gepubliceerd op 15 maart 2007
Koninklijk besluit nr. 55 met betrekking tot de regeling voor belastingplichtigen die een BTW-eenheid vormen
9 MAART 2007. - Koninklijk besluit nr. 55 met betrekking tot de regeling voor belastingplichtigen die een BTW-eenheid vormen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Context van de invoering van de BTW-eenheid 1.De verklaring van de federale regering van 17 oktober 2006 tot aankondiging van de invoering van een stelsel van BTW-eenheid in België past in een economische context waarin de ondernemingen te kampen hebben met een alsmaar groter wordende internationale concurrentie die hen ertoe verplicht voortdurend te streven naar efficiëntie teneinde hun concurrentievermogen te behouden.
Momenteel zien alle economische actoren, ongeacht hun BTW-stelsel en het segment waartoe ze behoren, zich verplicht om te kiezen voor strategieën die het mogelijk maken hun kosten voor administratief beheer te rationaliseren en hun financiële middelen optimaal aan te wenden.
Eén van de meest courante door de ondernemingen gevolgde strategieën is de uitbesteding en centralisatie van bepaalde arbeidsintensieve functies (onder meer de administratie, informatica, back office, call centers, enz...) bijvoorbeeld via de oprichting van centres of excellence' of van dienstencentra, omdat groepen van ondernemingen daardoor aanzienlijke schaalvoordelen voor deze diensten kunnen verwezenlijken en zich volop op hun kernactiviteiten kunnen concentreren.
In dat verband is echter gebleken dat het huidig BTW-stelsel voor alle sectoren, inclusief de non-profit sectoren (scholen, ziekenhuizen, cultuurverenigingen, enz.), grote hinderpalen opwerpt wegens de bijkomende BTW-lasten en/of een complexer administratief beheer. Op Europees niveau wordt daarover beraadslaagd, maar men kan niet voorspellen wanneer die beraadslagingen een concreet resultaat zullen opleveren. 2. Het stelsel van de BTW-eenheid, dat toelaat dat personen die in juridisch opzicht onafhankelijk zijn maar op financieel, economisch en organisatorisch gebied nauw met elkaar zijn verbonden, als één BTW-belastingplichtige te beschouwen, is een doeltreffende oplossing. Dit is opgenomen in de Europese wetgeving en wordt internationaal erkend, als remedie tegen die hinderpalen (dat stelsel werd uitdrukkelijk vermeld in de lijst van oplossingen die de Europese Commissie voorstelt in het Consultation Paper on modernising Value Added Tax obligations for financial services and insurances', dat in maart 2006 werd gepubliceerd).
De BTW-eenheid impliceert inderdaad dat er geen BTW wordt geheven op transacties tussen de leden. Dankzij dit systeem kunnen dus centres of excellence' of dienstencentra worden opgericht zonder gevaar voor aanvullende BTW-lasten die niet aftrekbaar zijn.
Tevens biedt dat stelsel de mogelijkheid om de administratieve verplichtingen voor de ondernemingen sterk te vereenvoudigen en te rationaliseren, in die zin dat de BTW-eenheid als één belastingplichtige alle rechten en plichten van haar leden op zich neemt.
Dat verklaart meer bepaald waarom het stelsel van de BTW-eenheid reeds in 13 van de 27 lidstaten van de Europese Unie bestaat en in bepaalde andere landen wordt overwogen. 3. Gezien haar succes vormt de BTW-eenheid thans een uiterst belangrijk criterium voor de vestiging van ondernemingen met het oog op het aantrekken of behouden in België van dergelijke centres of excellence', hoofdkwartieren, groepsfuncties en andere financieringscentra (zoals de coördinatiecentra). In dat opzicht kan de invoering van de BTW-eenheid in België dus worden beschouwd als een maatregel tot modernisering en aanpassing van de Belgische belastingomgeving met het oog op het aantrekken en behouden van die activiteiten in België. 4. Niet alleen verwacht men dat de BTW-eenheid positieve gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid in België zal hebben, maar zij biedt ook aanzienlijke voordelen voor de bestuurlijke vereenvoudiging, de strijd tegen de belastingontduiking en een betere invordering van de BTW-schulden. Dankzij de invoering van de BTW-eenheid zou het aantal in te dienen BTW-aangiften aanzienlijk moeten dalen en dat geldt ook voor het aantal BTW-terugbetalingen. Dat zou actief moeten bijdragen tot de BTW-fraudebestrijding doordat degenen die frauderen, sneller kunnen worden opgespoord.
Momenteel is het zelfs voor ondernemingen die alleen transacties met de leden van hun groep uitvoeren, in principe niet mogelijk hun BTW-schulden in te vorderen (bijvoorbeeld wanneer ze failliet gaan) ten opzichte van de overige groepsleden. De BTW-eenheid is voordelig voor de Schatkist, omdat de leden ervan hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van enigerlei BTW-schuld van de eenheid zolang zij tot de eenheid behoren, vermits het hier gaat om één belastingplichtige. 2. Invoering van de BTW-eenheid in België 2.1. Europees kader 5. Het stelsel van de BTW-eenheid is geregeld bij artikel 11, eerste lid van de Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 (ex-artikel 4, (4) van de zesde BTW-richtlijn), dat aan de lidstaten de mogelijkheid biedt om op hun grondgebied gevestigde personen die in juridisch opzicht onafhankelijk zijn, maar op financieel, economisch en organisatorisch gebied nauw met elkaar zijn verbonden, als één belastingplichtige te beschouwen.Voor het overige bevat de Richtlijn 2006/112/EG geen andere specifieke bepalingen met betrekking tot de BTW-eenheid.
