gepubliceerd op 22 november 2004
Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
8 OKTOBER 2004. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, inzonderheid op de artikelen 4, § 6, 5, § 2, 6bis, tweede lid, 10, tweede lid, en 21bis, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2004;
Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, inzonderheid op artikel 62;
Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 14bis;
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 64;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2004 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme wordt goedgekeurd.
Art. 2.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 oktober 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS
Bijlage bij het koninklijk besluit van Reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Gelet op de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, inzonderheid op de artikelen 4, § 6, 5, § 2, 6bis, tweede lid, 10, tweede lid, en 21bis;
Gelet op artikel 20 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
Gelet op artikel 62 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;
Gelet op artikel 14bis van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op de artikelen 64 en 49, § 3, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;2° « onderneming » : een onderneming of persoon die behoort tot één van de in artikel 2 opgesomde categorieën;3° « zakenrelatie » : een zakenrelatie in de zin van artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, van de wet;4° « occasionele verrichting » : een verrichting als bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2°, van de wet;5° « economisch rechthebbende » : een persoon als bedoeld in artikel 5 van de wet, voor wie de cliënt een zakenrelatie wenst aan te knopen of een verrichting wenst te uit te voeren;6° « trust » : een trust die is opgericht ingevolge een duidelijk geformuleerde, doorgaans op schrift gestelde (« express trust ») wilsuiting van zijn oprichter(s), met uitzondering van een trust die ingevolge de wet is opgericht, zonder uitdrukkelijke wilsuiting van een oprichter;7° « atypische verrichting » : een verrichting die bijzonder vatbaar is voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme in de zin van artikel 8, eerste lid van de wet, met name door haar aard, de begeleidende omstandigheden, de hoedanigheid van de betrokken personen, haar ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, of omdat zij niet lijkt te stroken met de kennis die de onderneming heeft van haar cliënt, diens beroepswerkzaamheden en risicoprofiel, en, mocht dit nodig blijken, van de herkomst van het geld;8° « eerste-lijnstoezicht » : het toezicht dat op de zakenrelaties of op de occasionele verrichtingen met de cliënten wordt uitgeoefend door aangestelden die rechtstreeks in contact staan met hen, met de bedoeling de atypische verrichtingen op te sporen;9° « tweede-lijnstoezicht » : het toezicht dat wordt uitgeoefend door middel van het toezichtssysteem als bedoeld in artikel 37, met de bedoeling de atypische verrichtingen op te sporen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied ratione personae
Art. 2.De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de onderstaande ondernemingen en personen : 1° de kredietinstellingen en de in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen naar buitenlands recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet;2° de beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, 6°, 8° en 19°, van de wet;3° de in België gevestigde bijkantoren van beleggingsondernemingen naar buitenlands recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 15° en 16°, van de wet;4° de verzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 2, eerst lid, 4°, van de wet;5° de vennootschappen voor beleggingsadvies als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 9°, van de wet;6° de personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 10°, van de wet die manuele wisselverrichtingen en/of geldoverdrachten uitvoeren;7° de hypothecaire ondernemingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 11°, van de wet;8° de marktondernemingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 20°, van de wet, voor de gevallen waarin de vrijstelling van de identificatieverplichting als bedoeld in artikel 6 van de wet niet van toepassing is;9° de verzekeringsbemiddelaars als bedoeld in artikel 2, eerst lid, 22°, van de wet;10° de in België gevestigde derivatenspecialisten als bedoeld in artikel 45bis van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. HOOFDSTUK III. - Identificatie van de cliënten
Art. 3.Een onderneming en een cliënt knopen een zakenrelatie aan in de zin van artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, van de wet wanneer zij een contract afsluiten in uitvoering waarvan er, gedurende een bepaalde of onbepaalde termijn, verschillende opeenvolgende verrichtingen tussen hen zullen plaatsvinden of waardoor er een aantal voortdurende verbintenissen ontstaan.
Er is eveneens sprake van het aanknopen van een zakenrelatie in de zin van artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, van de wet wanneer een cliënt zich, zonder een contract af te sluiten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geregeld en herhaaldelijk tot eenzelfde onderneming wendt voor het uitvoeren van een aantal afzonderlijke en opeenvolgende financiële verrichtingen.
Art. 4.Indien een onderneming en een cliënt een zakenrelatie aanknopen met als uitsluitend doel de uitgifte en het gebruik van elektronisch geld in de zin van artikel 3, § 1, 7°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, is deze onderneming vrijgesteld van de verplichting om haar cliënt te identificeren wanneer de opslagcapaciteit van de elektronische drager die zij hem ter beschikking stelt om betalingen te verrichten, beperkt is tot maximum 150 euro .
Indien de cliënt naderhand evenwel om een terugbetaling verzoekt van meer dan 10 euro van het uitgegeven elektronisch geld, is de onderneming conform artikel 4, § 1, van de wet alsnog verplicht om deze cliënt te identificeren.
Art. 5.Teneinde te voldoen aan haar plicht tot cliëntenidentificatie ingevolge artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, van de wet, dient een onderneming alle passende maatregelen te treffen om te voorkomen dat anonieme rekeningen of rekeningen onder een schuilnaam of valse naam zouden worden geopend voor cliënten, alsook om toezicht uit te oefenen op de naleving van dit verbod.
Cliënten kunnen slechts een genummerde rekening krijgen mits is voldaan aan een aantal specifieke, door de onderneming vastgelegde voorwaarden voor het openen en het gebruik van een dergelijke rekening, en voorzover de toepassing van de artikelen 4, 5, 6bis, 7 en 8 van de wet er niet door gehinderd wordt.
Art. 6.Indien er al een zakenrelatie is aangeknoopt met een cliënt, hoeft hij niet geïdentificeerd te worden ingevolge artikel 4, § 1, eerste lid, 2°, van de wet.
Art. 7.Een cliënt dient geïdentificeerd te worden ingevolge artikel 4, § 1, eerste lid, 3°, van de wet : 1° indien na zijn identificatie voor het aanknopen van een zakenrelatie, vermoedens rijzen dat de door hem verstrekte identificatiegegevens onjuist of vals zijn;2° indien betwijfeld wordt of de persoon die een verrichting wenst uit te voeren in het kader van een voorheen aangegane zakenrelatie, wel degelijk de destijds geïdentificeerde cliënt of lasthebber is.
Art. 8.§ 1. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is, moet zijn identiteit, ter gelegenheid van zijn face to face identificatie, conform artikel 4, § 1, van de wet gecontroleerd worden aan de hand van zijn identiteitskaart. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is met woonplaats in het buitenland, kan zijn identiteit ook worden gecontroleerd aan de hand van zijn paspoort.
De identiteit van in België gevestigde personen van buitenlandse nationaliteit die niet over een door de Belgische autoriteiten uitgereikte identiteitskaart beschikken omwille van hun wettelijk statuut op het Belgisch grondgebied, mag worden gecontroleerd aan de hand van een geldig bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister of, als zij omwille van hun statuut niet over een dergelijk bewijs beschikken, aan de hand van een geldig, door de Belgische openbare overheden uitgereikt document dat de wettelijkheid van hun verblijf in België attesteert. § 2. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is, moet zijn identiteit, ter gelegenheid van zijn identificatie op afstand, conform artikel 4, § 1, van de wet gecontroleerd worden aan de hand van : 1° hetzij de elektronische identiteitskaart van de cliënt;2° hetzij een gekwalificeerd certificaat in de zin van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten en in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen, voor zover : a) dit gekwalificeerd certificaat is uitgereikt : - door een certificatiedienstverlener die gevestigd is in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en daartoe geaccrediteerd is conform de bepalingen van de Europese richtlijn betreffende de elektronische handtekeningen, of, - door een andere certificatiedienstverlener die gevestigd is in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarvan de betrokken onderneming voorheen reeds heeft besloten de certificaten als bewijsstuk te aanvaarden na een voorafgaand en gedocumenteerd onderzoek naar zijn reputatie en certificatieprocedures, of, - door een andere certificatiedienstverlener die gevestigd is in een derde land, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 16, § 2, van de voormelde wet van 9 juli 2001 en waarvan de betrokken onderneming voorheen reeds heeft besloten de certificaten als bewijsstuk te aanvaarden na een voorafgaand en gedocumenteerd onderzoek naar zijn reputatie en certificatieprocedures;b) de procedure voor het uitreiken van dit gekwalificeerd identiteitscertificaat een face to face identificatie van de cliënt inhoudt door de certificatiedienstverlener zelf of, conform zijn procedures, door de personen die hij daartoe machtigt;c) dit gekwalificeerd certificaat niet is uitgereikt onder een schuilnaam;d) de onderneming onmiddellijk, systematisch en automatisch controleert of het voorgelegde certificaat niet is verlopen of niet is herroepen door de certificatiedienstverlener die het certificaat had uitgereikt.3° hetzij een kopie van een bewijsstuk dat hij aan de onderneming heeft bezorgd, voor zover de identificatie geschiedt met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie. De ondernemingen dienen hun beslissing tot aanvaarding van de certificaten die zijn uitgereikt door de certificatiedienstverleners bedoeld in het eerste lid, 2°, a, tweede en derde streepje, op periodieke basis te herzien in het licht van een update van de informatie waarover zij beschikken. § 3. Indien het adres van de cliënt niet is vermeld op het bewijsstuk dat hij voorlegt, of indien de onderneming niet over de vereiste technische middelen beschikt om kennis te nemen of een kopie te maken van het adres op basis van de voorgelegde elektronische identiteitskaart, of indien zij de juistheid van het opgegeven adres betwijfelt, moet zij deze gegevens controleren aan de hand van een ander document dat als bewijs kan dienen voor het ware adres van de cliënt en moet zij hiervan een kopie maken.
Voor cliënten met woonplaats in België moeten de ondernemingen die toegang hebben tot het Rijksregister, deze controle verrichten door de identificatiegegevens van die cliënten te toetsen aan hun gegevens in het Rijksregister.
Indien er geen tweede document voorhanden is dat als bewijs kan dienen om het adres te controleren zoals voorgeschreven in het eerste lid, kan de onderneming deze controle verrichten door de cliënt een brief te sturen naar het adres dat hij heeft opgegeven en de zakenrelatie pas te laten aanvangen of de voorgenomen occasionele verrichting pas uit te voeren nadat de cliënt haar een ontvangstbewijs heeft teruggestuurd.
Indien het niet mogelijk is een tweede document te verkrijgen dat als bewijs kan dienen bij de controle van het adres van een cliënt met woonplaats in het buitenland die één of meer geldoverdrachten wil uitvoeren waarvan het totaalbedrag niet meer dan 1.000 euro bedraagt, kan deze controle worden verricht aan de hand van een schriftelijke en ondertekende verklaring van de cliënt, behalve indien de onderneming vermoedt dat die geldoverdracht(en) verband houd(t)(en) met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.
Art. 9.§ 1. Indien de cliënt een rechtspersoon naar Belgisch recht is, moet zijn identiteit, ter gelegenheid van zijn identificatie, conform artikel 4, § 1, van de wet gecontroleerd worden aan de hand van de volgende bewijsstukken : 1° de recentste versie van de gecoördineerde statuten of de geactualiseerde statuten van de rechtspersoon-cliënt die zijn neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel of gepubliceerd in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad ;2° de lijst van de bestuurders van de rechtspersoon-cliënt en de bekendmaking van hun benoeming in het Belgisch Staatsblad, of enig ander bewijsstuk aan de hand waarvan hun hoedanigheid van bestuurder kan worden bewezen, zoals elke publicatie in het Belgisch Staatsblad waarin die personen als bestuurders worden vermeld, of de bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening;3° de recentste publicatie in het Belgisch Staatsblad van de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de rechtspersoon-cliënt. § 2. Indien de cliënt een rechtspersoon naar buitenlands recht is, moet zijn identiteit, ter gelegenheid van zijn identificatie, conform artikel 4, § 1, van de wet gecontroleerd worden aan de hand van gelijkwaardige bewijsstukken als vermeld in § 1, van dit artikel en die, indien dat nodig is voor de onderneming, vertaald zijn in een van de landstalen of in het Engels.
Art. 10.Indien de cliënt een trust, een feitelijke vereniging, een fiducie of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is, neemt de onderneming voor de identificatie ervan kennis van zijn of haar bestaan, aard, doel en wijze van beheer en vertegenwoordiging. Vervolgens verifieert de onderneming deze informatie aan de hand van documenten die daartoe als bewijs kunnen dienen, en maakt zij hiervan een kopie.
Als onderdeel van deze identificatie neemt de onderneming kennis van de lijst van personen die gemachtigd zijn om het beheer van deze cliënten waar te nemen en verifieert zij deze gegevens aan de hand van een document dat daartoe als bewijs kan dienen.
Art. 11.Indien de cliënt een onverdeeldheid is, moet de bij artikel 4, § 1, van de wet voorgeschreven identificatie en identiteitscontrole worden uitgevoerd voor elke onverdeelde eigenaar. Ingeval van splitsing van rechten moet deze identificatie en identiteitscontrole worden uitgevoerd voor de vruchtgebruikers, erfpachters of opstalhouders.
Art. 12.Teneinde het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie te vereenzelvigen, gaat de onderneming na en neemt zij nota van het type verrichtingen waarvoor de cliënt een beroep op haar doet, alsook van alle relevante informatie die inzicht kan verschaffen in het oogmerk van de cliënt om de zakenrelatie aan te gaan.
Art. 13.Bij de identificatie van een cliënt als bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 1° en 2° van de wet, verzamelt en registreert de onderneming alle vereiste gegevens voor de toepassing van het cliëntacceptatiebeleid conform hoofdstuk 6 en met het oog op de naleving van de waakzaamheidsplicht ten aanzien van zakenrelaties en occasionele verrichtingen conform hoofdstuk 8.
Art. 14.Onverminderd de identificatie van de cliënt zelf, moeten de personen die in welke hoedanigheid ook in zijn naam en voor zijn rekening optreden, geïdentificeerd worden conform artikel 4, § 1, van de wet en de voorschriften van dit hoofdstuk.
De onderneming dient bovendien na te gaan welke vertegenwoordigingsbevoegdheden zijn toegekend aan de personen die in naam van de cliënt optreden en deze gegevens te controleren aan de hand van documenten die daartoe als bewijs kunnen dienen. Van deze documenten dient de onderneming een kopie te maken.
In dit artikel worden inzonderheid de volgende personen bedoeld : - de wettelijke vertegenwoordigers van een handelingsonbekwame cliënt; - de personen die krachtens een algemene of bijzondere lastgeving gemachtigd zijn om op te treden in naam van een cliënt; - de personen die gemachtigd zijn om op te treden als vertegenwoordiger van een cliënt in zijn relaties met de onderneming wanneer die cliënt een rechtspersoon, een feitelijke vereniging, een trust, een fiducie of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is. HOOFDSTUK IV. - Identificatie van de economisch rechthebbenden
Art. 15.§ 1. Voor de identificatie van de economisch rechthebbenden conform artikel 5 van de wet, zijn de in artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet opgegeven identificatiegegevens vereist, met uitzondering evenwel van het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie. § 2. De onderneming neemt alle redelijke maatregelen om de identiteit van de economisch rechthebbenden te controleren aan de hand van de documenten als bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10.
Indien het voor de onderneming niet mogelijk is de identiteit van de economisch rechthebbenden te controleren aan de hand van deze documenten, neemt zij alle redelijke maatregelen om deze controle te verrichten aan de hand van andere documenten of informatiebronnen waaraan redelijkerwijs geloof mag worden gehecht.
Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is de identiteit van de betrokken personen te controleren, stelt de onderneming hierover een schriftelijke verantwoording op die zij in het identificatiedossier van de cliënt bewaart.
Art. 16.§ 1. Indien de cliënt een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm is, dient onder « economisch rechthebbenden » te worden verstaan : - de natuurlijke personen die de controle hebben over de vennootschap, hetzij in rechte of in feite, hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks, alsook; - de personen die, zonder bevoegd te zijn om de cliënt te vertegenwoordigen in zijn relaties met de onderneming, een mandaat waarnemen in zijn bestuursorgaan. § 2. Indien de cliënt een vennootschap naar Belgisch recht is, wordt met natuurlijke personen die in rechte of in feite, rechtstreeks of onrechtstreeks de controle hebben over de vennootschap, de personen bedoeld waarvan sprake in de artikelen 5 tot 9 van het Wetboek van Vennootschappen.
De onderneming neemt alle redelijke maatregelen om de lijst van de in het eerste lid bedoelde economisch rechthebbenden te toetsen : - ingeval van een personenvennootschap, aan het register van vennoten, of, - ingeval van een kapitaalvennootschap, aan het register van aandelen op naam, of, ingeval van gedematerialiseerde aandelen, aan een verklaring van de rekeninghouder, of, ingeval van aandelen aan toonder, aan de aanwezigheidslijst van de voorlaatste en van de laatste algemene vergadering van aandeelhouders. § 3. Indien de cliënt een vennootschap naar buitenlands recht is, neemt de onderneming alle redelijke maatregelen om de lijst van de economisch rechthebbenden als bedoeld in § 1, eerste streepje, te toetsen aan de hand van elk document dat daartoe als bewijs kan dienen ingevolge de op deze vennootschap van toepassing zijnde wetgeving.
Art. 17.Indien de cliënt een rechtspersoon is maar geen handelsvennootschap of vennootschap met handelsvorm als bedoeld in artikel 16, dient onder « economisch rechthebbenden » de personen te worden verstaan die, zonder bevoegd te zijn om de cliënt te vertegenwoordigen in zijn relaties met de onderneming, een mandaat waarnemen in zijn bestuursorgaan.
Art. 18.Indien de cliënt een trust of een fiducie is, dient onder « economisch rechthebbenden » te worden verstaan : 1° de personen die in de oprichtingsakte van de trust of de fiducie of in een ander officieel stuk nominatief zijn aangewezen als de personen ten gunste van wie de trust of de fiducie wordt beheerd;2° de personen ten gunste van wie de trust of de fiducie wordt beheerd, ook al worden zij niet nominatief vermeld, noch in de oprichtingsakte van de trust of van de fiducie, noch in enig ander officieel stuk, indien de onderneming, op grond van de beschikbare informatie over de betrokken trust of de betrokken fiducie of op grond van andere relevante omstandigheden, redenen heeft om te vermoeden dat de in abstracto benoeming van de rechthebbenden meer bepaald tot doel heeft hun identiteit te verhullen;3° de personen, met uitzondering van de in artikel 14 bedoelde trustee en van de in het 1° en 2° van dit lid bedoelde economisch rechthebbenden, die, zonder bevoegd te zijn om de trust of de fiducie te vertegenwoordigen in zijn of haar relaties met de onderneming, de macht hebben om een aanzienlijke invloed uit te oefenen op het beheer van de trust. De onderneming neemt alle redelijke maatregelen om de lijst van de in het eerste lid bedoelde economisch rechthebbenden te toetsen aan de oprichtingsakte van de trust of de fiducie of aan enig ander document dat daartoe als bewijs kan dienen.
De onderneming neemt alle redelijke maatregelen om de lijst van de in het eerste lid, 2° bedoelde economisch rechthebbenden vast te stellen aan de hand van alle beschikbare informatie waaraan redelijkerwijs geloof mag worden gehecht.
Art. 19.Indien de cliënt een feitelijke vereniging of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is, dient onder « economisch rechthebbenden » de personen te worden verstaan die de macht hebben om een aanzienlijke invloed uit te oefenen op haar beheer, met uitzondering van de personen die bevoegd zijn om de vereniging te vertegenwoordigen bij de onderneming.
Art. 20.Ingeval van splitsing van rechten houdt de identificatieplicht van de economisch rechthebbenden in dat de blote eigenaars, de eigenaars in het kader van een erfpachtovereenkomst en de opstalgevers in het kader van een opstalovereenkomst geïdentificeerd moeten worden en dat hun identiteit gecontroleerd moet worden conform artikel 5 van de wet.
Art. 21.De identificatie en identiteitscontrole van de begunstigden van levensverzekeringscontracten conform artikel 5 van de wet moet uiterlijk geschieden op het ogenblik dat zij hun recht doen gelden op betaling van de prestatie ingevolge het contract en vooraleer deze vergoeding wordt uitbetaald.
Art. 22.§ 1. Indien de cliënt een persoon is als bedoeld in de artikelen 2bis, 1° of 2°, of 2ter van de wet, heeft de onderneming de mogelijkheid om de cliënten van deze persoon voor wier rekening zij handelt, niet te identificeren, noch hun identiteit te controleren. § 2. De ondernemingen die diensten van verrekening en/of vereffening van betalingen of financiële verrichtingen verstrekken, en die passende procedures ten uitvoer leggen waarmee zij kunnen nagaan of de deelnemers ten gunste van wie die diensten worden verstrekt, afdoende mechanismen aanwenden ter voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, hebben de mogelijkheid om, in het kader van die activiteit, de cliënten van de deelnemers ten gunste van wie zij die diensten verstrekken, niet te identificeren, noch hun identiteit te controleren. HOOFDSTUK V. - Tussenkomst van derden voor de identificatie van cliënten en economisch rechthebbenden Afdeling 1. - Tussenkomst van een agent of een lasthebber
Art. 23.Een onderneming die voor het aanknopen of onderhouden van zakenrelaties met cliënten of voor het uitvoeren van occasionele verrichtingen voor cliënten, een beroep doet op gevolmachtigde agenten of op lasthebbers, dient deze tussenpersonen schriftelijk de procedure te bezorgen die zij, met inachtneming van de wet en dit reglement, moeten volgen voor de identificatie en identiteitscontrole van de cliënten. Daarnaast dient de onderneming zorg te dragen voor een passend toezicht op de naleving van deze procedures.
Wanneer een onderneming met dergelijke tussenpersonen werkt, blijft haar persoonlijke verantwoordelijkheid voor de naleving van de bepalingen van de wet en dit reglement onverminderd gelden. Afdeling 2. - Tussenkomst van een derde zaakaanbrenger
Art. 24.Onder een derde zaakaanbrenger in de zin van artikel 4, § 4, van de wet wordt een in dat artikel bedoelde kredietinstelling of financiële instelling verstaan die handelt zonder een agentuur-, lastgevings- of uitbestedingsovereenkomst met de betrokken onderneming.
Art. 25.Opdat een derde zaakaanbrenger conform artikel 4, § 4, van de wet en artikel 24 van dit reglement een tussenkomst mag verrichten, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan : 1° de onderneming moet er zich vooraf van vergewissen dat de derde zaakaanbrenger voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, § 4, van de wet, en moet de documenten bewaren waarop zij zich hiervoor heeft gebaseerd;2° de derde zaakaanbrenger moet er zich vooraf toe verbinden de onderneming onverwijld de identificatiegegevens te bezorgen van de cliënten of de economisch rechthebbenden die hij voornemens is te introduceren, alsook om de onderneming, op haar verzoek, een kopie te bezorgen van de documenten aan de hand waarvan hij hun identiteit heeft gecontroleerd.
Art. 26.§ 1. De ondernemingen mogen een derde zaakaanbrenger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 25 van dit reglement belasten met het voldoen aan : - hun verplichting tot identificatie en identiteitscontrole van de geïntroduceerde cliënten alsook hun verplichting tot vereenzelviging van het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie conform artikel 4, § 1, van de wet; - hun verplichting tot identificatie en identiteitscontrole van de economisch rechthebbenden conform artikel 5 van de wet; - hun verplichting tot het inzamelen van de overige gegevens als bedoeld in artikel 13; - hun verplichting tot het inzamelen van de vereiste gegevens voor het vervullen van hun constante waakzaamheidsplicht als gedefinieerd in artikel 35. § 2. Een derde zaakaanbrenger de in § 1 opgegeven verplichtingen laten volbrengen is evenwel enkel mogelijk mits hij de cliënten persoonlijk face to face heeft geïdentificeerd, en niet wanneer hij deze identificatie op zijn beurt door een derde zaakaanbrenger heeft laten verrichten of wanneer hij de cliënt op afstand heeft geïdentificeerd. § 3. Indien een onderneming een zakenrelatie aanknoopt of een occasionele verrichting uitvoert met een cliënt die via de tussenkomst van een derde zaakaanbrenger werd geïdentificeerd, vraagt zij deze derde zaakaanbrenger haar de in artikel 25, 2°, bedoelde gegevens en, in voorkomend geval, documenten te bezorgen en controleert zij of goed gevolg wordt gegeven aan dit verzoek om informatie.
Art. 27.Wanneer een derde zaakaanbrenger een kredietinstelling of een financiële instelling naar buitenlands recht is, wordt de onderneming geacht aan haar verplichtingen met betrekking tot de identificatie en identiteitscontrole van de geïntroduceerde cliënten te hebben voldaan, zodra de derde zaakaanbrenger die identificatie en identiteitscontrole heeft uitgevoerd conform de voor hem geldende wetgeving. De documenten aan de hand waarvan de derde zaakaanbrenger de identiteitscontrole van zijn eigen cliënten op rechtsgeldige wijze verricht conform de voor hem geldende wetgeving, worden inzonderheid beschouwd als bewijsstukken in de zin van artikel 4, § 1, van de wet.
Art. 28.Het feit dat een beroep wordt gedaan op een derde zaakaanbrenger, doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de onderneming om zich ervan te vergewissen dat de derde zaakaanbrenger de identificatie en identiteitscontrole van de geïntroduceerde cliënt of economisch rechthebbende volledig en correct heeft uitgevoerd, conform de voor hem geldende wetgeving, en om, zo nodig, een aanvullende of zelfs volledig nieuwe identificatie en identiteitscontrole te verrichten. In dat geval verricht de onderneming de aanvullende of de volledig nieuwe identificatie en identiteitscontrole conform de bepalingen van de wet en dit reglement. Afdeling 3. - Identificatie van personen die een
levensverzekeringscontract afsluiten, door een in artikel 2, 22° van de wet bedoelde verzekeringsbemiddelaar
Art. 29.§ 1. Wanneer een cliënt een levensverzekeringscontract afsluit bij een in artikel 2, 4°, van de wet bedoelde verzekeringsonderneming door bemiddeling van een in artikel 2, 22°, van de wet bedoelde verzekeringsbemiddelaar, kan laatstgenoemde tegelijkertijd voor zijn eigen rekening en voor rekening van de verzekeringsonderneming overgaan tot de identificatie en identiteitscontrole van de cliënt. Dat geldt ook voor de identificatie en identiteitscontrole van de economisch rechthebbende van een levensverzekeringscontract, wanneer die zich tot een in artikel 2, 22°, van de wet bedoelde verzekeringsbemiddelaar richt om de betaling door een in artikel 2, 4°, van de wet bedoelde verzekeringsonderneming te verkrijgen van de prestatie waarvan sprake in een levensverzekeringscontract.
In dergelijke gevallen bezorgt de verzekeringsbemiddelaar de verzekeringsonderneming dadelijk de identificatiegegevens van de cliënt of de economisch rechthebbende, alsook een kopie van de bewijsstukken aan de hand waarvan de identiteit van de cliënt of de economisch rechthebbende werd gecontroleerd.
De tussenkomst van de verzekeringsbemiddelaar doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de verzekeringsonderneming om te controleren of de verzekeringsbemiddelaar de identificatie en identiteitscontrole van de cliënt of de economisch rechthebbende volledig en correct heeft uitgevoerd, en om, zo nodig, een aanvullende of zelfs volledig nieuwe identificatie en identiteitscontrole van de cliënt of de economisch rechthebbende te verrichten. § 2. Wanneer de economisch rechthebbende van een levensverzekeringscontract zich rechtstreeks tot de verzekeringsonderneming richt om de betaling te verkrijgen van de prestatie waarvan sprake in dat levensverzekeringscontract, gaat de verzekeringsonderneming zelf over tot de identificatie en identiteitscontrole van de economisch rechthebbende. HOOFDSTUK VI. - Cliënt-acceptatiebeleid
Art. 30.De onderneming dient een aan haar activiteiten aangepast cliënt-acceptatiebeleid uit te stippelen en ten uitvoer te leggen, dat haar in staat stelt haar volledige medewerking te verlenen aan de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme door op passende wijze kennis te nemen van en een onderzoek in te stellen naar de kenmerken van nieuwe cliënten die een beroep op haar doen, en/of de diensten of verrichtingen waarvoor die cliënten een beroep op haar doen, inzonderheid ten aanzien van het risico om betrokken te raken bij het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.
In het kader van het cliënt-acceptatiebeleid dient de onderneming objectieve criteria vast te leggen op basis waarvan de cliënten worden onderverdeeld in categorieën waaraan vereisten van verschillende niveaus worden gekoppeld, rekening houdend met de kenmerken van de diensten en de producten die zij aanbiedt, en van de cliënten tot wie zij zich richt, om zo een passende risicoschaal te kunnen definiëren.
Art. 31.Het cliënt-acceptatiebeleid van de ondernemingen wordt zo opgevat dat politiek prominente personen die met hen een zakenrelatie willen aanknopen of op hen een beroep willen doen om occasionele verrichtingen uit te voeren, pas als cliënt worden aanvaard na een grondig onderzoek en nadat terzake op een passend hiërarchisch niveau een beslissing is genomen.
Vóór een politiek prominent persoon als cliënt kan worden aanvaard, dienen redelijke maatregelen te worden genomen om de herkomst van de fondsen te achterhalen die in het kader van de zakenrelatie of bij de uitvoering van de geplande occasionele verrichting worden of zullen worden gebruikt.
Personen die, zowel in België als in het buitenland, belangrijke openbare ambten uitoefenen of hebben uitgeoefend, moeten als politiek prominente personen worden beschouwd, inzonderheid : - de staatshoofden; - de regeringsleden; - de parlementsleden; - de voorzitters van de politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in een regering; - de hoge ambtenaren van de uitvoerende macht, inclusief de krijgsmacht, en van de rechterlijke macht; - de leiders van overheidsbedrijven van nationaal belang; - de hoge politieke gezagsdragers en de hoge ambtenaren van internationale of supranationale organisaties, zoals de Europese Unie, de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie of de Organisatie van de Verenigde Naties.
De echtgeno(o)t(e) en de rechtstreekse ascendenten of descendenten van politiek prominente personen, en de vennootschappen of ondernemingen die nauw verbonden zijn met politiek prominente personen, moeten worden behandeld alsof zij zelf politiek prominente personen zijn.
Het cliënt-acceptatiebeleid verduidelijkt de criteria en de methodes op basis waarvan kan worden bepaald of een cliënt een politiek prominent persoon is.
Art. 32.Het cliënt-acceptatiebeleid van de ondernemingen dient zo te worden opgevat dat ook andere personen die mogelijk een specifiek risico vormen, pas als cliënt worden aanvaard na een grondig onderzoek en nadat terzake op een passend hiërarchisch niveau een beslissing is genomen, inzonderheid personen : - die vragen om de opening van genummerde rekeningen als bedoeld in artikel 5, tweede lid; - die vragen om de verstrekking van vermogensbeheerdiensten; - die gevestigd zijn of hun woonplaats hebben in een land of een gebied dat door de Financiële Actiegroep tegen het witwassen van geld wordt gekwalificeerd als een land of een gebied dat niet meewerkt aan de witwasbestrijding; - die natuurlijke personen zijn die op afstand zijn geïdentificeerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk; - of die, met toepassing van de in artikel 30, tweede lid bedoelde criteria, mogelijk een specifiek risico vormen.
Art. 33.§ 1. Wanneer de cliënt een andere kredietinstelling of financiële instelling naar buitenlands recht is dan de in artikel 6 van de wet bedoelde instellingen, moet het cliënt-acceptatiebeleid : 1° verbieden dat een zakenrelatie wordt aangeknoopt met of een occasionele verrichting wordt uitgevoerd voor een dergelijke instelling : a) als zij geen enkele effectieve vestiging heeft in de Staat waar haar statutaire zetel is gevestigd, en niet geaffilieerd is met een financiële groep die onderworpen is aan een reglementering die voldoet aan de voorwaarden van de Financiële Actiegroep tegen het witwassen van geld, en waarop een effectief geconsolideerd toezicht wordt uitgeoefend;b) of als zij de mogelijkheid niet uitsluit om een zakenrelatie aan te knopen met of verrichtingen uit te voeren voor de in voornoemd punt a. bedoelde instellingen; 1° bepalen dat de beslissing om een zakenrelatie aan te knopen of een geplande occasionele verrichting uit te voeren, moet worden genomen op basis van een dossier met daarin : a) de volledige identificatie van de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht, inclusief een beschrijving van de aard van haar activiteiten;b) de elementen op basis waarvan de onderneming heeft gecontroleerd of het 1° van deze paragraaf al dan niet van toepassing is op de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht;c) alle nuttige, openbaar beschikbare informatie waarop de onderneming zich heeft gebaseerd om de reputatie van de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht te beoordelen, inclusief de informatie over eventuele onderzoeken of maatregelen van de bevoegde lokale autoriteiten in verband met tekortkomingen van de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht op het vlak van de bestrijding van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme;d) alle nuttige, openbaar beschikbare informatie over de conformiteit met de 40 aanbevelingen van de Financiële Actiegroep tegen het witwassen van geld, van de wettelijke en reglementaire voorschriften en de mechanismen in verband met de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, van de staat waar de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht gevestigd is;1° enkel toestaan dat een relatie als correspondentbank wordt aangeknoopt als : a) de doelstelling en de aard van de geplande relatie en de respectieve verantwoordelijkheden van de onderneming en de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht in het kader van die relatie op voorhand schriftelijk worden vastgelegd;b) de beslissing om een zakenrelatie aan te knopen die er, omwille van haar doelstelling of haar aard, kan voor zorgen dat de onderneming specifieke risico's loopt in verband met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, gebaseerd is op een bevredigende evaluatie van de door de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht ingevoerde controles inzake de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;c) indien voor de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht transitrekeningen (« payable-through accounts ») moeten worden geopend, die instelling vooraf schriftelijk heeft gewaarborgd dat zij de identiteit heeft gecontroleerd van en de vereiste waakzaamheidsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot die rekeningen, enerzijds, en dat zij in staat is om, wanneer daarom wordt verzocht, onmiddellijk de pertinente identificatiegegevens van die cliënten mee te delen, waartoe zij zich trouwens verbindt, anderzijds;4° bepalen dat de beslissing om een zakenrelatie aan te knopen met of de geplande occasionele verrichting uit te voeren voor de kredietinstelling of de financiële instelling naar buitenlands recht, op een passend hiërarchisch niveau moet worden genomen. § 2. De ondernemingen die een zakenrelatie hebben aangeknoopt met in § 1 bedoelde kredietinstellingen en financiële instellingen naar buitenlands recht, dienen : - de informatie op basis waarvan zij hebben beslist om die zakenrelatie aan te knopen, periodiek te onderzoeken in functie van het risico en ze, in voorkomend geval, te actualiseren; - die zakenrelatie opnieuw te onderzoeken wanneer zij in kennis worden gesteld van informatie die hun vertrouwen kan ondermijnen in de wettelijke en reglementaire voorschriften in verband met de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van het land van vestiging van de financiële instelling-cliënt, of in de efficiëntie van de door die instelling ingevoerde controles op het vlak van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; - in functie van het risico, periodieke controles en tests uit te voeren om na te gaan of de financiële instelling-cliënt steeds de door haar aangegane verbintenissen nakomt, inzonderheid wanneer zij om de onmiddellijke mededeling wordt verzocht van de pertinente identificatiegegevens van haar cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de voor haar geopende transitrekeningen. HOOFDSTUK VII. - Specifieke bepalingen over zakenrelaties en occasionele verrichtingen met op afstand geïdentificeerde cliënten
Art. 34.Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 2, over de identificatie op afstand van cliënten en de bepalingen van hoofdstuk 8 over de waakzaamheidsplicht ten aanzien van zakenrelaties en occasionele verrichtingen, stellen de ondernemingen die een zakenrelatie aanknopen met of occasionele verrichtingen uitvoeren voor natuurlijke personen-cliënten die zij op afstand hebben geïdentificeerd, procedures vast : - die verbieden dat een zakenrelatie wordt aangeknoopt met of een occasionele verrichting wordt uitgevoerd voor een op afstand geïdentificeerde cliënt, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat de cliënt een face to face contact probeert te vermijden om zijn ware identiteit gemakkelijker te kunnen verhullen, of wanneer zij vermoeden dat hij voornemens is verrichtingen uit te voeren die verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme; - die, in functie van het risico, specifieke aanvullende maatregelen opleggen om de identificatiegegevens verkregen aan de hand van het in artikel 8, § 2, bedoelde bewijsstuk te kunnen staven; - die, in functie van het risico, de verplichting opleggen om de identiteit van de cliënten die werden geïdentificeerd aan de hand van een bewijsstuk als bedoeld in artikel 8, § 2, 3°, binnen een redelijke termijn te controleren aan de hand van een ander bewijsstuk als bedoeld in artikel 8, § 1, of § 2, 1° of 2°; - die ertoe strekken de cliënt geleidelijk beter te leren kennen; - die verrichtingen uitsluiten waarbij met contant geld wordt gewerkt, met uitzondering van de verrichtingen waarbij aan een automaat geld wordt afgehaald van de rekening-courant die is geopend op naam van een cliënt die werd geïdentificeerd aan de hand van een bewijsstuk als bedoeld in artikel 8, § 2, 1° of 2°; - die verrichtingen uitsluiten waarbij met financiële instrumenten wordt gewerkt die zijn belichaamd in effecten aan toonder. HOOFDSTUK VIII. - Waakzaamheidsplicht ten aanzien van zakenrelaties en occasionele verrichtingen
Art. 35.De in artikel 4, § 2, van de wet bedoelde constante waakzaamheidsplicht houdt voor de betrokken ondernemingen de verplichting in om, binnen een termijn die wordt bepaald in functie van het risico, over te gaan tot de controle en, in voorkomend geval, de actualisering van de identificatiegegevens en de andere in artikel 12 bedoelde gegevens waarover zij beschikken over de cliënten met wie zij een zakenrelatie hebben aangeknoopt, wanneer zij over aanwijzingen beschikken dat die gegevens niet langer actueel zijn.
Bij de actualisering van de identificatiegegevens als bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet moeten de nieuwe gegevens worden gecontroleerd aan de hand van een bewijsstuk in de zin van artikel 4, § 1, van de wet en de bepalingen van dit reglement, waarvan een afschrift wordt genomen op papier of op elektronische drager.
Art. 36.De ondernemingen stellen hun met het eerste-lijnstoezicht belaste aangestelden schriftelijk in kennis van passende criteria die hen in staat moeten stellen om atypische verrichtingen op te sporen, waaraan zij specifieke aandacht moeten besteden en waarover zij een schriftelijk verslag moeten opstellen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet.
Bij het in artikel 8, eerste lid, van de wet bedoelde onderzoek van de verrichtingen wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de kennelijke economische grondslag en legitimiteit van die verrichtingen.
De ondernemingen stellen hun met het eerste-lijnstoezicht belaste aangestelden ook schriftelijk in kennis van de te volgen procedure bij de overlegging van schriftelijke verslagen aan de in artikel 10 van de wet bedoelde verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, inclusief de termijnen waarbinnen die verslagen moeten worden overgelegd.
Art. 37.De ondernemingen vullen het eerste-lijnstoezicht aan met een tweede-lijnstoezicht, waarbij gebruik wordt gemaakt van een toezichtssysteem waarmee atypische verrichtingen kunnen worden opgespoord.
Dat toezichtssysteem moet : - slaan op alle rekeningen en verrichtingen van de cliënten; - gebaseerd zijn op nauwkeurige en pertinente criteria, die door elke onderneming worden gedefinieerd op basis van vooral de kenmerken van de diensten en producten die zij aanbiedt, en van de cliënten tot wie zij zich richt, en die voldoende verfijnd zijn om atypische verrichtingen effectief te kunnen opsporen; - een snelle opsporing van dergelijke verrichtingen mogelijk maken; - schriftelijke verslagen afleveren waarin een beschrijving wordt gegeven van de opgespoorde atypische verrichtingen, en wordt aangegeven op grond van welke van de in het tweede streepje van dit lid bedoelde criteria die verrichtingen precies als atypisch worden gekwalificeerd; die verslagen worden overgelegd aan de in artikel 10 van de wet bedoelde verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; - geautomatiseerd zijn, behalve als de onderneming kan aantonen dat de automatisering van het toezichtssysteem niet vereist is gelet op de aard en het volume van de verrichtingen waarop toezicht moet worden gehouden; - eerst aan een valideringsprocedure worden onderworpen en daarna geregeld opnieuw op zijn pertinentie worden onderzocht, zodat het, indien nodig, kan worden aangepast aan de evolutie van de activiteiten, de cliënteel of de omgeving.
De in het tweede streepje van vorig lid bedoelde criteria houden met name rekening met het specifieke risico met betrekking tot het witwassen van geld of de financiering van terrorisme dat verbonden is aan verrichtingen die : - worden uitgevoerd door op afstand geïdentificeerde natuurlijke personen-cliënten; - worden uitgevoerd door cliënten van wie de acceptatie aan striktere regels is onderworpen krachtens het in hoofdstuk 6 bedoelde cliënt-acceptatiebeleid; - betrekking hebben op bedragen die ongebruikelijk zijn in absolute cijfers of gelet op de gewoonten van de betrokken cliënt binnen zijn relatie met de onderneming.
Een overschrijving of een geldoverdracht ten gunste van een cliënt waarvoor de in artikel 4, § 5, van de wet bedoelde correcte en dienstige inlichtingen over de opdrachtgever ontbreken, wordt als een atypische verrichting in de zin van dit artikel beschouwd.
Art. 38.De ondernemingen wenden de nodige middelen aan en werken passende procedures uit om, onder de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, zo snel mogelijk over te gaan tot de analyse van de in artikel 8, tweede lid, van de wet bedoelde schriftelijke verslagen die hem conform de artikelen 36 en 37 worden overgelegd, om te bepalen of die verrichtingen of die feiten ter kennis moeten worden gebracht van de Cel voor financiële-informatieverwerking conform de artikelen 12 tot 14 van de wet.
Het schriftelijke verslag, de analyse daarvan en de beslissing waartoe die analyse heeft geleid met toepassing van de artikelen 12 tot 14 van de wet worden bewaard op de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde wijze. HOOFDSTUK IX. - Aanwijzing en rol van de verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
Art. 39.§ 1. De in artikel 10 van de wet bedoelde verantwoordelijke(n) voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme word(t)(en) bij elke onderneming aangewezen door het orgaan dat belast is met de effectieve leiding, nadat dat zich ervan vergewist heeft dat die perso(o)n(en) de passende professionele betrouwbaarheid bezit(ten) die nodig is om die functie integer te kunnen vervullen. § 2. De conform § 1 aangewezen verantwoordelijke(n) moet(en), binnen de onderneming, over de beroepservaring, het hiërarchische niveau en de bevoegdheden beschikken die nodig zijn om die functie effectief en autonoom te kunnen uitoefenen. § 3. De verantwoordelijke(n) voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zie(t)(n) er algemeen op toe dat de onderneming al haar verplichtingen nakomt op het vlak van de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en meer in het bijzonder dat zij zorgt voor een terzake passende administratieve organisatie en interne controle. Zij zijn bevoegd om op eigen initiatief alle terzake nodige of nuttige maatregelen voor te stellen aan de effectieve leiding van de onderneming, inclusief de vrijmaking van de nodige middelen.
Zij werken inzonderheid procedures uit met betrekking tot de analyse van de schriftelijke verslagen die worden opgesteld conform artikel 8, tweede lid, van de wet, en de informatieverstrekking aan de Cel voor financiële-informatieverwerking conform de artikelen 12 tot 14 van de wet, en zorgen op eigen gezag voor de tenuitvoerlegging van die procedures.
Zij zien toe op de opleiding en de sensibilisatie van het personeel conform artikel 9 van de wet en artikel 40 van dit reglement.
Zij zijn de bevoorrechte contactpersonen, in voorkomend geval in overleg met de compliance officer, voor de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en voor de Cel voor financiële-informatieverwerking met betrekking tot alle vragen over de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. § 4. De verantwoordelijke(n) voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme stel(t)(len) minstens éénmaal per jaar een activiteitenverslag op dat zij overleggen aan het orgaan dat belast is met de effectieve leiding van hun onderneming. Dit verslag moet het betrokken orgaan in staat stellen zich een oordeel te vormen over de omvang van de opgespoorde pogingen tot witwassen van geld of financiering van terrorisme, over het passende karakter van de uitgewerkte administratieve organisatie en interne controle en over de medewerking van de diensten van de onderneming aan de voorkoming.
Een kopie van het jaarlijks activiteitenverslag wordt systematisch overgelegd aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en, in voorkomend geval, aan de commissaris, erkend revisor van de onderneming. De ondernemingen als bedoeld in artikel 2, 9° zijn weliswaar vrijgesteld van deze verplichting om hun jaarlijks activiteitenverslag over te leggen, maar moeten hun vijf recentste jaarverslagen ter beschikking houden van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en haar die onverwijld overleggen, als zij daarom verzoekt. HOOFDSTUK X. - Opleiding en sensibilisatie van het personeel
Art. 40.§ 1. De in artikel 9 van de wet bedoelde verplichte opleiding en sensibilisatie met betrekking tot de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme geldt voor de personeelsleden van de ondernemingen en voor alle personen die de ondernemingen vertegenwoordigen als zelfstandige : - die door de taken die zij verrichten voor de cliënten, of door de verrichtingen die zij uitvoeren, het risico lopen geconfronteerd te worden met pogingen tot witwassen van geld of financiering van terrorisme, of - van wie de taken erin bestaan procedures uit te werken of computer- dan wel andere toepassingen te ontwikkelen die worden gebruikt bij de activiteiten die als gevoelig kunnen worden gekwalificeerd ten aanzien van voornoemd risico. § 2. De opleiding en sensibilisatie van en de geregelde informatieverstrekking aan de personeelsleden zijn er inzonderheid op gericht : - die personeelsleden te helpen de kennis te verwerven en de kritische geest te ontwikkelen die nodig zijn om atypische verrichtingen te kunnen opsporen; - hen te helpen de kennis over de procedures te verwerven die nodig is om op passende wijze te reageren wanneer zij met dergelijke verrichtingen worden geconfronteerd; - de problematiek met betrekking tot de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme op passende wijze te integreren in de procedures en de toepassingen die worden ontwikkeld om te worden toegepast op de activiteiten die als gevoelig kunnen worden gekwalificeerd ten aanzien van voornoemd risico. HOOFDSTUK XI. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Art. 41.Dit reglement treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat het goedkeurt.
Art. 42.§ 1. De in artikel 2, 1° tot 7°, bedoelde ondernemingen werken vóór 2 februari 2005 de nodige procedures uit om er zich, gelet op het risico voor het witwassen van geld of de financiering van terrorisme en op de kenmerkende eigenschappen van de activiteiten die zij verrichten, binnen een redelijke termijn te kunnen van vergewissen : 1° dat zij, voor alle cliënten met wie zij vóór 25 oktober 1998 een zakenrelatie hebben aangeknoopt, beschikken over een kopie van de bewijsstukken als bedoeld in de artikelen 8 tot 10;2° dat de doelstelling en de aard van de zakenrelaties die zij vóór 2 februari 2004 met hun cliënten hebben aangeknoopt, geïdentificeerd zijn conform artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet;3° dat de identificatie van hun cliënten die rechtspersonen, trusts, fiducieën, feitelijke verenigingen of enige andere juridische structuren zonder rechtspersoonlijkheid zijn en met wie zij vóór 2 februari 2004 een zakenrelatie hebben aangeknoopt, ook betrekking heeft op de bestuurders van die rechtspersonen, trusts, feitelijke verenigingen of enige andere juridische structuren zonder rechtspersoonlijkheid en over de kennis van de bepalingen omtrent de bevoegdheid om voor hen verbintenissen aan te gaan. Artikel 4, § 3, van de wet is van toepassing op de zakenrelaties met de in het eerste lid bedoelde cliënten als de ondernemingen van hen niet de inlichtingen of de documenten kunnen verkrijgen die zij nodig hebben om de in dat eerste lid gedefinieerde verplichtingen na te komen. § 2. De in artikel 2, 8° en 9° bedoelde ondernemingen werken vóór 2 februari 2005 de nodige procedures uit om er zich, gelet op het risico voor het witwassen van geld of de financiering van terrorisme en op de kenmerkende eigenschappen van de activiteiten die zij verrichten, binnen een redelijke termijn te kunnen van vergewissen dat zij hun cliënten met wie zij vóór 2 februari 2004 een zakenrelatie hebben aangeknoopt, hebben geïdentificeerd en hun identiteit hebben gecontroleerd conform artikel 4, § 1, van de wet en hoofdstuk 3 van dit reglement.
Art. 43.De ondernemingen nemen de nodige maatregelen om het in hoofdstuk 6 bedoelde cliënt-acceptatiebeleid en de in hoofdstuk 8 bedoelde waakzaamheidsplicht ten uitvoer te kunnen leggen binnen het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit reglement.
In afwijking van vorig lid nemen de ondernemingen de nodige maatregelen om het in artikel 37 bedoelde toezichtssysteem binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit reglement ten uitvoer te kunnen leggen.
Art. 44.Artikel 8, § 3, tweede lid, treedt in werking op de datum waarop de ondernemingen toegang krijgen tot het Rijksregister om de naam, de voornaam en het adres van hun cliënten met woonplaats in België te controleren.
Tot 31 december 2004 of tot de in het vorige lid bedoelde datum mag het adres van cliënten met woonplaats in België die een elektronische identiteitskaart voorleggen voor identificatiedoeleinden, in afwijking van artikel 8, § 3, tweede lid, worden gecontroleerd aan de hand van het aanvullend document dat aan de cliënt als bewijs daarvan wordt afgeleverd door het gemeentebestuur van zijn woonplaats.
Art. 45.De in artikel 2, 10°, bedoelde ondernemingen vallen onder de toepassing van dit reglement vanaf de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat die ondernemingen opneemt in de lijst van de personen en ondernemingen die worden opgesomd in artikel 2 van de wet.
Brussel, 27 juli 2004.
De Voorzitter, E. WYMEERSCH Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 8 oktober 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS