gepubliceerd op 09 augustus 2000
Koninklijk besluit betreffende de vermelding van de essentiële gegevens en de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon voor nieuwe autovoertuigen
9 JULI 2000. - Koninklijk besluit betreffende de vermelding van de essentiële gegevens en de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon voor nieuwe autovoertuigen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Sedert heel wat jaren geldt er tussen de Minister van Economische Zaken en de automobielsector, vertegenwoordigd door de V.Z.W. FEBIAC, een programmaovereenkomst. Deze programmaovereenkomst regelt, in uitvoering van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, en meer in het bijzonder haar artikel 1, § 3, in hoofdzaak de prijsvorming voor de nieuwe personenwagens en voor de nieuwe bedrijfsvoertuigen met een maximaal toegelaten massa van 3, 5 ton.
De fabrikanten of invoerders van nieuwe personenwagens, nieuwe auto's voor dubbel gebruik, en nieuwe bedrijfsvoertuigen met een maximaal toegelaten massa van 3, 5 ton die tot deze overeenkomst toetreden, genieten krachtens deze overeenkomst van een grote graad van vrijheid op het vlak van de verkoopprijzen.
Deze grote mate van prijsvrijheid is wel gebonden aan een reeks vereisten omtrent de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon. In artikel 6 van de programmaovereenkomst verbinden de fabrikanten of invoerders zich ertoe de nodige schikkingen te treffen teneinde de bestelbon van hun distributienet in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de programmaovereenkomst. In feite beweegt men zich hiermee zonder enige twijfel op het domein van de handelspraktijken, en meer bepaald de onrechtmatige bedingen gesloten in overeenkomsten tussen verkopers en consumenten.
In het kader van de eengemaakte Europese markt en inzonderheid het vrije verkeer van goederen, en gezien de toegenomen concurrentie in de autosector, wordt ervoor geopteerd om tot een volledige liberalisering van de prijzen in deze sector over te gaan.
Niettemin werd het wenselijk geacht de waarborgen inzake de algemene verkoopsvoorwaarden, waarmee een evenwicht tussen de rechten en de plichten van de verkoper en de koper van een autovoertuig werd beoogd, te behouden.
De noodzaak om een evenwichtige contractsrelatie te waarborgen, dringt zich vooral op in de relatie tussen een verkoper en een consument. Met dit oogmerk werden de bepalingen inzake onrechtmatige bedingen in de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, zoals die werd gewijzigd door de wet van 7 december 1998 (hierna genoemd W.H.P.C.), uitgevaardigd.
Artikel 6 van de programmaovereenkomst, dat handelt over de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon, is dan ook krachtens de artikelen 34 en 39 W.H.P.C., herzien en aangepast aan de wettelijke voorschriften inzake onrechtmatige bedingen.
Artikel 34 W.H.P.C. geeft de Koning, eveneens met het oog op het verzekeren van evenwichtige contractsrelaties en het waarborgen van eerlijke commerciële transacties, bij in Ministerraad overlegd besluit de bevoegdheid, voor de sectoren van de handelsactiviteit of voor de categorieën van producten of diensten die Hij aanwijst, het gebruik van bepaalde bedingen voor te schrijven of te verbieden in de verkoopcontracten, aangegaan met de consument. Krachtens dit artikel mag Hij eveneens het gebruik van typecontracten opleggen.
Artikel 39, derde lid W.H.P.C., bepaalt dat de Koning de vermeldingen mag vaststellen die op de bestelbon moeten voorkomen. De Koning heeft reeds op algemene wijze gebruik gemaakt van deze bevoegdheid bij wege van het koninklijk besluit van 30 juni 1996 betreffende de prijsaanduiding van producten en diensten en de bestelbon. Artikel 19 van dit koninklijk besluit handelt over de minimale vermeldingen die op deze bestelbon moeten voorkomen.
De noodzaak om de in de programmaovereenkomst vervatte garanties voor het evenwicht in de contractuele relaties verder te zetten, aangepast aan de bepalingen in de W.H.P.C. inzake onrechtmatige bedingen ter bescherming van de contractueel zwakkere partij, namelijk de consument, samen met het feit dat de aankoop van een autovoertuig een toch wel financieel belangrijke beslissing is voor de consument, verantwoorden deze tussenkomst van de Koning in het contractuele domein.
Daarenboven kan nog gewezen worden op het feit dat de bij koninklijk besluit opgelegde bepalingen, in tegenstelling tot de programmaovereenkomst, waartoe de invoerders en producenten individueel dienen toe te treden, dwingend zijn. Zo zal in de toekomst de prijsvrijheid voor alle invoerders en producenten gelden, welke kanalen voor invoer zij ook mogen aanwenden. Ook zal er in dit verband geen onderscheid meer bestaan tussen degene die wel of niet toetreden tot de programmaovereenkomst (voor diegenen die niet toetraden tot de programmaovereenkomst gold de verplichting elke prijsverhoging voorafgaandelijk aan te vragen aan de Minister van Economie, en diende hiervoor goedkeuring te worden verkregen). Tevens zal het evenwicht in de contractuele relaties op een algemene wijze gewaarborgd worden.
Vanuit economisch standpunt wordt aldus onmiskenbaar een vooruitgang geboekt.
Zoals voorgeschreven door artikel 34 W.H.P.C. is inzake huidig koninklijk besluit een advies gevraagd aan de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen en aan de Hoge Raad voor de Middenstand. Deze adviezen werden grotendeels gevolgd.
In het hiernavolgend overzicht worden de belangrijkste inhoudelijke aspecten van het U voorgelegde koninklijk besluit behandeld. Om redenen van duidelijkheid voor de consument werd ervoor geopteerd ook bedingen die ingevolge andere wetgeving sowieso op de bestelbon dienen voor te komen, in het onderhavige koninklijk besluit op te nemen, eerder dan een strikte omschrijving van clausules ter bestrijding van onrechtmatige bedingen na te streven.
Voorafgaand aan de bespreking dient tevens aangestipt te worden dat de verkoper of de koper vrij zijn, in zoverre niet afgeweken wordt van de vermeldingen die krachtens dit koninklijk besluit dienen voor te komen op de bestelbon, en men in overeenstemming handelt met andere wettelijke bepalingen, inzonderheid de afdeling onrechtmatige bedingen in de W.H.P.C., bijkomende clausules op te nemen in hun verkoopsvoorwaarden. De bedingen, voorgeschreven door dit koninklijk besluit, hebben slechts een minimumkarakter, waarvan dus kan worden afgeweken in het voordeel van de consument.
De Raad van State merkte op dat, indien de voorliggende regeling zou worden te baat genomen om artikel 6 van de programmaovereenkomst op te heffen in de aanhef diende verwezen te worden naar de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 april 1988 tot opheffing van het koninklijk besluit van 28 april 1986 houdende bepaalde vermeldingen welke moeten voorkomen op de bestelbons met betrekking tot de verkoop van nieuwe autovoertuigen, en dat tevens de tekst van het koninklijk besluit in die zin diende te worden aangevuld.
