gepubliceerd op 12 juli 1997
Koninklijk besluit tot oprichting van een Studiecommissie aangaande het lot van de door de leden van de Joodse gemeenschap in België achtergelaten bezittingen bij hun deportatie tijdens de oorlog 1940-1945
6 JULI 1997. Koninklijk besluit tot oprichting van een Studiecommissie aangaande het lot van de door de leden van de Joodse gemeenschap in België achtergelaten bezittingen bij hun deportatie tijdens de oorlog 1940-1945
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 37 van de Grondwet;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 juni 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 26 juni 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat het op internationaal vlak nodig is, zonder verwijl de opzoekingen aan te vatten naar het lot van de Joodse bezittingen tijdens de Tweede Wereldoorlog;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Bij de Diensten van de Eerste Minister wordt een Studiecommissie opgericht aangaande het lot van door de leden van de Joodse gemeenschap in België achtergelaten bezittingen bij hun deportatie tijdens de oorlog 1940-1945, hierna genoemd de « Commissie ».
Haar opdracht bestaat erin alle opzoekingswerk te verrichten om opheldering te brengen over het lot van de in die omstandigheden achtergelaten bezittingen en de Regering daarover verslag uit te brengen binnen de twee jaren die volgen op haar oprichting.
Zij zal eerste tussentijds verslag uitbrengen binnen de zes maanden.
Wanneer, bij het verstrijken van die twee jaar, zou blijken dat het nodig is dat de Commissie haar werkzaamheden voortzet, kan haar opdracht verlengd worden voor een nieuwe periode van twee jaar.
Art. 2.De Commissie telt 12 leden, door Ons benoemd op voordracht van de Eerste Minister, te weten: een voorzitter; vijf hoge ambtenaren die respectievelijk de departementen Justitie, Buitenlandse Zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, Financiën, Economische Zaken en Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (Dienst voor Oorlogsslachtoffers) vertegenwoordigen, op voorstel van de bevoegde Minister; een emeritus magistraat; twee historici; drie vertegenwoordigers van de Joodse organisaties in België.
De leden zijn benoemd voor de duur van de opdracht van de Commissie.
Art. 3.Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door personeel dat door de Eerste Minister ter beschikking gesteld wordt, of zo nodig, door andere Regeringsleden.
De werkingskosten van de Commissie worden gedragen door de begroting van de Eerste Minister.
De leden en de deskundigen hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten.
Het bedrag van hun vergoeding wordt door Ons bepaald.
Art. 4.Binnen de maand na haar installatie stelt de Commissie een huishoudelijk reglement op dat zij ter goedkeuring voorlegt aan de Eerste Minister.
Zij kan zich laten bijstaan door eender welke deskundige of hem horen en eender welke studie laten uitvoeren die nodig is voor haar opdracht.
De leden en de deskundigen zijn gehouden aan de vertrouwelijkheid van de persoonlijke inlichtingen die in het kader van de werkzaamheden van de Commissie ingewonnen worden.
De Commissie kan, via haar Voorzitter, van alle openbare diensten of financiële of bankinstellingen de mededeling eisen van de inlichtingen of de documenten opvragen die nodig zijn voor haar opdracht.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 6.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 juli 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE