Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 december 2016
gepubliceerd op 18 januari 2017

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2016000820
pub.
18/01/2017
prom.
07/12/2016
ELI
eli/besluit/2016/12/07/2016000820/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 DECEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit bevat verschillende aanpassingen van de voorschriften voor de brandveiligheid van nieuwe op te richten gebouwen, onder andere is er een uitgebreide aanpassing van de voorschriften voor de brandveiligheid van liften die in de gebouwen worden geïnstalleerd.

Het besluit strekt tot aanpassing van de voorschriften in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Deze voorschriften regelen de brandveiligheid van nieuw op te richten gebouwen en de uitbreidingen van de bestaande gebouwen.

Het ontwerp van koninklijk besluit werd voorgelegd aan de Raad van State voor advies. De Raad van State leverde op 3 november 2016 advies 60.220/2 af met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

De opmerkingen van de Raad van State die bijkomende uitleg vereisen worden hierna weergegeven.

Artikel 2 van dit ontwerp omschrijft het principe dat een gebouw ook mag voldoen aan de soepelere (of strengere) voorschriften van een recentere regelgeving. Het toepassingsgebied van de bijlagen is verbonden aan de datum van de aanvraag voor de bouw van een gebouw.

Hierdoor is het mogelijk dat bepaalde uitzonderingen of aanpassingen die in een recentere regelgeving toegelaten zijn, niet mogen toegepast worden op de gebouwen die al opgericht waren of waarvan de aanvraag voor de bouw al aangevraagd werd. Dit voorschrift laat toe om deze uitzonderingen of aanpassingen ook toe te passen voor deze laatste gebouwen, indien gewenst.

Men heeft dus de keuze om ofwel de geldende voorschriften toe te passen ofwel de voorschriften die gelden voor een gebouw dat later wordt opgericht. Het artikel laat echter niet toe om de voorschriften toe te passen die golden voordat het gebouw werd opgericht.

Artikel 4 van dit ontwerp laat toe dat bouwproducten waarvoor een geharmoniseerde norm bestaat, nog tot het einde van de co-existentieperiode gebruik kunnen maken van de overgangsbepalingen die toelaten om de oude Belgische klassen te gebruiken in plaats van de nieuwe Europese klassen.

Sinds de wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 in 2012 worden de brandweerstand en de reactie bij brand van bouwproducten op basis van Europese normen, en niet meer op basis van Belgische normen, bepaald en geklasseerd. Hierdoor werd het vrij verkeer van de bouwproducten bevorderd.

Om de producenten echter in staat te stellen om zich aan deze nieuwe Europese normen aan te passen werd tot 1 december 2016 een overgangsperiode voorzien.

Artikel 4 van dit ontwerp voegt een uitzondering toe voor elk bouwproduct waarvoor de co-existentieperiode voor CE-markering voor 1 december 2016 is vastgesteld. Op dat moment zal de overgangsperiode voor dat product op de door de Europese Commissie vastgelegde duur afgestemd worden. Deze bepaling heeft tot doel ervoor te zorgen dat voor bepaalde bouwproducten de Belgische en Europese overgangsperiode gelijk lopen.

Deze uitzondering beoogt met name de brandwerende deuren. De norm EN 16034 « Voetgangersdeuren, industrie-, bedrijfs- en garagedeuren, en ramen die open kunnen - Productnorm, prestatiekenmerken - Brandwerende en/of rookbeperkende kenmerken » is op 1 november 2016 in werking getreden als geharmoniseerde norm, waardoor voortaan de CE-markering van de brandwerende deuren mogelijk is.En het einde van de coëxistentieperiode werd door de Europese Commissie vastgesteld op 1 november 2019, datum waarna de CE-markering van de brandwerende deuren verplicht zal zijn. Bijgevolg mogen, krachtens artikel 4 van dit ontwerp, de brandwerende deuren waarvan de brandweerstand werd beoordeeld volgens de norm NBN 713-020 en die nog niet over een CE-markering beschikken, nog tot 1 november 2019 worden geplaatst, en zelfs later indien de Europese Commissie daarna beslist om de einddatum van de coëxistentieperiode uit te stellen.

Artikelen 3, 8 en 12 van dit ontwerp passen de huidige regelgeving aan in functie van de Verordening (EU) nr. 305/2011, van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad.

Artikelen 11 en 14 tot 17 van dit ontwerp voeren nieuwe definities in of passen bestaande definities aan om deze in overeenstemming te brengen met de regelgeving inzake brandveiligheid op de arbeidsplaatsen.

Artikelen 17, 19, 39, 41, 64, 66, 90 en 91 van dit ontwerp definiëren het toepassingsdomein van de bijlage waarvan zij elk deel uitmaken. De selectie van de bijlagen is afhankelijk van het type gebouw (niet-industrieel of industrieel), van de hoogte van het gebouw (laag, middelhoog of hoog) en van de datum van de bouwaanvraag (na 31 december 1997, vóór of vanaf 1 december 2012). De datum van de aanvraag van de bouw is de aanvraagdatum van de stedenbouwkundige toelating (bijvoorbeeld: stedenbouwkundige vergunning, omgevingsvergunning, stedenbouwkundige melding) of bij gebreke de begindatum van de bouwwerken.

Artikelen 17, 19, 39, 41, 64, 66, 90 en 91 van dit ontwerp passen het toepassingsdomein van de verschillende bijlagen aan zodat enerzijds niet-industriële en industriële activiteiten makkelijker in één gebouw kunnen samen voorkomen en anderzijds een versoepeling wordt ingevoerd voor hoge gebouwen met duplexappartementen op de bovenste bouwlagen.

Zo wordt het eenvoudiger en goedkoper om kantoren te integreren in een industriegebouw doordat de verplichte compartimentering wegvalt voor kantoorgedeeltes tot 500 m².

Artikelen 26, 51 en 75 van dit ontwerp voeren de mogelijkheid in om de vrije verluchtingsdoorsneden van de verticale technische kokers te voorzien van gemotoriseerde verluchtingskleppen. Dit is al toegestaan voor liftschachten. Deze bepaling strekt ertoe de verenigbaarheid met de vereisten inzake luchtdichtheid van de gebouwen met een hoge energieprestatie te verzekeren.

Artikelen 28, 29, 53, 54, 77 en 78 van dit ontwerp voeren diverse voorschriften in voor de brandveiligheid van elektrische en hydraulische liften. Deze nieuwe voorschriften voor liften worden aangepast aan de stand van de techniek en de evolutie van de Europese normalisatie terzake. Dit belet dat deze technologische ontwikkeling verhinderd wordt.

Voor de liften bestemd voor de brandweerdiensten verwijst men op die manier voortaan naar de norm NBN EN 81-72, die eenvormige bepalingen bevat voor brandweerliften, en de werking van de liften in geval van brand wordt aangepast aan de norm NBN EN 81-73. De bepalingen die voortaan van toepassing zijn op liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit, zijn ook in overeenstemming met het ontwerp van de norm FprEN 81-70 : 2016.

Er dient opgemerkt te worden dat de strengere bepalingen met betrekking tot de werking van de liften in geval van brand, het lichtsignaal en de intercomsystemen van de liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit, ook van toepassing zijn op de na 31 maart 2017 ontworpen of gemoderniseerde liften in de gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend vanaf 1 december 2012 en vóór 1 april 2017.

De voormelde bepalingen betreffen uitsluitend de functionaliteiten en uitrustingen van de liften, en staan dus los van de ruwbouw en de ruimte waarin de lift zal worden geïnstalleerd. Men dient deze dus niet te laten afhangen van de datum van de bouwaanvraag van het gebouw.

De door de bovenstaande bepalingen bedoelde ontworpen liften zijn de liften waarbij het denk- en ontwerpproces van de lift op 1 april 2017 nog niet zo vergevorderd was dat de bovenstaande bepalingen niet konden worden geïntegreerd zonder onoverkomelijke technische beperkingen te veroorzaken.

De door de bovenstaande bepalingen bedoelde gemoderniseerde liften zijn de liften waarvoor een risicoanalyse na 31 maart 2017 wordt uitgevoerd en waarvoor een modernisering noodzakelijk is, volgens het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende de beveiliging van de liften.

De overige artikelen van dit ontwerp bevatten diverse aanpassingen en wijzigingen die de bestaande voorschriften inzake de brandveiligheid van de nieuwe op te richten gebouwen verbeteren en verduidelijken, maar ook bijkomende mogelijkheden bieden met gelijkwaardige oplossingen die voorheen niet toegestaan waren in deze gebouwen.

Voor het gebruik van alternatieve maatregelen voor het koninklijk besluit van 7 juli 1994 door de bouwheer is een afwijkingsaanvraag vereist. Deze procedure heeft tot doel te verzekeren dat het veiligheidsniveau van de voorgestelde maatregelen gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau van het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Deze procedure is echter tijdrovend, zowel voor de aanvrager als voor de ambtenaren.

De integratie van deze verduidelijkingen en van deze bijkomende mogelijkheden in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 zal het mogelijk maken om het aantal keren dat deze afwijkingsprocedure wordt gebruikt, te verminderen.

De Raad van State meldt dat dit ontwerp geen afbreuk mag doen aan het algemeen rechtsbeginsel van niet-retroactiviteit. Indien uit dit ontwerp zou blijken dat striktere vereisten van toepassing zouden zijn op bestaande situaties, dan zou het ontwerp moeten worden aangevuld met een overgangsmaatregel die het de betrokkenen mogelijk maakt om over voldoende tijd te beschikken om zich te conformeren aan deze nieuwe vereisten.

De grote meerderheid van de aanpassingen die worden ingevoerd door dit ontwerp, zijn versoepelingen, verduidelijkingen en bijkomende mogelijkheden voor de huidige bepalingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Voor de enkele aanpassingen die strenger zijn dan de huidige bepalingen, zijn deze bepalingen alleen maar van toepassing op de gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend vanaf 1 april 2017 of werd voorzien in afwijkende bepalingen (zoals voor de liften).

De datum van inwerkingtreding van dit ontwerp werd vastgesteld op 1 april 2017 in antwoord op de opmerking van de Raad van State, met uitzondering van artikel 4.

Voor artikel 4 wordt de datum voor inwerkingtreding op 1 december 2016 vastgesteld om te vermijden dat de huidige overgangsperiode die tot 1 december 2016 loopt, verstrijkt voor die bouwproducten waarvoor de co-existentieperiode voor CE-markering voor die datum is vastgesteld.

De Raad van State meldt dat er een minimum aan verduidelijking ontbreekt in de bepalingen van het ontwerp volgens welke de « detectoren geschikt zijn voor de aanwezige risico's ». Deze formulering is evenwel reeds aanwezig in punt 4.2 van bijlage 5/1 van het huidige koninklijk besluit van 7 juli 1994.

Er bestaan talrijke soorten detectoren op de markt. Factoren die de keuze van het type detector beïnvloeden : - de wettelijke bepalingen; - de materialen aanwezig in een zone en hun brandbaarheid; - de configuratie van een zone (en in het bijzonder de plafondhoogte); - de effecten van de ventilatie en de verwarming; - de omgevingsfactoren in de bewaakte lokalen; - de risico's op ongewenst alarm; - de gegevens van de risicoanalyse.

Voor de keuze van de detectoren moeten volgende criteria doorslaggevend zijn : - de betrouwbaarheid van de signalen; - een zo snel mogelijke detectie; - hun geschiktheid voor de beschouwde risico's.

Hierbij valt op te merken dat het kan aangewezen zijn om een combinatie van verschillende detectoren te kiezen.

De Raad van State merkt op dat welbepaalde NBN-normen bindend worden gemaakt. Artikel VIII.1 van het Wetboek van economisch recht brengt het volgende in herinnering : "Normen geven de regels van goed vakmanschap weer die, op het ogenblik dat ze worden aangenomen, gelden voor een bepaald product, een bepaald procedé of een bepaalde dienst.

De naleving van de normen gebeurt op vrijwillige basis, tenzij de naleving ervan is opgelegd door een wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling." Overeenkomstig artikel VIII.2 van het Wetboek van economisch recht is het weliswaar zo dat : "[de] Staat en alle andere publiekrechtelijke personen kunnen refereren aan de door het Bureau voor Normalisatie gepubliceerde normen door een eenvoudige verwijzing naar de referte van deze normen." De Raad van State merkt op dat er niettemin wordt verwezen naar normen die niet overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet zijn bekendgemaakt en waarschuwt voor de toegankelijkheid van de normen.

Echter meen ik dat zij die in de praktijk toepassing moeten maken van deze normen professionelen zijn die hun weg kennen of zouden moeten kennen om de inhoud van de bedoelde normen te achterhalen.

Het ontwerp van besluit houdt rekening met de overige opmerkingen van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

ADVIES 60.220/2 VAN 3 NOVEMBER 2016 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 7 JULI 1994 TOT VASTSTELLING VAN DE BASISNORMEN VOOR DE PREVENTIE VAN BRAND EN ONTPLOFFING WAARAAN DE NIEUWE GEBOUWEN MOETEN VOLDOEN' Op 10 oktober 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Regie der gebouwen verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 3 november 2016. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Bernard Blero en Wanda Vogel, staatsraden, en Colette Gigot, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Roger Wimmer, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wanda Vogel.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 3 november 2016.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande opmerkingen 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe een aantal wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 `tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen'. Krachtens artikel 2, § 1, van de wet van 30 juli 1979 `betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen', vervangen bij de wet van 22 december 2003, is de Koning gemachtigd om, met het oog op de preventie van branden en ontploffingen (1), de basispreventienormen te bepalen die één of meer categorieën van constructies gemeen hebben, ongeacht hun bestemming.

De wet van 22 december 2003 heeft tevens voorzien in de mogelijkheid om afwijkingen op die basisnormen toe te staan indien de desbetreffende constructie door deze afwijkingen een veiligheidsniveau behoudt dat tenminste gelijk is aan deze vereist door deze normen (2).

Het ontworpen besluit regelt een aangelegenheid die technisch zeer ingewikkeld is. In tegenstelling tot de recentste wijzigingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 (3) gaat de huidige tekst niet vergezeld van een verslag aan de Koning en volgens de gemachtigde ambtenaar heeft de steller van het ontwerp niet de intentie om een verslag op te maken.

Teneinde de adressaten van de norm een duidelijker inzicht te kunnen verschaffen in de ontworpen wijzigingsbepalingen (4), zou het raadzaam zijn om bij de bekendmaking van het ontworpen besluit in het Belgisch Staatsblad bij het besluit een verslag aan de Koning te voegen (5). 2. De steller van het ontwerp heeft de regelgevingsimpactanalyse uitgevoerd overeenkomstig artikel 5 van de wet van 15 december 2013 `houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging'. De beschrijvende fiche van het impactanalyseformulier bevat de volgende passages : "Korte beschrijving van het ontwerp van regelgeving met vermelding van de oorsprong (verdrag, richtlijn, samenwerkingsakkoord, actualiteit,...), de beoogde doelen van uitvoering.

Het ontwerp van besluit bevat verschillende aanpassingen van de voorschriften voor de brandveiligheid van nieuwe op te richten gebouwen, onder andere is er een uitgebreide aanpassing van de voorschriften voor de brandveiligheid van liften die in de gebouwen worden geïnstalleerd.

Het besluit strekt tot aanpassing van de voorschriften in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Deze voorschriften regelen de brandveiligheid van nieuw op te richten gebouwen en de uitbreidingen van de bestaande gebouwen.

Artikel 3 omschrijft het principe dat een gebouw ook mag voldoen aan de soepelere (of strengere) voorschriften van een recentere regelgeving. Het toepassingsgebied van de bijlagen is verbonden aan de datum van de aanvraag voor de bouw van een gebouw. Hierdoor is het mogelijk dat bepaalde uitzonderingen of aanpassingen die in een recentere regelgeving toegelaten zijn, niet mogen toegepast worden op de gebouwen die al opgericht waren of waarvan de aanvraag voor de bouw al aangevraagd werd. Dit voorschrift laat toe om ook deze uitzonderingen of aanpassingen (...) toe te passen voor deze laatste gebouwen.

Artikel 5 laat toe dat bouwproducten waarvoor een geharmoniseerde norm bestaat, nog tot het einde van de co-existentieperiode gebruik kunnen maken van de overgangsbepalingen die toelaten om de oude Belgische klassen te gebruiken in plaats van de nieuwe Europese klassen. Artikel 13 past de huidige regelgeving aan in functie van de Bouwproductenverordening 305/2011.

Artikelen 8, 11, 12, 14 tot 17 voeren nieuwe definities in of passen bestaande definities aan om deze in overstemming te brengen met de regelgeving inzake brandveiligheid op de arbeidsplaatsen.

Artikelen 18, 20, 40, 42, 65, 67, 91 en 92 passen het toepassingsdomein van de verschillende bijlagen aan zodat enerzijds niet-industriële en industriële activiteiten makkelijker in één gebouw kunnen samen voorkomen en anderzijds een versoepeling invoert voor hoge gebouwen met duplexappartementen op de bovenste bouwlagen.

Artikelen 29, 30, 54, 55, 78 en 79 voeren diverse voorschriften in voor de brandveiligheid van elektrische en hydraulische liften. Ook de voorschriften voor liften voor personen met beperkte mobiliteit en de prioritaire liften voor de hulpdiensten worden (...) beter afgestemd met de Europese normalisatie terzake.

De overige artikelen bevatten diverse aanpassingen en wijzigingen die de bestaande voorschriften inzake de brandveiligheid van de nieuwe op te richten gebouwen verbeteren en verduidelijken, maar ook bijkomende mogelijkheden bieden met gelijkwaardige oplossingen die voorheen niet toegestaan waren in deze gebouwen.

De aangepaste overgangsbepaling brengt de verplichtingen van de producenten van geharmoniseerde bouwproducten beter in lijn met de Europese bepalingen terzake.

Enkele definities worden beter afgestemd op deze die gehanteerd worden in het kader van de brandpreventie op de arbeidsplaatsen.

Het toepassingsgebied van de verschillende bijlagen wordt aangepast om beter aan te sluiten met gelijkwaardige oplossingen.

De voorschriften voor liften worden aangepast aan de stand van de techniek en de gewijzigde normalisatie terzake." Het deel van hetzelfde document dat uitleg verschaft over de impact van het ontwerp, die positief wordt bevonden, bevat de volgende passages : "(...) 7. Economische ontwikkeling (...) Sinds de wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 in 2012 worden de brandweerstand en de reactie bij brand van bouwproducten op basis van Europese normen, en niet meer op basis van Belgische normen, bepaald en geklasseerd. Hierdoor werd het vrij verkeer van de bouwproducten bevorderd.

Om de producenten echter in staat te stellen om zich aan deze nieuwe Europese normen aan te passen werd tot 1 december 2016 een overgangsperiode voorzien.

Dit ontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 voegt een uitzondering toe voor elk bouwproduct waarvoor de overgangsperiode voor CE-markering vóór 1 december 2016 begonnen is.

Op dat moment zal de overgangsperiode voor dat product op de door de Europese Commissie vastgelegde duur afgestemd worden.

Deze bepaling heeft tot doel ervoor te zorgen dat voor bepaalde bouwproducten de Belgische en Europese overgangsperiode gelijk lopen.

Ook worden verschillende bestaande voorschriften aangepast aan de evolutie van de techniek, dit is onder meer het geval voor de liften.

Dit belet dat deze technologische ontwikkeling verhinderd [wordt]. 8. Investeringen (...) De verschillende voorschriften worden aangepast om rekening te houden met knelpunten die momenteel bestaan. Zo wordt het eenvoudiger en goedkoper om kantoren te integreren in een industriegebouw doordat de verplichte compartimentering wegvalt voor kantoorgedeeltes tot 500 m2. (...) 12. Energie (...) In gebouwen met een hoge energieprestatie is de aanwezigheid van een permanente natuurlijke ventilatie in de installatiekanalen en de liftkokers onverenigbaar met de vereisten inzake de luchtdichtheid van de gebouwen.

Dit ontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 voegt de mogelijkheid toe om deze ventilatieopeningen te voorzien van gemotoriseerde ventilatiekleppen. (...) 20. Overheid (...) Voor het gebruik van alternatieve maatregelen voor het koninklijk besluit van 7 juli 1994 door de eigenaar is een afwijkingsaanvraag vereist. Deze procedure heeft tot doel te verzekeren dat het veiligheidsniveau van de voorgestelde maatregelen gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau van het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Deze procedure is echter tijdrovend, zowel voor de aanvrager als voor de ambtenaren.

Het huidig ontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 bevat diverse aanpassingen en wijzigingen die de bestaande voorschriften inzake de brandveiligheid van de nieuwe op te richten gebouwen verbeteren en verduidelijken, maar ook bijkomende mogelijkheden bieden, met gelijkaardige oplossingen die voorheen niet toegestaan waren in deze gebouwen. De voorschriften voor liften worden aangepast aan de stand van de techniek en de gewijzigde normalisatie terzake.

Zo zullen een hele reeks afwijkingen die in de loop der tijd nagenoeg automatisch verleend werden, niet meer noodzakelijk zijn, wat de druk op ons personeel zal verminderen. (...)." Al deze toelichtingen zouden in het verslag aan de Koning moeten staan. 3. Fundamenteler is dat in het verslag aan de Koning inzonderheid toegelicht moet worden hoe de verschillende regels toegepast moeten worden op de bedoelde situaties naargelang de betrokken gebouwen als "nieuw op te richten gebouwen" of als "uitbreidingen van de bestaande gebouwen" worden gekwalificeerd, mede rekening houdend met het criterium van de periode waarin de bouwaanvraag ingediend is, te weten (1) tot 31 december 1997, (2) na die datum en vóór 1 december 2012, (3) tussen 1 december 2012 en 30 november 2016 of (4) vanaf 1 december 2016.Bovendien moet rekening worden gehouden met de datum van 15 augustus 2009 die vermeld is in het ontworpen punt 1.2.1 van bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 (artikel 92 van het ontwerp).

In die toelichting moet er rekening mee worden gehouden dat er samenhang moet zijn tussen artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 en elk van de bepalingen van de bijlagen bij dat koninklijk besluit die er het toepassingsgebied ratione materiae en ratione temporis van bepaalt, en dat die samenhang toegelicht moet worden.

Wat dat betreft moet in het verslag aan de Koning worden uiteengezet in welk opzicht de nieuwe ontworpen normen aanvaardbare afwijkingen zijn op het algemene rechtsbeginsel krachtens hetwelk normatieve teksten geen terugwerkende kracht hebben. Ze zouden niet aanvaardbaar zijn indien die ontworpen normen strikter zouden blijken te zijn voor de bestaande gebouwen dan de normen die uit de huidige regels voortvloeien.

Het gaat hier om een cruciale kwestie, aangezien het niet-naleven van de voorschriften vastgesteld bij het ontworpen dispositief, krachtens artikel 10 van de wet van 30 juli 1979 een strafbaar feit oplevert.

Onder dat voorbehoud zou het ontwerp, indien eruit zou voortvloeien dat striktere vereisten van toepassing zouden zijn op bestaande situaties, aangevuld moeten worden met een overgangsbepaling die de belanghebbenden de nodige tijd geeft om te voldoen aan die nieuwe vereisten. 4. Zoals hiervoor uiteengezet is, volgt uit artikel 10 van de wet van 30 juli 1979 dat het niet-naleven van de voorschriften vastgesteld bij het ontworpen besluit een strafbaar feit oplevert. Krachtens het beginsel van de wettelijkheid van de strafbaarstellingen, een beginsel dat inzonderheid voortvloeit uit artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, moeten feiten waarop een straf wordt gesteld in voldoende duidelijke, nauwkeurige en rechtszekerheid biedende bewoordingen worden omschreven, zodat de rechtzoekende vooraf kan weten voor welke handelingen of voor welk verzuim hij strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld.

De bepalingen van het ontwerp volgens welke de "detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's" (6), bieden echter niet het minimum aan nauwkeurigheid vereist voor een tekst die, wanneer hij geschonden wordt, een strafbaar feit oplevert. 5. Het ontworpen besluit maakt welbepaalde NBN-normen bindend. Artikel VIII.1 van het Wetboek van economisch recht brengt het volgende in herinnering : "Normen geven de regels van goed vakmanschap weer die, op het ogenblik dat ze worden aangenomen, gelden voor een bepaald product, een bepaald procedé of een bepaalde dienst.

De naleving van de normen gebeurt op vrijwillige basis, tenzij de naleving ervan is opgelegd door een wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling." Overeenkomstig artikel VIII.2 van het Wetboek van economisch recht is het weliswaar zo dat : "[de] Staat en alle andere publiekrechtelijke personen kunnen refereren aan de door het Bureau voor Normalisatie gepubliceerde normen door een eenvoudige verwijzing naar de referte van deze normen." Er wordt hier niettemin verwezen naar normen die niet overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet zijn bekendgemaakt. De steller van het ontwerp moet er bijgevolg op toezien dat die normen gemakkelijk toegankelijk zijn en dat gemakkelijk kan worden achterhaald om welke normen het juist gaat. 6. Enkele bepalingen van het ontwerp verwijzen naar richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 `inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften' (7). Die richtlijn is opgeheven bij artikel 47, lid 1, van richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 `betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften', met ingang van 20 april 2016.

In een regelgevende tekst die van toepassing zal zijn op particulieren, behoort hoe dan ook niet rechtstreeks naar een richtlijn te worden verwezen, waarbij deze als zodanig wordt genoemd.

Er moet veeleer naar de bepalingen van intern recht worden verwezen waarbij die richtlijn wordt omgezet (8). 7. Bij het ontwerp worden verschillende bepalingen ingevoerd die voorzien in een afwijkende regeling. De steller van het ontwerp moet deze bepalingen kunnen rechtvaardigen ten aanzien van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Het ontwerpbesluit vindt zijn rechtsgrond in artikel 2, § 1, van de wet van 30 juli 1979, dat vervangen is bij de wet van 22 december 2003. Het eerste lid van de aanhef moet derhalve aangepast worden. 2. In het derde lid behoort de datum van het tweede advies van de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing, namelijk 22 januari 2015, vervangen te worden door 22 januari 2014. De adviezen behoren overigens in chronologische volgorde te worden vermeld. 3. Het zevende lid van de aanhef moet worden geredigeerd als volgt : "Gelet op advies 60.220/2 van de Raad van State, gegeven op 3 november 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;". 4. In de Franse tekst van het laatste lid, waarin de voordragende minister wordt vermeld, dienen de woorden "de la Ministre" vervangen te worden door de woorden "du Ministre". Dispositief Artikelen 1 en 2 In de artikelen 2, §§ 1 en 2, en 3 van de wet van 30 juli 1979, die vervangen zijn bij de wetten van 22 mei 1990 en 22 december 2003, wordt enerzijds bepaald dat de steller van het ontwerp "de basispreventienormen" en "de specifieke preventienormen" vaststelt, en anderzijds dat er afwijkingen kunnen worden toegestaan op "de basispreventienormen".

Er is dan ook geen reden om in het opschrift en in artikel 1 van het besluit dat gewijzigd wordt het woord "basisnormen" te vervangen door de woorden "algemene bepalingen".

Artikel 3 In het nieuwe lid dat bij punt 2° ingevoegd wordt, behoort gepreciseerd te worden naar welke data de woorden aan het einde van de bepaling verwijzen ("waarvoor de aanvraag voor de bouw later werd ingediend").

Artikel 10 Men schrijve : "In punt 1.6.2., tweede lid, van dezelfde bijlage behoren de woorden `bijlagen 2, 3 en 4' vervangen te worden door de woorden `bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1,'".

Artikel 21 Men schrijve : "In punt 2.1, vijfde lid, van dezelfde bijlage (voorts zoals in het ontwerp)".

Artikelen 24 en 93 (9) De woorden tussen haakjes behoren te vervallen. Deze horen veeleer thuis in het verslag aan de Koning. Het dispositief moet immers louter normatief blijven (10).

Artikel 32 In de bepaling onder 2° dient het volgende geschreven te worden : "2° het derde lid wordt vervangen als volgt : (voorts zoals in het ontwerp)".

De zin die vervangen wordt, vormt immers de enige zin van het derde lid.

Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 57, 2°.

Artikelen 33, 35, 58, 60, 83 en 85 De wijzigingen die bij de artikelen 33, 35, 58, 60, 83 en 85 worden aangebracht in een aantal bepalingen, moeten in de twee taalversies van die artikelen worden vermeld, zelfs al hebben die wijzigingen enkel betrekking op een van de taalversies van die bepalingen, in welk geval gepreciseerd dient te worden in welke taalversie de wijziging wordt aangebracht.

Los daarvan behoort bij de stand van de teksten zoals deze bekendgemaakt zijn in het Belgisch Staatsblad, te worden opgemerkt dat de woorden "de même" niet voorkomen in de Franse tekst van het dispositief waarop de artikelen 35, 2°, 60, 2°, en 85, 2°, betrekking hebben.

Artikelen 43 en 68 In de inleidende zin heeft het woord "(uitzonderingen)" geen zin en behoort dit te worden weggelaten.

Artikel 70 De woorden "EI 120" komen twee keer voor in punt 3.5.1.1., tweede lid, van bijlage 4/1, van het besluit dat gewijzigd wordt.

In artikel 70, 3°, van het ontwerp behoort derhalve te worden gepreciseerd dat de woorden "EI 120" telkens vervangen worden door de woorden "EI 60".

Artikel 89 De wijziging heeft enkel betrekking op het vierde lid van de bepaling onder punt 6.9.4.1. De bepaling behoort dienovereenkomstig te worden aangepast. HOOFDSTUK 12 (in te voegen) Vóór artikel 94 behoort een hoofdstuk 12 te worden ingevoegd met als opschrift "Slotbepalingen". Artikel 94 Men schrijve "Dit besluit treedt in werking op 1 december 2016". (1) Artikel 1 van de voornoemde wet van 30 juli 1979 luidt als volgt : "De brandpreventie omvat al de veiligheidsmaatregelen die tot doel hebben, enerzijds, het ontstaan van een brand te voorkomen, elk begin van brand op te sporen en de uitbreiding ervan te verhinderen, anderzijds, de hulpdiensten te alarmeren en zowel de redding van de personen als de bescherming van de goederen in geval van brand te vergemakkelijken. De preventie van ontploffingen omvat de gezamenlijke veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van omstandigheden die ontploffingen kunnen veroorzaken en ter beperking daarvan indien ze toch zouden ontstaan." In de memorie van toelichting wordt daarover het volgende gesteld : "Artikel 1 omschrijft het begrip brandvoorkoming. Het is van wezenlijk belang dat die omschrijving zo ruim mogelijk is ten einde de verordenende bevoegdheid van de Koning, bepaald [in de artikelen 2 en 3], niet te beperken. Dat is de reden waarom de omschrijving twee fases omvat. De eerste betreft het statisch aspect van de brandvoorkoming : het gaat hier om de veiligheidsmaatregelen bestemd om het ontstaan van een brand te voorkomen, deze onmiddellijk te detecteren met behulp van passende middelen en elke schadelijke uitbreiding ervan te beletten. De actieve interventie van de mens wordt in dat stadium slechts uitzonderlijk vereist. De tweede betreft het dynamische aspect van de voorkoming in de hypothese dat de hierboven vermelde maatregelen een bepaalde uitbreiding van de brand niet hebben kunnen beletten : de op dat ogenblik te nemen maatregelen vergen een ingrijpende actie van de mens niet alleen om de hulpdiensten te alarmeren, doch ook om zowel de redding van personen, als de bescherming van goederen te vergemakkelijken" (Parl.St. Kamer, 1976-77, nr. 1054/1, 2-3). (2) In de memorie van toelichting wordt het volgende gesteld : "Het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen bepaalt de brandpreventie-eisen. Deze normen gelden voor alle gebouwen zodat in bepaalde gevallen de toepassing van deze normen in strijd [kan] zijn met het gewone gebruik van de gebouwen zodat alternatieve oplossingen die niet voldoen aan de bovenvermelde eisen, (...) [maar] die een zelfde veiligheidsniveau kunnen bieden [, aanvaard kunnen worden]. De mogelijkheid tot het aanvaarden van alternatieve oplossingen zal eveneens het gebruik van de recentste inzichten en ontwikkelingen van de techniek in het sterk evoluerend domein van de brandpreventie toelaten.

In § 2 wordt voor deze gevallen de mogelijkheid voorzien om afwijkingen te verkrijgen op de basisnormen. Het is duidelijk dat deze afwijkingen niet strijdig mogen zijn met het doel van deze wet met name de veiligheid van de constructies. Het is daarom dat er wordt voorzien dat de draagwijdte van de afwijkingen in geen geval de veiligheid van de desbetreffende constructies mogen verminderen" (Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0473/001, 195-196). (3) Te weten : - het koninklijk besluit van 13 juni 2007 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen' (Belgisch Staatsblad, 18 juli 2007, 38756 tot 38758); - het koninklijk besluit van 1 maart 2009 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen' (Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009, 49369 tot 49388); - het koninklijk besluit van 12 juli 2012 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen' (Belgisch Staatsblad, 21 september 2012, 58470 tot 58742). (4) Een zodanig verslag had ook de werkzaamheden van de afdeling Wetgeving van de Raad van State vergemakkelijkt op het stuk van de correcte inschatting van de wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 7 juli 1994. (5) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 3.14. (6) Te weten de artikelen 21, 25, 43, 47, 48, 68 en 72 van het ontwerp.(7) Het betreft de artikelen 29, 30, 54, 55, 78 en 79 van het ontwerp.(8) Richtlijn 2014/33/EU is omgezet bij het koninklijk besluit van 12 april 2016 `betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften'.(9) Het betreft het tweede artikel 93. (10) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 86.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, P. Vandernoot.

7 DECEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, artikel 2, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen;

Gelet op de adviezen van de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing van 22 januari 2014 (toepassingsgebied, liften), van 15 mei 2014 (terminologie), van 19 maart 2015 (producten in co-existentieperiode vastgelegd door de Europese Commissie) en van 21 januari 2016 en 17 maart 2016 (diverse bepalingen);

Gelet op de uitvoering van de formaliteiten die voorgeschreven zijn door de Richtlijn 2015/1535/EG van het Europees Parlement en van de Raad die een informatieprocedure voorziet op het gebied van normen en technische voorschriften;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikels 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging.

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 10 augustus 2016;

Gelet op advies 60.220/2 van de Raad van State, gegeven op 3 november 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Artikel 1.In het opschrift van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1997, 4 april 2003, 13 juni 2007, 1 maart 2009 en 12 juli 2012, wordt het woord "nieuwe" opgeheven;

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "nieuwe" wordt opgeheven; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Ongeacht of een technische specificatie een versoepeling of een verzwaring van de eis inzake brandveiligheid inhoudt, geldt dat een gebouw wordt verondersteld eveneens aan bepaalde technische specificaties te voldoen indien dit gebouw aan de overeenstemmende technische specificaties voldoet die van toepassing zijn op een willekeurig gebouw van dezelfde categorie waarvoor de aanvraag voor de bouw later werd ingediend.".

Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden "van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (89/106/EGG) van 21 december 1988, betreffende de onderlinge aanpassing van wettelijke reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake de voor de bouw bestemde produkten" vervangen door de woorden "van de Verordening (EU) nr. 305/2011, van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad".

Art. 4.In artikel 6/1 van hetzelfde besluit worden de woorden "tot vier jaar na het in werking treden van dit artikel" vervangen door de woorden "tot 1 december 2016 of tot op het einde van de door de Europese Commissie vastgelegde co-existentieperiode indien ten laatste op 1 december 2016 de Europese Commissie voor de betrokken normen het einde van co-existentieperiode bekend gemaakt heeft in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 17, 5, c), van de Verordening (EU) nr. 305/2011, van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad".

Art. 5.In artikel 6/2 van hetzelfde besluit worden de woorden ", met name tot 1 december 2016" ingevoegd tussen de woorden "tot vier jaar na het in werking treden van dit artikel" en de woorden "Deze bouwproducten kunnen in de gebouwen blijven".

Art. 6.In artikel 6/3 van hetzelfde besluit worden de woorden ", met name tot 1 december 2016" ingevoegd tussen de woorden "tot vier jaar na het in werking treden van dit artikel" en de woorden "Deze bouwproducten kunnen in de gebouwen blijven". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 7.In punt 1.2.1 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "Het dak" vervangen door de woorden "De hoogste bouwlaag".

Art. 8.In punt 1.3 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "in artikel 1, 7° van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 inzake de voor de bouw bestemde producten" vervangen door de woorden "in punt 1) van artikel 2 van de Verordening (EU) nr. 305/2011 van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten".

Art. 9.In punt 1.6.2, tweede lid, van dezelfde bijlage worden de woorden "bijlagen 2, 3 en 4" vervangen door de woorden "bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1".

Art. 10.In punt 1.16 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "lokalen en hun omgeving die door hun aard bestemd zijn voor nachtrust" vervangen door de woorden "lokalen bestemd voor het opvangen van slapende bezetters, zoals gedefinieerd in het punt 1.23.".

Art. 11.Punt 1 van bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de punten 1.27 en 1.28, luidende : "1.27 Sas : verbindingsruimte afgebakend door brandwerende wanden en deuren. 1.28 Triplex : het compartiment dat gevormd wordt door drie boven elkaar geplaatste bouwlagen met een binnenverbindingstrap.".

Art. 12.In punt 2.2, § 1, 4° van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "een verklaring van overeenstemming volgens het systeem beschreven in punt 2, i) van de bijlage II van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de bouwproducten, met uitzondering van de steekproefsgewijze controle van in de fabriek, op de markt of op de bouwplaats genomen monsters" vervangen door de woorden "een prestatieverklaring. De beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties worden uitgevoerd volgens het systeem 1 beschreven in punt 1.2 van de bijlage V van de Verordening (EU) nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten.".

Art. 13.Punt 5.6 van bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de punten 5.6.10 en 5.6.11, luidende : "5.6.10 Nooduitgang : uitgang die specifiek bestemd is voor de evacuatie van het gebouw in geval van nood. 5.6.11 Nooddeur : deur die geplaatst is in een nooduitgang.".

Art. 14.In punt 5.7 "Ontdekking, detectie, melding, waarschuwing, alarm." van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de leden twee tot vier vervangen als volgt : "Melding : informeren van de openbare hulpdiensten over de ontdekking van een brand.

Waarschuwing : informatie over de ontdekking van een brand doorgegeven aan de personen die specifiek daartoe zijn aangeduid.

Alarm : bevel aan de gebruikers van één of meerdere compartiment(en) om te evacueren.".

Art. 15.In punt 5.8 van bijlage 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "een gedeelte van het gebouw buiten het compartiment waar de brand zich bevindt en van waaruit het gebouw kan verlaten worden zonder door het door de brand getroffen compartiment te moeten gaan" vervangen door de woorden "een plaats buiten het gebouw of, in voorkomend geval, het gedeelte van het gebouw dat gelegen is buiten het compartiment waar er brand is en vanwaar het mogelijk is om het gebouw te verlaten zonder door dat compartiment te moeten gaan".

Art. 16.Punt 5 van bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een punt 5.13, luidende : "5.13 Beschermingsmiddel tegen brand : elke uitrusting die toelaat brand te detecteren, te signaleren, te blussen, zijn schadelijke gevolgen te beperken of de tussenkomst van de openbare hulpdiensten te vergemakkelijken.". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van bijlage 2 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 17.Punt 0.2 van bijlage 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "0.2 Toepassingsgebied. 0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 31 december 1997 en voor 1 december 2012 : 1. de lage gebouwen;2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een laag gebouw zijn;3. de lokalen of delen van lage gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m², onder de volgende voorwaarden : - in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit kleiner is dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw; - de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen; - er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden. 0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen;2. de gebouwen bestaande uit maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m²; 3. de eengezinswoningen.".

Art. 18.In punt 5.1.2 "Stookafdelingen en bijhorigheden", eerste lid van bijlage 2 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van bijlage 2/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 19.Punt 0.2 van bijlage 2/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "0.2 Toepassingsgebied. 0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 1 december 2012 : 1. de lage gebouwen;2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een laag gebouw zijn;3. de lokalen of delen van lage gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m², onder de volgende voorwaarden : - in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit kleiner is dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw; - de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen; - er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden. 0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen;2. de gebouwen bestaande uit maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m²; 3. de eengezinswoningen.".

Art. 20.In punt 2.1, zesde lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst van het eerste streepje zal het punt a) vormen;2° de bestaande tekst van het tweede streepje zal het punt b) vormen; 3° een punt c) wordt ingevoegd, luidende : "c) de hoogte van een compartiment mag zich uitstrekken over drie boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (triplex), voor zover de som van hun gecumuleerde oppervlakte de 300 m² niet overschrijdt, en dat dit compartiment is uitgerust met een automatische branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding geeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;"; 4° de bestaande tekst van het derde streepje zal het punt d) vormen;5° de bestaande tekst van het vierde streepje zal het punt e) vormen.

Art. 21.In punt 3.5.1.1 "Scheiding tussen compartimenten", eerste lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "(lichte gevel)" worden opgeheven; 2° de zin "Deze bevestigingen moeten R 60 zijn of beschermd R 60 zijn tegen een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment." wordt vervangen als volgt : "Met uitzondering van de gebouwen die uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, moeten deze bevestigingen R 60 zijn ten opzichte van een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment".

Art. 22.Punt 4.2.2.3 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : "De rechtstreekse verbinding van elke bouwlaag van een triplex met het trappenhuis is niet vereist. De verbinding met de triplex gebeurt minstens vanaf de bouwlaag van de triplex met de grootste oppervlakte en : - voor een triplex met uitsluitend dagbezetting die zich uitstrekt over het evacuatieniveau (E), de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag (E+1) en de onmiddellijk lager gelegen bouwlaag (E-1), vanaf de bouwlaag gelegen op het evacuatieniveau; - in de andere gevallen van de laagst gelegen bouwlaag en één van de twee andere bouwlagen.".

Art. 23.Punt 4.2.3.1 "Constructiebepalingen", eerste lid, punt 1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin : "Er wordt evenwel geen stabiliteit bij brand vereist voor de trappen en de overlopen die uitsluitend zijn samengesteld uit materialen van klasse A1, met een smelttemperatuur groter dan 727° C (staal voldoet bijvoorbeeld aan deze voorwaarde, aluminium en glas voldoen niet aan deze voorwaarde).".

Art. 24.In punt 4.4.1.2 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende : "Deze vereiste is ook niet van toepassing op de compartimenten met uitsluitend dagbezetting waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m² op voorwaarde : - dat deze compartimenten zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler; - dat het gebouw is uitgerust met een automatisch branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan aangeeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's; - en dat de producten die gebruikt worden voor de bekleding van verticale wanden, plafonds en vloeren van die compartimenten voldoen aan de vereisten inzake reactie bij brand op de evacuatiewegen.".

Art. 25.In punt 5.1.2.1 "Stookafdelingen met een totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in het lokaal groter dan of gelijk aan 70 kW", eerste lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".

Art. 26.In punt 5.1.5.1, eerste lid, punt 1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende : "De vrije verluchtingsdoorsnede kan uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen wordt : - automatisch bij detectie van een brand in de koker; - automatisch bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie; - automatisch bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid); - manueel via een bediening op een evacuatieniveau op een in akkoord met de brandweer bepaalde plaats.

Indien de vrije verluchtingsdoorsnede van een koker uitgerust is met een gemotoriseerde verluchtingsklep, moeten de eventuele gasleidingen in deze koker beantwoorden aan de voorschriften van de NBN D 51-003 voor de leidingen en verbindingen in een niet-verluchte technische koker.".

Art. 27.In punt 5.2 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende : "Eén enkele uitgang per bouwlaag (binnentrappenhuis, buitentrap, rechtstreekse uitgang naar buiten of hellende rijweg op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt) is evenwel voldoende op voorwaarde : - dat het parkeergebouw zich in de hoogte uitstrekt over maximum twee bouwlagen; - dat geen enkele van deze beide bouwlagen zich op meer dan twee bouwlagen boven of onder het uitritniveau voor voertuigen bevindt; - dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 15 m van de toegang tot de evacuatieweg naar de uitgang bevindt; - en dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 30 m van de toegang tot de uitgang bevindt.".

Art. 28.Punt 6.1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "6.1 Liften en goederenliften. 6.1.1 Algemeen. 6.1.1.1 De machine en de bijhorende onderdelen van een lift en/of goederenlift zijn niet toegankelijk, behalve voor het onderhoud, de controle en de noodgevallen. De aandrijving bevindt zich : - ofwel in een machinekamer; - ofwel in de schacht, met uitzondering van de oleohydraulische liften, waarvoor de aandrijving, met inbegrip van het oliereservoir, zich uitsluitend in een machinekamer moet bevinden.

De controleorganen mogen toegankelijk zijn vanaf het liftbordes, op voorwaarde dat ze de vereiste brandwerendheid van de bordeswand of de wand van de schacht waarin ze worden geplaatst niet nadelig beïnvloeden. 6.1.1.2 In geval van abnormale stijging van de temperatuur van de machine en/of van de andere elektrische uitrustingen, moeten de liften stoppen op een bordes zodat de passagiers kunnen uitstappen.

Een automatische terugkeer naar de normale werking is enkel mogelijk na voldoende afkoeling. 6.1.1.3 In de schacht(en) mag geen enkele blusinrichting met water opgesteld staan. 6.1.2 Opvatting. 6.1.2.1 Het geheel bestaande uit één of meer schachten en de eventuele machinekamer, alsook liftbordessen die een sas moeten vormen voor de ondergrondse bouwlagen, is omsloten door wanden met EI 60.

Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze beantwoorden aan de eisen gesteld in punt 3.5.

De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas hebben EI1 30 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.

Als de oppervlakte van het sas kleiner is dan de oppervlakte van de liftkooi, is de toegangsdeur tussen het compartiment en het sas, een bij brand zelfsluitend draaideur EI1 30 bediend door een branddetectie-installatie die minstens het volgende omvat : - een rookdetectie in de liftschacht; - en een rookdetectie in het compartiment in de omgeving van de toegangsdeur tot het sas.

Het toegangsbordes van de lift(en) mag deel uitmaken van de evacuatieweg. 6.1.2.2 Het geheel van de schachtdeuren van de lift heeft E 30. De brandwerendheid volgens de norm NBN EN 81-58, waarbij de bordeswand aan de kant van het bordes aan het vuur blootgesteld wordt. De bordeswand zal beproefd worden met de eventuele bedienings- en controleorganen die daarvan deel uitmaken.

De volgens andere methodes geteste schachtdeuren worden aanvaard overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften op voorwaarde dat ze ten minste dezelfde graad van brandweerstand hebben. 6.1.2.3 De voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 zijn niet vereist in de volgende gevallen : a) op alle bouwlagen bediend door de lift, indien deze lift de bouwlagen van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen bedient; b) op bouwlagen bediend door de lift die deel uitmaken van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen en dat geen parkeercompartiment vormt, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2; c) op de bouwlagen waar de lift rechtstreeks in de buitenlucht uitgeeft, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2. 6.1.2.4 Liften en goederenliften waarvan de aandrijving zich in een machinekamer bevindt.

De binnenwanden van de machinekamer die niet uitgeven op de liftschacht hebben EI 60.

De deuren of valluiken in deze wanden hebben EI1 30.

De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer. 6.1.2.5 Oleohydraulische liften.

De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. De wanden van de machinekamer hebben EI 60, ook de wanden die uitgeven op de liftschacht.

De toegang tot de machinekamer gebeurt via een zelfsluitende deur EI1 30.

De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.

Het peil van de deurdrempels van de machinekamer is zodanig verhoogd dat de kuip die op die manier gevormd wordt, een inhoud heeft die ten minste gelijk is aan 1,2 maal de olie-inhoud van de machines.

De elektrische apparatuur evenals de elektrische en hydraulische leidingen die van de machinekamer naar de liftschacht lopen, zijn hoger aangebracht dan het hoogste peil dat de uitgelopen olie in de machinekamer kan bereiken.

De ruimte rond de doorboringen voor deze leidingen, moet gedicht worden met een dichtingssysteem met EI 60.

Een thermische onderbreker is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de aandrijfmotor van de pomp.

Kenmerken van de olie : - Vlampunt in open vat : ? 190 ° C - Verbrandingspunt : ? 200 ° C - Zelfontbrandingspunt : ? 350 ° C 6.1.3 Verluchting. 6.1.3.1 De schacht, de machinekamer of het geheel schacht en machinekamer worden op een natuurlijke manier verlucht via buitenluchtmonden.

De schacht of het geheel schacht en machinekamer mogen echter verlucht worden via binnenluchtmonden op voorwaarde dat de opvatting van de lift voldoet aan : - ofwel het geval beschreven in a) van punt 6.1.2.3; - ofwel het geval beschreven in b) van punt 6.1.2.3 in zoverre dat de bouwlagen waar de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 niet zijn vereist, zich boven de overige bouwlagen bevinden. 6.1.3.2 De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale oppervlakte van de ruimte waaruit de lucht wordt afgevoerd.

De schacht en de machinekamer van een oleohydraulische lift moeten echter afzonderlijk van elkaar verlucht worden. 6.1.3.3 De verluchtingsopeningen mogen uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen : - automatisch bevolen wordt om de gebruikers van de lift een toereikende verluchting te verzekeren, zelfs bij een langdurige stilstand; - automatisch bevolen wordt bij een abnormale temperatuursstijging van de machine en/of de controleorganen; - automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in de liftschacht en/of in de machinekamer; - automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie; - automatisch bevolen wordt bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid); - manueel via een bediening op een evacuatieniveau. 6.1.4 Werking bij brand.

De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.

Het werkingsprincipe van de liften bij brand bestaat eruit dat wanneer een signaal dat op een brand wijst wordt ontvangen van de branddetectie-installatie of een manuele oproepvoorziening, de liftkooi naar het aangeduide liftbordes wordt gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen. 6.1.4.1 De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-73. 6.1.4.2 Het bordes van de lift op het evacuatieniveau wordt vastgelegd als aangeduide liftbordes. 6.1.4.3 Elke liftbatterij is minstens voorzien van een manuele oproepvoorziening op een evacuatieniveau.

Bovendien, als het gebouw uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie of met een branddetectie-installatie in de liftschachten en/of in de machinekamers, moet deze installatie in geval van brand een signaal doorgeven naar de liften. 6.1.4.4 Wanneer er een algemene of gedeeltelijke detectie in het gebouw vereist is en de machinerie van de liften en goederenliften bevindt zich in de schacht, dient een rookdetectie geplaatst te worden in de schacht. 6.1.4.5 Indien door een branddetectie-installatie een brand gedetecteerd wordt op het bordes dat overeenstemt met het aangeduide hoofdbordes, moet de lift een of meer bijkomende elektrische signalen krijgen opdat de liftkooi naar het aangeduide vervangende bordes wordt afgeleid. 6.1.4.6 Wanneer de liften bij brand op het aangeduide bordes staan, moet de mogelijkheid bestaan dat de brandweer gemakkelijk kan controleren dat de liftkooien daar staan en dat niemand in de lift opgesloten is.

Liften die, bij hun komst op het aangeduide bordes, met open deuren stilstaan en buiten normale werking worden gesteld, voldoen aan deze vereiste. 6.1.4.7 De lift kan enkel terug in normale werking gesteld worden door een bevoegde persoon. 6.1.4.8 Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen : - Punt 6.1.4.1 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.".

Art. 29.Punt 6.4 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "6.4 Speciale liften.

De speciale liften en de werking ervan bij brand beantwoorden aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften. 6.4.1 Liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit.

Wanneer een lift bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit verplicht wordt, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften, bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1. 6.4.1.1 Deze lift moet zodanig ontworpen en gebouwd worden dat de toegang en het gebruik door personen met beperkte mobiliteit niet belemmerd of verhinderd wordt. 6.4.1.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi. 6.4.1.3 De liftkooien zijn ten minste toegankelijk voor een persoon in een rolstoel en een begeleidende persoon.

De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte). 6.4.1.4 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,90 m. 6.4.1.5 De evacuatie gebeurt onder toezicht van een bevoegd persoon.

Hiertoe is de lift uitgerust met een schakelaar met "evacuatiesleutel" die het mogelijk maakt dat een bevoegd persoon de bediening van de lift overneemt. 6.4.1.6 Een lichtsignaal licht op als een lift die bestemd is voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit in evacuatiemodus is.

De minimale afmetingen van het signaal zijn 6 cm (breedte) x 3 cm (hoogte).

Het lichtsignaal wordt boven of naast elke schachtdeur geplaatst, op een hoogte tussen 1,8 m en 2,5 m boven het vloerpeil, en in de liftkooi op een hoogte tussen 1,6 m en 1,8 m. 6.4.1.7 De lift moet een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is.

Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen de liftkooi, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties.

De communicatie-uitrusting in de liftkooi en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.

De bedrading van het communicatiesysteem moet in de liftschacht en/of in voorkomend geval in de machinekamer geïnstalleerd zijn. 6.4.1.8 Met uitzondering van de liften die slechts twee bouwlagen bedienen, moet elk liftbordes een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen elk liftbordes, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties, zodat de bouwlagen waarop personen met beperkte mobiliteit die dienen geëvacueerd te worden zich bevinden kunnen herkend worden en deze informatie aan de persoon belast met de evacuatie kan doorgegeven worden.

De communicatie-uitrusting op elk liftbordes en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.

Het communicatiesysteem is zo ontworpen dat de werking ervan verzekerd blijft in geval van defect van het communicatiesysteem van de liftkooi bedoeld in punt 6.4.1.7. 6.4.2 Liften bestemd voor de brandweer.

Als het gebouw uitgerust is met een of meer liften bestemd voor de brandweer, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1. 6.4.2.1 De liften bestemd voor de brandweer en de werking ervan in geval van brand beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-72. 6.4.2.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi. 6.4.2.3 Als er in een liftbatterij geen muur EI 60 is voorzien om de lift bestemd voor de brandweer af te scheiden van de andere liften in een dezelfde schacht, dan moeten alle liften en hun elektrische uitrusting dezelfde bescherming tegen brand hebben als de lift bestemd voor de brandweer. 6.4.2.4 De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 2,1 m (diepte). 6.4.2.5 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m. 6.4.2.6 Op het bordes van het toegangsniveau van de brandweer is een schakelaar met "brandweersleutel" voorzien die de brandweer toelaat om de bediening van de lift over te nemen. 6.4.2.7 De lift moet de verst van het toegangsniveau van de brandweer gelegen verdieping kunnen bereiken in minder dan 60 seconden na het sluiten van de deuren. 6.4.3 Afwijkende bepalingen.

Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen : - Punt 6.4.1.4 : De schachtdeuren van liften ontworpen voor 1 april 2017, openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m. - Punten 6.4.1.6, 6.4.1.7 en 6.4.1.8 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017. - Punten 6.4.2 : Niet van toepassing.".

Art. 30.In punt 6.5.2, vierde lid van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt de bepaling onder e) vervangen als volgt : "e) de speciale liften bedoeld in punt 6.4.".

Art. 31.In punt 6.7.1.3 "Beperking van het hergebruik van lucht" van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5"; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "In beide gevallen moet een rookdetectie worden geïnstalleerd in de recyclagelucht voor de rookklep.Als er rook wordt gedetecteerd in de recyclagelucht worden de luchtbehandelingsgroepen stilgelegd, de rookkleppen afgesloten en, in het tweede geval, wordt het kanalenstelsel voor de afvoer naar buiten van de recyclagelucht automatisch geopend en is klaar om te werken wanneer de luchtbehandelingsgroepen in werking worden gezet door de brandweer." 3° in het vierde lid worden de woorden "brandwerende klep" vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "met een debiet kleiner dan of gelijk aan 5000 m®/h, die slechts één enkel lokaal bedienen" vervangen door de woorden "die slechts één enkel lokaal bedienen met een totaal debiet kleiner of gelijk aan 5000 m®/h".

Art. 32.In punt 6.7.2.1 "Luchtkanalen in evacuatiewegen", derde lid, van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "In de evacuatiewegen, blijven" worden opgeheven;2° de woorden "in de evacuatiewegen" worden ingevoegd tussen de woorden "De afzuigkanalen" en de woorden "met hun ophangingen";3° de woorden "in geval van brand ten minste een ½ h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens ½ h".

Art. 33.In punt 6.7.2.2 "Afzuigkanalen van collectieve keukens", derde lid, van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "blijven in geval van brand ten minste een ½ h stabiel" vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens ½ h".

Art. 34.In punt 6.7.3.2 "Doorgangen met brandwerende kleppen", van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "Deze klep kan evenwel uit de as van de wand geplaatst worden en door een kanaal met deze doorvoerde wand verbonden worden voor zover het geheel van kanaal en klep dezelfde brandweerstand (EI-S) bezit als vereist voor de doorvoerde wand;" ingevoegd tussen de woorden "a) een brandwerende klep met dezelfde brandweerstand (EI-S) als vereist voor de doorboorde wand en die voldoet aan 6.7.4 wordt geplaatst ter hoogte van de wanddoorgang" en de woorden "b) het kanaal heeft dezelfde brandweerstand".

Art. 35.Het punt 6.7.5 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties" van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt vernummerd tot het punt 6.7.6 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties".

Art. 36.In bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt in de plaats van het punt 6.7.5, dat vernummerd werd tot het punt 6.7.6 het als volgt luidende punt 6.7.5 "Rookkleppen" ingevoegd : "6.7.5 Rookkleppen Een rookklep voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. de dichtheid van de klep moet één van volgende kwaliteiten hebben : a) in gesloten stand en bij een statisch drukverschil van 500 Pa mag het luchtverlies niet meer bedragen dan 60 l/s.m²; b) klasse 3 volgens de norm NBN EN 1751;2. de pakking die gebruikt wordt om deze dichtheid te bekomen, moet gedurende 2 h bestand zijn tegen temperaturen die schommelen van -20° C tot 100° C, waarna de klep aan de bovenvermelde dichtheidsproef nog voldoet;3. het sluitingssysteem van de rookklep heeft een positieve veiligheid.

Art. 37.In punt 6.8.5.3.1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt het woord "gebruikte" opgeheven.

Art. 38.In punt 6.8.5.4.1 van bijlage 2/1 van het hetzelfde besluit wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", tenzij het gehele gebouw is uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van bijlage 3 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 39.Punt 0.2 van bijlage 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "0.2 Toepassingsgebied. 0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 31 december 1997 en voor 1 december 2012 : 1. de middelhoge gebouwen;2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een middelhoog gebouw zijn;3. de lokalen of delen van middelhoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m², onder de volgende voorwaarden : - in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit is kleiner dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw; - de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen; - er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden. 4. de hoge gebouwen, en de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn, waarvan de bovenste twee bouwlagen een of meerdere duplexappartementen hebben onder de volgende voorwaarden : - de onderliggende bouwlaag van elk duplexappartement is gelegen op een hoogte kleiner dan of gelijk aan 25 m;deze hoogte wordt op dezelfde wijze bepaald als de hoogte van een gebouw zoals beschreven in punt 1.2.1 van bijlage 1; - de hoogste bouwlaag van het gebouw bevat uitsluitend de bovenste bouwlaag van deze duplexappartementen en technische lokalen; - de totale oppervlakte van elk duplexappartement kleiner is dan of gelijk is aan 300 m²; - elke bouwlaag van een duplexappartement beschikt over een rechtstreekse verbinding met een trappenhuis dat deze bouwlagen met evacuatieniveau verbindt. Deze verbinding voldoet aan punt 4.2.2.3; het laatste lid van punt 4.2.2.3 geldt echter niet voor deze duplexappartementen; - de onderste bouwlaag van elk duplexappartement beschikt over een gevelopening die of een terras dat toegankelijk is voor de brandweer zoals voorzien in het punt 2.2.1. 0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen; 2. de eengezinswoningen.".

Art. 40.In punt 5.1.2 "Stookafdelingen en bijhorigheden", eerste lid van bijlage 3 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van bijlage 3/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 41.Punt 0.2 van bijlage 3/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "0.2 Toepassingsgebied. 0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 1 december 2012 : 1. de middelhoge gebouwen;2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een middelhoog gebouw zijn;3. de lokalen of delen van middelhoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m², onder de volgende voorwaarden : - in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit is kleiner dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw; - de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen; - er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden. 4. de hoge gebouwen, en de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn, waarvan de bovenste twee bouwlagen een of meerdere duplexappartementen hebben onder de volgende voorwaarden : - de onderliggende bouwlaag van elk duplexappartement is gelegen op een hoogte kleiner dan of gelijk aan 25 m;deze hoogte wordt op dezelfde wijze bepaald als de hoogte van een gebouw zoals beschreven in punt 1.2.1 van bijlage 1; - de hoogste bouwlaag van het gebouw bevat uitsluitend de bovenste bouwlaag van deze duplexappartementen en technische lokalen; - de totale oppervlakte van elk duplexappartement kleiner is dan of gelijk is aan 300 m²; - elke bouwlaag van een duplexappartement beschikt over een rechtstreekse verbinding met een trappenhuis dat deze bouwlagen met evacuatieniveau verbindt. Deze verbinding voldoet aan punt 4.2.2.3; het voorlaatste lid van punt 4.2.2.3 geldt echter niet voor deze duplexappartementen; - de onderste bouwlaag van elk duplexappartement beschikt over een gevelopening die of een terras dat toegankelijk is voor de brandweer zoals voorzien in het punt 2.2.1. 0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen; 2. de eengezinswoningen.".

Art. 42.In punt 2.1, vierde lid van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het punt b) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw is ingediend voor 1 april 2017," ingevoegd tussen de woorden "indien de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m²;" en de woorden "ingeval de duplex zich op de hoogste twee bouwlagen van het gebouw bevindt"; 2° een bepaling onder b/1) wordt ingevoegd luidende : "b/1) de hoogte van een compartiment mag zich uitstrekken over drie boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (triplex), voor zover de som van hun gecumuleerde oppervlakte de 300 m² niet overschrijdt, en dat dit compartiment is uitgerust met een automatische branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding geeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;"; 3° in het punt c) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning is ingediend voor 1 april 2017, mogen" ingevoegd voor de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en wordt het woord "mogen" opgeheven tussen de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en de woorden "eveneens één compartiment vormen, op voorwaarde dat".

Art. 43.In punt 3.5.1.1 "Ter hoogte van de scheiding tussen compartimenten", eerste lid van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "(lichte gevel)" worden opgeheven; 2° de zin "Deze bevestigingen moeten beschermd zijn tegen een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment." wordt vervangen als volgt : "Met uitzondering van de gebouwen die uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, moeten deze bevestigingen R 60 zijn ten opzichte van een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment.".

Art. 44.Punt 4.2.2.3 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : "De rechtstreekse verbinding van elke bouwlaag van een triplex met het trappenhuis is niet vereist. De verbinding met de triplex gebeurt minstens vanaf de bouwlaag van de triplex met de grootste oppervlakte en : - voor een triplex met uitsluitend dagbezetting die zich uitstrekt over het evacuatieniveau (E), de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag (E+1) en de onmiddellijk lager gelegen bouwlaag (E-1), vanaf de bouwlaag gelegen op het evacuatieniveau; - in de andere gevallen van de laagst gelegen bouwlaag en één van de twee andere bouwlagen.".

Art. 45.Punt 4.2.2.7 van bijlage 3/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "4.2.2.7 Alleen de volgende voorwerpen zijn toegelaten in de trappenhuizen : - detectiemiddelen; - blusmiddelen, met uitzondering van de muurhaspels; - signalisatietoestellen; - verlichtingstoestellen; - verwarmingstoestellen; - ventilatieinrichtingen; - ontrokingsinrichtingen.

De elektrische leidingen, de verluchtingskokers en de ontrokingskokers zijn alleen toegelaten als zij slechts dienen voor de werking van de voornoemde voorwerpen die in het trappenhuis geïnstalleerd zijn.

Waterleidingen zijn toegelaten in de trappenhuizen.

Elke andere leiding is verboden in de trappenhuizen.".

Art. 46.In bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt een punt 4.2.2.8 ingevoegd, luidende : "4.2.2.8 In de gebouwen met slechts één appartement per bouwlaag dat door hetzelfde binnentrappenhuis wordt bediend, mag de verbinding tussen elk appartement en dit trappenhuis, afwijkend van punt 4.2.2.3, verzekerd worden door een deur EI1 30 onder volgende voorwaarden : 1. dat deze deur enkel in geval van brand zelfsluitend is.In het dagelijks gebruik, is deze deur niet zelfsluitend; 2. en dat het gebouw uitgerust is met een automatische branddetectie-installatie : a) die minstens het volgende bewaakt : - het gemeenschappelijk binnentrappenhuis; - en in elk appartement de zone in de buurt van de deur die toegang geeft tot het trappenhuis; b) dat een aanduiding van de brandmelding geeft;c) en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's. De appartementsdeuren die uitgeven op het trappenhuis mogen tegen de vluchtzin opendraaien.

En afwijkend van punt 4.2.2.7, zijn de muurhaspels toegelaten in de trappenhuizen.".

Art. 47.Punt 4.4.3 "Op een bouwlaag die geen evacuatieniveau is" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : "Deze vereiste is ook niet van toepassing op de compartimenten met uitsluitend dagbezetting waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m² op voorwaarde : - dat deze compartimenten zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler; - dat het gebouw is uitgerust met een automatisch branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan aangeeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's; - en dat de producten die gebruikt worden voor de bekleding van verticale wanden, plafonds en vloeren van die compartimenten voldoen aan de vereisten inzake reactie bij brand op de evacuatiewegen.".

Art. 48.In punt 5.1.2.1 "Stookafdelingen met een totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in het lokaal groter dan of gelijk aan 70 kW" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".

Art. 49.In punt 5.1.4.2 "Lokaal voor de opslag van het huisvuil" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Het lokaal is toegankelijk : a) ofwel via een sas met de volgende kenmerken : 1.zelfsluitende deuren EI1 30; 2. wanden EI 60;3. minimale oppervlakte 2 m²;b) ofwel door een zelfsluitende deur EI1 30 op voorwaarde dat het lokaal voor de opslag van het huisvuil is uitgerust met een automatische blusinstallatie. Deze automatische blusinstallatie wordt verondersteld conform te zijn als zij beantwoordt aan de voorschriften van het punt 5.1.4.3.".

Art. 50.In bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt een punt 5.1.4.3 ingevoegd, luidende : "5.1.4.3 Type-oplossing voor de lokalen voor de opslag van het huisvuil - Automatisch blussysteem van het type sprinkler rechtstreeks aangesloten op het openbaar waterleidingnet.

Deze type-oplossing is slechts van toepassing op een lokaal voor de opslag van het huisvuil waarvan de oppervlakte kleiner is dan of gelijk aan 24 m².

Deze type-oplossing beschrijft een automatisch blussysteem met water aangesloten op het openbaar waterleidingnet zonder verplichte plaatsing van overdrukapparatuur (bv. pomp). Dit systeem is een installatie waarbij de leidingen altijd gevuld zijn met water. 5.1.4.3.1 Omgevings- en werkingsvoorwaarden Het volledige automatische blussysteem, met inbegrip van het lokaal voor de opslag van het huisvuil en de leidingen er naartoe tot aan de waterteller van het gebouw, moet worden beschermd tegen vorst.

De druk van het water in dit systeem mag 12 bar niet overschrijden.

Dit automatisch blussysteem moet permanent in staat zijn om te werken, behalve tijdens testen, controles of onderhoud (alle kranen in de toevoerleidingen en de kranen in het systeem zelf in open stand, onderdelen onderhouden in goede staat van werking,...). 5.1.4.3.2 Kenmerken voor ontwerp en installatie van sprinklers De sprinklers zijn conform de norm NBN EN 12259-1 en hebben de volgende kenmerken : - zij zijn van het conventionele type, hangend of staand; - hun nominale werkingstemperatuur bedraagt 68° C of minder; - hun K-factor ligt tussen 75 en 85. De K-factor komt overeen met het debiet in l/min van een sprinkler onderworpen aan een druk van 1 bar.

De sprinklers worden geïnstalleerd onder het plafond op maximaal 30 cm afstand ervan of worden in het plafond ingebouwd.

Als de oppervlakte van het lokaal kleiner is dan of gelijk aan 12 m², wordt één sprinkler geïnstalleerd in het midden van het vertrek.

Als de oppervlakte van het lokaal groter dan 12 m² en kleiner is dan of gelijk aan 24 m², worden twee sprinklers centraal in het vertrek geïnstalleerd, waarbij er tussen beide een afstand van minimaal 2 m en maximaal 4 m is. 5.1.4.3.3 Kenmerken van de leidingen De leidingen van het systeem zijn in staal.

De leidingen van het systeem en die van het systeem naar de waterteller van het gebouw hebben een nominale diameter (intern) van minimum 25 mm.

De leidingen worden vastgemaakt aan de wanden of ingebouwd, ook in het lokaal voor de opslag van het huisvuil. 5.1.4.3.4 Waterstromingsalarm De watertoevoerleiding is uitgerust met een alarm dat geplaatst wordt buiten het lokaal voor de opslag van het huisvuil en voldoet aan de norm NBN EN 12259-2 of de norm NBN EN 12259-5.

De leidingen van het systeem mogen stroomafwaarts van de alarminrichting alleen maar worden gebruikt voor het automatisch blussen van het lokaal voor de opslag van het huisvuil.".

Art. 51.In punt 5.1.5.1 "Verticale kokers", eerste lid, punt 1 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende : "De vrije verluchtingsdoorsnede kan uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen wordt : - automatisch bij detectie van een brand in de koker; - automatisch bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie; - automatisch bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid); - manueel via een bediening op een evacuatieniveau op een in akkoord met de brandweer bepaalde plaats.

Indien de vrije verluchtingsdoorsnede van een koker uitgerust is met een gemotoriseerde verluchtingsklep, moeten de eventuele gasleidingen in deze koker beantwoorden aan de voorschriften van de NBN D 51-003 voor de leidingen en verbindingen in een niet-verluchte technische koker.".

Art. 52.In punt 5.2 "Parkeergebouwen" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De wanden van deze lokalen vertonen EI 60 en : - ofwel geschiedt de toegang door een sas met wanden EI 60 en zelfsluitende deuren EI1 30; - ofwel geschiedt de toegang tot elk lokaal door een zelfsluitende deur EI1 60.". 2° Tussen het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Eén enkele uitgang per bouwlaag (binnentrappenhuis, buitentrap, rechtstreekse uitgang naar buiten of hellende rijweg op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt) is evenwel voldoende op voorwaarde : - dat het parkeergebouw zich in de hoogte uitstrekt over maximum twee bouwlagen; - dat geen enkele van deze beide bouwlagen zich op meer dan twee bouwlagen boven of onder het uitritniveau voor voertuigen bevindt; - dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 15 m van de toegang tot de evacuatieweg naar de uitgang bevindt; - en dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 30 m van de toegang tot de uitgang bevindt.".

Art. 53.Punt 6.1 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "6.1 Liften en goederenliften. 6.1.1 Algemeen. 6.1.1.1 De machine en de bijhorende onderdelen van een lift en/of goederenlift zijn niet toegankelijk, behalve voor het onderhoud, de controle en de noodgevallen. De aandrijving bevindt zich : - ofwel in een machinekamer; - ofwel in de schacht, met uitzondering van de oleohydraulische liften, waarvoor de aandrijving, met inbegrip van het oliereservoir, zich uitsluitend in een machinekamer moet bevinden.

De controleorganen mogen toegankelijk zijn vanaf het liftbordes, op voorwaarde dat ze de vereiste brandwerendheid van de bordeswand of de wand van de schacht waarin ze worden geplaatst niet nadelig beïnvloeden. 6.1.1.2 In geval van abnormale stijging van de temperatuur van de machine en/of van de andere elektrische uitrustingen, moeten de liften stoppen op een bordes zodat de passagiers kunnen uitstappen.

Een automatische terugkeer naar de normale werking is enkel mogelijk na voldoende afkoeling. 6.1.1.3 In de schacht(en) mag geen enkele blusinrichting met water opgesteld staan. 6.1.2 Opvatting. 6.1.2.1 Het geheel bestaande uit één of meer schachten en de eventuele machinekamer, alsook liftbordessen die een sas moeten vormen, is omsloten door wanden met EI 60.

Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze beantwoorden aan de eisen gesteld in punt 3.5.

De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas hebben EI1 30 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.

Als de oppervlakte van het sas kleiner is dan de oppervlakte van de liftkooi, is de toegangsdeur tussen het compartiment en het sas, een bij brand zelfsluitend draaideur EI1 30 bediend door een branddetectie-installatie die minstens het volgende omvat : - een rookdetectie in de liftschacht; - en een rookdetectie in het compartiment in de omgeving van de toegangsdeur tot het sas.

Het toegangsbordes van de lift(en) mag deel uitmaken van de evacuatieweg.

In de gevallen bedoeld in punt 4.2.2.8, mogen het liftbordes en het trapbordes gemeenschappelijk zijn. Het trappenhuis en de liftkoker vormen dan slechts één geheel.

In een middelhoog gebouw met niet meer dan 6 appartementen per bouwlaag die door eenzelfde trappenhuis bediend worden, mag de gemeenschappelijke hal van die appartementen als sas van de liften dienen.

De deuren die uitgeven op de gemeenschappelijke hal van die appartementen, mogen openen in de tegengestelde richting van de evacuatie en niet zelfsluitend zijn. 6.1.2.2 Het geheel van de schachtdeuren van de lift heeft E 30. De brandwerendheid volgens de norm NBN EN 81-58, waarbij de bordeswand aan de kant van het bordes aan het vuur blootgesteld wordt. De bordeswand zal beproefd worden met de eventuele bedienings- en controleorganen die daarvan deel uitmaken.

De volgens andere methodes geteste schachtdeuren worden aanvaard overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften, op voorwaarde dat ze ten minste dezelfde graad van brandweerstand hebben. 6.1.2.3 De voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 zijn niet vereist in de volgende gevallen : a) op alle bouwlagen bediend door de lift, indien deze lift de bouwlagen van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen bedient; b) op bouwlagen bediend door de lift die deel uitmaken van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen en dat geen parkeercompartiment vormt, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2; c) op de bouwlagen waar de lift rechtstreeks in de buitenlucht uitgeeft, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2. 6.1.2.4 Liften en goederenliften waarvan de aandrijving zich in een machinekamer bevindt.

De binnenwanden van de machinekamer die niet uitgeven op de liftschacht hebben EI 60.

De deuren of valluiken in deze wanden hebben EI1 30.

De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer. 6.1.2.5 Oleohydraulische liften.

De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. De wanden van de machinekamer hebben EI 120, ook de wanden die uitgeven op de liftschacht.

De toegang tot de machinekamer gebeurt : - ofwel door een sas met de volgende kenmerken : 1. twee zelfsluitende deuren EI1 30 bevatten;2. wanden EI 120 hebben;3. een minimale oppervlakte van 2 m² hebben;4. gescheiden zijn van de overlopen en de sassen van de trappenhuizen en geen deel uitmaken van de evacuatieweg; - ofwel door een zelfsluitende deur EI1 60 die niet uitgeeft op een trappenhuis.

De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.

Het peil van de deurdrempels van de machinekamer is zodanig verhoogd dat de kuip die op die manier gevormd wordt, een inhoud heeft die ten minste gelijk is aan 1,2 maal de olie-inhoud van de machines.

De elektrische apparatuur evenals de elektrische en hydraulische leidingen die van de machinekamer naar de liftschacht lopen, zijn hoger aangebracht dan het hoogste peil dat de uitgelopen olie in de machinekamer kan bereiken.

De ruimte rond de doorboringen voor deze leidingen, moet gedicht worden met een dichtingssysteem met EI 120.

Een thermische onderbreker is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de aandrijfmotor van de pomp.

Kenmerken van de olie : - Vlampunt in open vat : ? 190 ° C - Verbrandingspunt : ? 200 ° C - Zelfontbrandingspunt : ? 350 ° C 6.1.3 Verluchting. 6.1.3.1 De schacht, de machinekamer of het geheel schacht en machinekamer worden op een natuurlijke manier verlucht via buitenluchtmonden.

De schacht of het geheel schacht en machinekamer mogen echter verlucht worden via binnenluchtmonden op voorwaarde dat de opvatting van de lift voldoet aan : - ofwel het geval beschreven in a) van punt 6.1.2.3; - ofwel het geval beschreven in b) van punt 6.1.2.3 in zoverre dat de bouwlagen waar de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 niet zijn vereist, zich boven de overige bouwlagen bevinden. 6.1.3.2 De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale oppervlakte van de ruimte waaruit de lucht wordt afgevoerd.

De schacht en de machinekamer van een oleohydraulische lift moeten echter afzonderlijk van elkaar verlucht worden. 6.1.3.3 De verluchtingsopeningen mogen uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen : - automatisch bevolen wordt om de gebruikers van de lift een toereikende verluchting te verzekeren, zelfs bij een langdurige stilstand; - automatisch bevolen wordt bij een abnormale temperatuursstijging van de machine en/of de controleorganen; - automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in de liftschacht en/of in de machinekamer; - automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie; - automatisch bevolen wordt bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid); - manueel via een bediening op een evacuatieniveau. 6.1.4 Werking bij brand.

De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.

Het werkingsprincipe van de liften bij brand bestaat eruit dat wanneer een signaal dat op een brand wijst wordt ontvangen van de branddetectie-installatie of een manuele oproepvoorziening, de liftkooi naar het aangeduide liftbordes wordt gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen. 6.1.4.1 De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-73. 6.1.4.2 Het bordes van de lift op het evacuatieniveau wordt vastgelegd als aangeduide liftbordes. 6.1.4.3 Elke liftbatterij is minstens voorzien van een manuele oproepvoorziening op een evacuatieniveau.

Bovendien, als het gebouw uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie of met een branddetectie-installatie in de liftschachten en/of in de machinekamers, moet deze installatie in geval van brand een signaal doorgeven naar de liften. 6.1.4.4 Wanneer er een algemene of gedeeltelijke detectie in het gebouw vereist is en de machinerie van de liften en goederenliften bevindt zich in de schacht, dient een rookdetectie geplaatst te worden in de schacht. 6.1.4.5 Indien door een branddetectie-installatie een brand gedetecteerd wordt op het bordes dat overeenstemt met het aangeduide hoofdbordes, moet de lift een of meer bijkomende elektrische signalen krijgen opdat de liftkooi naar het aangeduide vervangende bordes wordt afgeleid. 6.1.4.6 Wanneer de liften bij brand op het aangeduide bordes staan, moet de mogelijkheid bestaan dat de brandweer gemakkelijk kan controleren dat de liftkooien daar staan en dat niemand in de lift opgesloten is.

Liften die, bij hun komst op het aangeduide bordes, met open deuren stilstaan en buiten normale werking worden gesteld, voldoen aan deze vereiste. 6.1.4.7 De lift kan enkel terug in normale werking gesteld worden door een bevoegde persoon. 6.1.4.8 Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen : - Punt 6.1.4.1 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.".

Art. 54.Punt 6.4 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "6.4 Speciale liften.

De speciale liften en de werking ervan bij brand beantwoorden aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften. 6.4.1 Liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit.

Wanneer een lift bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit verplicht wordt, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften, bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1. 6.4.1.1 Deze lift moet zodanig ontworpen en gebouwd worden dat de toegang en het gebruik door personen met beperkte mobiliteit niet belemmerd of verhinderd wordt. 6.4.1.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi. 6.4.1.3 De liftkooien zijn ten minste toegankelijk voor een persoon in een rolstoel en een begeleidende persoon.

De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte). 6.4.1.4 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,90 m. 6.4.1.5 De evacuatie gebeurt onder toezicht van een bevoegd persoon.

Hiertoe is de lift uitgerust met een schakelaar met "evacuatiesleutel" die het mogelijk maakt dat een bevoegd persoon de bediening van de lift overneemt. 6.4.1.6 Een lichtsignaal licht op als een lift die bestemd is voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit in evacuatiemodus is.

De minimale afmetingen van het signaal zijn 6 cm (breedte) x 3 cm (hoogte).

Het lichtsignaal wordt boven of naast elke schachtdeur geplaatst, op een hoogte tussen 1,8 m en 2,5 m boven het vloerpeil, en in de liftkooi op een hoogte tussen 1,6 m en 1,8 m. 6.4.1.7 De lift moet een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is.

Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen de liftkooi, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties.

De communicatie-uitrusting in de liftkooi en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.

De bedrading van het communicatiesysteem moet in de liftschacht en/of in voorkomend geval in de machinekamer geïnstalleerd zijn. 6.4.1.8 Met uitzondering van de liften die slechts twee bouwlagen bedienen, moet elk liftbordes moet een intercomsysteem bevatten dat mondelinge tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen elk liftbordes, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties, zodat de bouwlagen waarop personen met beperkte mobiliteit die dienen geëvacueerd te worden zich bevinden kunnen herkend worden en deze informatie aan de persoon belast met de evacuatie kan doorgegeven worden.

De communicatie-uitrusting op elk liftbordes en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.

Het communicatiesysteem is zo ontworpen dat de werking ervan verzekerd blijft in geval van defect van het communicatiesysteem van de liftkooi bedoeld in punt 6.4.1.7. 6.4.2 Liften bestemd voor de brandweer.

Als het gebouw uitgerust is met een of meer liften bestemd voor de brandweer, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1. 6.4.2.1 De liften bestemd voor de brandweer en de werking ervan in geval van brand beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-72. 6.4.2.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoordt aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi. 6.4.2.3 Als er in een liftbatterij geen muur EI 60 is voorzien om de lift bestemd voor de brandweer af te scheiden van de andere liften in een dezelfde schacht, dan moeten alle liften en hun elektrische uitrusting dezelfde bescherming tegen brand hebben als de lift bestemd voor de brandweer. 6.4.2.4 De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 2,1 m (diepte). 6.4.2.5 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m. 6.4.2.6 Op het bordes van het toegangsniveau van de brandweer is een schakelaar met "brandweersleutel" voorzien die de brandweer toelaat om de bediening van de lift over te nemen. 6.4.2.7 De lift moet de verst van het toegangsniveau van de brandweer gelegen verdieping kunnen bereiken in minder dan 60 seconden na het sluiten van de deuren. 6.4.3 Afwijkende bepalingen.

Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen : - Punt 6.4.1.4 : De schachtdeuren van liften ontworpen voor 1 april 2017, openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m. - Punten 6.4.1.6, 6.4.1.7 en 6.4.1.8 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017. - Punten 6.4.2 : Niet van toepassing.".

Art. 55.In punt 6.5.2, vierde lid van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt de bepaling onder e) vervangen als volgt : "e) de speciale liften bedoeld in punt 6.4.".

Art. 56.In punt 6.7.1.3 "Beperking van het hergebruik van lucht" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5"; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "In beide gevallen moet een rookdetectie worden geïnstalleerd in de recyclagelucht voor de rookklep.Als er rook wordt gedetecteerd in de recyclagelucht worden de luchtbehandelingsgroepen stilgelegd, de rookkleppen afgesloten en, in het tweede geval, wordt het kanalenstelsel voor de afvoer naar buiten van de recyclagelucht automatisch geopend en is klaar om te werken wanneer de luchtbehandelingsgroepen in werking worden gezet door de brandweer." 3° in het vierde lid worden de woorden "brandwerende klep" vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "met een debiet kleiner dan of gelijk aan 5000 m®/h, die slechts één enkel lokaal bedienen" vervangen door de woorden "die slechts één enkel lokaal bedienen met een totaal debiet kleiner of gelijk aan 5000 m®/h".

Art. 57.In punt 6.7.2.1 "Luchtkanalen in evacuatiewegen", derde lid, van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "In de evacuatiewegen, blijven" worden opgeheven;2° de woorden "in de evacuatiewegen" worden ingevoegd tussen de woorden "De afzuigkanalen" en de woorden "met hun ophangingen";3° de woorden "in geval van brand ten minste een ½ h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens ½ h".

Art. 58.In punt 6.7.2.2 "Afzuigkanalen van collectieve keukens", derde lid, van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "blijven in geval van brand ten minste een ½ h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens ½ h".

Art. 59.In punt 6.7.3.2 "Doorgangen met brandwerende kleppen", van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "Deze klep kan evenwel uit de as van de wand geplaatst worden en door een kanaal met deze doorvoerde wand verbonden worden voor zover het geheel van kanaal en klep dezelfde brandweerstand (EI-S) bezit als vereist voor de doorvoerde wand;" ingevoegd tussen de woorden "a) een brandwerende klep met dezelfde brandweerstand (EI-S) als vereist voor de doorboorde wand en die voldoet aan 6.7.4 wordt geplaatst ter hoogte van de wanddoorgang" en de woorden "b) het kanaal heeft dezelfde brandweerstand".

Art. 60.Het punt 6.7.5 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties" van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt vernummerd tot het punt 6.7.6 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties".

Art. 61.In bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt in de plaats van het punt 6.7.5, dat vernummerd werd tot het punt 6.7.6 het als volgt luidende punt 6.7.5 "Rookkleppen" ingevoegd : "6.7.5 Rookkleppen Een rookklep voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. de dichtheid van de klep moet één van volgende kwaliteiten hebben : a) in gesloten stand en bij een statisch drukverschil van 500 Pa mag het luchtverlies niet meer bedragen dan 60 l/s.m²; b) klasse 3 volgens de norm NBN EN 1751;2. de pakking die gebruikt wordt om deze dichtheid te bekomen, moet gedurende 2 h bestand zijn tegen temperaturen die schommelen van -20° C tot 100° C, waarna de klep aan de bovenvermelde dichtheidsproef nog voldoet;3. het sluitingssysteem van de rookklep heeft een positieve veiligheid.

Art. 62.In punt 6.8.5.3.1, tweede lid, van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt het woord "gebruikte" opgeheven.

Art. 63.In punt 6.8.5.4.1 van bijlage 3/1 van het hetzelfde besluit wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", tenzij het gehele gebouw is uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler". HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van bijlage 4 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 64.Punt 0.2 van bijlage 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "0.2 Toepassingsgebied. 0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 31 december 1997 en voor 1 december 2012 : 1. de hoge gebouwen;2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn;3. de lokalen of delen van hoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m², onder de volgende voorwaarden : - in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit is kleiner dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw; - de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen; - er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden. 0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen; 2. de gebouwen bedoeld in punt 4 van het punt 0.2.1 van bijlage 3.

Art. 65.In punt 5.1.2 "Stookafdelingen en bijhorigheden", eerste lid van bijlage 4 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van bijlage 4/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 66.Punt 0.2 van bijlage 4/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "0.2 Toepassingsgebied. 0.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 1 december 2012 : 1. de hoge gebouwen;2. de uitbreidingen van gebouwen die na realisatie een hoog gebouw zijn;3. de lokalen of delen van hoge gebouwen waarin een industriële activiteit plaatsvindt en waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 500 m², onder de volgende voorwaarden : - in het gebouw hoofdzakelijk niet-industriële activiteiten plaats vinden en de totale oppervlakte van de lokalen met industriële activiteit kleiner is dan de overblijvende oppervlakte van het gebouw; - de industriële activiteiten in deze lokalen de niet-industriële activiteiten in hetzelfde compartiment ondersteunen; - er geen lokalen met nachtbezetting zijn in het compartiment waarin er industriële activiteiten plaatsvinden. 0.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen; 2. de gebouwen bedoeld in punt 4 van het punt 0.2.1 van bijlage 3/1.

Art. 67.In punt 2.1, vierde lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het punt b) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw is ingediend voor 1 april 2017," ingevoegd tussen de woorden "indien de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m²;" en de woorden "ingeval de duplex zich op de hoogste twee bouwlagen van het gebouw bevindt"; 2° een bepaling onder b/1) wordt ingevoegd luidende : "b/1) de hoogte van een compartiment mag zich uitstrekken over drie boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (triplex), voor zover de som van hun gecumuleerde oppervlakte de 300 m² niet overschrijdt, en dat dit compartiment is uitgerust met een automatische branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding geeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's;"; 3° in het punt c) worden de woorden "voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning is ingediend voor 1 april 2017, mogen" ingevoegd voor de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en wordt het woord "mogen" opgeheven tussen de woorden "de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping)" en de woorden "eveneens één compartiment vormen, op voorwaarde dat".

Art. 68.In punt 3.4.2, tweede lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "EI 30" vervangen door de woorden "E 30".

Art. 69.In punt 3.5.1.1 "Ter hoogte van de scheiding tussen compartimenten" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "(lichte gevel)" opgeheven; 2° in het eerste lid wordt de zin "Deze bevestigingen moeten beschermd zijn tegen een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment." vervangen als volgt : "Met uitzondering van de gebouwen die uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie, moeten deze bevestigingen R 60 zijn ten opzichte van een brand in een onderliggend en naastgelegen compartiment."; 3° in het tweede lid worden de woorden "EI 120" telkens vervangen door de woorden "EI 60".

Art. 70.Punt 4.2.2.7 van bijlage 4/1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "4.2.2.7 Alleen de volgende voorwerpen zijn toegelaten in de trappenhuizen : - detectiemiddelen; - blusmiddelen, met uitzondering van de muurhaspels; - signalisatietoestellen; - verlichtingstoestellen; - verwarmingstoestellen; - ventilatieinrichtingen; - ontrokingsinrichtingen.

De elektrische leidingen, de verluchtingskokers en de ontrokingskokers zijn alleen toegelaten als zij slechts dienen voor de werking van de voornoemde voorwerpen die in het trappenhuis geïnstalleerd zijn.

Waterleidingen zijn toegelaten in de trappenhuizen.

Elke andere leiding is verboden in de trappenhuizen.".

Art. 71.Punt 4.4.3 "Op een bouwlaag die geen evacuatieniveau is" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : "Deze vereiste is niet van toepassing op de compartimenten met uitsluitend dagbezetting waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m² op voorwaarde : - dat deze compartimenten zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie van het type sprinkler; - dat het gebouw is uitgerust met een automatisch branddetectie van het type totale bewaking die automatisch een aanduiding van de brandmelding en de plaats ervan aangeeft en waarvan de detectoren aangepast zijn aan de aanwezige risico's; - en dat de producten die gebruikt worden voor de bekleding van verticale wanden, plafonds en vloeren van die compartimenten voldoen aan de vereisten inzake reactie bij brand op de evacuatiewegen.".

Art. 72.In punt 5.1.2.1 "Stookafdelingen met een totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in het lokaal groter dan of gelijk aan 70 kW", eerste lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit, worden de woorden "+A1 : 1996" ingevoegd na de woorden "NBN B 61-001".

Art. 73.In punt 5.1.4.2 "Lokaal voor de opslag van het huisvuil" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden het tweede lid vervangen als volgt : "Het lokaal is toegankelijk : a) ofwel via een sas met de volgende kenmerken : 1.zelfsluitende deuren EI1 30; 2. wanden EI 120;3. minimale oppervlakte 2 m²;b) ofwel door een zelfsluitende deur EI1 30 op voorwaarde dat het lokaal voor de opslag van het huisvuil is uitgerust met een automatische blusinstallatie. Deze automatische blusinstallatie wordt verondersteld conform te zijn als zij beantwoordt aan de voorschriften van het punt 5.1.4.3.".

Art. 74.In bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt een punt 5.1.4.3 ingevoegd, luidende : "5.1.4.3 Type-oplossing voor de lokalen voor de opslag van het huisvuil - Automatisch blussysteem van het type sprinkler rechtstreeks aangesloten op het openbaar waterleidingnet.

Deze type-oplossing is slechts van toepassing op een lokaal voor de opslag van het huisvuil waarvan de oppervlakte kleiner is dan of gelijk aan 24 m².

Deze type-oplossing beschrijft een automatisch blussysteem met water aangesloten op het openbaar waterleidingnet zonder verplichte plaatsing van overdrukapparatuur (bv. pomp). Dit systeem is een installatie waarbij de leidingen altijd gevuld zijn met water. 5.1.4.3.1 Omgevings- en werkingsvoorwaarden Het volledige automatische blussysteem, met inbegrip van het lokaal voor de opslag van het huisvuil en de leidingen er naartoe tot aan de waterteller van het gebouw, moet worden beschermd tegen vorst.

De druk van het water in dit systeem mag 12 bar niet overschrijden.

Dit automatisch blussysteem moet permanent in staat zijn om te werken, behalve tijdens testen, controles of onderhoud (alle kranen in de toevoerleidingen en de kranen in het systeem zelf in open stand, onderdelen onderhouden in goede staat van werking,...). 5.1.4.3.2 Kenmerken voor ontwerp en installatie van sprinklers De sprinklers zijn conform de norm NBN EN 12259-1 en hebben de volgende kenmerken : - zij zijn van het conventionele type, hangend of staand; - hun nominale werkingstemperatuur bedraagt 68° C of minder; - hun K-factor ligt tussen 75 en 85. De K-factor komt overeen met het debiet in l/min van een sprinkler onderworpen aan een druk van 1 bar.

De sprinklers worden geïnstalleerd onder het plafond op maximaal 30 cm afstand ervan of worden in het plafond ingebouwd.

Als de oppervlakte van het lokaal kleiner is dan of gelijk aan 12 m², wordt één sprinkler geïnstalleerd in het midden van het vertrek.

Als de oppervlakte van het lokaal groter dan 12 m² en kleiner is dan of gelijk aan 24 m², worden twee sprinklers centraal in het vertrek geïnstalleerd, waarbij er tussen beide een afstand van minimaal 2 m en maximaal 4 m is. 5.1.4.3.3 Kenmerken van de leidingen De leidingen van het systeem zijn in staal.

De leidingen van het systeem en die van het systeem naar de waterteller van het gebouw hebben een nominale diameter (intern) van minimum 25 mm.

De leidingen worden vastgemaakt aan de wanden of ingebouwd, ook in het lokaal voor de opslag van het huisvuil. 5.1.4.3.4 Waterstromingsalarm De watertoevoerleiding is uitgerust met een alarm dat geplaatst wordt buiten het lokaal voor de opslag van het huisvuil en voldoet aan de norm NBN EN 12259-2 of de norm NBN EN 12259-5.

De leidingen van het systeem mogen stroomafwaarts van de alarminrichting alleen maar worden gebruikt voor het automatisch blussen van het lokaal voor de opslag van het huisvuil.".

Art. 75.In punt 5.1.5.1 "Verticale kokers", eerste lid, punt 1 van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende : "De vrije verluchtingsdoorsnede kan uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen wordt : - automatisch bij detectie van een brand in de koker; - automatisch bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie; - automatisch bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid); - manueel via een bediening op een evacuatieniveau op een in akkoord met de brandweer bepaalde plaats.

Indien de vrije verluchtingsdoorsnede van een koker uitgerust is met een gemotoriseerde verluchtingsklep, moeten de eventuele gasleidingen in deze koker beantwoorden aan de voorschriften van de NBN D 51-003 voor de leidingen en verbindingen in een niet-verluchte technische koker.".

Art. 76.In punt 5.2 "Parkeergebouwen" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De wanden van deze lokalen vertonen EI 120 en : - ofwel geschiedt de toegang door een sas met wanden EI 120 en zelfsluitende deuren EI1 30; - ofwel geschiedt de toegang tot elk lokaal door een zelfsluitende deur EI1 60.". 2° Tussen het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Eén enkele uitgang per bouwlaag (binnentrappenhuis, buitentrap, rechtstreekse uitgang naar buiten of hellende rijweg op de bouwlaag die het dichtst bij het uitritniveau ligt) is evenwel voldoende op voorwaarde : - dat het parkeergebouw zich in de hoogte uitstrekt over maximum twee bouwlagen; - dat geen enkele van deze beide bouwlagen zich op meer dan twee bouwlagen boven of onder het uitritniveau voor voertuigen bevindt; - dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 15 m van de toegang tot de evacuatieweg naar de uitgang bevindt; - en dat geen enkel punt van het parkeergebouw zich op een afstand verder dan 30 m van de toegang tot de uitgang bevindt.".

Art. 77.Punt 6.1 van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "6.1 Liften en goederenliften. 6.1.1 Algemeen. 6.1.1.1 De machine en de bijhorende onderdelen van een lift en/of goederenlift zijn niet toegankelijk, behalve voor het onderhoud, de controle en de noodgevallen. De aandrijving bevindt zich : - ofwel in een machinekamer; - ofwel in de schacht, met uitzondering van de oleohydraulische liften, waarvoor de aandrijving, met inbegrip van het oliereservoir, zich uitsluitend in een machinekamer moet bevinden.

De controleorganen mogen toegankelijk zijn vanaf het liftbordes, op voorwaarde dat ze de vereiste brandwerendheid van de bordeswand of de wand van de schacht waarin ze worden geplaatst niet nadelig beïnvloeden. 6.1.1.2 In geval van abnormale stijging van de temperatuur van de machine en/of van de andere elektrische uitrustingen, moeten de liften stoppen op een bordes zodat de passagiers kunnen uitstappen.

Een automatische terugkeer naar de normale werking is enkel mogelijk na voldoende afkoeling. 6.1.1.3 In de schacht(en) mag geen enkele blusinrichting met water opgesteld staan. 6.1.2 Opvatting. 6.1.2.1 Het geheel bestaande uit één of meer schachten en de eventuele machinekamer, alsook liftbordessen die een sas moeten vormen, is omsloten door wanden met EI 120.

Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze beantwoorden aan de eisen gesteld in punt 3.5.

De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas hebben EI1 30 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand.

Als de oppervlakte van het sas kleiner is dan de oppervlakte van de liftkooi, is de toegangsdeur tussen het compartiment en het sas, een bij brand zelfsluitend draaideur EI1 30 bediend door een branddetectie-installatie die minstens het volgende omvat : - een rookdetectie in de liftschacht; - en een rookdetectie in het compartiment in de omgeving van de toegangsdeur tot het sas.

Het toegangsbordes moet gescheiden zijn van de overlopen en de sassen van de trappenhuizen, en mag geen deel uitmaken van de evacuatieweg, behalve in de gevallen bedoeld in 4.2.2.8 en 4.2.2.9. 6.1.2.2 Het geheel van de schachtdeuren van de lift heeft E 30. De brandwerendheid volgens de norm NBN EN 81-58, waarbij de bordeswand aan de kant van het bordes aan het vuur blootgesteld wordt. De bordeswand zal beproefd worden met de eventuele bedienings- en controleorganen die daarvan deel uitmaken.

De volgens andere methodes geteste schachtdeuren worden aanvaard overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften, op voorwaarde dat ze ten minste dezelfde graad van brandweerstand hebben. 6.1.2.3 De voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 zijn niet vereist in de volgende gevallen : a) op alle bouwlagen bediend door de lift, indien deze lift de bouwlagen van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen bedient; b) op bouwlagen bediend door de lift die deel uitmaken van slechts één compartiment bestaande uit meerdere bouwlagen en dat geen parkeercompartiment vormt, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2; c) op de bouwlagen waar de lift rechtstreeks in de buitenlucht uitgeeft, indien de opvatting van deze lift op de overige bouwlagen wel voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2. 6.1.2.4 Liften en goederenliften waarvan de aandrijving zich in een machinekamer bevindt.

De binnenwanden van de machinekamer die niet uitgeven op de liftschacht hebben EI 120.

De deuren of valluiken in deze wanden hebben EI1 60.

De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer. 6.1.2.5 Oleohydraulische liften.

De machinekamer is van de liftschacht gescheiden. De wanden van de machinekamer hebben EI 120, ook de wanden die uitgeven op de liftschacht.

De toegang tot de machinekamer gebeurt : - ofwel door een sas met de volgende kenmerken : 1. twee zelfsluitende deuren EI1 30 bevatten;2. wanden EI 120 hebben;3. een minimale oppervlakte van 2 m² hebben;4. gescheiden zijn van de overlopen en de sassen van de trappenhuizen en geen deel uitmaken van de evacuatieweg; - ofwel door een zelfsluitende deur EI1 60 die niet uitgeeft op een trappenhuis.

De brandweer is verzekerd van de toegang tot de machinekamer.

Het peil van de deurdrempels van de machinekamer is zodanig verhoogd dat de kuip die op die manier gevormd wordt, een inhoud heeft die ten minste gelijk is aan 1,2 maal de olie-inhoud van de machines.

De elektrische apparatuur evenals de elektrische en hydraulische leidingen die van de machinekamer naar de liftschacht lopen, zijn hoger aangebracht dan het hoogste peil dat de uitgelopen olie in de machinekamer kan bereiken.

De ruimte rond de doorboringen voor deze leidingen, moet gedicht worden met een dichtingssysteem met EI 120.

Een thermische onderbreker is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de aandrijfmotor van de pomp.

Kenmerken van de olie : - Vlampunt in open vat : ? 190 ° C - Verbrandingspunt : ? 200 ° C - Zelfontbrandingspunt : ? 350 ° C 6.1.3 Verluchting. 6.1.3.1 De schacht, de machinekamer of het geheel schacht en machinekamer worden op een natuurlijke manier verlucht via buitenluchtmonden.

De schacht of het geheel schacht en machinekamer mogen echter verlucht worden via binnenluchtmonden op voorwaarde dat de opvatting van de lift voldoet aan : - ofwel het geval beschreven in a) van punt 6.1.2.3; - ofwel het geval beschreven in b) van punt 6.1.2.3 in zoverre dat de bouwlagen waar de voorschriften van de punten 6.1.2.1 en 6.1.2.2 niet zijn vereist, zich boven de overige bouwlagen bevinden. 6.1.3.2 De verluchtingsopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale oppervlakte van de ruimte waaruit de lucht wordt afgevoerd.

De schacht en de machinekamer van een oleohydraulische lift moeten echter afzonderlijk van elkaar verlucht worden. 6.1.3.3 De verluchtingsopeningen mogen uitgerust worden met gemotoriseerde verluchtingskleppen waarvan de opening als volgt bevolen : - automatisch bevolen wordt om de gebruikers van de lift een toereikende verluchting te verzekeren, zelfs bij een langdurige stilstand; - automatisch bevolen wordt bij een abnormale temperatuursstijging van de machine en/of de controleorganen; - automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in de liftschacht en/of in de machinekamer; - automatisch bevolen wordt bij de detectie van een brand in het gebouw, indien dit uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie; - automatisch bevolen wordt bij een defect aan de energiebron, de voeding of de bediening (toestel met positieve veiligheid); - manueel via een bediening op een evacuatieniveau. 6.1.4 Werking bij brand.

De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften.

Het werkingsprincipe van de liften bij brand bestaat eruit dat wanneer een signaal dat op een brand wijst wordt ontvangen van de branddetectie-installatie of een manuele oproepvoorziening, de liftkooi naar het aangeduide liftbordes wordt gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen. 6.1.4.1 De werking van de liften bij brand beantwoordt aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-73. 6.1.4.2 Het bordes van de lift op het evacuatieniveau wordt vastgelegd als aangeduide liftbordes. 6.1.4.3 Elke liftbatterij is minstens voorzien van een manuele oproepvoorziening op een evacuatieniveau.

Bovendien, als het gebouw uitgerust is met een algemene branddetectie-installatie of met een branddetectie-installatie in de liftschachten en/of in de machinekamers, moet deze installatie in geval van brand een signaal doorgeven naar de liften. 6.1.4.4 Wanneer er een algemene of gedeeltelijke detectie in het gebouw vereist is en de machinerie van de liften en goederenliften bevindt zich in de schacht, dient een rookdetectie geplaatst te worden in de schacht. 6.1.4.5 Indien door een branddetectie-installatie een brand gedetecteerd wordt op het bordes dat overeenstemt met het aangeduide hoofdbordes, moet de lift een of meer bijkomende elektrische signalen krijgen opdat de liftkooi naar het aangeduide vervangende bordes wordt afgeleid. 6.1.4.6 Wanneer de liften bij brand op het aangeduide bordes staan, moet de mogelijkheid bestaan dat de brandweer gemakkelijk kan controleren dat de liftkooien daar staan en dat niemand in de lift opgesloten is.

Liften die, bij hun komst op het aangeduide bordes, met open deuren stilstaan en buiten normale werking worden gesteld, voldoen aan deze vereiste. 6.1.4.7 De lift kan enkel terug in normale werking gesteld worden door een bevoegde persoon. 6.1.4.8 Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen : - Punt 6.1.4.1 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017.".

Art. 78.Punt 6.4 van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "6.4 Speciale liften.

De speciale liften en de werking ervan bij brand beantwoorden aan de volgende voorschriften of elke andere regel van goed vakmanschap die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 april 2016 betreffende het op de markt brengen van liften en veiligheidscomponenten voor liften. 6.4.1 Liften bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit.

Wanneer een lift bestemd voor het evacueren van personen met beperkte mobiliteit verplicht wordt, moet deze voldoen aan de volgende voorschriften, bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1. 6.4.1.1 Deze lift moet zodanig ontworpen en gebouwd worden dat de toegang en het gebruik door personen met beperkte mobiliteit niet belemmerd of verhinderd wordt. 6.4.1.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoorden aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi. 6.4.1.3 De liftkooien zijn ten minste toegankelijk voor een persoon in een rolstoel en een begeleidende persoon.

De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte). 6.4.1.4 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,90 m. 6.4.1.5 De evacuatie gebeurt onder toezicht van een bevoegd persoon.

Hiertoe is de lift uitgerust met een schakelaar met "evacuatiesleutel" die het mogelijk maakt dat een bevoegd persoon de bediening van de lift overneemt. 6.4.1.6 Een lichtsignaal licht dat op als een lift die bestemd is voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit in evacuatiemodus is.

De minimale afmetingen van het signaal zijn 6 cm (breedte) x 3 cm (hoogte).

Het lichtsignaal wordt boven of naast elke schachtdeur geplaatst, op een hoogte tussen 1,8 m en 2,5 m boven het vloerpeil, en in de liftkooi op een hoogte tussen 1,6 m en 1,8 m. 6.4.1.7 De lift een moet intercomsysteem bevatten dat mondeling tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is.

Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen de liftkooi, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties.

De communicatie-uitrusting in de liftkooi en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.

De bedrading van het communicatiesysteem moet in de liftschacht en/of in voorkomend geval in de machinekamer geïnstalleerd zijn. 6.4.1.8 Met uitzondering van de liften die slechts twee bouwlagen bedienen, elk liftbordes moet een intercomsysteem bevatten dat mondeling tweerichtingscommunicatie toelaat als de lift in evacuatiemodus is. Dit systeem moet toelaten om te communiceren tussen elk liftbordes, het evacuatieniveau en de machinekamer of het paneel van de hulpverleningsoperaties, zodat de bouwlagen waarop personen met beperkte mobiliteit die dienen geëvacueerd te worden zich bevinden kunnen herkend worden en deze informatie aan de persoon belast met de evacuatie kan doorgegeven worden.

De communicatie-uitrusting op elk liftbordes en op het evacuatieniveau moet een ingebouwde microfoon en luidspreker bevatten, een telefoon met hoorn is niet toegelaten.

Het communicatiesysteem is zo ontworpen dat de werking ervan verzekerd blijft in geval van defect van het communicatiesysteem van de liftkooi bedoeld in punt 6.4.1.7. 6.4.2 Liften bestemd voor de brandweer.

Elk compartiment en elk niveau dat uitgerust is met een lift, met uitzondering eventueel van het technische compartiment van het hogere niveau, wordt aangedaan door ten minste : a) 1 lift bestemd voor de brandweer voor de gebouwen waarvan de hoogte zich tussen 25 m en 100 m bevindt;b) 2 liften bestemd voor de brandweer voor de gebouwen waarvan de hoogte groter is dan 100 m. Deze liften bestemd voor de brandweer moeten voldoen aan de volgende voorschriften bovenop de voorschriften opgenomen in punt 6.1.

In afwijking van de eerste alinea, is een lift bestemd voor de brandweer niet vereist in de gebouwen bedoeld in punt 4.2.2.9. 6.4.2.1 De liften bestemd voor de brandweer en de werking ervan in geval van brand beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 81-72. 6.4.2.2 Op alle bouwlagen vormen de liftbordessen een sas dat beantwoorden aan de voorschriften van punt 6.1.2.1 waarbij de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan de oppervlakte van de liftkooi. 6.4.2.3 Voor de gebouwen waarvan de hoogte zich tussen 25 m en de 75 m bevindt, moeten alle liften en hun elektrische uitrusting dezelfde bescherming tegen brand hebben als de lift bestemd voor de brandweer als er in een liftbatterij geen muur EI 60 is voorzien om de lift bestemd voor de brandweer af te scheiden van de andere liften in een dezelfde schacht.

Voor de gebouwen waarvan de hoogte groter is dan 75 m, vormt elk geheel bestaande uit de schacht en de eventuele machinekamer, alsook de liftbordessen, van een lift bestemd voor de brandweer vormt een onafhankelijk geheel van de andere liften dat beantwoorden aan de voorschriften van punt 6.1.2.1. 6.4.2.4 De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 2,1 m (diepte). 6.4.2.5 De schachtdeuren openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m. 6.4.2.6 Op het bordes van het toegangsniveau van de brandweer is een schakelaar met "brandweersleutel" voorzien die de brandweer toelaat om de bediening van de lift over te nemen. 6.4.2.7 De lift moet de verst van het toegangsniveau van de brandweer gelegen verdieping kunnen bereiken in minder dan 60 seconden na het sluiten van de deuren.

Echter voor de gebouwen waarvan de hoogte groter is dan 200 m, wordt deze tijd verlengd met 1 seconde per schijf van 3 m die hoger dan 200 m gelegen is. 6.4.3 Afwijkende bepalingen.

Voor de gebouwen waarvoor de aanvraag voor de bouw werd ingediend voor 1 april 2017, gelden de volgende afwijkende bepalingen : - Punt 6.4.1.4 : De schachtdeuren van liften ontworpen voor 1 april 2017, openen en sluiten automatisch en hebben een nuttige breedte van ten minste 0,80 m. - Punten 6.4.1.6, 6.4.1.7 en 6.4.1.8 : Enkel van toepassing op liften die ontworpen of gemoderniseerd werden na 31 maart 2017. - Punt 6.4.2, 1ste alinea : Elk compartiment en elk niveau dat uitgerust is met een lift, met uitzondering eventueel van het technische compartiment van het hogere niveau, wordt aangedaan door ten minste 1 lift bestemd voor de brandweer. - Punten 6.4.2.1 en 6.4.2.3 : Niet van toepassing. - Punt 6.4.2.4 : De minimale afmetingen van de liftkooien zijn 1,1 m (breedte) x 1,4 m (diepte).".

Art. 79.In punt 6.5.2, vierde lid van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt de bepaling onder e) vervangen als volgt : "e) alle liften, met uitzondering in de gebouwen bedoeld in punt 4.2.2.9 van de niet-speciale liften die niet zijn bedoeld door punt 6.4.".

Art. 80.In punt 6.5.4 "Veiligheidsverlichting" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen als volgt : "In geval de autonome stroombron in werking treedt, worden de liftkooien van de niet-speciale liften die niet zijn bedoeld door punt 6.4 naar het aangeduide liftbordes gebracht om de passagiers daar toe te laten uit te stappen en vervolgens de lift uit de normale dienst te halen.".

Art. 81.In punt 6.7.1.3 "Beperking van het hergebruik van lucht" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5"; 2° in het derde lid wordt de zin "In beide gevallen wordt de recyclagelucht automatisch naar buiten afgevoerd, wanneer hierin rook aanwezig is." vervangen als volgt : "In beide gevallen moet een rookdetectie worden geïnstalleerd in de recyclagelucht voor de rookklep. Als er rook wordt gedetecteerd in de recyclagelucht worden de luchtbehandelingsgroepen stilgelegd, de rookkleppen afgesloten en, in het tweede geval, wordt het kanalenstelsel voor de afvoer naar buiten van de recyclagelucht automatisch geopend en is klaar om te werken wanneer de luchtbehandelingsgroepen in werking worden gezet door de brandweer." 3° in het vierde lid worden de woorden "brandwerende klep" vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "met een debiet kleiner dan of gelijk aan 5000 m®/h, die slechts één enkel lokaal bedienen" vervangen door de woorden "die slechts één enkel lokaal bedienen met een totaal debiet kleiner of gelijk aan 5000 m®/h".

Art. 82.In punt 6.7.2.1 "Luchtkanalen in evacuatiewegen", derde lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "In de evacuatiewegen, blijven" worden opgeheven;2° de woorden "in de evacuatiewegen" worden ingevoegd tussen de woorden "De afzuigkanalen" en de woorden "met hun ophangingen";3° de woorden "in geval van brand ten minste een ½ h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens ½ h".

Art. 83.In punt 6.7.2.2 "Afzuigkanalen van collectieve keukens", derde lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "blijven in geval van brand ten minste een ½ h stabiel" worden vervangen door de woorden "hebben een stabiliteit bij brand van minstens ½ h".

Art. 84.In punt 6.7.3.2 "Doorgangen met brandwerende kleppen", van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "Deze klep kan evenwel uit de as van de wand geplaatst worden en door een kanaal met deze doorvoerde wand verbonden worden voor zover het geheel van kanaal en klep dezelfde brandweerstand (EI-S) bezit als vereist voor de doorvoerde wand;" ingevoegd tussen de woorden "a) een brandwerende klep met dezelfde brandweerstand (EI-S) als vereist voor de doorboorde wand en die voldoet aan 6.7.4 wordt geplaatst ter hoogte van de wanddoorgang" en de woorden "b) het kanaal heeft dezelfde brandweerstand".

Art. 85.Het punt 6.7.5 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties" van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt vernummerd tot het punt 6.7.6 "Bediening bij brand van de aëraulische installaties".

Art. 86.In bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt in de plaats van het punt 6.7.5, dat vernummerd werd tot het punt 6.7.6 het als volgt luidende punt 6.7.5 "Rookkleppen" ingevoegd : "6.7.5 Rookkleppen Een rookklep voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. de dichtheid van de klep moet één van volgende kwaliteiten hebben : a) in gesloten stand en bij een statisch drukverschil van 500 Pa mag het luchtverlies niet meer bedragen dan 60 l/s.m²; b) klasse 3 volgens de norm NBN EN 1751;2. de pakking die gebruikt wordt om deze dichtheid te bekomen, moet gedurende 2 h bestand zijn tegen temperaturen die schommelen van -20° C tot 100° C, waarna de klep aan de bovenvermelde dichtheidsproef nog voldoet;3. het sluitingssysteem van de rookklep heeft een positieve veiligheid.

Art. 87.In punt 6.8.5.3.1, tweede lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit wordt het woord "gebruikte" opgeheven.

Art. 88.In punt 6.9.4.1 "Buitenluchtinlaten", derde en vierde lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "brandwerende klep" telkens vervangen door het woord "rookklep" en worden de woorden "6.7.4" vervangen door de woorden "6.7.5".

Art. 89.In punt 6.9.4.9 "Bediening van de installaties voor de rookafvoerventilatie", eerste lid, van bijlage 4/1 van het hetzelfde besluit worden de woorden "6.7.5" vervangen door de woorden "6.7.6". HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 90.In punt 0.2 "Toepassingsgebied" van bijlage 5 van hetzelfde besluit wordt de zin "De gestelde eisen gelden voor nieuwe gebouwen." opgeheven. HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen van bijlage 6 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 91.Punt 1.2 "Toepassingsgebied" van bijlage 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "1.2 Toepassingsgebied 1.2.1 Deze bijlage is van toepassing op de volgende op te richten gebouwen en de volgende uitbreidingen van bestaande gebouwen, waarvoor de aanvraag voor de bouw wordt ingediend vanaf 15 augustus 2009 : 1. de industriegebouwen;2. uitbreidingen die na realisatie een industriegebouw zijn;3. de lokalen of delen van industriegebouwen waarin niet-industriële activiteiten plaatsvinden en waarvan de totale oppervlakte per compartiment kleiner is dan of gelijk aan 500 m², onder volgende voorwaarden : - in het compartiment hoofdzakelijk industriële activiteiten plaats vinden;de totale oppervlakte van de lokalen voor industriële activiteit is groter dan de overblijvende oppervlakte van het compartiment; - de niet-industriële activiteiten in deze lokalen de industriële activiteiten in hetzelfde gebouw ondersteunen; - deze lokalen zich niet onder het evacuatieniveau bevinden; - het compartiment waarin niet-industriële activiteiten plaats vinden, is niet bestemd voor nachtbezetting; - het gebouw uitgerust is met een automatische branddetectie-installatie van het type algemene bewaking en een alarminstallatie; - de lokalen waarin niet-industriële activiteiten plaatsvinden, voldoen aan dezelfde voorschriften als diegene die voortvloeien uit de industriële activiteiten in hetzelfde compartiment, met uitzondering van in voorkomend geval de rook- en warmteafvoerinstallatie. - de evacuatie van die lokalen met niet-industriële activiteiten gebeurt overeenkomstig punt 7.2.2. 1.2.2 Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage zijn echter : 1. de industriegebouwen met slechts één bouwlaag, waarvan de totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m² is;2. de industriële installaties en industriële activiteiten die niet in gebouwen gelegen zijn; 3. de delen van industriegebouwen, waarin geen industriële activiteiten plaats vinden en waarvan de totale oppervlakte van de bouwlagen per compartiment groter is dan 100 m², behalve de delen van industriegebouwen bedoeld in punt 3 van het voormelde punt 1.2.1; 4. de lokalen of delen van gebouwen bedoeld in punt 3 van het punt 0.2.1 van de bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1."

Art. 92.Punt 7.2 "Af te leggen weg tot een uitgang" van bijlage 6 van hetzelfde besluit waarvan de bestaande tekst punt 7.2.1 zal vormen, wordt aangevuld met een punt 7.2.2, luidende : "7.2.2 In de lokalen en delen van gebouwen bedoeld in punt 3 van het punt 1.2.1 is de afstand die in geval van evacuatie dient afgelegd te worden niet hoger dan : - 30 m tot aan een uitgang naar een veilige plaats; - 45 m tot aan een uitgang naar een veilige plaats wanneer de toegang naar die uitgang via een evacuatieweg of een trappenhuis geschiedt en op voorwaarde dat er niet meer dan 30 m hoeft afgelegd te worden tot aan die evacuatieweg of dat trappenhuis.

Bovendien hebben de wanden van die evacuatieweg en van het trappenhuis een brandweerstand EI 60 en zijn ze uitgerust met brandwerende deuren EI1 30.". HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van bijlage 7 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen

Art. 93.In bijlage 7 van hetzelfde besluit wordt een punt 2 ingevoegd, luidende : "2 DE SASSEN 2.1 Toepassingsgebied De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op sassen vereist door de bijlagen 2, 2/1, 3, 3/1, 4 en 4/1 van dit besluit. 2.2 Uitrusting Alleen de volgende voorwerpen zijn toegelaten in de sassen : - detectiemiddelen; - blusmiddelen; - signalisatietoestellen; - verlichtingstoestellen; - verwarmingstoestellen; - ventilatieinrichtingen; - ontrokingsinrichtingen.

De elektrische leidingen, de verluchtingskokers en de ontrokingskokers zijn alleen toegelaten : - als zij slechts dienen voor de werking van de voornoemde voorwerpen die in de sas geïnstalleerd zijn, - of als de sas slechts uitgeeft op niet voor verblijf bestemde lokalen (bijvoorbeeld : technische ruimten, transformatorlokalen, bergingen, archieflokalen, lokalen voor de opslag van het huisvuil, lokalen voor tellers, verwarmingslokalen,...) of parkeergebouwen.

Waterleidingen zijn toegelaten in de sassen.

Elke andere leiding is verboden in de sassen.". HOOFDSTUK 1 2. - Slotbepalingen

Art. 94.§ 1. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2017, met uitzondering van artikel 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 2016.

Art. 95.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 7 december 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

^