In de aanhef, bij de verwijzingen naar de rechtsgrond, dient enkel verwezen te worden naar de regelingen die de effectieve rechtsgrond van het besluit vormen. De door de Raad van State aangehaalde bijlage werd enkel ter informatie bij het in vorige lid genoemde opheffingsbesluit gevoegd. Zoals hoger uiteengelegd, werd de programmaovereenkomst genomen in uitvoering van artikel 1, § 3, van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, wat dus haar rechtsgrond is. Deze programmaovereenkomst, die trouwens meerdere malen gewijzigd is sinds haar invoering in 1988, werd als bijlage bij bovengenoemd opheffingsbesluit gevoegd ter wille van de inhoudelijke gelijkenissen met het opgeheven koninklijk besluit van 28 april 1986, maar houdt formeel gezien geen verband met het opheffingsbesluit van 15 april 1988.
Er kan dus niet naar deze bijlage verwezen worden in de aanhef, noch dient de tekst van het koninklijk besluit op dit vlak aangevuld te worden. Zoals hoger werd uiteengezet, werd er geopteerd voor een volledige liberalisering van de prijzen in deze sector, en wordt de prijzenreglementering in dit opzicht, gelijktijdig met het in werking treden van dit besluit, aangepast, wat onder meer een opheffing van de programmaovereenkomst met zich zal meebrengen.
Artikel 1 omschrijft het toepassingsgebied van onderhavig koninklijk besluit. De gekozen definitie stemt min of meer overeen met wat in de programmaovereenkomst werd bepaald. In het advies van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen werd voorgesteld te verwijzen naar artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende de algemene regeling van de technische voorwaarden waaraan autovoertuigen en hun aanhangwagens moeten voldoen.
Voornoemd koninklijk besluit kan uiteraard een leidraad zijn bij eventuele onduidelijkheden in het toepassingsgebied, maar er werd toch voor geopteerd niet uitdrukkelijk te verwijzen naar voornoemd koninklijk besluit. De overweging dat de gekozen definitie duidelijk genoeg is en normaal gezien niet voor problemen kan zorgen, eventueel problemen ingevolge wijzigingen in het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 15 maart 1968, en de repercussies daarvan op het toepassingsgebied van het onderhavige koninklijk besluit evenals problemen inzake samenhang van wetgeving die op verscheidene rechtsdomeinen betrekking heeft, haalden hierbij de overhand.
De Raad van State merkte in haar advies van 8 juli 1999 op dat uit de redactie van artikel 1 lijkt te moeten worden afgeleid dat er steeds een bestelbon moet worden opgemaakt, wat niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 39, eerste lid van de W.H.P.C., dat enkel voorziet in de verplichte afgifte van een bestelbon « wanneer de levering van een product of de verlening van een dienst uitgesteld wordt en er door de consument een voorschot wordt bepaald ».
Deze deductie lijkt vooral ingegeven door de dubbele rechtsgrond waarop dit koninklijk besluit steunt. Enerzijds worden in artikel 3 van dit besluit, in uitvoering van artikel 39, derde lid van de W.H.P.C., de gegevens opgesomd die op de voorzijde van de bestelbon voor een nieuw autovoertuig moeten voorkomen. Deze gegevens zijn strikt gezien enkel verplichtend voor de verkoper indien aan de voorwaarden gesteld in artikel 39, eerste lid van de W.H.P.C., namelijk uitgestelde levering en betaling van een voorschot, wordt voldaan. Enkel als deze twee voorwaarden vervuld zijn, weegt op de verkoper immers de verplichting de consument een bewijsmiddel, namelijk de bestelbon, te verlenen, waarvan de vermeldingen door de Koning kunnen worden vastgesteld. Anderzijds worden in artikel 4 van dit besluit de minimale verkoopsvoorwaarden vastgesteld, en dit in uitvoering van artikel 34, eerste lid W.H.P.C. Deze minimale verkoopsvoorwaarden gelden dan weer voor elk verkoopscontract, aangegaan met de consument, of het nu al dan niet gaat om een bestelbon in de zin van artikel 39 W.H.P.C. Teneinde deze dubbele rechtsgrond te vatten, en niet de indruk te wekken af te wijken van artikel 39 W.H.P.C., werd de bewoording in artikel 1 als volgt aangepast: « Dit besluit heeft betrekking op de bestelbon of enig ander document dat wordt opgemaakt bij de verkoop aan de consument van de volgende nieuwe autovoertuigen : . » Een tweede opmerking van de Raad van State op artikel 1 betreft de vraag hoe een verkoop van bedrijfsvoertuigen als een verkoop aan een consument, zijnde « iedere natuurlijke of rechtspersoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten of diensten verwerft of gebruikt » (artikel 1, eerste lid, 7, W.H.P.C.), moet worden begrepen.
Welnu, ook een consument zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, 7, W.H.P.C., kan een bedrijfsvoertuig aankopen. De notie bedrijfsvoertuigen duidt immers enkel op een type voertuig met bepaalde technische kenmerken, doorgaans voor bedrijfsdoeleinden bestemd (zoals een bestelwagen, een jeep).
Artikel 2 definieert nieuwe autovoertuigen als zijnde voertuigen die nog niet ingeschreven zijn. Voor de toepassing van dit besluit werd het immers wenselijk geacht op een ondubbelzinnige wijze vast te stellen wanneer een voertuig als een nieuw voertuig dient beschouwd te worden.
Artikel 3 van dit koninklijk besluit somt de gegevens op die op de voorzijde van de bestelbon dienen vermeld te worden. Het gaat om de essentiële kenmerken van de overeenkomst, zoals onder meer de identiteit van de partijen, de prijs, een duidelijke omschrijving van het voorwerp, de leveringsdatum of -termijn, alsook de bij wet voorgeschreven bedingen die essentieel zijn voor de rechten en plichten van de betrokken partijen, inzonderheid de consument.
Zoals hoger uiteengelegd, zijn de gegevens door artikel 3 opgelegd enkel verbindend indien aan de voorwaarden van artikel 39, eerste lid, W.H.P.C. wordt voldaan. Het lijkt niettemin aangewezen voor de verkopers om de vermeldingen van artikel 3, ook in de gevallen waar geen voorschot wordt betaald, of in alle andere gevallen waar het niet gaat om een bestelbon (geen uitgestelde levering), maar om een document dat wordt opgemaakt bij de verkoop van een nieuw autovoertuig, na te leven.
Eerder dan een verplichting die op de verkoper weegt, dient dit artikel immers als een hulpmiddel beschouwd te worden teneinde alle onzekerheid omtrent de kenmerken van de overeenkomst, en in het bijzonder de prijs en het voorwerp, weg te nemen, en zo iedere mogelijke betwisting te voorkomen. Zolang het voorwerp en de prijs niet bepaald zijn, is er geen koop (artikel 1583 van het Burgerlijk Wetboek, hierna genoemd B.W.), en bovendien dient iedere onvolledigheid of onduidelijkheid in de bedingen tegen de verkoper worden uitgelegd (artikel 1602 B.W., en voor wat overeenkomsten aangegaan met een consument betreft nu dwingendrechtelijk voorgeschreven door artikel 31, § 4, W.H.P.C.). Bovendien zijn de vermeldingen van artikel 3, bijvoorbeeld voor wat de prijsbepaling betreft, zo nauw verbonden met artikel 4, dat nauwelijks kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.
Een belangrijke vernieuwing in vergelijking met de bepalingen in artikel 6 van de programmaovereenkomst vormt artikel 3, 5° van huidig koninklijk besluit: dit bepaalt dat de koper in een aparte rubriek "specifieke essentiële kenmerken", de eventuele specifieke eisen die hij stelt aan het voertuig, en die voor hem een essentieel kenmerk van de overeenkomst vormen, moet kenbaar maken. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een bepaalde zetelbekleding die hij zou wensen voor zijn voertuig, en die voor hem essentieel is bij zijn beslissing tot aankoop.
Op deze manier wordt tevens tegemoetgekomen aan eventuele problemen in de conformiteit die zich zouden kunnen voordoen. In het verbintenissenrecht spreekt men in die zin van substantiële elementen van de overeenkomst: deze duiden dan op voor de koper determinerende eigenschappen van het voorwerp van de overeenkomst.
Belangrijk is ook dat men op de voorzijde moet aanduiden of de prijs al dan niet herzienbaar is (artikel 3, 9°). Zoals verder zal besproken worden kan, bij uitzondering op het principe van de vaste prijs, de prijs bij een leveringsdatum of -termijn van langer dan 4 maanden, onder bepaalde voorwaarden worden herzien. Is dit het geval, dan dient op de voorzijde van de bestelbon eveneens vermeld te worden dat de koper over de mogelijkheid beschikt de overeenkomst te beëindigen per aangetekende brief.
De Raad van State stelde dat de verwijzing naar artikel 4.2.2. in artikel 3, 9° van het ontwerp diende te worden gecorrigeerd. Punt 2.2. van artikel 4 stelt juist de voorwaarden vast onder dewelke de koper de overeenkomst kan ontbinden bij een verhoging van de prijs. Een verwijzing naar artikel 4.2.2. is bijgevolg correct.
Artikel 4 behandelt de minimumbepalingen inzake de verkoops-voorwaarden van de overeenkomst. Deze dienen, duidelijk leesbaar, op de achterzijde van het document voor te komen. Vooral de bepalingen inzake de leveringsdatum of -termijn en de prijs verdienen een nadere bespreking.
Basisgegeven hierbij is dat de leveringsdatum of -termijn, en de prijs, voor de consument essentiële kenmerken van de overeenkomst vormen, en dus niet veranderd kunnen worden zonder zijn toestemming.
Wat de leveringsdatum of -termijn betreft (punt 1.1), wordt vooreerst uitdrukkelijk gesteld dat deze van strikte toepassing is. Kan de verkoper deze niet in acht nemen, wegens aan hem vreemde oorzaken, dan dient hij de koper hiervan onmiddellijk per aangetekende brief in kennis te stellen, en mag hij daarin een verlenging voorstellen, die maximaal 25 % van de oorspronkelijke termijn kan bedragen.
Wordt een verlenging van de leveringsdatum of -termijn meegedeeld, en levert de verkoper nog niet op tijd, of levert de verkoper laattijdig zonder de koper daarvan in kennis te stellen en een verlenging mee te delen, dan heeft de koper het recht de overeenkomst zonder voorafgaande ingebrekestelling per aangetekende brief te beëindigen.
Overeenkomstig het gemeen recht heeft de koper dan recht op een schadevergoeding voor de schade die hij lijdt ten gevolge van de wanprestatie van de verkoper. Deze ontbindende voorwaarde heeft eveneens tot gevolg dat het eventueel betaalde voorschot dient te worden terugbetaald.
Een analoge bepaling geldt wanneer de koper het voertuig niet op de overeengekomen leveringsdatum of leveringstermijn in ontvangst neemt, behalve indien hij aantoont dat hij ingevolge overmacht het voertuig niet kon afhalen. De verkoper kan dan garagekosten aanrekenen, en eveneens een schadevergoeding vragen voor de schade die hij lijdt ten gevolge van het niet tijdig afhalen van het voertuig door de koper.
Dezelfde gedachtegang wordt gevolgd in punt 2, dat handelt over de prijs. In principe is de prijs vast. Bij een initieel overeengekomen leveringsdatum of -termijn van langer dan 4 maanden, mag de verkoper evenwel elke wijziging in de maximumprijs (catalogusprijs), aanbevolen door de invoerder of producent, doorrekenen op de overeengekomen prijs. Zowel een verhoging als een verlaging van de prijs komen hiervoor in aanmerking.
Met het criterium van de maximumprijs of catalogusprijs, aanbevolen door de invoerder of producent, werd gepoogd een objectieve indicator voor prijswijzigingen, die dus los staat van de eenzijdige wil van de verkoper, tot stand te brengen.
Wordt de prijs verhoogd, dan dient de verkoper de koper hiervan onmiddellijk per aangetekend schrijven op de hoogte te stellen. De koper heeft dan de mogelijkheid de overeenkomst binnen de 10 kalenderdagen na de ontvangst van deze mededeling te verbreken. Op deze mogelijkheid dient hij gewezen te worden bij de mededeling van de verkoper. Ingevolge de verbreking door de koper dient het voorschot te worden terugbetaald.
Wat de prijsbepaling betreft, dient tenslotte nog aangestipt te worden wat onder de "verplichte, op bestendige wijze aangebrachte toebehoren" moet worden begrepen. Deze omvatten de bij wet verplichte toebehoren, zoals de veiligheidsriemen. Hier dient een onderscheid gemaakt te worden met de bij wet verplichte, maar niet op bestendige wijze aangebrachte toebehoren zoals de E.H.B.O.-koffer en de veiligheidsdriehoek: deze maken niet noodzakelijk deel uit van het verkochte voertuig in se, zonder overeengekomen opties, en de koper kan zich deze afzonderlijk aanschaffen.
Artikel 3, 6°, a), eerste streepje, bepaalt dat de verplichte, op bestendige wijze aangebrachte toebehoren in de overeengekomen prijs van het bestelde voertuig zonder opties moeten begrepen worden. In punt 2.4. wordt gezegd dat de prijs van deze verplichte toebehoren in de aangekondigde prijs moet worden begrepen.
De periode tijdens dewelke de prijs vast moet zijn is, in vergelijking met het bepaalde in de programmaovereenkomst, van 3 naar 4 maanden gebracht. Dit teneinde een hoger niveau van consumentenbescherming te kunnen waarborgen, en als tegengewicht voor de volledige prijsvrijheid die de autosector zal genieten.
Inzake de verbintenis van de koper tot betalen, wordt in punt 4.1. bepaald dat de verkoper een voorschot van maximaal 15 % van de verkoopprijs mag vragen, onverminderd de toepassing van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, inzonderheid de bepalingen inzake verkoop op afbetaling. In artikel 45, § 1, van die wet wordt immers gesteld dat de verkoper ten laatste bij de ondertekening van het contract een voorschot moet ontvangen dat niet minder mag bedragen dan 15 % van de aankoopprijs.
Wat de bepalingen inzake eigendomsoverdracht en de risicoleer betreft, wordt afgeweken van de (aanvullende) principes in het Burgerlijk Wetboek. In punt 4.2., tweede lid wordt uitdrukkelijk bepaald dat het voertuig eigendom blijft van de verkoper tot de volledige betaling van de prijs, die in principe bij de levering dient te gebeuren. Tegelijk wordt in punt 3, tweede lid, bepaald dat het risico overgaat op de koper vanaf de effectieve levering.
Wat de risico-overdracht betreft werd er, op voorstel van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen, opzettelijk gesproken van het ogenblik van de effectieve levering, teneinde eveneens de hypothese te omvatten van een laattijdige afhaling van het voertuig door de koper. Er werd namelijk geoordeeld dat het risico enkel op de koper kon overgaan op het moment dat de koper werkelijk in het bezit is van het gekochte voertuig.
Deze regeling van risico-overdracht dient los gezien worden van de mogelijkheid voor de verkoper om een schadevergoeding vast te leggen ingevolge de foutieve laattijdige nakoming van de verbintenis van de koper tot het tijdig in ontvangst nemen van het gekochte voertuig, en minstens garagekosten aan te rekenen (zie in dit verband artikel 4, punt 1.2. van het koninklijk besluit).
De punten 5 en 6 handelen over de conformiteit, de zichtbare gebreken en de verborgen gebreken.
Wat de conformiteit en de zichtbare gebreken betreft, wordt een onderscheid gemaakt tussen de zichtbare gebreken aan het lakwerk, het koetswerk en de binneninrichting, en de overige zichtbare gebreken en gebreken in de conformiteit. Daar eerstgenoemde opvallend zijn en normaliter onmiddellijk kunnen worden opgemerkt, en tot misbruik vanwege de consument aanleiding kunnen geven, werd bepaald dat deze zonder verwijl moeten gemeld worden. De overige zichtbare gebreken en gebreken in de conformiteit dienen ten laatste 10 kalenderdagen na de levering te worden gemeld.
Een gebrek is zichtbaar wanneer het gemakkelijk te ontdekken valt. Van een gebrek in de conformiteit van het geleverde goed is er sprake wanneer het goed niet overeenstemt met wat contractueel bepaald werd inzake het te leveren goed. Dit is het geval wanneer de geleverde zaak niet de kwaliteit, de hoeveelheid en de kenmerken heeft die door de verkoper gewaarborgd worden.
Inzake gebreken in de conformiteit wordt aanvaard dat lichte afwijkingen, die soms onvermijdelijk zijn vanuit technisch oogpunt, en in de mate de consument niet uitdrukkelijk in de rubriek "specifieke kenmerken" aangeeft dat deze voor hem essentieel zijn, niet als gebrek in de conformiteit worden beschouwd.
Wat de verborgen gebreken betreft, dient beklemtoond te worden dat punt 6, zoals uitdrukkelijk bepaald is in de aanhef van artikel 4 en zoals hoger besproken is, een minimumbepaling is. De partijen zijn dus vanzelfsprekend vrij een ruimere conventionele waarborg inzake verborgen gebreken te bedingen.
Deze bepalingen werden bovendien zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de Richtlijn 99/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen ( PB., L. 171/12 van 7 juli 1999, hierna genoemd richtlijn garanties consumptiegoederen). Deze richtlijn legt de lidstaten een minimumstandaard van bescherming van de consument op voor de gevallen waarin door een verkoper aan een consument verkochte consumptiegoederen (in globo gedefinieerd als roerende lichamelijke zaken, waartoe uiteraard ook autovoertuigen behoren), niet zouden overeenstemmen met het in de overeenkomst bepaalde.
De door de richtlijn voorgeschreven minimumbepalingen hebben een dwingend karakter, waarvan contractueel geen afstand kan worden gedaan.
Het punt 6.1 handelt over de conventionele waarborg.
Het punt 6.2 wijst er voor de duidelijkheid nog eens op, dat na het verstrijken van de overeengekomen duur voor de conventionele waarborg, de wettelijke waarborg van toepassing blijft.
Er wordt in punt 6.1, tweede alinea, een vermoeden ten gunste van de koper ingesteld dat het verborgen gebrek dat zich voordoet binnen de duur van de conventionele waarborg wordt geacht te hebben bestaan op het ogenblik van de levering (vergelijk artikel 5.3. Richtlijn garanties consumptiegoederen, waar een termijn van 6 maanden werd vooropgesteld). De koper moet dit verborgen gebrek binnen de twee maanden na zijn vaststelling of na het moment waarop hij het normalerwijze had moeten vaststellen (dit is de minimumtermijn die in de Richtlijn garanties consumptiegoederen werd voorgeschreven, zie in dit verband artikel 5.2., eerste lid en de overweging nummer 19) per aangetekend schrijven aan de verkoper melden.
Dit vermoeden is weerlegbaar. De waarborg is niet van toepassing in geval van normale slijtage, of indien het gebrek te wijten is aan een abnormaal of foutief gebruik, bijvoorbeeld ingevolge het niet naleven van onderhoudscontroles of indien geen gevolg gegeven wordt aan uitnodigingen voor specifieke technische nazichten.
In afwijking van artikel 1644 Burgerlijk Wetboek, dat van aanvullend recht is, wordt hier bepaald dat de koper de herstelling kan eisen, indien dit technisch mogelijk is. Blijkt dit onmogelijk dan dienen koper en verkoper overeen te komen op welke manier hieraan het best kan worden verholpen. Artikel 1644 B.W. voorziet ingeval van verborgen gebrek, twee mogelijke vorderingen voor de koper: ofwel het goed teruggeven en de volle prijs, alsmede de door de koop veroorzaakte kosten terugkrijgen (actio redhibitoria), ofwel het goed behouden en een deel van de prijs terugkrijgen (actio estimatoria of quanti minoris). Deze mogelijkheid voor de koper om in eerste orde herstelling te vragen, werd reeds in de programmaovereenkomst opgenomen, en verschaft de beide partijen meer genoegdoening.
Dit principe is bovendien in overeenstemming met de Richtlijn garanties consumptiegoederen. Artikel 3.3. van deze richtlijn stelt immers dat de consument in eerste instantie het recht heeft om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van de goederen te eisen, behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn. Objectief gezien brengt de vervanging van een autovoertuig, vergeleken met het herstel ervan als vorm van genoegdoening, onredelijke kosten met zich. Het gaat immers om een complex product dat een aanzienlijk financieel budget vertegenwoordigt. Daarom lijkt het verantwoord de consument in eerste instantie de mogelijkheid tot herstel van een met een verborgen gebrek behept autovoertuig te laten eisen. Blijkt het herstel technisch onmogelijk, dan kan nog altijd geopteerd worden voor vervanging, of desgevallend prijsvermindering (actio quanti minoris) dan wel ontbinding van de overeenkomst (zoals bij de actio redhibitoria).
Wat de verborgen gebreken betreft, dient tenslotte nog nader te worden ingegaan op het laatste lid dat handelt over de onder waarborg uitgevoerde herstellingswerken, en meer bepaald over de uitzondering die gemaakt werd voor de carrosserie.
Deze alinea bepaalt in essentie dat de termijn van de conventionele waarborg opnieuw begint te lopen voor de onderdelen van het autovoertuig die hersteld werden. Dit zou te ver gaan voor wat de carrosserie betreft, vooral voor wat het in het tweede lid voorgeschreven weerlegbaar vermoeden betreft. Wordt er bijvoorbeeld een garantie van vier jaar overeengekomen, en manifesteert er zich een gebrek in het derde jaar, dan zou de verkoper opnieuw vier jaar moeten instaan voor de verborgen gebreken aan de carrosserie. Het weerlegbaar vermoeden dat het gebrek wordt geacht te hebben bestaan op het ogenblik van de levering gaat dan te ver: de kans is veel groter dat het dan niet gaat om een verborgen gebrek, en het zou ongerechtvaardigd zijn van een eerder uitzonderlijke situatie een algemene, weliswaar weerlegbare regel, te maken.
In punt 8 wordt de overname door de verkoper van het tweedehandsvoertuig van de koper afhankelijk gemaakt van de levering en betaling van het nieuwe voertuig. Omgekeerd dient de koper te bewijzen eigenaar te zijn van het voertuig en alle verbintenissen met betrekking tot een eventuele financiering te hebben uitgevoerd. De overnamewaarde van het tweedehandsvoertuig, bij de bestelling van het nieuwe voertuig overeengekomen, is definitief indien zij, met uitzondering van kleine, voor de verkoper niet-essentiële details, volledig overeenstemt met de beschrijving ervan op het document met een voldoende beschrijving van het tweedehandsvoertuig (zie artikel 3, 7° van het huidig koninklijk besluit). In punt 11 wordt erop gewezen dat de aangetekende vorm van kennisgeving enkel ten titel van bewijs wordt opgelegd. Het is dus niet de bedoeling, zoals door de Raad van State werd geopperd, om van de aangetekende brief de enige vorm van bewijs te maken.
Wordt de vereiste gesteld van een kennisgeving per aangetekend schrijven, dan betekent dit dus niet dat andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen niet zouden kunnen worden aangewend. Er werd enkel geoordeeld dat de aangetekende vorm van kennisgeving de beide partijen op het vlak van het bewijs een grotere zekerheid verschaft.
Punt 12 handelt over de bevoegde rechtbank. Het herneemt, in overeenstemming met artikel 32,20. W.H.P.C., de criteria van artikel 624, 1° en 2° Gerechtelijk Wetboek, en verklaart eveneens ook de rechter van de woonplaats van de koper bevoegd, ter bescherming van de consument.
Artikel 5 verklaart tenslotte dat elke toevoeging of wijziging die de rechten die de koper haalt uit dit koninklijk besluit, of uit enig andere wettelijke bepaling, inzonderheid de afdeling onrechtmatige bedingen in de W.H.P.C., afschaft of vermindert, verboden en nietig zijn. Deze nietigheidssanctie is gewoon een toepassing van de nietigheidssanctie, omschreven in artikel 33, § 1, W.H.P.C. Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Economie, Ch. PICQUE
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 18 mei 1999 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit 'betreffende de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon van nieuwe autovoertuigen", heeft op 8 juli 1999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt er, in essentie, toe twee aangelegenheden te regelen. In de eerste plaats worden in het ontwerp een aantal minimale verkoopsvoorwaarden opgelegd, ingeval van de verkoop van nieuwe autovoertuigen, zoals die in de artikelen 1 en 2 van het ontwerp worden omschreven. De betrokken verkoopsvoorwaarden worden in artikel 4 van het ontwerp opgesomd en dienen, blijkens die bepaling, te worden vermeld op de keerzijde van de bestelbon.
De aldus verplicht gestelde verkoopsvoorwaarden komen, naar het zeggen van de gemachtigde van de regering, in de plaats van die welke tot op heden zijn opgenomen in artikel 6 van de programma-overeenkomst "betreffende de kennisgeving van de prijzen en de bepaling van de verkoopsvoorwaarden van sommige autovoertuigen" en die tussen het Ministerie van Economische Zaken en de Federatie van de automobielnijverheid is gesloten (1).
In de tweede plaats somt het ontwerp de gegevens op die moeten worden vermeld op de voorzijde van de bestelbon voor een nieuw autovoertuig (artikel 3). 2.1. Met de vaststelling van de minimale verkoopsvoorwaarden, vermeld in artikel 4 van het ontwerp, opteert de Koning in se voor het opleggen van een soort van typecontract waarvan Hij bepaalde bedingen vastlegt.
De Koning kan worden geacht daartoe een voldoende rechtsgrond te vinden in artikel 34, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. (1) Het is zaak van de regering erop toe te zien dat er geen overkapping ontstaat tussen, eensdeels, het voormelde artikel 6 van de programmaovereenkomst en, anderdeels, de in het ontwerp vervatte regeling inzake de algemene verkoopsvoorwaarden, Rekening houdend met de aan het ontwerp ten grondslag liggende bedoeling, dient in de toekomst van de toepassing van het voormelde artikel 6 te worden afgezien.De gemachtigde van de regering bevestigde in dat verband dat de betrokken programmaovereenkomst zal worden opgezegd, wat betreft artikel 6 ervan.
Deze bepaling luidt als volgt : « Teneinde het evenwicht van de rechten en de plichten tussen partijen te verzekeren bij de verkoop van producten of diensten aan de consument of teneinde de eerlijkheid bij commerciële transacties te verzekeren, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor de sectoren van de handelsactiviteit of voor de categorieën van producten en diensten die Hij aanwijst, het gebruik van bepaalde bedingen voorschrijven of verbieden in de verkoopcontracten, aangegaan met de consument. Hij kan ook het gebruik van typecontracten opleggend. » 2.2. Wat de vaststelling van de gegevens betreft, die op de bestelbon voor nieuwe voertuigen moeten worden vermeld, maakt de Koning gebruik van de bevoegdheid die Hem wordt verleend door artikel 39, derde lid, van de voormelde wet van 14 juli 1991, naar luid waarvan Hij de vermeldingen kan vaststellen die op de bestelbon moeten voorkomen.
Onderzoek van de tekst Opschrift Teneinde het opschrift nauwer te laten aansluiten op de strekking van het ontwerp, zoals zo-even omschreven, schrijve men : « Koninklijk besluit betreffende de vermelding van de essentiële gegevens en de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon voor nieuwe autovoertuigen. » Aanhef 1. Op het einde van het eerste lid van de aanhef kan de rechtsgrond voor de ontworpen regeling worden gespecifieerd door te schrijven : "..., inzonderheid op de artikelen 34, eerste lid, en 39, derde lid;". 2. Indien de Doorliggende regeling zou worden te baat genomen om artikel 6 van de meermaals genoemde programmaovereenkomst op te heffen, dient daartoe de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 april 1988 tot opheffing van het koninklijk besluit van 28 april 1986 houdende bepaalde vermeldingen welke moeten voorkomen op de bestelbons met betrekking tot de verkoop van nieuwe autovoertuigen, te worden gewijzigd. Benevens een aanvulling van de tekst van het ontwerp, dient dan tevens naar de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 april 1988 te worden verwezen in een nieuw in te voegen tweede lid van de aanhef. 3. Wat het verzoek om advies van de Raad van State binnen een termijn van ten hoogste één maand betreft, moet eerst worden verwezen naar het besluit van de Ministerraad waarbij is beslist om een dergelijk advies te vragen. Dit komt erop neer dat aan het vierde lid van de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd, een lid dient vooraf te gaan, waarin wordt verwezen naar het desbetreffende besluit van de Ministerraad. Tevens kan er in het lid van de aanhef waarin wordt gerefereerd aan het advies van de Raad van State, mee worden volstaan te schrijven : "..., met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".
Artikel 1 1. Uit de redactie van artikel 1 lijkt te moeten worden afgeleid dat er steeds een bestelbon moet worden opgemaakt.Dit stemt evenwel niet overeen met het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991, dat enkel in de verplichte afgifte van een bestelbon voorziet "wanneer de levering van een product of de verlening van een dienst uitgesteld wordt en er door de consument een voorschot wordt betaald". 2. Luidens artikel 1, eerste lid, 7, van de wet van 14 juli 1991, wordt onder de "consument" verstaan, iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten of diensten verwerft of gebruikt. Het is de Raad van State, afdeling wetgeving, niet duidelijk hoe, rekening houdend met de voormelde omschrijving van het begrip "consument", de verwijzing naar de notie "bedrijfsvoertuigen", in artikel 1 van het ontwerp, moet worden begrepen.
Artikel 3 1. Voor de inleidende zin van artikel 3 wordt de volgende redactie in overweging gegeven : « Op de voorzijde van de bestelbon worden de essentiële gegevens van de verkoopovereenkomst vermeld, die minstens de volgende elementen bevatten : 1° de naam... ». 2. De verwijzing naar "artikel 4.2.2", in artikel 3, 9°, van het ontwerp, dient te worden gecorrigeerd. 3. Het verzakingsbeding dat wordt aangehaald in artikel 3, 11, van het ontwerp, is identiek aan dat vermeld in artikel 88 van de wet van 14 juli 1991.Wil men vermijden dat toekomstige wijzigingen die eventueel zullen worden aangebracht in het verzakingsbeding van artikel 88 van de voormelde wet, niet toepasselijk zullen zijn in het geval, bedoeld in artikel 3, 11°, van het ontwerp, dan wordt in de laatstgenoemde bepaling beter volstaan met een loutere verwijzing naar het verzakingsbeding, vermeld in artikel 88 van de wet. Het beoogde verzakingsbeding dient dan niet in extenso te worden aangehaald in artikel 3, 11°, van het ontwerp.
Artikel 4 1. Ter wille van de duidelijkheid, wordt de inleidende zin van artikel 4 beter geredigeerd als volgt : « De keerzijde van de bestelbon vermeldt, in een duidelijk leesbaar lettertype, de algemene verkoopsvoorwaarden.Die voorwaarden dienen minstens de volgende gegevens te bevatten : 1. Leveringsdatum of -termijn 2.In artikel 4.1.1, vijfde lid, volstaat het te schrijven "... overeenkomstig het tweede lid voorgesteld heeft". 3.1. Het verslag aan de Koning doet ervan blijken dat de koper, die het voertuig niet tijdig in ontvangst neemt, overmacht kan aantonen.
Zulks zou met zoveel woorden in de tekst van artikel 4.1.2, van het ontwerp, moeten worden vermeld. 3.2. Naar analogie van de Nederlandse tekst, wordt de Franse tekst na het tweede streepje van artikel 4.1.2., beter ook in twee zinnen opgesplitst. 4. In overeenstemming met de in het verslag aan de Koning vervatte verduidelijking, late men artikel 4.2.4, aanvangen als volgt : "De prijs van de wettelijk verplichte, op bestendige wijze aangebrachte toebehoren wordt... ». 5. In artikel 4, 3, tweede lid, is niet duidelijk welke de precieze draagwijdte is van het begrip "effectieve leveringn.Er zou, minstens in het verslag aan de Koning, in dat verband enige toelichting moeten worden gegeven. 6.1. Vraag is of het in artikel 4.5.2, eerste lid, ingeschreven vereiste volgens hetwelk de zichtbare gebreken reeds "bij de levering aan de verkoper schriftelijk moeten worden gemeld, in de praktijk niet te strikt is, en of niet beter wordt geschreven dat de desbetreffende melding "zonder verwijl" dient te gebeuren. 6.2. De notie "gebreken in de conformiteit, die voorkomt in artikel 4.5.2, tweede lid, moet worden verduidelijkt, temeer daar de betrokken gebreken door de consument dienen te worden beoordeeld binnen een relatief korte termijn. 7.1. In de tekst van artikel 4.6, zou duidelijker moeten worden aangegeven dat, zoals in het verslag aan de Koning wordt vermeld, de eerste vier leden van punt 6 op de conventionele waarborg betrekking hebben. De eerste zin van artikel 4.6, eerste lid, van het ontwerp, kan daar onduidelijkheid over doen ontstaan, aangezien erin uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan de wettelijke waarborg. 7.2. In artikel 4.6, vierde lid, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst. In de Nederlandse tekst wordt immers van "werken" gewaagd, terwijl de Franse tekst het heeft over "travaux de réparation". 8. Artikel 4.7, van het ontwerp, beoogt blijkbaar te refereren aan sommige wetsbepalingen, die van dwingend recht en dus reeds van toepassing zijn in het gegeven geval. Strikt genomen is een dergelijke verwijzing overbodig.
Hecht men er desondanks aan artikel 4.7, in het ontwerp te behouden, dan mag er uiteraard geen twijfel bestaan over de precieze artikelen waarnaar men beoogt te verwijzen. Het gebruik van het woord "ondermeer", in het eerste lid van artikel 4.7, valt vanuit die optiek af te raden. Tevens verdient het, ter wille van de duidelijkheid, aanbeveling dat in de tekst van artikel 4.7, uitdrukkelijk ook van de "bedenktermijn" melding wordt gemaakt (1). 9. De woorden "onverminderd het gemeen rechts, waarmee artikel 4.9, van het ontwerp, aanvangt, zijn vaag en tegelijk overbodig. Zij worden derhalve beter weggelaten. 10. Indien het de bedoeling zou zijn om, voor de toepassing van de ontworpen regeling, van de aangetekende brief de enige vorm van bewijs te maken, zou artikel 4.11, van het ontwerp, zulks op een meer duidelijke wijze tot uitdrukking moeten brengen.
