opgesomd in Bijlage III van het KB van 17/7/2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu, of alle substanties die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 1, 2° van het KB van 17/7/2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu, mogen niet als bestanddeel worden gebruikt voor de fabricatie van de materialen. 3. Vrijstellen van de tests inzake biologische degradatie vermeld in de bijlagen II, III en IV 1.De bestanddelen van materialen van natuurlijke oorsprong die niet met chemische methoden werden gemodificeerd, moeten geacht worden te voldoen aan de testen in verband met biologische degradatie (bijlage II.2., bijlage III.2., bijlage IV.2.) zonder aan proeven te worden onderworpen. Ze moeten echter chemisch gekarakteriseerd worden en conform zijn aan de desintegratie- en kwaliteitscriteria van compost of, in geval van bijlage IV (biologisch afbreekbare materialen), voldoen aan de fysisch-chemische en ecotoxicologische kwaliteitscriteria. 2. De niet-significatieve organische bestanddelen, voor zover hun samengeteld gewicht niet meer bedraagt dan 5 % van het gewicht van de droge stof van het betreffende element, en voor zover het gewicht van elk van hen niet meer bedraagt dan 1 % van het gewicht van de droge stof van het betreffende element. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 september 2008 houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

Bijlage II Specifieke vereisten betreffende composteerbare materialen De materialen die voldoen aan de vereisten van bijlage III worden verondersteld te beantwoorden aan onderhavige bijlage en moeten dus niet opnieuw worden getest.

Voor composteerbare materialen moeten alle volgende vereisten nageleefd worden : 1. Gehalte aan organische stof, beperking van zware metalen en andere gevaarlijke substanties De vereisten van bijlage I, ofwel, de vereisten betreffende de chemische kenmerken van de norm NBN EN 13432.2. Biologische degradatie De biologische degradatie zal moeten worden getest volgens één van volgende normen : NBN EN ISO 14855, NBN EN ISO 14851, NBN EN ISO 14852 of NBN EN ISO 17556. Voorbehandelingen met warmte of met licht zijn niet toegelaten. De test mag maximum 6 maanden duren. De biologische degradatie moet minstens voor 90 % overeenstemmen met de theoretische waarde van het staal of voor 90 % van de waarde van een referentiestaal van microkristallijncellulose. 3. Desintegratie De desintegratie zal moeten worden getest ofwel in piloot-composteerinstallaties, ofwel in composteerinstallaties op reële schaal.De testen op pilootschaal moeten worden uitgevoerd door middel van een piloot-composteringsinstallatie die voldoet aan de norm ISO 16929 of door middel van een gelijkwaardige installatie. De duur van de test is 12 weken. Het geproduceerde compost wordt vervolgens onderworpen aan een zeeftest met een maasopening van 2 mm. Het gedeelte dat niet door de zeef gaat moet minder bedragen dan 10 % van het betreffende elementgewicht. De gewichten die in deze test worden beschouwd zijn gewichten droge stof. De desintegratietest moet de dikte van het geteste materiaal vermelden. Deze dikte wordt beschouwd als de maximale dikte waarvoor de desintegratie verzekerd is. 4. Kwaliteit van het compost De kwaliteit van het compost wordt geëvalueerd door de bepaling van volgende parameters : o de soortelijke massa of dichtheid o het totale gehalte aan droge vaste stoffen o het gehalte aan zwevende vaste stoffen o het zoutgehalte o de pH o het totale gehalte aan stikstof, aan ammoniakhoudende stikstof, aan fosfor, aan magnesium en aan kalium. De ecotoxiciteit wordt getest op twee hogere planten. De plantensoorten die voor deze test worden gebruikt moeten gekozen worden uit twee van de drie categorieën vermeld in « Terrestrial Plant Test:208: Seedling Emergence and Seedling Growth Test » van de OESO; om beurt mag zomergerst één van de gebruikte soorten zijn (Hordeum vulgare). Zoals bepaald in de norm ISO 16929 moet het testcompost dat voor deze proeven wordt gebruikt, gemaakt zijn uit gekende grondstoffen, waaraan minimum 10 % van het te testen materiaal werd toegevoegd (op basis van het gewicht aan verse stof) De composteerperiode moet 12 weken lang zijn. Een referentiestaal, bestaande uit dezelfde basismaterialen maar zonder toevoeging van het te testen materiaal, moet eveneens gedurende 12 weken worden getest.

De berekening en de interpretaties van de resultaten moeten gebeuren overeenkomstig de laatste editie van de norm NBN EN 13432. Zowel de kiemingsgraad als de biomassa van de geteste planten moeten waarden vertonen die voor minimum 90 % overeenkomen met de waarden die worden vastgesteld op het referentiestaal. De fysisch-chemische analyses op het te testen compost mogen niet beduidend slechter zijn dan die op het referentiecompost. Inzonderheid het zoutgehalte mag niet toenemen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 september 2008 houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

Bijlage III Specifieke vereisten betreffende thuis composteerbare materialen De hieronder beschreven vereisten gelden voor elk type thuiscompostering met uitzondering van wormcompostering (compostering met behulp van aardwormen). 1. Gehalte aan organische stof, beperking van zware metalen en andere gevaarlijke substanties Bijlage I is van toepassing.2. Biologische degradatie De biologische degradatie moet worden getest bij kamertemperatuur (tussen 20°C en 30°C) volgens één van volgende normen : NBN EN ISO 14855, NBN EN ISO 14851, NBN EN ISO 14852 of NBN EN ISO 17556.De temperatuur moet gedurende de hele duur van de proeven onder de 30°C worden gehouden.

Voorbehandelingen met warmte of licht zijn niet toegelaten. De test duurt maximum 12 maanden. De biologische degradatie moet minstens voor 90 % overeenstemmen met de theoretische waarde van het staal of voor 90 % van de waarde van een referentiestaal van microkristallijncellulose. 3. Desintegratie De desintegratie moet worden getest bij kamertemperatuur, d.w.z. tussen 20°C en 30°C. De desintegratietest moet de maximale dikte specificeren waarvoor het materiaal werd getest en goedgekeurd. Deze dikte is de maximale dikte waarvoor de desintegratie verzekerd is.

Indien de desintegratie van het materiaal reeds kwantitatief getest werd bij hoge temperatuur (60°C +/- 5°C) volgens de norm ISO 16929 (zoals vereist om de toelaatbaarheid in industriële composteringsinstallaties te testen), dan mag de desintegratie op kwalitatieve wijze worden bepaald (1) bij kamertemperatuur. In dit geval moet de procedure beschreven in de norm NBN EN ISO 20200 worden gebruikt, waarbij terdege moet worden vermeld dat de test werd gedaan bij temperaturen tussen 20°C en 30°C. Deze test duurt maximum 6 maanden en een precieze massabalans is niet noodzakelijk. Visuele waarnemingen en de testrapporten volstaan.

Indien er geen desintegratie bij hoge temperatuur werd gemeten dan moet de desintegratie bij kamertemperatuur worden vastgesteld volgens de procedure beschreven in de norm ISO 16929, als volgt aangepast. De temperatuur gedurende de hele looptijd van de test mag niet hoger zijn dan 30°C en de test moet 6 maanden duren.

Na zes maanden wordt het compost door een zeef met een maasopening van 2 mm gedaan. De desintegratie moet dan hoger zijn dan 90%; wat betekent dat hoogstens 10 % van het gewicht aan testmateriaal niet door een zeef gaat met een maasopening van 2 mm. 4. Kwaliteit van het compost De materialen die voldoen aan Bijlage II/4 van dit besluit, worden verondersteld te beantwoorden aan de vereisten inzake compostkwaliteit van onderhavige bijlage. De kwaliteit van het compost wordt geëvalueerd door de bepaling van volgende parameters : o de soortelijke massa of dichtheid o het totale gehalte aan droge vaste stoffen o het gehalte aan zwevende vaste stoffen o het zoutgehalte o de pH o het totale gehalte aan stikstof, aan ammoniakhoudende stikstof, aan fosfor, aan magnesium en aan kalium.

De ecotoxiciteit wordt getest op twee hogere planten. De plantensoorten die voor deze test worden gebruikt moeten gekozen worden uit twee van de drie categorieën vermeld in « Terrestrial Plant Test:208: Seedling Emergence and Seedling Growth Test » van de OESO; om beurt mag zomergerst één van de gebruikte soorten zijn (Hordeum vulgare). Zoals bepaald in de norm ISO 16929 moet het testcompost dat voor deze proeven wordt gebruikt, gemaakt zijn uit gekende grondstoffen, waaraan minimum 10 % van het te testen materiaal werd toegevoegd (op basis van het gewicht aan verse stof) De composteerperiode moet 12 weken lang zijn. Deze periode mag worden verlengd tot 6 maanden indien de composteringstemperatuur gedurende de hele looptijd van de proef onder de 30° C werd gehouden. Een referentiestaal, bestaande uit dezelfde basismaterialen maar zonder toevoeging van het te testen materiaal, moet eveneens gedurende 12 weken worden getest. De berekening en de interpretaties van de resultaten moeten gebeuren overeenkomstig de laatste editie van de norm NBN EN 13432. Zowel de kiemingsgraad als de biomassa van de geteste planten moeten waarden vertonen die voor minimum 90 % overeenkomen met de waarden die worden vastgesteld op het referentiestaal.

De fysisch-chemische analyses op het te testen compost mogen niet beduidend slechter zijn dan die op het referentiecompost. Inzonderheid het zoutgehalte mag niet toenemen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 september 2008 houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE _______ Nota's (1) Een kwantitatieve evaluatie vereist de bepaling van een precieze massabalans na het composteren, zeven en sorteren.Een kwalitatieve evaluatie vereist enkel een visuele waarneming en documenten.

Bijlage IV Specifieke vereisten betreffende biologisch afbreekbare materialen De materialen die voldoen aan de norm AFNOR NF U 52-001 (Biologisch afbreekbare materialen voor land- en tuinbouw - Strodekproducten - Vereisten en proefmethoden) worden verondersteld te voldoen aan de vereisten van deze bijlage. 1. Gehalte aan organische stof, beperking van zware metalen en andere gevaarlijke substanties Bijlage I is van toepassing.2. Biologische degradatie De biologische degradatie moet worden getest bij kamertemperatuur (tussen 20°C en 30°C) volgens één van volgende normen : NBN EN ISO 17556, NBN EN ISO 14851, NBN EN ISO 14852 ou NBN EN ISO 14855. Voorbehandelingen met warmte of licht zijn niet toegelaten. De test duurt maximum 24 maanden. De evaluatie van de biologische degradatie moet ofwel gebaseerd zijn op de omzetting in CO2 en de massabalans, ofwel op het zuurstofverbruik en de massabalans.

De biologische degradatie moet minstens voor 90 % overeenstemmen met de theoretische waarde van het staal of voor 90 % van de waarde van een referentiestaal van microkristallijncellulose.

De biologische degradatie mag in dit geval ook als voldoende worden beschouwd indien zij tijdens proeven naar biologische degradatie bij kamertemperatuur gedurende 12 maanden 60% massa bereikt en indien voor hetzelfde materiaal minstens 90 % biologisch is afgebroken (in absolute termen of in vergelijking met een referentiestaal van microkristallijncellulose) tijdens een proef bij hogere temperatuur (maximum 58°C +/- 1°C zoals beschreven in de norm NBN EN ISO 14855), uitgevoerd gedurende 6 maanden. 3. Fysisch-chemische en ecotoxicologische kwaliteit De materialen die voldoen aan de vereisten van punt 4.van bijlage III (Kwaliteit van het compost) worden verondersteld conform te zijn en moeten niet meer aan de onderstaande proeven worden onderworpen.

Indien deze proeven niet werden uitgevoerd dan moet er een toxiciteitstest voor landplanten worden gedaan volgens de voorschriften van de test OESO 208 (Terrestrial Plant Test: 208: Seedling Emergence and Seedling Growth Test) met de aanpassingen beschreven in de norm NBN EN 13432. Het staal van het te testen materiaal wordt vermengd met aarde. De concentratie te testen materiaal moet 3 % bedragen. Men laat vervolgens deze mengeling kiemen in volgende voorwaarden : - temperatuur : 20 tot 30°C - aerobe omstandigheden (minstens één keer per week mengen) - afwezigheid van licht.

Een referentiestaal bestaande uit dezelfde aarde waaraan 3 % microkristallijncellulose is toegevoegd, wordt in dezelfde voorwaarden tot kiemen gebracht.

Na drie maanden kiemen worden volgende parameters geanalyseerd op beide stalen : o de soortelijke massa of dichtheid o het totale gehalte aan droge stoffen o het gehalte aan zwevende vaste stoffen o het zoutgehalte o de pH o het totale gehalte aan stikstof, aan ammoniakhoudende stikstof, aan fosfor, aan magnesium en aan kalium.

Deze analyses op de twee stalen mogen geen beduidende verschillen vertonen. Inzonderheid het zoutgehalte mag niet toenemen.

De zelfde stalen worden vervolgens genomen voor de test OESO 208 over de ecotoxiciteit op landplanten. Geen enkel ander materiaal mag er worden aan toegevoegd.

De plantensoorten die voor deze test worden gebruikt moeten gekozen worden uit twee van de drie categorieën; om beurt mag zomergerst één van de gebruikte soorten zijn (Hordeum vulgare).

De kiemingsgraad en de biomassa van de planten die zijn gegroeid op de grond met het te testen materiaal moeten waarden vertonen die voor minimum 90 % overeenkomen met de waarden die worden vastgesteld op het referentiestaal.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 september 2008 houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

Bijlage V Referenties en titels van de verschillende normen en tests waarnaar dit besluit verwijst NBN EN ISO 14855-1:2007 Bepaling van de ultieme aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen onder gecontroleerde composteringsomstandigheden - Methode door analyse van het afgegeven koolstofdioxide - Deel 1 : Algemene methode (NBN EN ISO 14855:2005) NBN EN ISO 14851:2004 Bepaling van de ultieme aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in een waterige omgeving - Methode met bepaling van het zuurstofverbruik in een gesloten respirometer (NBN EN ISO 14851:1999) NBN EN ISO 14852:2004 Beoordeling van de ultieme aërobisch-biologische afbreekbaarheid van kunststofmaterialen in een waterige omgeving - Methode door analyse van afgegeven koolstofdioxide (NBN EN ISO 14852:1999) NBN EN ISO 17556:2005 Kunststoffen - Bepaling van de totale aërobe bio-afbreekbaarheid in de bodem door het meten van het zuurstofverbruik in een respirometer of het gehalte van vrijgekomen koolstofdioxide (NBN EN ISO 17556:2003) ISO 16929 Plastics - Determination of the degree of disintegration of plastic materials under defined composting conditions in a pilot-scale test NBN EN ISO 20200:2500 Kunststoffen - Bepaling van de desintegratie van kunststoffen onder gesimuleerde composteringsomstandigheden in een proef op laboratoriumschaal (NBN EN ISO 20200:2004) NBN EN 13432:2001 Verpakkingen - Eisen voor verpakking terugwinbaar door compostering en biologische afbraak - Beproevingsschema en evaluatiecriteria voor de eindaanvaarding van verpakking Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 september 2008 houdende vaststelling van productnormen voor composteerbare en biologisch afbreekbare materialen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

^