Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 juni 1999
gepubliceerd op 18 augustus 1999

Koninklijk besluit tot omzetting van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1999014174
pub.
18/08/1999
prom.
09/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/09/1999014174/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot omzetting van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst


VERSLAG AAN DE KONING Sire, HOOFDSTUK 1. - Ontwikkeling van het postale Europa 1. In juni 1992 is het Groenboek aangenomen over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten.Het gaat om een mededeling van de Commissie waarover alle actoren binnen de postsector geraadpleegd zijn (Staten, posterijen, privé-operatoren, verenigingen,...). Het Groenboek beoogde twee prioriteiten : enerzijds de liberalisering van de postsector en anderzijds de toekenning van een reserveerbare dienst waarmee de universele-dienstverlening kan worden gefinancierd. 2. In de loop van het jaar 1993 werden de richtsnoeren vastgelegd voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap.Na het verstrijken van de raadplegingsperiode van het Groenboek heeft de Commissie een mededeling goedgekeurd die doorgestuurd is naar de Raad en naar het Europees Parlement. Terwijl verschillende opties opengelaten werden voor de liberalisering van de direct mail en de grensoverschrijdende post, zijn er richtsnoeren gegeven voor de goedkeuring van een gemeenschappelijke definitie van de universele dienst en van de normen inzake kwaliteit van de dienst. 3. Met de resolutie van februari 1994 heeft de Raad zijn vier prioriteiten bepaald : - de universele-dienstverlening waarborgen; - de economische leefbaarheid van de postdiensten verzekeren; - de geleidelijke en beheerste liberalisering van de markt en het duurzame waarborgen van de universele-dienstverlening met elkaar verzoenen; - een regelgeving opstellen volgens de medebeslissingsprocedure. 4. In juli 1997 heeft de Commissie twee teksten voorgesteld.Die maakten het mogelijk het wetgevend proces van de medebeslissing aan te vatten. Het gaat om het voorstel voor een richtlijn van het Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst en om het ontwerp van mededeling over de toepassing van de mededingingsregels op de postsector en over de beoordeling van bepaalde overheidsmaatregelen met betrekking tot postdiensten. 5. In december 1997 heeft de Raad de richtlijn aangenomen en de Commissie de mededeling.6. Op 21 januari 1998 is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de richtlijn bekendgemaakt, die de Lidstaten binnen de termijn van één jaar moeten omzetten.Eind 1998 zou een nieuw voorstel van de Commissie moeten ingediend worden voor een tweede stap naar de liberalisering. Zullen uitdrukkelijk worden beoogd : de direct mail, de grensoverschrijdende post en de gewicht- en prijslimieten. 7. Op 6 februari 1998 is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de mededeling gepubliceerd van de Commissie over de toepassing van de mededingingsregels op de postsector.8. Deze eventuele nieuwe stap naar de openstelling van de markt zal worden aangenomen via een medebeslissing van het Parlement en de Raad vóór 1 januari 2000.9. In geval van akkoord van het Parlement en de Raad zal de inwerkingtreding van deze nieuwe stap op 1 januari 2003 ingaan, indien dat nodig wordt geacht voor de financiering van de universele dienst.10. Op 31 december 2004 zal de in 1997 aangenomen richtlijn ophouden van kracht te zijn wanneer nieuwe bepalingen uitgebleven zijn en behoudens een andersluidende beslissing. HOOFDSTUK 2. - De hoofdlijnen van de omzetting Afdeling 1. - Belangrijkste hoofdlijnen.

1. Een evenwichtige openstelling van de markt waarborgen teneinde een postdienst van kwaliteit aan privé-personen en bedrijven te bieden en dit tegen de beste prijs.2. Het behoud van de universele dienst op het geheel van het grondgebied garanderen.3. Een harmonieuze overgang van De Post toe te laten van een monopoliesituatie naar de nieuwe situatie van mededinging zoals die uit de inwerkingtreding van de richtlijn voortvloeit.4. Zich houden aan het door de Europese richtlijnen inzake liberalisering opgelegde ritme. Afdeling 2. - Kernpunten van de hervorming

1. Een definitie van postdiensten invoegen die bestemd is om de omvang van de diensten die gereglementeerd moeten worden af te bakenen, binnen de grenzen bepaald door de UPU.2. De bevoegdheden van het Instituut bepalen om het toe te laten de toepassing van het nieuwe reglementaire kader te controleren. Artikel 75 van de wet van 21 maart 1991 belast het Instituut met het toezicht op de toepassing van de in Titel IV van bovengenoemde wet voorziene verplichtingen. Het feit dat andere bepalingen specifieke controles organiseren, doet geen afbreuk aan de algemene controlebevoegdheid die door deze bepaling aan het Instituut toegekend is. 3. De Post gelasten de totaliteit van de universele dienst over het hele grondgebied te verlenen en haar aanvullende opdrachten van openbare dienst toe te vertrouwen. Haar de ophaling, het sorteren, het vervoer en de distributie van binnenlandse postzendingen waarvan de prijs gelijk is aan minder dan 5 keer het basistarief van de laagste gewichtsklasse van de snelste standaardcategorie en waarvan het gewicht lager is dan 350 gr voorbehouden. Daarin zit ook de grensoverschrijdende post (binnenkomend en uitgaand) alsook de direct mail binnen dezelfde prijs- en gewichtsgrenzen. 4. De inhoud van de universele postdienst en de eisen waaraan de verlening van deze dienst moet voldoen bepalen, in het bijzonder de regels met betrekking tot de bescherming van de consument, de kwaliteit van de dienst en de betaalbaarheid van de prijzen. Deze diensten betreffen, ten minste 5 dagen per week : - het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postzendingen tot 2 kg; - het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postpakketten tot 10 kg (tot 20 kg voor postpakketten ontvangen uit andere Lidstaten); - de diensten in verband met zendingen met aangegeven waarde en met aangetekende zendingen. 5. Het behoud van de universele dienst garanderen door het invoeren van een financieringsstelsel door middel van een compensatiefonds dat geactiveerd kan worden wanneer de last van de universele dienst onevenredig wordt, rekening houdend met de aan de leverancier voorbehouden diensten. Het fonds wordt gefinancierd door de ondernemingen die een vergunning gekregen hebben en die een omzet halen in de niet-voorbehouden universele dienst die een vastgestelde drempel overschrijdt. De Post, als enige die de last te dragen heeft van de voorbehouden en de niet-voorbehouden universele dienst over heel het grondgebied, draagt niet bij in de financiering van dit fonds. 6. Mechanismen instellen om een eerlijke mededinging binnen de geliberaliseerde sector te ontwikkelen. Artikelsgewijze commentaar

Artikel 1.De twee toevoegingen in artikel 78 vloeien voort uit de oprichting van een compensatiefonds voor de universele dienst dat beheerd zal worden door het Instituut, en uit het instellen van een toezicht op de universele dienst. Deze laatste opdracht wordt uitgevoerd door het Instituut in zijn hoedanigheid van regelgevende overheid, in het bijzonder op grond van artikel 75, § 3, van de wet die het belast met een algemene opdracht van toezicht en van controle op de bepalingen van Titel IV.

Art. 2.Het nieuwe artikel 131 verwijst naar de in de richtlijn vermelde bepalingen.

Overeenkomstig de praktijk worden de definities van de richtlijn als dusdanig overgenomen in het voorontwerp van wet, onder voorbehoud van aanpassingen die gerechtvaardigd worden door de eigenheden van de nationale context en dit zonder te raken aan de beoogde doelstellingen.

Dit artikel bevat termen die gekend zijn in het geldend recht, maar die opnieuw gedefinieerd worden in het licht van artikel 2 van de richtlijn : postdiensten, brievenpost, aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde. De afbakening van de door het regelgevend kader beoogde postdiensten is gebaseerd op het begrip "geadresseerde zendingen".

De uitsluiting uit de postdienst van de zelfbestelling, bedoeld in punt 1, derde lid, eerste streepje, werd overgenomen uit punt 2.3. van de Mededeling van de Commissie (98/C 39/02).

Deze bepaling voert overigens nieuwe concepten in de wet in : lichting, distributie, toegangspunt, openbaar postnetwerk, postzending, aangetekende zending in de loop van een gerechtelijke of administratieve procedure, grensoverschrijdende post, direct mail, documentenuitwisseling, leverancier van de universele dienst, postoperator, gebruiker en essentiële eisen.

Art. 3.Het Instituut is gelast een advies te geven over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de postdiensten en dat op eigen initiatief, op verzoek van de Minister of op dat van het Raadgevend Comité.

De bijstand van de Minister door het Instituut in de onderhandeling en de aanpassingen van het beheerscontract geldt voor alle opdrachten van openbare dienst van De Post, en niet enkel voor deze die vallen onder de postdiensten.

Art. 4.Artikel 134 wordt opgeheven.

Art. 5.« DE POST » wordt vervangen door « de leverancier van de universele dienst » om de samenhang met de andere artikelen te verzekeren.

Art. 6.In artikel 136, § 2, 3, wordt in de Franstalige tekst het woord « confisquer » vervangen door het woord « saisir ».

De algemene regels van aansprakelijkheid die vervat zijn in het voorontwerp van wet betreffende de aansprakelijkheidsregeling van de ambtenaren van sommige openbare diensten zijn eveneens van toepassing op de ambtenaren van het Instituut bij hun opdrachten van officier van gerechtelijke politie. Opdat geen enkele twijfel in dit opzicht zou bestaan zal een verduidelijking in deze zin aangebracht worden in het commentaar van genoemd voorontwerp van wet.

Artikelen 7, 8, 9, 10 en 11. Deze bepalingen behoeven geen commentaar.

Art. 12.Deze bepaling is essentieel in de mate waarin zij De Post belast met de totaliteit van de openbare dienst. Er wordt voorzien dat zij contractueel en voor haar rekening prestaties die tot deze opdracht behoren, kan uitbesteden (bijvoorbeeld bepaalde transporten).

Het gaat niet om een concessie van de openbare dienst, maar wel om een onderaanneming van bepaalde prestaties die in niets aan de verantwoordelijkheid van De Post afbreuk doet als leverancier van de universele dienst, zowel tegenover de Staat als tegenover de gebruikers. De Post zal er zich dus moeten van vergewissen dat door de onderaannemer(s) het geheel van de verplichtingen opgelegd door deze wet en door het beheerscontract wordt nageleefd. Deze onderaannemers zullen worden gekozen met naleving van de wettelijke bepalingen inzake overheidsopdrachten.

Deze bepaling laat artikel 13, § 3, van de wet onverlet.

De Post kan overigens langs wettelijke of contractuele weg belast worden met andere opdrachten van openbare dienst. Dit artikel sluit echter de mogelijkheid niet uit een opdracht van openbare dienst toe te vertrouwen aan een andere leverancier die een gedeelte van de universele dienst levert op heel het grondgebied.

Voor De Post worden de verplichtingen inzake kwaliteit en de van toepassing zijnde tarifaire principes respectievelijk geregeld door de artikelen 144quater en ter. § 2 laat toe dat het momenteel lopende tweede beheerscontract, afgesloten tussen De Post en de Staat, van toepassing blijft tot het einde ervan (1 januari 2002), onder de dubbele voorwaarde dat het conform is aan de richtlijn en dat De Post de enige leverancier is van de totaliteit van de universele dienst.

Art. 12 wijzigt dus de huidige verplichtingen van De Post niet.

Art. 13.Een nieuwe afdeling III wordt ingevoegd.

Art. 14.§ 1 van artikel 142 somt de diensten op die de universele dienst omvat, overeenkomstig artikel 3 van de richtlijn. § 2 neemt de oude bepalingen over die reeds waren voorzien in artikel 142. Punt 3° voorziet een bijzonder stelsel voor de pakketten die niet aan huis kunnen worden besteld.Het beoogde doel is een toenemende dienst van nabijheid aan de gebruiker te verzekeren. § 3 vermeldt de eisen die gesteld worden door artikel 5, § 1, van de richtlijn inzake levering van de universele dienst. Een kwalitatieve verduidelijking wordt aangebracht door het derde streepje. § 4 inspireert zich op de informatieplicht voorzien in artikel 4, § 1, 2°, van het tweede beheerscontract tussen de Staat en De Post, en breidt deze uit.

Art. 15.§§ 2 en 3 van artikel 143 worden geschrapt.

Het schrappen van § 2 is gerechtvaardigd in het kader van het nieuw klimaat teneinde de andere postoperatoren toe te laten andere frankeringtechnieken te gebruiken dan de postzegel. Deze laatste is inderdaad voorbehouden aan De Post krachtens § 1.

Wat § 3 betreft, maken de distributie van verkiezingsdrukwerken met verlaagd tarief en deze van brievenpost onder het stelsel van portvrijdom deel uit van de opdrachten van openbare dienst die langs contractuele weg aan De Post kunnen worden toevertrouwd. Zij zijn overigens overgenomen in het lopende beheerscontract.

Art. 16.De bepalingen die reeds vervat zijn in artikel 144 worden verduidelijkt. « DE POST » wordt vervangen door « de leverancier » van de universele dienst. Deze bepaling is bestemd om de informatie van de gebruikers, voorzien in artikel 144bis, te vervolledigen.

Art. 17.Het door deze bepaling nagestreefde doel is een duidelijke en volledige informatie van de gebruiker te verzekeren inzake producten en diensten die deel uitmaken van de universele dienst.

Art. 18.§ 1 van artikel 144ter neemt de eisen over die vermeld zijn in artikel 12 van de richtlijn inzake prijzen en tarieven. § 2 stelt de mogelijkheid in werking die geopend wordt door punt 1, derde streepje, van dit artikel 12. De parameters waarmee rekening kan gehouden worden voor het sluiten van individuele tariefakkoorden betreffen de omvang en de aard van de respectievelijke prestaties van de partijen.

Het invoegen van de formule zoals bedoeld in § 3 heeft tot voorwerp het betaalbaar karakter van de prijzen in de tijd te waarborgen. De voorziene verplichting tot mededeling laat bovendien aan het Instituut toe de tariefwijziging te beoordelen.

Art. 19.Dit artikel is een omzetting van de artikelen 16, 17, 18, 3. en 19, vierde lid van de richtlijn.

De Post is er contractueel toe gehouden, krachtens artikel 4, § 1, 10° van het beheerscontract, een transparante, eenvoudige en goedkope procedure op te zetten voor de snelle behandeling van de klachten. De houders van een verguning zijn krachtens artikel 148sexies onderworpen aan een identieke verplichting.

Wat de toepassing van § 2 betreft, zal de leverancier van de universele dienst door het Instituut betrokken worden bij de jaarlijkse publicatie van de resultaten van de controle op zijn prestaties.

Art. 20.Artikel 144quinquies vloeit voort uit de aanpassing van artikel 3, § 2, tweede lid, van het tweede beheerscontract tussen de Staat en De Post aan artikel 14, punt 2, van de richtlijn, in het licht van considerans 28 van diezelfde richtlijn. De bedoeling bestaat erin te vermijden dat kruissubsidiëring tussen de voorbehouden sector en de niet-voorbehouden sector de concurrentievoorwaarden binnen deze laatste nadelig zou kunnen beïnvloeden.

Overeenkomstig de inhoud van artikel 14, punt 1, van de richtlijn, beschikt de leverancier van de universele dienst over ongeveer een jaar om zijn boekhouding overeenkomstig het beschikkend gedeelte van dit artikel te maken.

Artikel 144sexies is een omzetting van artikel 14, punten 3 en 4, van de richtlijn.

Luidens artikel 144septies zal het Instituut, in het kader van zijn algemene controlebevoegdheid gebaseerd op artikel 75 van de wet, erover waken dat de rekeningen van de leverancier van de universele dienst nagekeken worden door een bevoegde en onafhankelijke instelling.

De opdracht van het Instituut in het kader van dit artikel 144septies impliceert geen systematisch onderzoek van de boekhouding van de leverancier van de universele dienst, maar laat het toe te beschikken over betrouwbare gegevens wanneer een bijzondere controle noodzakelijk blijkt, bijvoorbeeld in geval van een vraag tot tussenkomst van het compensatiefonds van de universele dienst.

Art. 21.§ 1 van artikel 144octies voorziet het voorbehouden van diensten aan De Post in haar hoedanigheid van leverancier belast met de totaliteit van de universele dienst, m.a.w. de erkenning van juridisch beschermde exclusieve rechten. De richtlijn biedt inderdaad deze mogelijkheid, in artikel 7, « voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van de universele dienst », teneinde de werking ervan te waarborgen in een toestand van financieel evenwicht. Rekening houdend met de aan de prestatie van de universele dienst gebonden eisen, meer bepaald inzake kwaliteit en haalbare prijzen, stemt de draagwijdte van de voorbehouden diensten bedoeld in § 1 overeen met wat toegelaten wordt door de richtlijn terzake. § 2 handelt over het voorbehouden van diensten vanuit het gezichtspunt van de bescherming van het algemeen belang en van de openbare orde.

Dit is het geval van de gratis verzendingsdienst voor blinden en slechtzienden, reserveerbaar volgens artikel 7, 1, in fine van de richtlijn, alsook van de dienst van aangetekende zendingen, bedoeld in artikel 8 van de richtlijn, die in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures worden gebruikt.

Wat de aangetekende zendingen betreft die in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures worden gebruikt, leek het wenselijk, aangezien in verscheidene wetten en besluiten vereist wordt dat de aangetekende zending « ter post » gebeurt, teneinde al deze bepalingen niet te moeten wijzigen en eventuele problemen op juridisch en administratief vlak te vermijden, de betrokken dienst aan De Post voor te behouden. Deze beschikt bovendien over ervaring ter zake.

Omwille van de coherentie wordt eveneens voorzien dat deze zendingen aan De Post voorbehouden zijn ongeacht de drager ervan (fysiek of elektronisch). Deze laatste bepaling zal moeten toegepast worden in overeenstemming met de bepalingen die de digitale handtekening zullen regelen.

Bijgevolg is het voor iedere postoperator mogelijk een dienst aangetekende zendingen te organiseren, behoudens naleving van de prijs- en gewichtsgrenzen, en voor zover deze niet de gerechtelijke of administratieve procedures betreffen. Het feit, voor een gebruiker, zich verkeerdelijk tot een andere operator dan De Post te wenden voor de verzending van een aangetekende brief in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure leidt echter niet tot de nietigheid van het stuk, behalve wanneer een bepaling dit uitdrukkelijk mocht voorzien.

Art. 22.Overeenkomstig de mogelijkheid vermeld in artikel 9, 4, van de richtlijn, wordt een compensatiefonds opgericht. Het is bestemd om de vrijwaring van de universele dienst te waarborgen wanneer vastgesteld wordt dat, ondanks het handhaven van een voorbehouden sector, de verplichtingen betreffende de universele dienst voor de leverancier van de dienst een onevenredig financiële last inhouden. Om een tussenkomst van het fonds te bekomen moet de leverancier van de universele dienst aantonen, op basis van een analytische boekhouding, dat de last van de universele dienst die hij waarborgt, onevenredig is.

De artikelen 144nonies en decies leggen bovendien de principes van bijdrage en van de wijze van functioneren van dit fonds vast, verwijzend naar wat de wetgever heeft voorzien in artikel 86, § 1, van de wet voor de telecommunicatiesector.

Het fonds wordt gefinancierd door de ondernemingen die een vergunning gekregen hebben en die een omzet halen in de niet-voorbehouden universele dienst die een vastgestelde drempel overschrijdt. De Post, als enige die de last te dragen heeft van de voorbehouden en de niet-voorbehouden universele dienst over heel het grondgebied, draagt niet bij in de financiering van dit fonds.

De wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur is van toepassing op instellingen van openbaar nut die federale openbare diensten zijn. Inzake de berekening van de kostprijs van de universele dienst en van de resterende universele dienst, zo deze door het Instituut gebeurt, zouden de details van deze berekening opgevraagd kunnen worden op grond van artikel 4 van deze wet. Nochtans zou de gewenste informatie geweigerd kunnen worden indien het Instituut van mening was dat het noodzakelijk is professionele geheimen en de mededinging tussen de operatoren te beschermen. Deze vraag naar informatie blijkt echter moeilijk te verwerpen wanneer zij afkomstig is van een persoon die geroepen is financieel tot het compensatiefonds bij te dragen.

Art. 23.§§1 en 2 van artikel 144duodecies bepalen de sancties indien een postoperator zijn verplichtingen niet nakomt. Financiële sancties kunnen opgelegd worden aan degene die herhaaldelijk, en na ingebrekestelling, overeenkomsten afsluit met een postoperator die niet vermeld is in de lijst die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

In geval van gebrekkige uitvoering door de leverancier van de universele dienst van de verplichtingen voorzien in de artikelen 142 tot 144quater, stemmen de vaststelling en de sanctie voorzien door § 3 overeen met wat aanvaard werd voor de universele telecommunicatiedienst in art. 17 van bijlage 1 tot vaststelling van de technische en financiële prestatievoorwaarden betreffende de diensten die worden aangeboden bij wijze van universele dienstverlening bedoeld in artikel 84, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Deze sanctiemogelijkheid wordt uitgebreid tot het geval waarin het Instituut de ingeroepen oorzaak niet kwalificeert als overmacht om de onderbreking of het beëindigen van de prestatie van de universele dienst te rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 142, § 4.

Art. 24.Artikel 148bis en artikel 148sexies regelen het verlenen van niet-voorbehouden postdiensten.

Voor niet-voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst is de toekenning van vergunningen onderworpen aan de naleving van de vereisten opgenomen in de wet en bedoeld om aan gebruikers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden een identieke dienst en van een bepaalde kwaliteit te waarborgen.

Voor niet-voorbehouden diensten die geen deel uitmaken van de universele dienst wordt een minimumaantal voorwaarden opgelegd om de naleving van de essentiële eisen en van de openbare orde te waarborgen.

De naleving van de geldende sociale en fiscale wetgeving wordt expliciet vermeld als voorwaarde voor het verstrekken van postdiensten.

In een sector die bijzonder sterk staat qua aantal arbeidskrachten, gaat het om een noodzakelijke voorwaarde om een eerlijke mededinging in de sector te waarborgen. Inderdaad, in een sector die bijzonder sterk staat qua aantal arbeidskrachten, zal de universele dienst niet gewaarborgd kunnen worden als de leverancier van de universele dienst geconfronteerd wordt met "sociale dumping" door bepaalde concurrenten.

De ingestelde procedure betekent echter niet dat het Instituut de bevoegdheden van de sociale en fiscale inspectiediensten overneemt.

Het verbod zendingen te vervoeren of te verdelen die aan de buitenzijde vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of met de openbare orde, overgenomen van artikel 142, 4°, wordt uitgebreid tot alle operatoren. § 2 preciseert dat de verplichting slechts effectief zal zijn vanaf de datum van verschijning in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit dat de modaliteiten bepaalt van de aangifte bedoeld in § 1.

Er wordt voorzien in § 3 dat het Instituut ontvangst zal melden van elke aangifte en desgevallend het passende commentaar zal leveren, meer bepaald wanneer geoordeeld wordt dat de aangegeven activiteiten van aard zijn de exclusieve rechten te schaden die aan De Post toegekend zijn.

In artikel 148ter wordt gepreciseerd dat elke aangifte opgenomen wordt in een bijgewerkte lijst die in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Door de kwestie van de overdracht te regelen vult artikel 148quater de voorgaande aan.

Artikel 148quinquies bepaalt dat de te betalen vergoeding zal rekening houden met de kosten van het onderzoek van de aanvraag, evenals met deze betreffende de opvolging van de aangifte. § 1 van artikel 148sexies voorziet dat de levering van postdiensten begrepen in de universele dienst onderworpen is aan een individuele vergunning en de voorwaarden van de toekenning ervan bepaalt.

De tarifaire principes die in artikel 144ter bepaald zijn, zijn van toepassing op de houder van een vergunning krachtens het derde streepje, 2°, en dit in de te dekken geografische zone zoals bedoeld onder het eerste streepje. § 2 voorziet dat de Koning de modaliteiten bepaalt van de procedure voor de toekenning, de weigering en de intrekking van een individuele vergunning. § 3 voorziet dat de identiteit van de bezitters van een individuele vergunning vermeld wordt in een bijgewerkte lijst die in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Artikel 148septies bepaalt dat de te betalen vergoeding zal rekening houden met de kosten van het onderzoek van de aanvraag, evenals met deze betreffende de opvolging van de vergunning.

Art. 25.§ 1 onderwerpt De Post aan het gemeenrechtelijk contractueel aansprakelijkheidsregime, zoals andere postoperatoren. § 2 beoogt, aan de ene kant, de verwijzing naar opgeheven artikel 134 af te schaffen en, aan de andere kant, de cumulatie van administratieve en gerechtelijke strafmaatregelen voor eenzelfde feit te vermijden. § 3 is een uitbreiding tot alle postoperatoren van de toepassing van de strafbaarheid zoals voorzien in artikel 28 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst, in het geval van niet-toegelaten onthulling door een personeelslid van de inhoud van een zending die aan een van deze verleners werd toevertrouwd. § 4 is een uitbreiding tot alle postoperatoren van de toepassing van de strafbaarheid zoals voorzien in artikel 29 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst, in het geval van niet-toegelaten onthulling door een personeelslid van de inhoud van een zending die aan een van deze verleners werd toevertrouwd.

Art. 26.Dit artikel heft het koninklijk besluit van 9 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden van de snelpost op vermits er geen wettelijke grondslag meer is en vermits de modaliteiten betreffende de snelpost niet meer noodzakelijk zijn.

Art. 27.Dit artikel wijzigt artikel 460 van het Strafwetboek teneinde de bescherming door het briefgeheim van brieven die aan De Post worden toevertrouwd uit te breiden tot alle brieven, ongeacht de postoperator aan wie zij werden toevertrouwd.

Art. 28 en 29. Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Antwoord op het advies van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, E. DI RUPO

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 6 mei 1999 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot omzetting van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst", heeft op 12 mei l999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

De brief en de aanhef zijn in bijna identieke bewoordingen gesteld. In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief aldus : « L'urgence est motivée par l'impérieuse nécessité de transposer la directive le plus rapidement possible ».

In de korte termijn die haar is toegemeten, heeft de afdeling wetgeving zich tot de volgende opmerkingen beperkt.

Algemene opmerkingen Op 30 oktober 1998 heeft de Minister van Telecommunicatie de afdeling wetgeving verzocht hem van advies te dienen over een voorontwerp van wet "tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven teneinde het reglementaire kader aan te passen aan Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst".

De afdeling wetgeving heeft dat advies op 1 februari 1999 gegeven (advies L. 28.419/4).

De Regering heeft dat voorontwerp van wet echter niet ingediend maar ervoor geopteerd in een wetsontwerp, dat de wet van 3 mei 1999 houdende budgettaire en diverse bepalingen is geworden, een bepaling op te nemen waarbij de Koning gemachtigd wordt ervoor te zorgen dat de richtlijn wordt omgezet.

Die bepaling is als volgt gesteld : «

Art. 27.Een artikel 154bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven : «

Art. 154bis.§ 1. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor 31 december 2002 de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen teneinde de vereiste maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die, inzake de postdiensten, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Gemeenschap. § 2. Het in § 1 bedoeld ontwerp van besluit wordt aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State onderworpen. Dit advies wordt, samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt. § 3. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen de vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd. » ».

Het ontwerpbesluit dat ter fine van advies aan de afdeling wetgeving is voorgelegd, heeft grosso modo dezelfde strekking als het voorontwerp van wet waarover advies L. 28.419/4 is gegeven.

In paragraaf 1 van het voormelde artikel 154bis wordt de Koning ertoe gemachtigd de vereiste maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die, inzake de postdiensten, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Gemeenschap.

Die machtiging houdt een tweevoudige beperking in.

Enerzijds wordt de Koning daarbij alleen ertoe gemachtigd de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven te wijzigen.

Daaruit volgt dat de artikelen 25 en 27 van het ontwerp, waarbij wijzigingen worden aangebracht in andere wetsbepalingen dan die van de wet van 21 maart 1991, verder reiken dan de wettelijke machtiging.

Anderzijds moeten de getroffen maatregelen noodzakelijk zijn voor de "uitvoering van de verplichtingen die, inzake de postdiensten, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Gemeenschap".

Zulk een machtiging is beperkt tot het uitvoeren van de verplichtingen ten aanzien waarvan de bevoegdheid van de wetgever zelf gebonden is (1). Bij die machtiging wordt aan de Koning niet de bevoegdheid verleend om de facultatieve afwijkingen die bij de richtlijnen zijn toegestaan in intern recht om te zetten (2).

In dit opzicht lijken verscheidene bepalingen van het ontwerp verder te reiken dan de wettelijke machtiging.

Zo reiken de ontworpen artikelen 144novies en 144undecies, waarbij het Compensatiefonds voor de universele postdienst wordt opgericht, verder dan de wettelijke machtiging.

Er kan weliswaar worden betoogd dat de oprichting van dat fonds nodig is voor het waarborgen van de universele dienst, waarvan het behoud door de lidstaten dient te worden gegarandeerd, maar de bijdrage te leveren door de houders van een individuele vergunning is louter een mogelijkheid, waartoe die lidstaten vrij kunnen beslissen. Die bijdrage is dan ook geen maatregel die voor de omzetting van de richtlijn is vereist. Die bijdrage is des te meer voor kritiek vatbaar daar ze moet worden beschouwd als een belasting (3), een aangelegenheid die krachtens artikel 170 van de Grondwet alleen door de wetgever kan worden geregeld en waarvoor een overdracht van bevoegdheid in principe verboden is (4).

Ook de administratieve sancties waarin het ontworpen artikel 144duodecies voorziet, reiken verder dan de machtiging. Die sancties worden immers opgelegd voor de niet-naleving van andere bepalingen dan die welke uitsluitend met het oog op de omzetting van de richtlijn worden uitgevaardigd, aangezien op algemene wijze wordt verwezen naar de niet-nakoming van alle verplichtingen van titel IV van de wet van 21 maart 1991. Aangezien een van de voorwaarden voor het verlenen van niet-voorbehouden diensten erin zou bestaan "de wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen inzake fiscale of sociale aangelegenheden" na te leven, zouden operatoren van postdiensten die deze bepalingen niet naleven overigens twee keer worden bestraft. Die dubbele bestraffing van de niet-naleving van de fiscale en de sociale wetgeving is niet vereist voor de omzetting van de richtlijn, maar is bovendien ook strijdig met het algemeen strafrechtelijk beginsel « non bis in idem ».

Zo stelt de machtiging die bij artikel 154bis van de wet van 21 maart 1991 aan de Koning is verleend Hem evenmin in staat de rechten op te leggen waarin de ontworpen artikelen 148quinquies en 148septies voorzien.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Eerste lid.

Dit lid dient te vervallen. Het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap levert voor het ontworpen besluit immers geen rechtsgrond op.

Tweede lid.

Vroeger werd inderdaad naar een richtlijn die bij een besluit werd omgezet verwezen met een lid dat begon met "Gelet op"; dat is nu echter niet meer gebruikelijk. Thans dient in de vorm van een overweging, of in de vorm van een artikel in het diapositief, te worden gesteld dat de ontworpen regeling die bepaalde richtlijn omzet.

Dit lid moet derhalve vervallen en de ontworpen tekst moet in het licht van deze opmerking en naar de keuze van de stellers van het ontworpen besluit verbeterd worden.

Derde lid.

Dit lid behoort te worden aangevuld met de datum van de wet waarbij artikel 154bis, waarnaar daarin wordt verwezen, is ingevoegd. Men schrijve dan ook : "..., ingevoegd bij de wet van 3 mei 1999;".

Vierde lid.

Hoewel het vroeger de gewoonte was om teksten die opgeheven werden door een besluit niet te vermelden in de aanhef van dat besluit, is die werkwijze nu niet meer gebruikelijk. Thans behoren die teksten te worden vermeld. Er behoort derhalve een lid te worden toegevoegd, waarin verwezen wordt naar het koninklijk besluit van 9 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden van de snelpost, dat wordt opgeheven bij artikel 26 van het ontwerp.

Dispositief Artikel 12 Ontworpen artikel 141, § 1, A. Krachtens het ontworpen artikel 141, § 1, A, zou De Post "voor haar rekening en onder haar verantwoordelijkheid, een deel van die al dan niet voorbehouden universele dienst contractueel aan een derde (kunnen) toevertrouwen.". Zulks zou echter tot concurrentievervalsing kunnen leiden, aangezien die medecontractanten zelf niet gebonden zouden zijn aan de verplichtingen die inherent zijn aan de levering van de universele dienst, waarvan bepaalde diensten juist ter compensatie daarvan voorbehouden zijn, en zij bovendien vrij zouden worden gekozen voor het leveren van voorbehouden diensten die andere exploitanten niet zouden mogen leveren, of voorts van niet-voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst en welke diensten die andere exploitanten hunnerzijds alleen zouden kunnen leveren als zij daartoe een individuele vergunning verkrijgen.

Deze bepaling dient bijgevolg te vervallen.

Artikel 21 Ontworpen artikel 144octies § 2.

Omwille van de samenhang schrijve men "aan de leverancier van de universele dienst" in plaats van "aan De Post".

Artikel 23 Ontworpen artikel 144duodecies § 3 tweede lid.

Er dient verwezen te worden naar artikel 142, § 3, vierde streepje, en niet naar artikel 142, § 4.

Artikel 24 In de inleidende zin schrijve men « ... artikelen 148bis tot 148septies ... » .

Ontworpen artikelen 148bis tot 148septies. 1 Artikel 9, lid 1, van de richtlijn stelt de Lid-Staten in de mogelijkheid voor de niet-voorbehouden diensten die buiten het toepassingsgebied van de universele dienst vallen, "algemene machtigingen" in te stellen in de zin van artikel 2, punt 14 ervan, "voorzover dit noodzakelijk is om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen" die in artikel 2, punt 19, limitatief worden opgesomd : "niet-economische redenen van algemeen belang die een Lid-Staat ertoe kunnen bewegen voorwaarden inzake de levering van postdiensten op te leggen. Deze redenen zijn het vertrouwelijke karakter van de brievenpost, de veiligheid van het functioneren van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen en, in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens, de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening. Gegevensbescherming kan bestaan uit de bescherming van persoonsgegevens, het vertrouwelijke karakter van informatie die wordt doorgegeven en/of opgeslagen, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. ».

De uitleg die wordt verstrekt in de commentaar op het onderzochte artikel, waarin er trouwens heel treffend op wordt gewezen dat "in de huidige stand van zaken (...) postoperatoren aan geen enkele machtigingsprocedure onderworpen (zijn), maakt geen gewag van enig feit in verband met de essentiële eisen en dat zou kunnen aantonen dat het noodzakelijk is alle postdiensten die niet vallen onder de universele dienst zonder onderscheid te onderwerpen aan een aangifteregeling die gepaard gaat met verbintenissen die voor het grootste deel niets hebben uit te staan met de voormelde eisen, maar anderzijds zwaar worden gestraft, zoals het voorontwerp bepaalt.

Die algemene regeling moet dus grondig worden herwerkt ten einde alleen verplichtingen op te leggen die strikt evenredig zijn - overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de richtlijn en rekening houdend met de bijzondere aard van elk van de diensten waarop ze van toepassing zou worden verklaard - met de noden die inherent zijn aan de voormelde essentiële eisen (5). 2. Bij de "voorwaarden voor de levering van de niet-voorbehouden diensten die deel uitmaken van de universele dienst" behoren soortgelijke opmerkingen te worden gemaakt, aangezien artikel 9, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat de Lid-Staten, voor die diensten, alleen machtigingsprocedures kunnen instellen, met inbegrip van individuele vergunningen, "voorzover dit noodzakelijk is om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen en de universele dienst te vrijwaren", en, volgens lid 3 van hetzelfde artikel, die procedures moeten voldoen aan het evenredigheidsbeginsel en gebaseerd zijn op objectieve criteria.Tal van verplichtingen die afwijken van die regels zouden evenwel worden opgelegd aan alle leveranciers van die diensten, zonder dat ze echt gerechtvaardigd zijn en zelfs aan die leveranciers die deze diensten nu reeds leveren zonder onder zulk een regeling te vallen. Dit aspect van het voorontwerp moet bijgevolg op zijn beurt grondig worden herzien in de hierboven aangegeven zin.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;

C. Wettinck, P. Lienardy, staatsraden;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, De voorzitter, M. Proost. R. Andersen. _______ Nota's (1) Zie inzonderheid advies L.23.783/9, dat op 20 april 1995 is gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren". (2) P.Gilliaux, "Les directives européennes et le droit belge", Brussel, Bruylant, blz. 45. (3) Arbitragehof, arrest nr.21/97 van 17 april 1997, Belgisch Staatsblad van 25 april 1997. (4) Arbitragehof, arrest nr.36/99, Belgisch Staatsblad van 14 april 1999. (5) De voormelde mededeling van de Commissie verstrekt in dat opzicht de volgende preciseringen : "Indien de lidstaten het verrichten van postdiensten beperken om te waarborgen dat aan de universele-dienstverplichting en de essentiële eisen wordt voldaan, moet de inhoud van dergelijke regelgeving aan de ermee nagestreefde doelstellingen beantwoorden.Bij wijze van algemene regel moeten verplichtingen worden opgelegd in het kader van categorale vergunningen en meldingsprocedures, waarin exploitanten hun naam, rechtsvorm, en adres opgeven, alsmede een korte beschrijving van de door hen aan het publiek geboden diensten. Verlening van individuele vergunningen dient slechts voor specifieke postdiensten te worden toegepast en wanneer wordt aangetoond dat door minder restrictieve procedures deze doelstellingen niet kunnen worden gewaarborgd.

Overigens kan de lidstaten worden verzocht, geval per geval, de door hen getroffen maatregelen bij de Commissie te melden, zodat zij in staat is na te gaan of de maatregelen proportioneel zijn." (blz. 12, 5.5.).

9 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot omzetting van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Overwegende dat het onderhavig besluit richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, omzet;

Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 154bis, ingevoegd bij de wet van 3 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden van de snelpost;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 15 maart 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 29 april 1999;

Gelet op de dringende noodzaak het Europees gemeenschapsrecht op het vlak van de liberalisering van de postdiensten om te zetten;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 25 mei 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 78 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1994 en van 19 december 1997, wordt aangevuld als volgt : « 8° de terugbetaling van de kosten voor het beheer van het compensatiefonds voor de universele postdienst, volgens de bepalingen voorzien in artikel 144decies, § 2; 9° de terugbetaling van de kosten voor het toezicht op de universele postdienst.»

Art. 2.Artikel 131 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 131.Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder : 1° Postdiensten : de diensten met betrekking tot geadresseerde zendingen, die uit één van de volgende verrichtingen of uit een combinatie ervan bestaan : - de lichting; - het sorteren; - het vervoer; - de distributie.

Worden niet beschouwd als een postdienst : - de verlening van postdiensten door de natuurlijke of rechtspersoon van wie de post afkomstig is; - de niet-dichtgeplakte vrachtbrieven en facturen in de mate dat zij slechts de vermeldingen bevatten die nodig zijn voor het afleveren van de erbij horende koopwaren; - de documentenuitwisseling. 2° Lichting : de verrichting die bestaat in het ophalen van de postzendingen die bij de toegangspunten worden afgeleverd.3° Distributie : het proces gaande van de sortering in het distributiecentrum tot de bestelling van de postzendingen aan de geadresseerden.4° Toegangspunten : de fysieke installaties, meer bepaald de brievenbussen die ter beschikking van het publiek staan, hetzij op de openbare weg, hetzij in de lokalen van de leverancier van de universele dienst, waar de postzendingen door de klanten aan het openbaar postnetwerk kunnen worden toevertrouwd.5° Openbaar postnetwerk : het geheel van de organisatie en alle middelen waarvan door de leverancier van de universele dienst gebruik wordt gemaakt om een dienst behorend tot de universele dienst te verlenen, met name om : - op de toegangspunten op het gehele grondgebied de onder een verplichting tot universele-dienstverlening vallende postzendingen op te halen; - deze postzendingen tussen de punten van toegang tot het postnetwerk en het distributiecentrum te verzenden en te verwerken; - deze postzendingen op het vermelde adres te distribueren. 6° Postzending : geadresseerde zending in de definitieve vorm die de leverancier van de universele dienst afhandelt; Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt : boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten. 7° Brievenpost : een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de omslag daarvan vermelde adres; boeken, catalogi, kranten en tijdschriften worden niet als brievenpost aangemerkt. 8° Aangetekende zending : dienst die bestaat in het waarborgen op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de afgifte en/of van de bestelling van de postzending aan de geadresseerde.9° Aangetekende zending in de loop van een gerechtelijke of administratieve procedure : zending waarvan de aantekening in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure door een wettelijke of reglementaire bepaling wordt voorgeschreven.10° Zending met aangegeven waarde : dienst die bestaat in de verzekering van de postzending voor de door de afzender aangegeven waarde tegen verlies, diefstal of beschadiging.11° Grensoverschrijdende post : post afkomstig uit of verzonden naar een andere Lidstaat van de Europese Unie of afkomstig uit of verzonden naar een derde land.12° Direct mail : een mededeling die uitsluitend uit reclame, marketing- of publiciteitsmateriaal bestaat, die dezelfde boodschap bevat, met uitzondering van de naam, het adres en het identificatienummer van de geadresseerde, alsmede andere variabelen/parameters die de aard van de boodschap niet wijzigen, en die aan een aanzienlijk aantal geadresseerden wordt toegezonden met het oog op vervoer naar en bestelling op het adres dat de afzender op de eigenlijke zending of op de verpakking ervan heeft vermeld. De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, op voorstel van het Instituut, wat dient te worden verstaan onder de uitdrukking "aanzienlijk aantal geadresseerden".

Rekeningen, facturen, bankafschriften en andere niet-identieke boodschappen worden niet als direct mail aangemerkt; een mededeling waarbij direct mail in dezelfde verpakking is samengevoegd met andere zendingen, wordt niet als direct mail aangemerkt. Direct mail omvat zowel grensoverschrijdende als binnenlandse direct mail. 13° Documentenuitwisseling : de levering van middelen, met inbegrip van het door derden verschaffen van ad hoc ruimte alsmede vervoer, voor zelfbestelling door de wederzijdse uitwisseling van postzendingen tussen gebruikers die zich op deze dienst abonneren.14° Leverancier van de universele dienst : De Post.15° Postoperator : elke natuurlijke of rechtspersoon die aan andere natuurlijke of rechtspersonen een postdienst verleent.16° Gebruiker : elke natuurlijke of rechtspersoon aan wie een dienst van de universele dienst geleverd wordt, als afzender of als geadresseerde.17° Essentiële eisen : de algemene redenen van niet-economische aard die de Staat ertoe kunnen leiden voorwaarden inzake de levering van postdiensten op te leggen;deze redenen zijn het vertrouwelijke karakter van de brievenpost, de veiligheid van het netwerk met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen en, in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens, de bescherming van het leefmilieu en de ruimtelijke ordening; de gegevensbescherming omvat de bescherming van persoonsgegevens, het vertrouwelijke karakter van de informatie die wordt doorgegeven en/of opgeslagen, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 18° De Post : het autonome overheidsbedrijf bedoeld in artikel 1, § 4, 3°.19° Financiële postdiensten : de bewerkingen met chartale, scripturale of elektronische geldmiddelen, kosteloos of tegen betaling verwezenlijkt door De Post en uitgevoerd voor haar eigen rekening of voor rekening van derden. 20° Instituut : het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, afgekort B.l.P.T. zoals bedoeld in art. 71 van deze wet. »

Art. 3.In artikel 133 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "van De Post" worden geschrapt;2° de woorden "voor De Post" worden vervangen door de woorden "voor de postdiensten";3° de woorden "en de financiële postdiensten" worden geschrapt;4° in de Franse tekst worden de woorden "et des services financiers postaux" geschrapt;5° de woorden "Het instituut staat de Minister bij in het opstellen van de regels die De Post moet naleven bij het organiseren van zijn boekhouding conform artikel 27, § 1 van deze wet.» worden geschrapt; 6° het laatste lid wordt opgeheven.

Art. 4.Artikel 134 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1994 en 19 december 1997, wordt opgeheven.

Art. 5.In artikel 135 worden de woorden "De Post" vervangen door de woorden "de leverancier van de universele dienst".

Art. 6.In de Franse tekst van artikel 136 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt het woord "confisquer" vervangen door het woord "saisir".

Art. 7.Artikel 137 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 8.Artikel 136bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 19 december 1997, wordt artikel 137.

Art. 9.Het opschrift van hoofdstuk IV van Titel IV van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : "Hoofdstuk IV - Raadgevend Comité voor de postdiensten".

Art. 10.In artikel 139 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "aanbidders van postdiensten" worden vervangen door het woord "postoperatoren";2° in de Franse tekst wordt het woord "usagers" vervangen door het woord "utilisateurs".

Art. 11.Het opschrift van afdeling II van hoofdstuk V van titel IV van dezelfde wet wordt vervangen door het volgend opschrift : "Afdeling II. - Opdrachten van openbare dienst van De Post".

Art. 12.Artikel 141 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 141.§ 1. De Post is belast met volgende opdrachten van openbare dienst over het gehele grondgebied van het Rijk : A. De totaliteit van de universele postdienst.

Onverminderd artikel 13, §§ 3 en 4, kan De Post, voor haar rekening en onder haar verantwoordelijkheid, een deel van die al dan niet voorbehouden universele dienst contractueel aan een derde toevertrouwen.

De bepalingen van artikel 148sexies, § 1, punt 2°, zijn van toepassing op De Post voor alle verrichtingen die onder de, al of niet voorbehouden, universele dienst vallen.

B. De financiële postdiensten en de verkoop van postzegels en andere postwaarden, die worden geregeld door het beheerscontract tussen de Staat en De Post.

C. De Post kan door of krachtens een wettelijke of contractuele bepaling worden belast met andere opdrachten van openbare dienst. § 2. Als overgangsmaatregel, en zolang De Post de enige leverancier van de totaliteit van de universele dienst is en tot het aflopen van het huidige beheerscontract kan op dit contract beroep worden gedaan om de regels en bijzondere voorwaarden vast te leggen volgens dewelke deze de opdrachten van openbare dienst uitoefent die haar bij de wet zijn toevertrouwd.

De bepalingen van het beheerscontract moeten verenigbaar zijn met de verplichtingen van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst. »

Art. 13.Een afdeling III met als opschrift "Afdeling III - inhoud en eisen in verband met de universele postdienst" wordt na artikel 141 van dezelfde wet ingevoegd.

Art. 14.Artikel 142 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 142.§ 1. De universele postdienst omvat de volgende verrichtingen : - het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postzendingen tot 2 kg; - het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postpakketten tot 10 kg; - de distributie van de postpakketten ontvangen vanuit andere Lidstaten tot 20 kg; - de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.

De universele postdienst omvat zowel de nationale als de grensoverschrijdende diensten. § 2. De levering van de universele dienst brengt de volgende verplichtingen met zich : 1° in elke gemeente van het Rijk, met inbegrip van de gefusioneerde gemeenten die op 31 december 1971 een afzonderlijke bestuurlijke eenheid vormden, dient zich ten minste één toegangspunt te bevinden voor het deponeren van postzendingen bedoeld in § 1;2° per gemeente bedoeld in punt 1° dient er minimaal vijf dagen per week, behalve op zondag en de wettelijke feestdagen, ten minste één lichting, één verzending en één bestelling van die postzendingen te geschieden;3° bij de bestelling van de postzendingen moeten alle woningen van het Rijk worden betrokken voor zover zij voorzien zijn van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg en beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de Minister, op voorstel van het Instituut. Deze verplichting wordt uitgebreid tot de pakketten bedoeld in § 1, tweede streepje. Zo het aangeboden pakket niet in ontvangst is kunnen genomen worden door de bestemmeling, wordt het bewaard op een plaats in de gemeente van de geadresseerde, waarbij die laatste daarvan op de hoogte wordt gebracht door een bericht dat in zijn bus wordt gestoken.

Die plaats moet ten minste vijf dagen per week, behalve op zondag en de wettelijke feestdagen toegankelijk zijn. § 3. De levering van de universele dienst beantwoordt aan de volgende eisen : - de essentiële eisen worden nageleefd; - aan de gebruikers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden, wordt een identieke dienstverlening geboden; - er wordt niet gediscrimineerd, met name op grond van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging; - de dienst wordt, behoudens wegens overmacht, niet onderbroken of beëindigd; - de dienst evolueert overeenkomstig de technische, economische en sociale ontwikkeling en de behoeften van de gebruikers. § 4. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen van de universele dienst, is de leverancier verplicht de Minister en het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk daarvan op de hoogte te stellen. »

Art. 15.In artikel 143 van dezelfde wet worden de tweede en derde paragraaf opgeheven.

Art. 16.Artikel 144 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 144.De algemene en bijzondere voorwaarden inzake het aanbod van de diensten en leveringen die tot de universele dienst behoren, alsook de tarieven, maken het voorwerp uit van een "Catalogus van de diensten aangeboden door de leverancier van de universele dienst", die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. De wijzigingen aan deze catalogus worden eveneens in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. »

Art. 17.Een artikel 144 bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Art.144bis. § 1. De leverancier van de universele dienst verstrekt aan de gebruikers precieze, actuele en volledige informatie met betrekking tot de producten en diensten die deel uitmaken van de universele dienst.

Inlichtingen betreffende de toegang tot de dienst, het tarief, het kwaliteitsniveau, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure moeten mondeling kunnen verstrekt worden. De karakteristieken van een product moeten kunnen worden opgesomd.

Behalve hetgeen in artikel 144 is behaald, afficheert hij op duidelijke en leesbare wijze de openingstijden van de kantoren aan de buitenkant ervan, en de belangrijkste tarieven aan de binnenkant van deze laatste.

Hij verstrekt eveneens in alle kantoren brochures met een beschrijving per product of dienst dat of die deel uitmaakt van de universele dienst, van de toegangsvoorwaarden, de basistarieven, de kortingen, de standaardtoeslagen, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure, de naam en het adres van zijn hoofdzetel. § 2. Elke wijziging die wordt aangebracht in de aanbiedingsvoorwaarden van de producten en diensten moet, voordat zij van toepassing wordt, ter kennis worden gebracht van de gebruikers. »

Art. 18.Een artikel 144ter, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 144ter.§ 1. De tarieven voor elk van de diensten die deel uitmaken van de verlening van de universele dienst worden vastgesteld met inachtneming van de volgende beginselen : 1° de prijzen moeten betaalbaar zijn en van die aard dat alle gebruikers toegang hebben tot de aangeboden diensten;2° de tarieven moeten op de kosten van de universele dienst gebaseerd zijn;3° de tarieven moeten transparant en niet-discriminerend zijn;4° de tarieven zijn identiek over het gehele grondgebied van het Rijk, ongeacht de plaats van ophaling en distributie. § 2. Onverminderd § 1 mogen er individuele tariefakkoorden worden gesloten om rekening te houden met de omvang en de aard van de respectievelijke verrichtingen van de partijen. § 3. De tarieven bedoeld in §§ 1 en 2 evolueren volgens een, bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, op advies van het Instituut, vastgestelde formule.

De leverancier van de universele dienst deelt in geval van een wijziging van de tarieven voor de voorbehouden universele dienst alle documenten met betrekking tot de kostprijsberekening mee aan het Instituut. »

Art. 19.Een art. 144quater, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 144quater.§ 1. De Koning stelt, op advies van het Instituut, bij in Ministerraad overlegd besluit, de kwaliteitsnormen vast voor de universele dienst en bepaalt de inlichtingen die de leverancier moet verstrekken om de controle ervan mogelijk te maken.

Deze kwaliteitsnormen hebben met name betrekking op de verzendingsduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de binnenlandse en grensoverschrijdende diensten.

De naleving van die normen wordt minstens één keer per jaar door het Instituut gecontroleerd. § 2. Het instituut publiceert een jaarverslag over de controle op de prestaties.

Dat verslag bevat eveneens informatie over het aantal klachten ingediend bij de leverancier van de universele dienst en over de manier waarop die zijn behandeld. § 3. De Koning stelt, op advies van het Instituut, de correctiemaatregelen vast die kunnen worden genomen indien door de leverancier van de universele dienst niet is voldaan aan de kwaliteitsnormen bedoeld in § 1 of aan de kwaliteitsnormen voor de grensoverschrijdende diensten, die vastgesteld worden door het Europees Parlement en de Raad en waarvan de toepassing gecontroleerd wordt door de Commissie. » § 4. De Koning bepaalt op advies van het Instituut, bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, de boekhoudkundige elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de kost van de universele dienst.

Art. 20.in dezelfde wet wordt in titel IV een hoofdstuk Vbis ingevoegd, dat de artikelen 144quinquies tot 144septies bevat, luidend als volgt : « Hoofdstuk Vbis. - De boekhouding

Art. 144quinquies.Uiterlijk op 1 januari 2000 houdt de leverancier van de universele dienst in zijn interne boekhouding gescheiden rekeningen voor ten minste elk van de diensten die deel uitmaken van de voorbehouden dienst, enerzijds, en voor de niet-voorbehouden diensten anderzijds.

De rekeningen voor de niet-voorbehouden diensten moeten een duidelijk onderscheid maken tussen de diensten die onder de universele dienst vallen en de diensten die er niet onder vallen.

Deze interne boekhouding steunt op de samenhangende toepassing van de principes van de analytische boekhouding, die objectief gerechtvaardigd kunnen worden.

Art. 144sexies.§ 1. Onverminderd § 2 worden in de in artikel 144quinquies bedoelde boekhouding de kosten als volgt aan elk van de voorbehouden en de niet-voorbehouden diensten toegerekend : a) de kosten die aan een specifieke dienst toegerekend kunnen worden, worden daaraan toegerekend;b) de gemeenschappelijke kosten, dit zijn die welke niet aan een specifieke dienst toegerekend kunnen worden, worden als volgt toegerekend : - telkens wanneer dat mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kosten toegerekend op grond van een rechtstreekse analyse van de herkomst van de kosten zelf; - wanneer een rechtstreekse analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op grond van een indirecte band met een categorie van kosten of met een andere groep van kostencategorieën waarvoor een rechtstreekse toewijzing of aanrekening mogelijk is; de indirecte band steunt op vergelijkbare kostenstructuren; - wanneer niet kan worden overgegaan tot een directe of indirecte toerekening, wordt de kostencategorie toegerekend op grond van een algemene verdeelsleutel waarbij de verhouding wordt weergegeven tussen enerzijds alle uitgaven die rechtstreeks of onrechtstreeks toegewezen zijn op elk van de voorbehouden diensten en, anderzijds, alle uitgaven die rechtstreeks of onrechtstreeks toegewezen of aangerekend zijn op de overige diensten. § 2. Andere systemen van analytische boekhouding mogen slechts worden toegepast als ze compatibel zijn met de bepalingen van artikel 144quinquies en als zij door het Instituut zijn goedgekeurd.

Art. 144septies.Het Instituut waakt erover dat : - de in artikel 144quinquies bedoelde rekeningen worden gecontroleerd door een bevoegde instelling die onafhankelijk is van de leverancier van de universele dienst; jaarlijks een conformiteitverklaring wordt gepubliceerd. »

Art. 21.In dezelfde wet wordt in titel IV een hoofdstuk Vter ingevoegd, dat het artikel 144octies bevat, luidend als volgt : « Hoofdstuk Vter. - Voorbehouden diensten

Art. 144octies.§ 1. De volgende diensten worden omwille van het behoud van de universele postdienst bedoeld in artikel 142 van deze wet, uitsluitend aan De Post voorbehouden : - het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van binnenlandse postzendingen, al dan niet per snelpost, met een prijs van minder dan vijfmaal het openbare tarief van brievenpost van de laagste gewichtsklasse van de snelste standaardcategorie, voor zover het gewicht lager is dan 350 gram; - de grensoverschrijdende post en de direct mail, binnen dezelfde prijs- en gewichtsgrenzen. § 2. Omwille van de bescherming van het algemeen belang en van de openbare orde, is de dienst van aangetekende zendingen in de loop van gerechtelijke of administratieve procedures, eveneens aan De Post voorbehouden en dat ongeacht de drager ervan. » § 3. De documentenuitwisseling is niet beoogd in § 1.

Art. 22.In dezelfde wet wordt in titel IV een hoofdstuk Vquater ingevoegd, dat de artikelen 144nonies tot 144unodecies bevat, luidend als volgt : « Hoofdstuk Vquater. - Compensatiefonds voor de universele postdienst

Art. 144nonies.§ 1. Voor de financiering van de universele postdienst bedoeld in artikel 142 wordt een compensatiefonds opgericht.

De Koning stelt bij een in Ministerraad overlegd besluit, op advies van het Instituut, de organisatie van het compensatiefonds, de datum alsook de nadere regels voor de uitvoering ervan vast. § 2. Beroep op het fonds is slechts toegelaten vanaf de datum bedoeld in § 1 van dit artikel en op voorwaarde dat de leverancier van de universele dienst, meer bepaald op grond van boekhoudkundige gegevens bedoeld in de artikelen 144quinquies en sexies, aantoont dat de verplichtingen van universele dienst een onevenredige last voor hem uitmaken, rekening houdend met de diensten die aan hem voorbehouden zijn. § 3. Aan het compensatiefonds wordt rechtspersoonlijkheid toegekend.

Het fonds wordt beheerd en vertegenwoordigd door de leidinggevende ambtenaar van het Instituut, bijgestaan door de door hem aangewezen ambtenaren van het instituut.

De jaarrekening en het jaarverslag van het compensatiefonds en het verslag over het beheer van dit fonds worden samen met die van het instituut gepubliceerd.

Art. 144decies.§ 1. Ten vroegste op de datum die wordt vastgesteld bij het besluit, bedoeld in artikel 144nonies, § 1, zijn alle ondernemingen die een vergunning gekregen hebben krachtens artikel 148sexies voor het verstrekken van niet-voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele dienst, waarmee deze ondernemingen een omzet halen van meer dan 50 miljoen Belgische frank, verplicht bij te dragen in het compensatiefonds.

Die bijdrage staat in verhouding tot de omzet die zij behaald hebben met diensten zoals gedefinieerd in het vorige lid verstrekt aan gebruikers die hun zetel, vaste inrichting, woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in België hebben. De eerste 50 miljoen worden voor de berekening van de behaalde omzet niet in aanmerking genomen. § 2. De bijdrage wordt als volgt berekend : de kosten van de resterende universele postdienst, rekening houdende met de voorbehouden diensten, vermeerderd met de kosten voor het beheer van het compensatiefonds, worden vermenigvuldigd met de breuk die wordt verkregen door de omzet van de bijdrager, bedoeld in § 1, te delen door de som van de omzetcijfers van de bijdragers, bedoeld in § 1.

De kosten voor het beheer van het compensatiefonds bestaan uit alle kosten die verband houden met de werking van het fonds en die gedragen worden door het Instituut. Dat bedrag wordt vastgesteld door het Instituut en vormt een bijzonder artikel op de begroting van het Instituut. De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het maximumbedrag vast van de kosten voor het beheer van het fonds.

De omzetcijfers worden berekend op grond van de jaarrekening die betrekking heeft op het jaar waarvoor de kostprijs van de universele postdienst wordt berekend.

Om de omzetcijfers bedoeld in § 1 vast te stellen, doen de bijdragers in het compensatiefonds aan het Instituut op zijn verzoek en binnen de door hem voorgeschreven termijn alle documenten toekomen die het Instituut nodig acht. Indien deze gegevens niet worden meegedeeld zal het Instituut de omzet van de betreffende onderneming vaststellen enkel op grond van de elementen waarover het beschikt. § 3. Het Instituut publiceert jaarlijks vóór 30 juni de lijst van de ondernemingen die moeten bijdragen. § 4. De betrokken ondernemingen storten gedurende het lopende jaar voorschotten in het compensatiefonds, volgens het onderstaande tijdschema : - eerste voorschot vóór 31 maart; - tweede voorschot vóór 30 juni; - derde voorschot vóór 30 september; - vierde voorschot vóór 31 december. § 5. Om het bedrag van de in § 4 van dit artikel bedoelde voorschotten te bepalen, maken de betrokken ondernemingen een raming van hun omzet voor het lopende kwartaal. Het bedrag van de voorschotten stemt overeen met hetgeen had moeten worden betaald, rekening houdend met de geschatte omzet, op grond van het niveau van deelname van het laatste jaar waarover de kosten van de universele dienst zijn gepubliceerd. § 6. De ontvangen voorschotten, waarvan het bedrag is afgetrokken dat overeenstemt met de kosten voor het beheer van het compensatiefonds, worden in de maand die volgt op de in § 4 bedoelde data, door het fonds overgemaakt aan de leverancier van de universele dienst.

Het deel van de voorschotten dat overeenstemt met de kosten voor het beheer van het compensatiefonds wordt door dat fonds aan het Instituut betaald in de maand die volgt op de in § 4 bedoelde data. § 7. Vóór 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar dat het voorwerp uitgemaakt heeft van voorschotten, publiceert het Instituut het definitieve bedrag van de participatie van elk van de bijdragers in het compensatiefonds, alsmede de eventuele procedure voor aanzuivering van de rekeningen. § 8. In de maand van de in § 7 van dit artikel bedoelde publicatie worden de rekeningen betreffende de universele dienst aangezuiverd.

Daartoe ontvangt en verdeelt het compensatiefonds de eventuele bedragen ter vereffening. § 9. Indien blijkt dat de voorschotten die een bijdrager heeft gestort 10 % lager liggen dan het definitieve bedrag van de bijdrage zoals het berekend is door het Instituut en dat dit verschil toe te schrijven is aan een onderschatting van de omzet, is op het verschil een intrest verschuldigd die op jaarbasis berekend wordt tegen een tarief dat gelijk is aan het percentage van de verhoging in geval van uitblijvende of onvolledige voorafbetalingen op de belasting voor natuurlijke personen.

De bedragen die deze intresten vertegenwoordigen, alsook de eventuele intresten op de aan het compensatiefonds betaalde sommen, worden het volgende jaar in mindering gebracht van de kosten van de universele dienst.

Art. 144unodecies.§ 1. Het instituut berekent jaarlijks de kosten van de universele dienst.

De Koning stelt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, op advies van het Instituut, de methode vast voor de berekening van die kosten, evenals de modaliteiten voor de publicatie ervan.

Het Instituut mag zich voor die berekening laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen.

Het Instituut wordt voor de berekening terugbetaald door de leverancier van de universele dienst op grond van de kostprijs der prestaties bedoeld in voorgaand lid.

De Koning stelt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, op advies van het Instituut, de regels vast voor die terugbetaling. De leverancier voert dat bedrag in bij zijn kosten.

De leverancier van de universele dienst verstrekt aan het Instituut of aan de onafhankelijke deskundige alle gevraagde inlichtingen, om de berekening mogelijk te maken van de kosten van de resterende universele postdienst.

Indien de leverancier van de universele dienst de gevraagde inlichtingen niet verstrekt binnen de door het Instituut gestelde termijn of ze onvolledig verstrekt, kan hij geen aanspraak maken op een tegemoetkoming vanwege het compensatiefonds. § 2. De Koning stelt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, op advies van het Instituut, de voorwaarden vast voor de tegemoetkoming van het compensatiefonds. »

Art. 23.In dezelfde wet wordt in titel IV een hoofdstuk Vquinquies ingevoegd, dat het artikel 144duodecies bevat, luidend als volgt : « Hoofdstuk Vquinquies. - Sancties

Art. 144duodecies.§ 1. In geval van niet-nakoming van de krachtens deze titel opgelegde verplichtingen, richt het Instituut een omstandige ingebrekestelling aan de overtreders.

De overtreder beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om zijn verdedigingsmiddelen te laten gelden. § 2. Indien het verzuim blijft bestaan kan het Instituut, na de betrokkene gehoord te hebben, een administratieve geldboete opleggen ten bedrage van minimaal 10 000 frank en maximaal 100 000 frank indien de betrokkene een natuurlijke persoon is of ten bedrage van minimaal 0,5 % en maximaal 5 % van het omzetcijfer behaald met de postdiensten, indien de betrokkene een rechtspersoon is.

Bovendien kan de Minister, op advies van het instituut, naar gelang van het geval de individuele vergunning intrekken en of de betrokken postoperator van de lijst waarvan sprake in artikel 148ter schrappen.

Zo het verzuim de reglementaire, wettelijke of conventionele bepalingen betreft inzake fiscale of sociale aangelegenheden, kan het Instituut de overtreders slechts in gebreke stellen op grond van de vaststellingen gedaan door de bevoegde diensten.

Het instituut legt een administratieve boete van 10 000 BEF minimum en van 100 000 BEF maximum op aan eenieder die op herhaalde wijze, en na ingebrekestelling, een verbintenis aangaat met een postoperator die niet of niet meer op de lijst voorkomt die in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt wordt overeenkomstig artikel 148ter of artikel 148sexies. § 3. In afwijking van § 2, in geval van een gebrekkige uitvoering door de leverancier van de universele dienst van de in afdeling III van hoofdstuk V van titel IV van deze wet vastgelegde verplichtingen met betrekking tot de universele dienst, vastgesteld op grond van controles verricht door het Instituut, zal de Minister, op advies van het Instituut op het einde van elk kalenderjaar de leverancier van de universele dienst voor elke soort van tekortkoming de betaling kunnen opleggen van een schadevergoeding die niet meer mag bedragen dan in totaal 1 % van de omzet die inzake universele dienstverlening is behaald.

De Minister kan, op advies van het Instituut, dezelfde maatregel opleggen indien de ingeroepen oorzaak bedoeld in art. 142, § 3, vierde streepje, van deze wet volgens het Instituut niet kan gekwalificeerd worden als overmacht. § 4 In de gevallen voorzien in § 3, is de procedure voorzien in § 1 van toepassing. »

Art. 24.In dezelfde wet wordt in titel IV een hoofdstuk VIIbis ingevoegd, dat de artikelen 148bis tot 148septies bevat, luidend als volgt : « Hoofdstuk Vllbis. - Algemene bepalingen met betrekking tot het verstrekken van postdiensten Afdeling I. - Voorwaarden voor het verstrekken van postdiensten die

geen deel uitmaken van de universele dienst

Art. 148bis.§ 1. Het verstrekken van een postdienst die geen deel uitmaakt van de universele dienst is aan de volgende voorwaarden onderworpen : 1° elke persoon die een desbetreffende dienst wil verstrekken of reeds verstrekt, doet hiervan aangifte bij het Instituut bij een ter post aangetekende brief;2° de aangifte houdt de verbintenis vanwege de aangever in om hetgeen volgt na te leven en te doen naleven door de onderaannemers en door elke persoon die hem personeel levert : - de essentiële eisen; - de wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen inzake fiscale en sociale aangelegenheden; - het verbod om zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde; - het verbod om de postdienst te leveren die onder de voorbehouden diensten ressorteert. § 2. De Koning stelt de praktische regels van de aangifte vast op advies van het Instituut.

Deze aangifte moet uiterlijk vier weken voor het begin van de verstrekking van de dienst gedaan worden voor elke onderneming die een dergelijke dienst wil verstrekken en uiterlijk drie maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit voor elke onderneming die reeds een dergelijke dienst verstrekt. § 3. Binnen de drie weken volgend op de ontvangst door het Instituut van de in § 1 bedoelde aangifte, meldt het Instituut aan de betrokken onderneming bij een ter post aangetekende brief de goede ontvangst van de aangifte en de eventuele opmerkingen met betrekking tot de aangegeven diensten.

Art. 148ter.De aangifte bedoeld in art. 148bis van deze wet wordt opgenomen in een minstens één keer per jaar bijgewerkte lijst die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 148quater.De overdracht van een dienst die onderworpen is aan een aangifte is vrij, voor zover die overdracht uiterlijk zeven vrije dagen na de overdracht met een ter post aangetekende brief bij het Instituut wordt aangegeven.

Art. 148quinquies.De Koning stelt, op advies van het Instituut, het bedrag vast van de vergoeding die van de ondernemingen wordt gevraagd om de administratiekosten te dekken die voortvloeien uit de aangifte en de actualisering van de aangifte. Afdeling II. - Voorwaarden voor de levering van de niet-voorbehouden

diensten die deel uitmaken van de universele dienst.

Art. 148sexies.§ 1. De levering van een niet-voorbehouden dienst die deel uitmaakt van de universele dienst is aan de volgende voorwaarden onderworpen : 1° de leverancier van de universele dienst uitgezonderd, moet elke postoperator die een dergelijke dienst wenst te verstrekken of die reeds verstrekt, bij het Instituut, met een ter post aangetekende brief, een aanvraag indienen voor een individuele vergunning, volgens de voorwaarden die de Koning, op voorstel van het Instituut, bepaalt;2° de toekenning van de individuele vergunning is afhankelijk van de verbintenis vanwege de aanvrager om hetgeen volgt na te leven en te doen naleven door de onderaannemers en, indien het geval zich voordoet, door elke persoon die hem personeel levert : - de kwaliteitsnormen bepaald bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit;deze normen hebben met name betrekking op de verzendingsduur, de regelmaat, de inachtneming van het te dekken geografische gebied en de betrouwbaarheid van de diensten; - de essentiële eisen; - de tarifaire principes bepaald in artikel 144ter; - de wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen inzake fiscale en sociale aangelegenheden; - het verbod om zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde; - onverminderd artikel 141, § 1, A, het verbod om de postdienst te leveren die onder de voorbehouden diensten ressorteert; - de verplichting om jaarlijks aan het Instituut de omzet mee te delen, en in het bijzonder de omzet met betrekking tot de postdiensten; - de verplichting een transparante, eenvoudige en goedkope procedure in te stellen voor de billijke en snelle behandeling van klachten van gebruikers. § 2. De Koning stelt op advies van het Instituut bij een in Ministerraad overlegd besluit, de procedure vast voor de toekenning, de weigering en intrekking van de individuele vergunning, alsmede de voorwaarden voor de overdracht ervan.

Deze procedure moet transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn, en gebaseerd op objectieve criteria. Zij moet bovendien voorzien in een mogelijkheid tot beroep bij gedeeltelijke of volledige weigering, alsook bij intrekking van de individuele vergunning. § 3. De naam van elke postoperator die houder is van een individuele vergunning wordt opgenomen in een minstens één keer per jaar bijgewerkte lijst die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 148septies.De Koning stelt de bedragen van de rechten vast die de aanvragers van een individuele vergunning aan het Instituut moeten betalen.

Die bedragen hangen af van de omvang van de diensten waarvoor een individuele vergunning is aangevraagd.

Art. 25.Een artikel 154ter, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 154ter.§ 1. Worden opgeheven in de wet van 26 december 1956 op de postdienst : 1° artikel 16, vervangen bij de wet van 21 maart 1991 en bij besluit nr.437 van 5 augustus 1986; 2° artikel 17, vervangen bij de wet van 21 maart 1991;3° artikel 18, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;4° artikel 19, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976;5° artikel 21, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976 en vervangen bij de wet van 21 maart 1991;6° artikel 22, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976 en vervangen bij de wet van 21 maart 1991;7° artikel 23, vervangen bij de wet van 21 maart 1991. § 2. In artikel 26 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst vervallen de woorden "en van artikel 134, § 2, en 141, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven". § 3. In artikel 28 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst wordt het woord "Postbeambten" vervangen door de woorden "personeelsleden van een postoperator" en worden de woorden "De Post" vervangen door de woorden "een postoperator". § 4. In artikel 29 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst worden de woorden "De Post" vervangen door de woorden "een postoperator". »

Art. 26.Het koninklijk besluit van 9 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden van de snelpost wordt opgeheven.

Art. 27.In artikel 460 van het Strafwetboek worden de woorden "aan de post" vervangen door de woorden "aan een postoperator" en de woorden "van de posterijen" vervangen door de woorden "een personeelslid van een postoperator of een persoon die voor zijn rekening optreedt".

Art. 28.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 29.Onze Minister van Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, E. DI RUPO

^