Artikel 6 Op het einde van de Nederlandse tekst : van artikel 6 schrijve men : "... na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad". (1) In het ontwerp komt die term enkel in het opschrift van artikel 4.7 voor.
De kamer was samengesteld uit : De heren : D. Verbiest, kamervoorzitter;
M. Van Damme en J. Smets, staatsraden;
G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Verbiest.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer E. Vanherck, referendaris.
De griffier, De voorzitter, A. Beckers. D. Verbiest.
9 JULI 2000. - Koninklijk besluit betreffende de vermelding van de essentiële gegevens en de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon voor nieuwe autovoertuigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, inzonderheid op de artikelen 34, eerste lid, en 39, derde lid;
Gelet op het advies van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen, gegeven op 8 december 1998;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Middenstand, gegeven op 15 december 1998;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 april 1999, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 juli 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, van Onze Minister van Landbouw en Middenstand en van Onze Minister van Economie, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit heeft betrekking op de bestelbon of enig ander document dat wordt opgemaakt bij de verkoop aan de consument van de volgende nieuwe autovoertuigen: personenwagens, wagens voor dubbel gebruik en bedrijfsvoertuigen met een hoogst toegelaten massa van 3,5 ton.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit worden beschouwd als nieuwe voertuigen, de voertuigen die nog niet ingeschreven zijn.
Art. 3.Op de voorzijde van de bestelbon worden de essentiële gegevens van de verkoopsovereenkomst vermeld, die minstens de volgende elementen bevatten : 1° de naam of benaming, het adres, het inschrijvingsnummer in het handelsregister en het BTW-identificatienummer van de verkoper;2° de naam of benaming en het adres van de koper;3° de datum en het volgnummer van de bestelbon;4° a) de beschrijving van het verkochte voertuig.Hierbij moeten minstens het model, het type voertuig en de kleur, alsook de kleurencode van het voertuig nauwkeurig worden beschreven; b) de beschrijving van de eventueel overeengekomen opties;5° in een aparte rubriek "specifieke essentiële kenmerken", de eventuele specifieke eisen die de koper stelt aan het voertuig en die voor hem een essentieel kenmerk van de overeenkomst vormen;6° a) de overeengekomen prijs voor: - het verkochte voertuig met zijn originele toebehoren en de verplichte, op bestendige wijze aangebrachte uitrusting, - de eventuele opties bij de aankoop;b) het door de consument aan de verkoper bij aankoop te betalen bedrag van : - de belasting over de toegevoegde waarde, - alle overige taksen, - de kosten van alle diensten die verplicht moeten worden bijbetaald;c) de totaalprijs voor het verkochte voertuig, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument;7° Het beding van overname van een tweedehandsvoertuig van de koper door de verkoper, indien dit is voorzien, met als bijlage een document met een voldoende beschrijving van dit voertuig.Dit document bevat in het bijzonder het merk, het model, het jaar van eerste inschrijving, het chassisnummer, de kilometerstand, en de eventuele specifieke eisen die de verkoper aan het voertuig stelt en die voor hem een essentieel kenmerk van de overeenkomst vormen, evenals de overnameprijs, taksen uitgezonderd; 8° het bedrag van het eventuele voorschot en het bedrag dat te betalen blijft;9° de vermelding of de prijs al dan niet herzienbaar is.Indien de prijs herzienbaar is overeenkomstig artikel 4, punt 2.2., van dit besluit, de uitdrukkelijke vermelding van de mogelijkheid voor de koper de overeenkomst te beëindigen per aangetekende brief binnen de 10 kalenderdagen na ontvangst van de mededeling van de prijsverhoging; 10° in een apart vak, de leveringsdatum of termijn en de vermelding dat deze datum of deze termijn met maximaal 25 % kan worden verlengd, onder de voorwaarden van artikel 4, punt 1.1, van dit besluit; 11° bij een verkoop aan de consument gesloten buiten de onderneming van de verkoper zoals bedoeld in de artikelen 86 en 87 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, het in artikel 88, tweede alinea, zesde streepje van deze wet vermelde verzakingbeding, in vet gedrukte letters en in een kader los van de tekst;12° de plaats waar de overeenkomst gesloten wordt;13° de vermelding, in vet gedrukte letters en in een kader los van de tekst, dat "de verkoop wordt gesloten volgens de voorwaarden vermeld op de keerzijde die de koper verklaart gelezen en aanvaard te hebben en waarvan hij erkent een exemplaar te hebben ontvangen";14° de handtekening van de verkoper en de handtekening van de koper, voorafgegaan door de met de hand voluit geschreven vermelding : "gelezen en goedgekeurd", evenals de datum van ondertekening.
Art. 4.De keerzijde van het document bedoeld in artikel 1 vermeldt, in een duidelijk leesbaar lettertype, de algemene verkoopsvoorwaarden.
Die voorwaarden dienen minstens de volgende gegevens te bevatten : 1. Leveringsdatum of -termijn 1.1 Op de bestelbon wordt de juiste leveringsdatum of leveringstermijn aangeduid, die van strikte toepassing is.
De leveringstermijn neemt een aanvang op de dag volgend op deze van de ondertekening van de bestelbon door de koper.
Kan de verkoper deze leveringsdatum of termijn niet naleven, dan informeert hij de koper onmiddellijk per aangetekende brief.
Hierin kan de verkoper een verlenging van de leveringsdatum of -termijn meedelen, die niet meer dan 25 % van de aanvankelijk overeengekomen termijn kan bedragen.
Wordt deze nieuwe termijn overschreden, dan kan de koper de overeenkomst, zonder voorafgaande ingebrekestelling verbreken per aangetekende brief, onverminderd een vergoeding die overeenstemt met de opgelopen schade.
Ingeval van verbreking wordt het voorschot binnen de 8 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving van deze verbreking terugbetaald.
De twee voorgaande alinea's zijn eveneens van toepassing indien de verkoper die laattijdig levert geen verlenging overeenkomstig het tweede lid meegedeeld heeft. 1.2. Kan de koper het voertuig op de overeengekomen leveringsdatum of -termijn niet in ontvangst nemen, dan heeft de verkoper het recht om, na verloop van 10 kalenderdagen vanaf het verzenden van een ingebrekestelling per aangetekende brief, behalve indien de koper bewijst dat het niet in bezit nemen van het voertuig het gevolg is van overmacht: - garagekosten aan te rekenen en - de verkoop te verbreken en een vergoeding te eisen die overeenstemt met de opgelopen schade. 2. Prijs 2.1. De op de bestelbon vermelde prijs, exclusief taksen, mag niet worden verhoogd, onverminderd de toepassing van de hiernavolgende bepalingen. 2.2. Wanneer de overeengekomen leveringsdatum, of de overeengekomen leveringstermijn 4 maanden overschrijdt, mag de verkoper elke wijziging in de maximumprijs (catalogusprijs) aanbevolen door de invoerder of producent, op de overeengekomen prijs doorrekenen.
Wordt de overeengekomen prijs aldus verhoogd, dan heeft de verkoper de verplichting de koper hiervan onmiddellijk op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze per aangetekende brief op de hoogte te stellen.
In dit schrijven moet ook melding worden gemaakt van de mogelijkheid voor de koper de overeenkomst te ontbinden.
De koper kan bij een verhoging van de prijs de overeenkomst ontbinden per aangetekende brief, binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de mededeling van de prijsverhoging.
Het eventuele voorschot zal binnen de acht kalenderdagen volgend op de ontvangst van dit aangetekend schrijven van de koper worden terugbetaald. 2.3. Wordt, bij toepassing van punt 1.1. vierde lid, de overeengekomen leveringsdatum overschreden of de leveringstermijn verlengd, dan mag de overeengekomen prijs, exclusief taksen, geen enkele verhoging ondergaan. 2.4. De prijs van de wettelijk verplichte, op bestendige wijze aangebrachte toebehoren wordt in de aangekondigde prijs inbegrepen geacht. 3. Levering De levering van het voertuig heeft plaats op de zetel van de verkoper, tenzij schriftelijk anders werd overeengekomen. De koper draagt alle risico's met betrekking tot het voertuig vanaf de effectieve levering. 4. Betaling 4.1. Onverminderd de toepassing van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, kan de verkoper geen betaling eisen van een voorschot dat meer dan 15% van de verkoopprijs van het voertuig bedraagt. 4.2. De integrale betaling, of het saldo bij de betaling van een voorschot, gebeurt contant op het ogenblik van de levering, tenzij uitdrukkelijk anders werd overeengekomen. Gebeurt dit niet, dan is op de verschuldigde som van rechtswege en zonder ingebrekestelling een interest aan het wettelijk tarief verschuldigd.
Het voertuig blijft eigendom van de verkoper tot de volledige betaling van de prijs.
Bovendien kan de verkoper, indien de betaling niet gebeurd is binnen de 10 kalenderdagen vanaf de verzending van een aangetekende brief, de verkoop ontbinden per aangetekende brief gericht aan de koper. In dit geval is de koper, onverminderd de bovenvermelde interesten, aan de verkoper een vergoeding verschuldigd die overeenstemt met de opgelopen schade. 5. Conformiteit en zichtbare gebreken 5.1. De verkoper behoudt zich het recht voor een model te leveren dat in sommige details licht afwijkt van het bestelde model, tenzij uit de rubriek "specifieke kenmerken" op de voorzijde van de bestelbon zou blijken dat deze een voor de koper essentieel kenmerk van de overeenkomst vormen. 5.2. De zichtbare gebreken aan het lakwerk, het koetswerk en de binneninrichting moeten zonder verwijl aan de verkoper per aangetekende brief gemeld worden.
De overige zichtbare gebreken en de gebreken in de conformiteit dienen aan de verkoper per aangetekende brief gemeld te worden, ten laatste binnen een termijn van 10 kalenderdagen vanaf de levering. 6. Verborgen gebreken 6.1. Conventionele waarborg De conventionele waarborg duurt minstens één jaar. Zij neemt een aanvang op de dag van levering.
Elk verborgen gebrek dat zich voordoet tijdens de duur van de conventionele waarborg wordt geacht te hebben bestaan op het ogenblik van de levering. Het moet aan de verkoper per aangetekende brief gemeld worden binnen een termijn van maximum twee maanden vanaf het ogenblik waarop de koper het heeft vastgesteld of het normalerwijze had moeten vaststellen.
De waarborg dekt de normale slijtage van het voertuig niet. Hij is evenmin van toepassing indien het gebrek te wijten is aan een abnormaal of foutief gebruik van het voertuig, onder meer indien het onderhoud niet wordt uitgevoerd volgens de voorschriften van de constructeur of indien geen gevolg gegeven wordt aan uitnodigingen voor specifieke technische nazichten (terugroepingacties).
In afwijking van artikel 1644 van het Burgerlijk Wetboek kan de koper de herstelling van het voertuig eisen. Indien de herstelling technisch onmogelijk blijkt, zullen de partijen overeenkomen welk middel het best geschikt is om aan de gebreken of aan de niet-conformiteit te verhelpen.
De door de verkoper of door elke erkende merkverdeler onder waarborg uitgevoerde herstellingswerken, de carrosserie uitgezonderd, genieten dezelfde waarborg. 6.2. Wettelijke waarborg Na het verstrijken van de conventionele waarborg blijft de wettelijke waarborg van toepassing indien het verborgen gebrek bestond op het ogenblik van de levering en voor zover het gebrek het voertuig ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe het bestemd is of het gebruik ervan aanzienlijk vermindert. 7. Financiering en mogelijkheid om van de overeenkomst af te zien De financiering gebeurt overeenkomstig de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, en inzonderheid haar artikel 18 met betrekking tot de mogelijkheid om van de overeenkomst af te zien. De verkopen op salons, beurzen en tentoonstellingen worden bovendien geregeld door de artikelen 86 en volgende van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met de in artikel 89 van deze wet voorziene bedenktermijn. 8. Overname van een tweedehandsvoertuig Indien de bestelbon de overname van een tweedehandsvoertuig vermeldt, is deze overname afhankelijk van de levering en betaling van een nieuw voertuig en van het bewijs dat de koper eigenaar is van het over te nemen voertuig en dat alle verbintenissen met betrekking tot een eventuele financiering werden uitgevoerd. De overnamewaarde van het tweedehandsvoertuig, overeengekomen bij de bestelling van het nieuwe voertuig, is definitief, voor zover de staat van het tweedehandsvoertuig op het ogenblik van zijn levering door de koper, met uitzondering van kleine, voor de verkoper niet-essentiële details, volledig overeenstemt met de beschrijving ervan op het bij de bestelbon gevoegd document. 9. Documenten van de constructeur Elk document uitgaande van de constructeur dat de technische eigenschappen van het bestelde voertuig vermeldt, de stempel of de handtekening van de verkoper draagt en bijgevoegd is aan de bestelbon, wordt verondersteld deel uit te maken van de bestelbon waaraan het gehecht is.10. Overmacht De partij die een geval van overmacht inroept, brengt de andere hiervan binnen de 8 kalenderdagen van zijn kennisneming van het voorval per aangetekende brief op de hoogte.11. Bewijs In de voorafgaande bepalingen geldt de aangetekende vorm van het geschrift enkel ten titel van bewijs.12. Bevoegde rechtbank In geval van geschil zijn volgende rechters, naar keuze van de eiser, bevoegd om kennis te nemen van de vordering : 1° de rechter van de woonplaats van de verweerder of van één van de verweerders;2° de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil loopt, of één ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd;3° de rechter van de woonplaats van de koper.
Art. 5.Elke toevoeging of wijziging aan onderhavige bepalingen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, de rechten beperken of opheffen die de koper haalt uit deze of uit de wettelijke bepalingen, in het bijzonder deze van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, is verboden en nietig.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de zevende maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Het is niet van toepassing op de overeenkomsten gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 7.Onze Minister van Consumentenzaken, Onze Minister van Landbouw en Middenstand en Onze Minister van Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 juli 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Economie, Ch. PICQUE