Dat heeft tot gevolg dat de BTW-eenheid moet worden beschouwd als een belastingplichtige met dezelfde rechten en plichten als enigerlei andere belastingplichtige en dat alle bepalingen in de Richtlijn 2006/112/EG (alsook de interpretaties volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen) mutatis mutandis op de BTW-eenheid van toepassing zijn.
Bijgevolg mag de invoering van de BTW-eenheid op zich niet leiden tot een wijziging (vermindering of vermeerdering) van het recht op BTW-aftrek van haar leden noch tot enigerlei bijkomende verplichting, behalve die welke verband houden met de identificatie van de eenheid als zodanig. 6. De invoering van de BTW-eenheid door een Lidstaat vormt geen afwijking van het stelsel zoals bepaald in de Richtlijn 2006/112/EG. Voor de beslissing tot invoering moet alleen de raadplegingsprocedure bij het Europees BTW Comité worden gevolgd overeenkomstig artikel 398 van de Richtlijn 2006/112/EG (in tegenstelling tot de aanvragen tot afwijking, waarvoor de goedkeuringsprocedure vermeld in artikel 394 van dezelfde richtlijn noodzakelijk is).
Deze procedure is niet opschortend en dus kan dit besluit in werking treden op de vastgestelde datum zonder dat hoeft te worden gewacht op het advies van voornoemd Comité waarin de invoering van de BTW-eenheid in België wordt besproken (cf. de lopende consultatie inzake het Iers stelsel). 2.2. Belgisch kader 7. Artikel 4, § 2, van het BTW-Wetboek (hierna BTW-Wetboek) vormt de nagenoeg letterlijke omzetting van artikel 11, eerste lid van de Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006. Overeenkomstig die bepaling dient voor de invoering van de BTW-eenheid bij koninklijk besluit de wijze te worden vastgesteld waarop in België gevestigde personen die in juridisch opzicht onafhankelijk zijn, maar op financieel, economisch en organisatorisch gebied nauw met elkaar zijn verbonden, voor de toepassing van het BTW-Wetboek als één belastingplichtige worden beschouwd. Net zoals de Richtlijn 2006/112/EG, bevat de Belgische wet geen enkele andere specifieke bepaling.
De Belgische BTW-eenheid is dus in overeenstemming met de regeling bepaald in de Richtlijn 2006/112/EG : één belastingplichtige met dezelfde rechten en plichten als de overige belastingplichtigen en waarop mutatis mutandis alle bepalingen van het BTW-Wetboek en van de bijbehorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. 8. Bij dit besluit worden de toepassingsmodaliteiten vastgesteld.Ze zijn in overleg met de ondernemingen bepaald, niet alleen met het oog op een eenvoudige en praktische toepassing van het stelsel van de BTW-eenheid, maar ook met de bedoeling dat dit stelsel kan worden gecontroleerd.
Op die manier werd tegemoet gekomen aan de wens van de ondernemingen voor een systeem gelijkaardig aan dat wat in het buitenland bestaat, en aan de gewettigde eis vanwege de Staat dat eventuele vormen van misbruik kunnen worden voorkomen. 9. Het besluit werd aangepast aan het Advies van de Raad van State behalve wat betreft : -De beperking van de toepassing tot de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die belastingplichtigen zijn : de voorgestelde beperking beantwoordt noch aan de verwoording in de wet noch aan deze in de Richtlijn. - Het voorstel om het geven van een volmacht aan het vertegenwoordigende lid te vervangen door een contract tussen de leden : voor de vorming van de BTW-eenheid volstaat het om de vertegenwoordiging aan één lid te delegeren. - De noodzaak om de negatieve beslissing inzake de vorming van een BTW-eenheid te motiveren : het behoud van de tekst laat toe om duidelijk te maken dat de precieze redenen van de verwerping aan de belastingplichtige moeten worden gegeven. 10. Het besluit zal op 1 april 2007 in werking treden, om de werkgelegenheid in bestaande centres of excellence, hoofdkwartieren en groepsfuncties te behouden en te verhogen door buitenlandse investeerders aan te trekken.Dezelfde datum is ook ingegeven ter wille van de praktische toepassing door de administratie en de ondernemingen.
Deze datum van inwerkingtreding staat niet haaks op de hierboven beschreven Europese procedure. Wel dient daarvoor het besluit zo snel mogelijk bekend te worden gemaakt, opdat de ondernemingen en de administratie alle nodige maatregelen kunnen nemen. 3. Werking van de BTW-eenheid 11.Overeenkomstig voornoemd kader is de BTW-eenheid één belastingplichtige die in de plaats van haar leden voor de toepassing van de BTW wordt gesteld en waarop mutatis mutandis alle bepalingen van het BTW-Wetboek en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. Dat betekent dus dat het niet mogelijk is om deel uit te maken van meer dan één BTW-eenheid.
De BTW-eenheid wordt aangemerkt als één belastingplichtige en wordt als dusdanig geïdentificeerd onder een uniek BTW-nummer voor de eenheid. Dit nummer geldt voor het indienen van de periodieke aangiften van de BTW-eenheid, voor het houden van de BTW-rekening-courant van de eenheid, voor de eventuele opmaak van bijzondere rekeningen, voor alle bijkomende taxaties alsmede voor alle innings- en invorderingsacties vanwege de administratie.
De algemene werking van de BTW-eenheid kan dus in het kort worden beschreven als volgt. 3.1. Interne en externe verrichtingen 12. De BTW-eenheid is één belastingplichtige zowel vanuit het oogpunt van de goederen en diensten die door derden worden geleverd, als vanuit het oogpunt van de leveringen voor derden, met als gevolg dat : - leveringen van goederen en diensten tussen de leden van een BTW-eenheid niet vallen binnen het toepassingsgebied van de BTW; - leveringen door derden van goederen en diensten aan elk lid gebeuren, voor de toepassing van de BTW, aan de BTW-eenheid; - invoer en intracommunautaire verwervingen van goederen gedaan door elk lid, door de BTW-eenheid worden verwezenlijkt; - leveringen van goederen en diensten gedaan door elk lid door de BTW-eenheid worden verwezenlijkt.
Die gevolgen gelden ten opzichte van alle leveringen van goederen en diensten zonder enige uitzondering (dat standpunt strookt ook met dat van het BTW-Comité, zie doc. Taxud/1830/06, werkdocument nr. 528, bld. 9). 3.2. Aftrek en herziening 13. Artikelen 45 tot 49 van het BTW-Wetboek alsook de bepalingen in het koninklijk besluit nr.3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde zijn van toepassing op de BTW-eenheid.
Dat betekent m.a.w. dat, net zoals voor alle belastingplichtigen, het recht op aftrek van de voorbelasting op de door derden aan de BTW-eenheid geleverde goederen en diensten zal afhangen van de eindbestemming die de leden van de eenheid van die goederen geven aan die goederen en diensten. Dit geldt ook voor het recht op aftrek van de BTW met betrekking tot de bedrijfsmiddelen in de zin van het BTW-Wetboek (zoals bijvoorbeeld de gebouwen) Ook de regeling met betrekking tot de herziening van de BTW-aftrek is hier van toepassing. 14. Het is aan de BTW-eenheid om het bewijs van die eindbestemming te leveren.Kort samengevat ziet de uitoefening van het aftrekrecht (en de eventueel vereiste herziening) er dus uit als volgt : - Wanneer de eindbestemming onmiddellijk gekend is of achteraf duidelijk zal kunnen worden vastgesteld : de BTW is al dan niet aftrekbaar al naargelang die eindbestemming - In geval van gemengd gebruik (bijvoorbeeld omdat de goederen of diensten worden gebruikt door andere leden van de eenheid dan het lid dat ze heeft gekocht), wordt de aftrek bepaald als volgt : ? zolang het niet mogelijk is op een controleerbare wijze na te gaan welk uiteindelijk de eindbestemming van de goederen of diensten zal zijn, zal de BTW-aftrek worden bepaald op basis van het algemeen verhoudingsgetal van de BTW-eenheid. In voorkomend geval kan die aftrek worden bepaald op basis van het bijzonder verhoudingsgetal van het lid van de eenheid dat de goederen of diensten heeft ontvangen, indien die goederen of diensten op controleerbare wijze aan dit lid kunnen worden toegewezen; ? op het ogenblik dat de BTW-eenheid een vergunning heeft voor werkelijk gebruik en de eindbestemming op controleerbare wijze kan worden vastgesteld (meer bepaald aan de hand van verdeelsleutels voor de goederen en diensten al naargelang het gaat om activiteiten binnen of buiten de eenheid van de leden die ze hebben verworven), zal de voorbelasting op basis daarvan kunnen worden afgetrokken (of herzien); - wanneer de eindbestemming niet op een controleerbare wijze kan worden vastgesteld, zal de voorbelasting aftrekbaar zijn op grond van het algemeen verhoudingsgetal van de BTW-eenheid. 15. Uit wat voorafgaat, blijkt dat het algemeen verhoudingsgetal van de BTW-eenheid van toepassing is, zolang het daadwerkelijke gebruik van de verworven goederen en diensten niet tot tevredenheid van de administratie kan worden aangetoond. In dat verband dient nogmaals erop te worden gewezen dat de in artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde vermelde verplichting tot het voeren van een passende boekhouding terzake volstrekt van toepassing is. 3.3. Territoriale beperking, begeleidende maatregelen en hoofdelijke aansprakelijkheid 16. Overeenkomstig het principe van de territoriale werking van de fiscale wet, kan een BTW-eenheid slechts worden gevormd tussen BTW-plichtigen die in België zijn gevestigd (d.i. tussen de Belgische vestigingen van Belgische of buitenlandse ondernemingen o.g.v. de voorwaarden zoals gedefinieerd in de Aanschrijving 4/2003). Een Belgische vaste inrichting van een buitenlandse onderneming kan bijgevolg deel uitmaken van een Belgische BTW-eenheid; de niet in België gevestigde inrichtingen van een buitenlandse onderneming of een buitenlandse vaste inrichting van een Belgische onderneming zijn daarentegen van deelname uitgesloten. 17. Het Belgisch systeem van de BTW-eenheid is gebaseerd op de gedachte dat deze regeling enkel van toepassing is op belastingplichtigen in de mate dat zij in België gevestigd zijn.Om te vermijden dat in het kader van de BTW-eenheid via outsourcingsstructuren naar het buitenland de Belgische BTW wordt ontweken (problematiek bijhuis-hoofdhuis en channeling), zullen op grond van artikel 11, tweede lid, van de richtlijn 2006/112/EG, passende begeleidende wettelijke en administratieve maatregelen worden genomen. 18. Aangezien de BTW-eenheid als zodanig één belastingplichtige is met alle rechten en plichten die voortvloeien uit het BTW-Wetboek en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten, zijn de leden van de eenheid ten opzichte van de Staat, hoofdelijk aansprakelijk voor alle BTW-schulden van de eenheid. 3.4. Ten onrechte toepassing van de regeling BTW-eenheid 19. Indien belastingplichtigen zich ten onrechte beroepen op de regeling BTW-eenheid en daardoor ten onrechte geen BTW hebben aangerekend zullen ze daarvan alle gevolgen moeten dragen inzake navorderingen, boeten en intresten zoals voorzien in het BTW-Wetboek. 4. Analyse van de artikelen van het koninklijk besluit 4.1. Artikel 1 - optioneel karakter en afbakening van de perimeter 20. De BTW-eenheid is, met uitzondering van de hierna besproken situatie, optioneel.Ze komt slechts tot stand door het uitoefenen van een optie zowel op het niveau van de groep als in principe door elk van de leden afzonderlijk.
Het optioneel karakter van het stelsel is noodzakelijk om geen BTW-eenheid op te leggen aan groepen van ondernemingen die (nog) niet over de nodige administratieve en financiële organisatie beschikken om dat te doen. Overigens wordt dat optioneel karakter bij de oprichting van de BTW-eenheid aanvaard door de meeste lidstaten die het stelsel van de BTW-eenheid hebben ingevoerd.
De individuele optie die aan de leden wordt gelaten, heeft tot doel te voorkomen dat een BTW-eenheid wordt gevormd die bestaat uit zodanig veel leden dat de eenheid moeilijk te beheren of te controleren wordt. 21. Wat rechtspersonen betreft, is echter bepaald dat wanneer een bij een BTW-eenheid aangesloten vennootschap een rechtstreekse participatie van meer dan 50 pct.in een andere vennootschap bezit, wordt aangenomen dat is voldaan aan de deelnemingsvoorwaarden (zie hierna) voor het vormen van een BTW-eenheid, en in principe, moet laatstgenoemde vennootschap deel ervan uitmaken.
Er wordt alleen met rechtstreekse participaties van meer dan 50 pct. rekening gehouden. Het vermoeden geldt bijvoorbeeld niet voor een dochteronderneming die voor 33 pct. in handen is van haar drie moederondernemingen, ook al zijn die alledrie lid van de BTW-eenheid.
Vermits alleen de in België gevestigde entiteiten deel van de BTW-eenheid kunnen uitmaken (zie hierna), geldt het vermoeden niet wanneer de dochteronderneming in het buitenland is gevestigd Het vermoeden en de daaraan verbonden verplichting worden trapsgewijs' toegepast : er zal bij elke vennootschap die tot de eenheid behoort, moeten worden nagegaan welke dochterondernemingen zich in dat geval bevinden (en vervolgens voor de subdochters van die dochterondernemingen). 22. De combinatie tussen het optioneel karakter en het vermoeden kan worden geïllustreerd als volgt : een groep ondernemingen waarvan hoofdholding A twee rechtstreekse dochterondernemingen B en C (elk voor meer dan 50 pct.) in handen heeft; die dochterondernemingen hebben een rechtstreekse deelneming (eveneens meer dan 50 pct.) respectievelijk in dochteronderneming D en E. Als alle ondernemingen in België zijn gevestigd, kunnen de volgende gevallen zich voordoen : - A kiest ervoor om een BTW-eenheid te vormen : het vermoeden geldt trapsgewijs' voor B en C en vervolgens voor D en E; - B kiest ervoor om een BTW-eenheid te vormen samen met C : het vermoeden geldt voor hun dochterondernemingen D en E; - B en/of C vormen twee afzonderlijke BTW-eenheden : het vermoeden geldt voor hun respectieve dochterondernemingen. 23. Het vermoeden dat een dochteronderneming die voor meer dan 50 pct. in handen is, voldoet aan de voorwaarden inzake financiële, economische en organisatorische banden (zie hierna) voor het vormen van een BTW-eenheid, is weerlegbaar.
Het lid dat de eenheid vertegenwoordigt, zal op basis van een gemotiveerde aanvraag, toestemming mogen vragen aan de administratie om de dochteronderneming buiten de BTW-eenheid te houden.
Bij die aanvraag zal moeten worden aangetoond dat ondanks de participatie, er geen of slechts zwakke economische of organisatorische banden met de moederonderneming bestaan of dat er andere omstandigheden bestaan die de uitsluiting van de eenheid kunnen verantwoorden.
In dit kader denkt men onder andere aan de omstandigheden die betrekking hebben op het eventueel nut om zowel vanuit een operationeel als controle opzicht de BTW-eenheid tot een redelijk aantal van leden te beperken.
Als voorbeelden kunnen vermeld worden : - het feit dat de dochteronderneming een doel heeft of activiteiten ontplooit die sterk verschillen van die van de rest van de groep en/of zich richt tot een welbepaalde categorie van cliënten; - het feit dat de dochteronderneming op het punt staat te worden overgedragen of ontbonden.
Wanneer een dochteronderneming de facto buiten de BTW-eenheid wordt gelaten als gevolg van een dergelijke aanvraag, is het vermoeden niet meer van toepassing op haar subdochters, echter onverminderd het recht van deze laatsten om wat hen betreft, aan te tonen dat ze deel kunnen uitmaken van de BTW-eenheid. 24. De perimeter van de BTW-eenheid behalve voor het hiervoor omschreven geval van verplichte toetreding wordt bepaald volgens drie cumulatieve voorwaarden vermeld in artikel 4, § 2, van het BTW-Wetboek : de eenheid bestaat uit in België gevestigde personen die in financieel, economisch en organisatorisch opzicht nauw met elkaar zijn verbonden. Die banden moeten bestaan op die drie gebieden, opdat de betrokken personen deel kunnen uitmaken van een eenheid. Dat heeft tot gevolg dat elke persoon slechts van één BTW-eenheid lid kan zijn.
In de volgende situatie zullen de drie voorwaarden niet vervuld zijn : Een vennootschap (X-CO) heeft de juridische controle over een andere vennootschap (Y-CO) die aan haar IT-diensten levert. Indien de eerste vennootschap (X-CO) geen inspraak of invloed heeft op het beleid, noch rechtstreeks of onrechtstreeks leiding geeft aan vennootschap twee (Y-CO) is het criterium van de organisatorische verbondenheid niet vervuld. Vennootschap twee (Y-CO) zal dus niet kunnen toetreden tot de BTW-eenheid zelfs al is er sprake van financïële en economische verbondenheid.
In artikel 1, § 1, van dit besluit wordt vermeld wanneer die drie voorwaarden in ieder geval zijn voldaan'. In de tekst wordt geen verwijzing opgenomen naar o.m. het vennootschapsrecht, wegens de aanvaarde autonomie van de BTW-wetgeving (zie rechtspraak van het Hof van Justitie) en om de BTW-wetgeving niet afhankelijk te maken van ander wetgeving die aan wijzigingen onderhevig kunnen zijn.
Bovendien is deze verwoording in overeenstemming met de bepalingen in artikel 93undecies C van het BTW-Wetboek inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders. 25. Alleen BTW-belastingplichtigen met een volledig, een beperkt of geen recht op aftrek kunnen ervoor opteren om een BTW-eenheid te vormen.De passieve holding, die geen BTW-belastingplichtige is wordt dus uitgesloten.
De BTW-belastingplichtigen moeten daarenboven allen in België zijn gevestigd. Dit omvat ook de in België gevestigde vaste inrichtingen van buitenlandse ondernemingen die BTW-belastingplichtig zijn; hun buitenlandse hoofdzetels vallen echter daarbuiten. Ook buitenlandse vestigingen van Belgische ondernemingen zijn uitgesloten. 4.2. Artikelen 2 tot 5 : aanvang en einde van de activiteiten van de BTW-eenheid 26. Het stelsel van de BTW-eenheid wordt in werking gesteld middels een gemotiveerd verzoek dat wordt ingediend door de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid in naam en voor rekening van de leden bij het controlekantoor waaronder hij ressorteert.Bij dit verzoek wordt o.m. een lijst gevoegd van de leden die tot de eenheid behoren.
Dit verzoek is slechts geldig ingediend als het alle elementen bevat en vergezeld gaat van alle stukken die moeten aantonen dat de voorwaarden om een BTW-eenheid te vormen zijn vervuld. Zolang het dossier onvolledig is in die zin dat het niet alle elementen en bewijsstukken bevat om het de administratie mogelijk te maken om te oordelen dat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan om een BTW-eenheid te kunnen vormen, zowel ten aanzien van de BTW-eenheid als van de individuele leden, wordt het verzoek geacht niet geldig te zijn ingediend.
De leden kiezen vrij wie als vertegenwoordiger zal optreden. Op die manier kan ermee rekening worden gehouden dat elke groep een eigen administratieve organisatie heeft.
Een belastingplichtige kan slechts lid worden van één BTW-eenheid mits uitoefening van een optie. Vanaf het ogenblik dat de optie werd uitgeoefend, moet de belastingplichtige, in de mate dat de participatievoorwaarden nog steeds vervuld zijn, lid van de BTW-eenheid blijven tot 31 december van het derde jaar volgend op de datum van zijn toetreding in de BTW-eenheid.
De belastingplichtigen die vallen onder het vermoeden dat zij aan de participatievoorwaarden voldoen moeten leden blijven van de BTW-eenheid voor dezelfde periode tenzij zij de toestemming om uitgesloten te zijn krijgen.
De BTW-administratie beschikt over een termijn van één maand na de geldige (zie punt 26, tweede lid) indiening van het verzoek om aan het lid dat als vertegenwoordiger handelt, een gemotiveerde beslissing tot weigering van toepassing van het stelsel van de BTW-eenheid ter kennis te brengen, dan wel inzake de uitsluiting van een lid dat verplicht was om toe te treden. 27. De BTW-eenheid houdt op te bestaan indien de voorwaarden niet langer vervuld zijn dan wel op verzoek van de BTW-eenheid.28. In de loop van haar bestaan : ? kunnen nieuwe leden toetreden tot de BTW-eenheid mits geen gemotiveerde beslissing tot weigering van de BTW-administratie wegens niet voldoening van de voorwaarden; ? dienen als nieuwe leden toe te treden, tenzij zij uitgesloten zijn, de vennootschappen waarin een rechtstreekse deelneming van meer dan 50 pct. is aangehouden door een moedervennootschap, lid van de BTW-eenheid.
Leden kunnen ook vrijwillig uittreden maar uitsluitend vanaf 31 december van het derde jaar volgend op hun toetreding tot de BTW-eenheid De uittreding is verplicht vanaf het ogenblik dat het betreffende lid niet meer voldoet aan één van de drie voorwaarden om lid te kunnen zijn van de BTW-eenheid.
Zowel in het geval van een vrijwillige uittreding als in het geval van een verplichte uittreding uit de BTW-eenheid moet daarvan een kennisgeving gebeuren bij de BTW-administratie.
Er dient op toegezien te worden dat er ten allen tijde één lid van de BTW-eenheid optreedt als haar vertegenwoordiger.
Aangezien de verzoeken tot oprichting of stopzetting van een BTW-eenheid en alle verzoeken tot toetreding of uittreding van nieuwe leden respectievelijk gelden als aangifte van aanvang, stopzetting of wijziging van werkzaamheid in de zin van artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het BTW-Wetboek, gelden terzake ook de termijnen bepaald in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 5, derde lid, en 25ter, § 1, derde lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. 4.3. Artikel 6 : insolventie van een lid of van het lid dat als vertegenwoordiger optreedt 29. In geval van faillissement van een lid van de BTW-eenheid, zal dat lid automatisch van de BTW-eenheid worden uitgesloten.In dat geval wordt het beheer van het faillissement toevertrouwd aan de curator, die handelt onder toezicht van de rechtbank van koophandel. Er is geen sprake meer van organisatorische of economische banden of ze zijn althans ingrijpend veranderd.
Gaat het om het lid dat de BTW-eenheid vertegenwoordigt, dan moet dat lid door een ander lid worden vervangen, zodra de uitsluiting van de gefailleerde uit de BTW-eenheid van kracht wordt.
Als tijdstip van aanvang van de insolvabiliteitsprocedure geldt inzake - het faillissement :de dag van het vonnis van faillietverklaring bedoeld bij de artikelen 11 en volgende van de faillissementswet; - het gerechtelijk akkoord : de dag van het vonnis van voorlopige opschorting van betaling bedoeld bij artikel 15 van de Wet betreffende het gerechtelijk akkoord; - collectieve schuldenregeling : de dag van de beschikking van toelaatbaarheid bedoeld bij artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek. 30. Dergelijk automatisme is echter niet nodig in het geval van een vrijwillige ontbinding van een lid van de BTW-eenheid.In dat geval is er inderdaad geen sprake van afstand van vermogen en de aandeelhouders behouden hun medezeggenschap in het bestuur. Tevens mag niet worden vergeten dat bepaalde ontbindingen verscheidene jaren duren, met als gevolg dat niet mag worden aangenomen dat de ontbinding noodzakelijkerwijze onmiddellijk een einde maakt aan de financiële, economische en organisatorische banden met de overige leden van de eenheid.
Bij een vrijwillige ontbinding zal het lid dus zelf, onder toezicht van de administratie, moeten bepalen of de voorwaarden om deel uit te maken van de BTW-eenheid al dan niet nog steeds zijn vervuld. 4.4. Artikel 7 : subrogatie van rechten en verplichtingen 31. De BTW-eenheid zijnde één belastingplichtige is in de plaats gesteld van haar leden ten aanzien van alle rechten die aan laatstgenoemden zijn verleend of alle verplichtingen die hen zijn opgelegd door of ten uitvoering van het Wetboek en de besluiten genomen ter uitvoering. Dat betekent dat elke persoon maar van één BTW-eenheid deel kan uitmaken.
Vanaf het tijdstip van stopzetting van de werkzaamheid van de BTW-eenheid of vanaf hun uittreding uit de BTW-eenheid, vrijwillig of verplicht, treden de leden terug in de plaats van de BTW-eenheid voor hun rechten en verplichtingen inzake BTW. 4.5. Artikel 8 : inwerkingtreding 32. Het besluit treedt in werking op 1 april 2007. Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
9 MAART 2007. - Koninklijk besluit nr. 55 met betrekking tot de regeling voor belastingplichtingen die een BTW-eenheid vormen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 4, § 2, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 november 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 24 november 2006;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid : - dat deze maatregel is genomen in het kader van de begrotingsbeslissingen met het oog op het versterken van de concurrentiekracht van België; - dat aldus de maatregel moet toelaten om arbeidsintensieve werkzaamheden die thans onderworpen zijn aan een risico van delocalisatie naar andere landen, in België te behouden; - dat zij eveneens buitenlandse investeerders moet aanmoedigen hun activiteiten in België te localiseren;
Dat de maatregel bijgevolg zo snel mogelijk in werking dient te treden en dat in dat verband, de datum van 1 april 2007 dient te worden weerhouden met het oog op een eenvoudige en praktische toepassing zowel door de ondernemingen als de bevoegde fiscale administratie.
Gelet op het advies nr. 41.802/2 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2006;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. In de mate waarin zij gevestigd zijn in België, kunnen, overeenkomstig artikel 4, § 2, van het Wetboek aangemerkt worden als één belastingplichtige, de belastingplichtigen in de zin van artikel 4, § 1, van het Wetboek die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : 1° zij zijn financieel nauw met elkaar verbonden.Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer tussen hen een rechtstreekse of onrechtstreekse controleverhouding bestaat in rechte of in feite.
In hoofde van andere personen dan rechtspersonen met een in aandelen vertegenwoordigd kapitaal wordt deze financiële verbondenheid in ieder geval voldaan wanneer de meerderheid van de activa die zij hebben ingezet voor de behoeften van hun economische activiteit rechtstreeks of onrechtstreeks toebehoren aan dezelfde persoon. 2° zij zijn organisatorisch nauw met elkaar verbonden.Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer : - zij in rechte of in feite rechtstreeks of onrechtstreeks onder een gemeenschappelijke leiding staan, of - zij hun werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in gemeenschappelijk overleg organiseren, of - zij in rechte of in feite rechtstreeks of onrechtstreeks onder de controlebevoegdheid staan van één persoon. 3° zij zijn economisch nauw met elkaar verbonden.Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer : - de voornaamste werkzaamheid van ieder van hen van dezelfde aard is, of - hun werkzaamheden elkaar aanvullen of beïnvloeden, of kaderen in het nastreven van een gezamenlijk economisch doel, of - de werkzaamheid van de ene belastingplichtige geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend ten behoeve van de anderen. § 2. Indien een lid van de BTW-eenheid een rechtstreekse deelneming heeft van meer dan 50 pct. in een andere belastingplichtige, worden de in § 1 vermelde voorwaarden in hoofde van laatstgenoemde geacht te zijn vervuld, behoudens indien zij kunnen aantonen dat zij organisatorisch, economisch of omwille van andere omstandigheden niet met elkaar verbonden zijn of kunnen zijn. § 3. Het geheel van de belastingplichtigen die samen aangemerkt worden als één belastingplichtige zoals bedoeld in § 1 wordt, voor de toepassing van dit koninklijk besluit, BTW-eenheid genoemd.
Een belastingplichtige die deel uitmaakt van een BTW-eenheid, wordt voor de toepassing van dit koninklijk besluit, lid van een BTW-eenheid genoemd.
De leden van de BTW-eenheid duiden één van hen aan om in hun naam en voor hun rekening de rechten en verplichtingen van de BTW-eenheid vermeld in het Wetboek en de uitvoeringsbesluiten uit te oefenen. Dit lid wordt voor de toepassing van dit koninklijk besluit, de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid genoemd. § 4. Een belastingplichtige kan slechts lid zijn van één enkele BTW-eenheid.
Als een lid van een BTW-eenheid een rechtstreekse deelneming verwerft van meer dan 50 pct. in een belastingplichtige die reeds lid is van een andere BTW-eenheid, is laatstgenoemde belastingplichtige niet langer lid van de BTW-eenheid waartoe hij behoorde en wordt hij lid van de BTW-eenheid waartoe de belastingplichtige behoort die hem voor meer dan 50 pct. in zijn bezit heeft, behoudens indien zij kunnen aantonen, overeenkomstig § 2, dat zij organisatorisch, economisch of omwille van andere omstandigheden niet met elkaar verbonden zijn of kunnen zijn.
Art. 2.§ 1. Een belastingplichtige, behalve deze bedoeld in artikel 1, § 2, wordt lid van een BTW-eenheid indien hij middels volmacht gegeven aan de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid, opteert om deel uit te maken van de BTW-eenheid. Deze optie geldt tenminste tot en met 31 december van het derde jaar volgend op het tijdstip bedoeld in § 4.
Een belastingplichtige bedoeld in artikel 1, § 2, moet lid worden van de BTW-eenheid voor dezelfde periode. § 2. De vertegenwoordiger van de BTW-eenheid is gehouden krachtens volmacht, in naam en voor rekening van de leden van de BTW-eenheid, een gemotiveerd verzoek in te dienen bij het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert.
Dit verzoek is slechts geldig ingediend als het alle elementen bevat en vergezeld gaat van alle stukken die moeten aantonen dat de in artikel 1, § 1 vermelde voorwaarden zijn vervuld.
Het verzoek geldt als aangifte van aanvang van werkzaamheid van de BTW-eenheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek. De vertegenwoordiger van de BTW-eenheid kan niettemin, in hetzelfde verzoek, ter zelfder tijd voorstellen om één of meerdere belastingplichtigen zoals bedoeld in artikel 1, § 2, uit de BTW-eenheid uit te sluiten. § 3. Wanneer het hoofd van het in § 2 bedoeld controlekantoor vaststelt dat de BTW-eenheid niet of niet geheel voldoet aan de in artikel 1, § 1 bedoelde voorwaarden, of bij verwerping van het in § 2, tweede lid bedoeld verzoek tot uitsluiting, deelt hij zulks mee aan de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid binnen de maand na de geldige indiening van het in § 2 bedoeld verzoek middels een schriftelijke en met reden omklede beslissing. § 4. Behoudens in het geval van een negatieve beslissing, wordt de BTW-eenheid aangemerkt als één belastingplichtige vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de in § 3 bedoelde termijn.
Art. 3.§ 1. De stopzetting van de BTW-eenheid, hetzij omdat de in artikel 1, § 1, bedoelde voorwaarden niet langer vervuld zijn, hetzij op verzoek van de BTW-eenheid, wordt ter kennis gebracht van het in artikel 2, § 2, bedoelde controlekantoor, middels een verzoek tot stopzetting van de BTW-eenheid. Dit verzoek geldt als aangifte van stopzetting van werkzaamheid bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek.
Dit verzoek wordt ingediend door de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid die optreedt krachtens volmacht, in naam en voor rekening van de leden van de BTW-eenheid. § 2. Deze stopzetting heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dit verzoek werd ingediend. § 3. De leden van de BTW-eenheid brengen het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder zij ressorteren in kennis van de stopzetting van de BTW-eenheid. Deze kennisgeving geldt in hoofde van de leden van de BTW-eenheid als aangifte van aanvang van werkzaamheid bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek.
Art. 4.§ 1. In geval van toetreding tot de BTW-eenheid na de aanvang van de werkzaamheden van de BTW-eenheid van een belastingplichtige andere dan deze bedoeld in artikel 1, § 2, is de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid gehouden krachtens volmacht, die geldt als optie om tot de BTW-eenheid toe te treden in naam en voor rekening van het toetredend lid, een gemotiveerd verzoek in te dienen bij het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert.
Dit verzoek is slechts geldig ingediend als het alle elementen bevat en vergezeld gaat van alle stukken die moeten aantonen dat de in artikel 1, § 1 vermelde voorwaarden zijn vervuld.
Het verzoek geldt als aangifte van wijziging van werkzaamheid van de BTW-eenheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek. Deze optie geldt tenminste tot en met 31 december van het derde jaar volgend op het tijdstip bedoeld in § 3. § 2. In geval dat een belastingplichtige bedoeld in artikel 1, § 2, gehouden is van een BTW-eenheid deel uit te maken, na de aanvang van de werkzaamheden van de BTW-eenheid, is de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid gehouden het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert te informeren. Deze kennisgeving geldt als aangifte van wijziging van werkzaamheid van de BTW-eenheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek.
De vertegenwoordiger van de BTW-eenheid kan niettemin, op basis van een gemotiveerd verzoek, terzelfder tijd voorstellen om de belastingplichtige zoals bedoeld in artikel 1, § 2, uit de BTW-eenheid uit te sluiten. § 3. Wanneer het hoofd van het in het § 1 en § 2, eerste lid, bedoeld controlekantoor vaststelt dat het nieuw lid niet voldoet aan de in artikel 1, § 1 bedoelde voorwaarden, of bij verwerping van het in § 2, tweede lid, bedoeld verzoek tot uitsluiting, deelt hij zulks mee aan de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid binnen de maand na de geldige indiening van het in § 1 of § 2, tweede lid, bedoeld verzoek middels een schriftelijke en met reden omklede beslissing.
Als het hoofd van het in § 1 en § 2, eerste lid bedoeld controlekantoor vaststelt dat voldaan is aan de in artikel 1, § 1 bedoelde voorwaarden of dat niet voldaan is aan de voorwaarden met betrekking tot het in § 2, tweede lid, bedoeld verzoek tot uitsluiting, treedt het nieuw lid toe tot de BTW-eenheid vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de in het, eerste lid, bedoelde termijn. § 4. De belastingplichtige die toetreedt tot de BTW-eenheid brengt het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert hiervan op de hoogte in de loop van de maand waarin hij overeenkomstig § 3, tweede lid, geacht wordt toe te treden tot de BTW-eenheid.
Art. 5.§ 1 Na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, of artikel 4, § 1, is de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid gehouden krachtens volmacht, een kennisgeving te doen van de uittreding van een lid bij het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert.
Deze kennisgeving geldt als aangifte van wijziging van werkzaamheid van de BTW-eenheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek.
Deze uittreding krijgt uitwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze kennisgeving. § 2. Een lid van de BTW-eenheid dient uit te treden ingeval de in artikel 1, § 1 bedoelde voorwaarden niet langer vervuld zijn.
De vertegenwoordiger van de BTW-eenheid is gehouden krachtens volmacht, een kennisgeving te doen bij het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert van deze uittreding. Deze kennisgeving geldt als aangifte van wijziging van werkzaamheid van de BTW-eenheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek.
Deze uittreding krijgt uitwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze kennisgeving. § 3. Het uittredende lid van de BTW-eenheid brengt het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert hiervan op de hoogte in de loop van de maand waarin hij overeenkomstig §§ 1 of 2 geacht wordt uit te treden uit de BTW-eenheid.
Art. 6.§ 1. Er is van rechtswege uittreding van een lid uit de BTW eenheid in het geval van een insolvabiliteitprocedure. § 2. De voormelde uittreding heeft uitwerking vanaf het tijdstip van aanvang van de insolvabiliteitprocedure. Ze wordt binnen de 15 dagen na deze uittreding per aangetekend schrijven ter kennis gebracht door de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid aan het controlekantoor dat bevoegd is voor de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de BTW eenheid ressorteert. Deze kennisgeving geldt ten aanzien van de BTW-eenheid als aangifte van wijziging van werkzaamheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid van het Wetboek. § 3. In geval van uittreding van de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid, moet vanaf het tijdstip van deze uittreding in zijn vervanging worden voorzien. In de vervanging moet ook worden voorzien in het geval van stopzetting van de lastgeving aan de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid. De vervanging moet binnen de 15 dagen volgend op de uittreding of de stopzetting door de nieuwe vertegenwoordiger van de BTW-eenheid per aangetekend schrijven ter kennis worden gebracht aan het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de BTW-eenheid ressorteert ingevolge de vervanging van de vertegenwoordiger van de BTW-eenheid. Deze kennisgeving geldt ten aanzien van de BTW-eenheid als aangifte van wijziging van werkzaamheid zoals bedoeld in artikel 53, § 1, 1° van het Wetboek.
Art. 7.§ 1. Vanaf het in artikel 2, § 4, bedoelde tijdstip wordt de BTW-eenheid in de plaats gesteld van de leden ten aanzien van alle rechten die aan laatst genoemden zijn verleend of alle verplichtingen die hen zijn opgelegd door of ter uitvoering van het Wetboek en de besluiten genomen ter uitvoering. § 2. Vanaf het tijdstip van de stopzetting van de werkzaamheid van de BTW-eenheid, treden de leden in de plaats van de BTW-eenheid, voor hun rechten en verplichtingen vermeld in het Wetboek en de besluiten genomen ter uitvoering. § 3. In geval van toetreding van een belastingplichtige tot de BTW-eenheid, treedt deze laatste in de plaats van het toetredend lid voor zijn rechten en verplichtingen vermeld in het Wetboek en de besluiten genomen ter uitvoering. § 4. In geval van uittreding van een lid uit de BTW-eenheid, treedt deze eenheid niet langer in de plaats van dit lid voor zijn rechten en verplichtingen vermeld in het Wetboek en de besluiten genomen ter uitvoering.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2007.
Art. 9.Onze Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 maart 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS