Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juni 2003
gepubliceerd op 16 juni 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2003022627
pub.
16/06/2003
prom.
04/06/2003
ELI
eli/besluit/2003/06/04/2003022627/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JUNI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op artikel 97, vervangen bij de wet van 14 januari 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 2002, 11 november 2002 en 29 januari 2003;

Gelet op het advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling financiering, gegeven op 12 december 2002;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 januari 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting gegeven op 13 maart 2003;

Gelet op het advies 35.152/3 van de Raad van State, gegeven op 6 mei 2003;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Besluit :

Artikel 1.In artikel 15 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen in de ziekenhuizen worden de punten 28° en 29° toegevoegd, luidend als volgt : « 28°. de middelen toegekend aan de ziekenhuizen die beschikken over een erkend zorgprogramma 'Reproductieve Geneeskunde B'; 29°. de middelen die worden toegekend voor de forfaitaire dekking van de kosten die voortvloeien uit de bemiddelingsfunctie in de acute ziekenhuizen en de geïsoleerde Sp-diensten. »

Art. 2.§ 1. In artikel 29, § 2, 1°, van hetzelfde besluit wordt de tabel in het 2e lid door de volgende tabel vervangen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Artikel 29, § 2, 3°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 3° De bedragen berekend in toepassing van 2°, a) tot f), worden samengevoegd voor ieder ziekenhuis en het resultaat wordt « het forfait » genoemd. De overgang van het budget op 30 juni 2003 naar het forfait gebeurt progressief. De aanpassing wordt vastgelegd als volgt : - op 1 juli 2003, 34 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2004, 67 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2005, 100 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003. » § 3. Artikel 29, § 3, 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 2° De overgang van het budget op 30 juni 2003 naar het forfait berekend overeenkomstig 1° gebeurt progressief. De aanpassing wordt vastgelegd als volgt : - op 1 juli 2003, 34 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2004, 67 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2005, 100 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003. » § 4. Artikel 29, § 4, 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 2° De overgang van het budget op 30 juni 2003 naar het forfait berekend overeenkomstig 1° gebeurt progressief. De aanpassing wordt vastgelegd als volgt : - op 1 juli 2003, 34 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2004, 67 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2005, 100 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003. » § 5. Artikel 29, § 5, 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 2° De overgang van het budget op 30 juni 2003 naar het forfait berekend overeenkomstig 1° gebeurt progressief. De aanpassing wordt vastgelegd als volgt : - op 1 juli 2003, 34 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2004, 67 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003; - op 1 juli 2005, 100 % van het verschil tussen het forfait en het budget op 30 juni 2003. »

Art. 3.§ 1. Artikel 30, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De kortetermijnkredietlasten bedoeld in artikel 10 worden vóór elk dienstjaar vastgesteld en op basis van de volgende formule berekend : P x B x T waarbij : P gelijk is aan 21 % voor de algemene ziekenhuizen en 13 % voor de psychiatrische ziekenhuizen;

B gelijk is aan het budget van financiële middelen met inbegrip van onderdeel C2, maar zonder onderdeel A2, berekend voor het betrokken dienstjaar, vermeerderd met de tegemoetkomingen van de ziekteverzekering van het laatst bekende dienstjaar voor de geneesmiddelen die aan de opgenomen patiënten worden afgeleverd;

T gelijk is aan de laagste marktinterestvoet die jaarlijks overeenkomstig de regels van § 2 vastgesteld wordt. » § 2. Artikel 30, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De aldus berekende intrestvoet wordt door Ons vastgesteld aan het begin van elk dienstjaar. Als het dienstjaar afgelopen is, kan die intrestvoet worden herzien indien een aanzienlijke afwijking van de intrestvoeten wordt vastgesteld. Onder aanzienlijke afwijking van de intrestvoeten moet een afwijking van minimum 0,20 punten worden verstaan. »

Art. 4.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen, als volgt : « Als ziekenhuis met universitair karakter worden beschouwd de ziekenhuizen bedoeld in artikel 7, 2°, g), 1°, alsook de ziekenhuizen waarvan 75 % van de bedden als universitair wordt aangewezen. »

Art. 5.§ 1. In artikel 42, 1ste bewerking, 2de lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "en tijdens de aanpassingsperiode bedoeld in artikel 42, 6de bewerking" ingevoegd tussen de woorden "1 juli 2002" en "verstaat men onder". § 2. In artikel 42, 4e bewerking van hetzelfde koninklijk besluit van 25 april 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : het eerste lid wordt vervangen als volgt : « het deel van het verkregen bedrag voor het bestanddeel « Administratieve Kosten » dat betrekking heeft op de personeelsuitgaven, wordt aangepast om rekening te houden met de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis in verhouding tot de gemiddelde loonkost van de groep waarvan het deel uitmaakt. » - in het tweede lid worden de woorden "2,5 %" en "3,93 %" vervangen door respectievelijk "3,5 %" en "4,93 %"; - het laatste lid wordt vervangen als volgt : « Deze aanpassing gebeurt niet indien de loonkost lager is dan 33 % van de totale kost. » § 3. In artikel 42 van hetzelfde besluit, veranderen de rubriektitels "5e bewerking", "6e bewerking", "7e bewerking", "8e bewerking", "9e bewerking" en "10e bewerking" respectievelijk in "6e bewerking", "7e bewerking", "8e bewerking", "9e bewerking", "10e bewerking" en "11e bewerking". § 4. In artikel 42 van hetzelfde besluit wordt een 5e bewerking ingevoegd, luidende : « 5e bewerking : 50 % van de na de vierde bewerking verkregen bedragen voor de bestanddelen algemene onkosten, onderhoud, verwarming en administratieve kosten wordt aangepast door ze te delen door het aantal in 2000 gerealiseerde ligdagen en omgezet in vergoede dagen, zoals bedoeld in de eerste bewerking - berekening van het budget op 1 juli 2002, en te vermenigvuldigen met het aantal gerealiseerde dagen tijdens hetzelfde dienstjaar. » § 5. In artikel 42, 6e bewerking, die 7e bewerking wordt, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - de woorden "67 %" worden vervangen door de woorden "20 %"; - de zin beginnend met "100 % van het verschil" wordt geschrapt; - het volgende lid wordt toegevoegd : « Onder huidig budget moet worden verstaan het budget waarvan sprake in de 1ste bewerking met inbegrip van het internaat. Niettemin wordt in afwachting van de aanpassing tot 100 %, de aanpassing van het huidige budget met betrekking tot de ligduur en de substitutiegraad van klassieke hospitalisatie door daghospitalisatie herzien op basis van de regelen van bijlage 13 van dit besluit rekening houdend met de gegevens uit het laatste bekende dienstjaar. » § 6. In artikel 42, 7e bewerking, die 8e bewerking wordt, 2e lid, van hetzelfde besluit wordt de volgende wijziging aangebracht : de woorden "voor 10 %" worden vervangen door de woorden "voor 20 %".

Art. 6.§ 1. In artikel 45, § 3, 2e lid van hetzelfde besluit worden de woorden "en tijdens de aanpassingsperiode, bedoeld in artikel 45, § 9," ingevoegd tussen de woorden "op 1 juli 2002," en de woorden "het budget B2 op 30 juni 2002". § 2. Artikel 45, § 9, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met de volgende volzin : « Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2003 worden de twee aanpassingspercentages op 20 % vastgesteld. »

Art. 7.§ 1. In artikel 46 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 januari 2003, § 2, 1°Basisfinanciering, wordt punt c) punt b). § 2. In artikel 46, § 2, 2°, van hetzelfde besluit, worden de tabellen in de punten a), 1°, b), 1°, en c), c.1) eerste berekening, respectievelijk vervangen door de volgende tabellen : a), 1° Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. In artikel 46, § 3, d), 2°, c), 3e streepje, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : de woorden "in functie van de waarde per bezet bed," worden vervangen door de woorden "in functie van de genormaliseerde waarde per bezet bed"; de volgende zin wordt toegevoegd na de woorden "forfaitaire honoraria. » : « De genormaliseerde waarde per bezet bed van de medische verstrekkingen wordt overeenkomstig de bepalingen van bijlage 14 van dit besluit vastgesteld. » het lid beginnend met de woorden "Deze factor bedraagt" wordt vervangen als volgt : « Deze factor bedraagt : - voor de ziekenhuizen die tot het 1e deciel behoren : 0,8; - voor de ziekenhuizen die tot het 2e deciel behoren : 1,1; - voor de ziekenhuizen die tot het 3e deciel behoren : 1,4; - voor de ziekenhuizen die tot het 4e deciel behoren : 1,7; - voor de ziekenhuizen die tot het 5e deciel behoren : 2,0; - voor de ziekenhuizen die tot het 6e deciel behoren : 2,3; - voor de ziekenhuizen die tot het 7e deciel behoren : 2,6; - voor de ziekenhuizen die tot het 8e deciel behoren : 2,9; - voor de ziekenhuizen die tot het 9e deciel behoren : 3,2; - voor de ziekenhuizen die tot het 10e deciel behoren : 3,5. » § 4. Artikel 46, § 4, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 4. Het geheel van de punten dat aan elk ziekenhuis voor het personeel wordt toegekend overeenkomstig de §§ 2 en 3, wordt op de volgende wijze aangepast : a) Het aantal punten wordt gewijzigd om rekening te houden met de gemiddelde loonkost van elk ziekenhuis ten opzichte van de nationale gemiddelde loonkost. In dit geval wordt de volgende formule toegepast : Aantal punten personeel x gemiddelde loonkost ziekenhuis nationaal gemiddelde loonkost b) de berekening van de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis en de nationale gemiddelde loonkost wordt vastgesteld op basis van de theoretische loonschalen waarbij rekening wordt gehouden met de volgende elementen : 1) de loonschalen van de ondergeschikte openbare besturen op 1 november 1993, vermeerderd met 3,5 % voor de privé- sector en met 4,93 % voor de openbare sector overeenstemmend met elke graad of functie; Volgende functies worden in aanmerking genomen : - Directeur(trice) Nursing; - Middenkader; - Verpleegkundige hoofd van een eenheid; - Adjunct hoofdverpleegkundige; - Gegradueerde verpleegkundige; - Gebrevetteerde verpleegkundige; - Ziekenhuisassistent; - Kinderverzorgster; - Sanitaire hulp; - Niet-gekwalificeerd verzorgend personeel; 2) het aantal VTE's per functie. Voor de functies met een loonschaal in vlakke loopbaan moet het totaal aantal VTE's van de functie worden gesplitst om rekening te houden met de loonschaalverhogingen waarin de loonschaal voorziet; 3) de gemiddelde geldelijke anciënniteit voor iedere functie.De splitsing bedoeld in het vorig punt is ook hier van kracht.

Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te berekenen, moet met de volgende principes rekening worden gehouden : - indien nodig, moet de geldelijke anciënniteit van het personeelslid beperkt worden tot de maximale geldelijke anciënniteit waarin de loonschaal voorziet; - de geldelijke anciënniteit wordt berekend op basis van de anciënniteiten vastgesteld op 31 december van het laatst bekende dienstjaar, waarbij ook rekening wordt gehouden met het personeel dat tijdens het betrokken jaar is vertrokken; - Volgende berekeningsformule wordt toegepast : (£ Geldelijke anciënniteit x VTE)/ £VTE 4) de sociale lasten die van toepassing zijn op de privé-sector en de openbare sector;5) de bezoldiging van de buitengewone prestaties berekend op basis van een apart gemiddeld percentage per ziekenhuis, openbaar of privé, van de brutobezoldiging.Dit percentage wordt als volgt vastgesteld : - hetzij een aantal VTE's berekenen die door onderdeel B2 worden gefinancierd, hetzij het aantal punten toegekend voor het personeel gedeeld door 2,5; - een aantal VTE's berekenen voor bedden met intensief karacter door het aantal bedden met intensief karakter dat op basis van de MVG door middel van de ZIP-dagen is vastgesteld, met twee te vermenigvuldigen.

Dat aantal VTE's mag nooit lager dan 12 zijn; - een aantal VTE's berekenen voor de spoedgevallendienst door het aantal punten toegekend voor het personeel van die dienst door 2,5 te delen. Dat aantal VTE's mag nooit lager dan 6 zijn; - op basis van de reële kosten voor de bezoldiging van de buitengewone prestaties vastgesteld voor het laatst bekende dienstjaar, het reële percentage op nationaal vlak berekenen voor de openbare en privé sector, van de kosten voor de bezoldiging van de buitengewone prestaties ten opzichte van het brutobedrag van de bezoldiging, en dat apart voor de intensieve zorg, de spoedgevallendienst en de andere ziekenhuisdiensten; - door elk van die percentages te wegen op basis van het relatieve gewicht van het personeel van elk van de op die manier bepaalde drie sectoren, voor al het personeel dat door onderdeel B2 wordt gefinancierd, verkrijgt men een gemiddeld percentage van het brutobedrag van de bezoldiging dat de kosten voor de bezoldiging van buitengewone prestaties in het betrokken ziekenhuis weergeeft; - het op die manier berekende percentage wordt toegepast om de bezoldigingen te berekenen van het gekwalificeerd personeel dat niet behoort tot de Directie Nursing en het middenkader.

Voor het niet-gekwalificeerd personeel van de zorgeenheden wordt het percentage vastgesteld op 10 % van het percentage weerhouden voor het gekwalificeerd personeel. Voor het niet-gekwalificeerd personeel van de intensieve zorgen en de spoedgevallendiensten is dit percentage gelijk aan nul.

Art. 8.Artikel 47, § 1, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « Behalve de Sp-diensten voor palliatieve zorg, wordt, vanaf 1 juli 2003, het onderdeel B2 van de geïsoleerde Sp-diensten, al dan niet samen met G-diensten, die voortkomen uit de reconversie van V- of S-bedden en minder dan 40 erkende bedden tellen, de bedden van de Sp-diensten voor chronische ziekten niet meegerekend, verhoogd met een bedrag van 1.492 EUR (waarde 1 juli 2003) per erkend bed. »

Art. 9.Artikel 52, § 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 1° de vergoeding omvat op jaarbasis : a) een basisvergoeding per samenwerkingsverband van 1.634,79 EUR (index 1 januari 2002) voor de private sector en 1.616,30 EUR (index 1 januari 2002) voor de openbare sector; b) een bedrag van 32.695,78 EUR (index 1 januari 2002) voor de private sector en 32.325,00 EUR (index 1 januari 2002) voor de openbare sector per 300.000 inwoners die door het samenwerkingsverband worden bediend. »

Art. 10.In artikel 76 van hetzelfde besluit wordt het lid beginnend met de woorden "A = het budget verschil..." aangevuld als volgt : « Het deel van het verschil van het budget, overgebracht op 1 juli 2002, overeenstemmend met de bijkomende punten voor de diensten C, D en E wordt overgebracht naar het onderdeel B2. »

Art. 11.In hetzelfde besluit, in Hoofdstuk VI, Afdeling II, Onderafdeling 9, worden een artikel 76bis en een artikel 76ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 76bis.Aan de ziekenhuizen met een erkend zorgprogramma 'reproductieve geneeskunde B' wordt een forfaitair bedrag van 1.182 EUR toegekend per cyclus waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden : 1° de leeftijd van de vrouw waarvoor de cyclus wordt verricht is maximaal 42 jaar;2° deze bepaling is van toepassing voor een maximum van 6 cycli per vrouw bedoeld in 1°. Met « cyclus » wordt het geheel aan laboratoriumactiviteiten vereist voor de inseminatie bij middel van IVF/ICSI van eicellen.

Om voor de in dit artikel bedoelde financiering in aanmerking te komen, moet het zorgprogramma voor alle patiënten de voorwaarden naleven, bedoeld in bijlage 15 van dit besluit.

Deze financiering dekt op forfaitaire wijze de laboratoriumkosten van de reproductieve geneeskunde, met name personeel, apparatuur, materiaal en indirecte kosten.

Dat omvat de kosten verbonden aan de laboratoriumprocedure, met inbegrip van het opzoeken van kiemcellen met het oog op inseminatie, de bervruchting door middel van IVF/ICSI, de kweek van de verkregen embryo's en de morfologische evaluatie ervan alsmede de cryobewaring (invriezing, opslag, ontdooing) van de embryo's.

Het aantal cycli per ziekenhuis dat beantwoordt aan de voorwaarden van eerste lid, wordt meegedeeld door het College van geneesheren voor het zorgprogramma 'reproductieve geneeskunde', zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 februari 1999 betreffende de kwalitatieve toetsing van de medische activiteit in de ziekenhuizen aan het Directoraat-Generaal Organisatie van de Gezondheidszorgvoorzieningen van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Het is verboden aan de Centra voor reproductieve geneeskunde van de in het tweede lid bedoelde kosten aan de patiënt te factureren voor cycli die voldoen aan de in dit artikel bedoelde voorwaarden.

Bij het begin van elk dienstjaar wordt een voorlopig bedrag toegekend op basis van de gegevens van het laatst gekende dienstjaar. Dit bedrag wordt herzien op basis van de gegevens van het betrokken dienstjaar.

De regelen inzake toezicht op de naleving van het maximum aantal pogingen, worden door Ons bepaald.

Art. 76ter . De acute ziekenhuizen en de geïsoleerde Sp-diensten met een ombudsfunctie krijgen een bedrag toegekend, dat als volgt wordt vastgesteld : - voor de acute ziekenhuizen met minder dan 250 bedden : een forfaitair bedrag van 16.670,84 EUR; - voor de acute ziekenhuizen met 250 bedden en meer : een forfaitair bedrag van 21.070,95 EUR; - voor de geïsoleerde Sp-diensten met minder van 100 bedden : een forfaitair bedrag van 4.214,19 EUR; - voor de geïsoleerde Sp-diensten met 100 tot 400 bedden : een forfaitair bedrag van 8.428,38 EUR; - voor de geïsoleerde Sp-diensten met meer dan 400 bedden : een forfaitair bedrag van 10.535,47 EUR;

Voor het vaststellen van het aantal bedden gelden de volgende regels : - voor de acute ziekenhuizen met een Sp-dienst worden enkel de acute bedden in aanmerking genomen; - voor de geïsoleerde Sp-diensten met G-bedden en palliatieve Sp-bedden wordt het aantal bedden van die twee diensten bijgeteld bij het aantal Sp-bedden.

Om die financiering te blijven genieten moeten de ziekenhuizen, tegen 1 mei van elk jaar, het Directoraat-Generaal Organisatie Gezondheidszorgvoorzieningen een jaarverslag bezorgen dat minstens de volgende punten bevat : - het aantal klachten; - het voorwerp van die klachten; - het gevolg dat aan die klachten is gegeven; - de moeilijkheden bij het uitvoeren van de opdracht; - de aanbevelingen van de ombudsman. »

Art. 12.§ 1. In artikel 77, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « Om de krachtens §§ 1 tot 3 toegekende financiering te blijven genieten, moeten de ziekenhuizen aan de volgende voorwaarde voldoen :". § 2. In de Nederlandse tekst van artikel 77, § 6, tweede lid, tweede streepje, en zesde lid, 3., van hetzelfde besluit wordt het woord "formulier" telkens vervangen door "formularium".

Art. 13.§ 1. In artikel 79, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 november 2002, wordt het lid beginnend met de woorden "1. het budget verschil..." aangevuld als volgt : « Het deel van het verschil van het budget, overgebracht op 1 juli 2002, overeenstemmend met de bijkomende punten voor de diensten C, D en E wordt overgebracht naar het onderdeel B2. » § 2. In § 2 wordt het lid beginnend met de woorden "A = het budget verschil..." aangevuld als volgt : « Het deel van het verschil van het budget, overgebracht op 1 juli 2002, overeenstemmend met de bijkomende punten voor de diensten C, D en E wordt overgebracht naar het onderdeel B2. »

Art. 14.In artikel 80, 1°, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt littera a) vervangen als volgt : « a) ratio van het aantal opnamen betreffende patiënten die, in het kader van de sociale franchise, wegens hun precaire situatie een bijzondere bescherming genieten, ten opzichte van het totaal aantal opnamen. Onder patiënten genietende van een bijzondere bescherming, moet men verstaan de titularissen ingeschreven in het nationaal register en de personen ten hunner laste (code 101) bedoeld in artikel 32, 15°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, evenals de titularissen van het algemene regime en de personen ten hunner laste (code 111) bedoeld in artikel 32, 1°, en artikel 32, 3° tot 6°, van dezelfde wet; deze twee categoriëen genieten van de verhoogde tussenkomst bedoeld in artikel 37, § 1 en § 19 van dezelfe wet. » 2° In het vierde lid worden de woorden "ratio a) : 0,30" en "ratio c) : 0,30" respectievelijk vervangen door "ratio a) 0,20" en "ratio c) : 0,40".3° Het zevende en het achtste lid worden vervangen door de volgende bepalingen : « 60 % van het beschikbare budget wordt verdeeld onder de 20 ziekenhuizen met de hoogste score.70 % van die 60 % wordt verdeeld onder de eerste 10 ziekenhuizen en 30 % van die 60 % onder de 10 volgende ziekenhuizen. De verdeling onder de ziekenhuizen gebeurt op basis van de verantwoorde dagen waarvan sprake in bijlage 3 van dit besluit. 40 % van het beschikbare budget wordt als volgt verdeeld onder de ziekenhuizen met een score die hoger is dan de gemiddelde score : - die ziekenhuizen worden in vijf groepen verdeeld, die elk bestaan uit eenzelfde aantal ziekenhuizen; - 8 % van het beschikbare budget wordt verdeeld onder de ziekenhuizen van de eerste groep met de hoogste scores; - 8 % van het beschikbare budget wordt verdeeld onder de ziekenhuizen van de eerste en de tweede groep; - 8 % van het beschikbare budget wordt verdeeld onder de ziekenhuizen van de eerste, de tweede en de derde groep; - 8 % van het beschikbare budget wordt verdeeld onder de eerste, de tweede, de derde en de vierde groep; - 8 % van het beschikbare budget wordt verdeeld onder de ziekenhuizen van de vijf groepen;

De verdeling onder de ziekenhuizen gebeurt op basis van de verantwoorde dagen waarvan sprake in bijlage 3 van dit besluit. »

Art. 15.In artikel 84 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 89. » vervangen door "artikel 87, §§ 2 en 3. »

Art. 16.Artikel 88 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Gedurende de aanpassingsperiode bedoeld in artikel 45, § 9, worden de gesloten erkende bedden verdeeld in verantwoorde en niet-verantwoorde bedden prorata het in artikel 45, § 9 bedoelde aanpassingspercentage dat geldt tijdens het dienstjaar waarin de bedden worden gesloten. »

Art. 17.In artikel 89, 1e streepje, van hetzelfde besluit worden de woorden "of met een aantal bedden berekend met toepassing van artikel 88, § 3" ingevoegd tussen de woorden "met een vermindering van het aantal verantwoorde bedden" en de woorden "in een ander ziekenhuis".

Art. 18.Artikel 92 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een punt 9, luidend als volgt : « 9. de financiering van de zorgprogramma's reproductieve geneeskunde B zoals bedoeld in artikel 76bis. »

Art. 19.In artikel 97, § 2, a), 1e lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "2002", "1 januari 2000" en "31 december 2001" respectievelijk vervangen door "2003", "1 januari 2002" en "31 december 2002".

Art. 20.In de bijlagen bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bijlagen 3 en 13 worden vervangen overeenkomstig de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit;2° de bijlagen worden aangevuld met bijlagen 14 en 15, overeenkomstig de bijlagen 3 en 4 bij dit besluit.

Art. 21.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003.

Art. 22.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juni 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE 1 Bijlage 3 Vaststelling van een gemiddelde ligduur per diagnosegroep en berekening van een aantal verantwoorde bedden 1. INLEIDING 1.1. Begrippen en afkortingen MKG-registratie : de registratie van de Minimale Klinische Gegevens zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 6 décembre 1994 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde statistische gegevens moeten worden medegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

ICD-9-CM : International Classification of Diseases - 9th edition- Clinical Modification.

MDC : Major Diagnostic Category, grote diagnosegroepen die elk een systeem of een orgaan omvatten, zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

AP-DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0".

APR-DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Klinische ernst of "severity of illness" : Omvang van de fysiologische decompensatie of van verlies van orgaanfunctie zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Sterfterisico : waarschijnlijkheid van overlijden, zoals beschreven in "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Gfin-patiënten : de geriatrische patiënten worden in een afzonderlijke groep ondergebracht. Om tot deze groep te behoren, dient de patiënt aan een aantal voorwaarden te voldoen : 1/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de geriatrische dienst van het ziekenhuis 75 jaar of ouder bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de volgende 2 voorwaarden : a) minimaal 10 dagen in een G-bed verbleven hebben;b) en minstens 30 % langer in het ziekenhuis verbleven hebben dan de gemiddelde standaardligduur van de patiënten van 75 jaar of ouder met een zelfde pathologie en een zelfde klinische ernst die niet of minder dan 10 dagen in een G-dienst verbleven hebben. 2/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de geriatrische dienst van het ziekenhuis minder dan 75 jaar bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de 2 hogervermelde voorwaarden en daarenboven minstens 75 jaar zijn. 1.2. Diagnosegroepen De diagnosegroepen worden gevormd op grond van de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Op basis van de hoofddiagnose wordt een eerste indeling gemaakt in grote diagnosegroepen, hierna MDC's genoemd, die elk betrekking hebben op een systeem of orgaan. Elke MDC wordt vervolgens verder verdeeld in een medische en chirurgische subgroep op basis van het al dan niet voorkomen van een chirurgische ingreep.

Binnen deze subgroepen worden de eigenlijke diagnosegroepen, namelijk de APR-DRG's, onderscheiden, rekening houdend met de volgende elementen : hoofddiagnose, nevendiagnoses, chirurgische ingrepen, speciale technieken, leeftijd, geslacht en aard van ontslag overeenkomstig de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0". Op die manier worden 355 basis-APR-DRG's verkregen.

Elke basis-APR-DRG (met uitzondering van de APR-DRG's 955 en 956) wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveaus van klinische ernst. De bepaling van het niveau van klinische ernst van een verblijf gebeurt in 3 fasen waarbij met name rekening wordt gehouden met de gevolgen op de klinische ernst van de nevendiagnosen die geen verband houden met de hoofddiagnose en niet onderling verbonden zijn, de leeftijd, de hoofddiagnose, het bestaan van bepaalde niet-operatieve procedures,... (Cf. All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0). - De 4 verkregen "severities of illness" zijn : Niveau 1 : zwak niveau van klinische ernst Niveau 2 : gematigd niveau van klinische ernst Niveau 3 : groot niveau van klinische ernst Niveau 4 : extreem niveau van klinische ernst.

Patiënten zonder vermelding van een hoofddiagnose (APR-DRG 955) of met vermelding van een diagnose die niet als hoofddiagnose gebruikt mag worden (APR-DRG 956) worden verder de "rest diagnosegroepen type I" genoemd.

Hiervoor wordt geen gemiddelde standaardligduur, "NGL" (zie punt 2.4.6.), berekend.

Patiënten met een belangrijke chirurgische ingreep die niet overeenkomt met de hoofddiagnose (APR-DRG 950, 951, 952) worden verder de "restdiagnosegroepen type II" genoemd. Hiervoor wordt geen gemiddelde standaardligduur, "NGL" (zie punt 2.4.6.), berekend. 1.3. Concatenatie Vanaf de registratie 1999 is de hoofddiagnose de hoofddiagnose van het eerste specialisme tenzij dit het psychiatrisch specialisme is. 1.4. Aantal aangetaste systemen Voor de berekening van het aantal aangetaste systemen wordt het systeem van de hoofddiagnose beschouwd als het eerste aangetaste systeem en wordt het aantal systemen (verschillend van dat van de hoofddiagnose) van de vermelde complicaties of comorbiditeiten hieraan toegevoegd, zoals beschreven in de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0 - Appendix E". 2. BEREKENING VAN DE GEMIDDELDE STANDAARDLIGDUUR Doelstelling Het doel bestaat erin de berekening van de gemiddelde standaardligduur per APR-DRG, severity of illness en leeftijdscatgorie toe te lichten. 2.2. Toepassingsgebied Om de in punt 2.1. beoogde doelstelling te realiseren, wordt rekening gehouden met alle verblijven in acute ziekenhuizen, uitgezonderd : 1) patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een Sp-dienst verbleven hebben;2) patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een A-, of K-dienst verbleven hebben;3) patiënten die op een subacute G-dienst verbleven hebben; 4) verblijven die als "oneigenlijk" klassieke verblijven worden beschouwd (zie punt 4.3.2.). 2.3. Gegevens op basis waarvan de ligduur wordt berekend De laatste drie gekende dienstjaren van de MKG-registratie dienen als basis voor de berekening van de gemiddelde standaardligduren. Voor de financiering vanaf juli 2003, zullen de MKG-gegevens 1999, 2000 en 2001 worden gebruikt. 2.4. Bewerkingen 2.4.1 Berekening van de ligduur De ligduur wordt berekend per globaal ziekenhuisverblijf en is gelijk aan het aantal te factureren ligdagen. 2.4.2 Bepalen van de diagnosegroepen De verblijven zoals geregistreerd in de MKG-registratie worden ondergebracht in groepen, APR-DRG's genoemd, op basis van de techniek beschreven in punt 1.2. Elk van die groepen wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveau's van severity of illness zoals beschreven in punt 1.2.

Vervolgens worden de severity of illness niveau's 1 en 2 opgesplitst in drie leeftijdscategorieën : 1) patiënten onder 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten) 2) patiënten van 75 jaar en ouder (uitgezonderd Gfin-patiënten) 3) Gfin-patiënten zoals beschreven in punt 1.1 : De severity of illness 3 en 4 niveau's worden opgesplitst in twee subgroepen : 1) Gfin-patiënten, zoals beschreven in punt 1.1.; 2) niet-Gfin-patiënten. Hieronder wordt de kruising APR-DRG, severitygraad en leeftijdscategorie als APR-DRG-subgroep aangeduid.

De APR-DRG 862 wordt bovendien gesplitst in APR-DRG 862.1 en APR-DRG 862.2. Die laatste APR-DRG bevat enkel de verblijven voor polysomnografieën.

Voor de patiënten waarvoor tijdens eenzelfde verblijf in het ziekenhuis een MKG-registratie per specialisme wordt uitgevoerd, wordt één enkele hoofddiagnose gekozen voor gans het ziekenhuisverblijf overeenkomstig de techniek beschreven in punt 1.3. 2.4.3. Verblijven die weerhouden worden voor de berekening van de gemiddelde verblijfsduur per APR-DRG-subgroep De verblijven die behoren tot een van de volgende groepen worden uitgesloten voor de berekening van de gemiddelde ligduur per APR-DRG-subgroep : a) de niet-beëindigde verblijven en de verblijven met een opnamedatum die meer dan zes maanden voor het begin van de statistische periode valt.Dit zijn de langdurige verblijven; b) de foutieve verblijven, met name de verblijven met een ongeldige verblijfsduur (negatief, niet in overeenstemming met de dag, maand en jaar van opname en ontslag of niet ingevuld, incoherentie tussen de berekende verblijfsduur, de gefactureerde verblijfsduur en de som van de verblijfsduren per bedindex), ongeldige leeftijd (niet tussen 0 en 120 jaar) of ongeldig geslacht (foutief of niet ingevuld). c) de verblijven die behoren tot de "restdiagnosegroepen type I en II", namelijk de APR-DRG's 950, 951, 952, 955 en 956 (zie punt 1.2.); d) de "kleine" outliers (cf.punt 2.4.5.); e) de outliers van "type 1" (cf.punt 2.4.5.); de verblijven waarbij de patiënt binnen 3 dagen overleden is. 2.4.4. APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde ligduur is berekend De APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde ligduur is berekend, zijn : a) de APR-DRG-subgroepen waarin er nationaal minder dan 30 verblijven overblijven na toepassing van de bovenstaande criteria;b) de subgroepen met een extreem niveau van severity of illness indien dit niveau minder dan 20 % van de APR-DRG-verblijven vertegenwoordigt; c) de restdiagnosegroepen type I en II (zie 1.2.) 2.4.5. Outliers Verblijven worden als kleine outliers beschouwd als die * patiënten betreffen die één dag in het ziekenhuis verblijven en naar een ander ziekenhuis worden overgebracht; * patiënten betreffen met een gefactureerde ligduur die gelijk is aan of korter is dan de benedengrens van zijn APR-DRG-subgroep, waarvoor de benedengrens gelijk is aan de afgeronde waarde van EXP [lnQ1 - 2x (lnQ3-lnQ1)]. Die benedengrens moet bovendien minstens 10 % van de gemiddelde standaardligduur van de beschouwde APR-DRG-subgroep vertegenwoordigen, indien die duur minstens gelijk is aan of langer is dan 10 dagen. In elk geval stemt de benedengrens overeen met een waarde die ten minste drie dagen lager ligt dan de gemiddelde standaardligduur.

Met de kleine outliers wordt er bij de berekening van de gemiddelden geen rekening gehouden.

Er worden twee soorten grote outliers gedefinieerd : de outliers type 1 en type 2.

De outliers type 1 zijn die verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 4 x (Q3-Q1).

Met die outliers type 1 wordt bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep geen rekening gehouden.

De outliers type 2 zijn de verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 2 x (Q3-Q1), maar die onder de bovengrens van de outliers type 1 liggen.

De bovengrens van de outliers type 2 ligt minstens 8 dagen hoger dan de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep.

Aan de outliers type 2 wordt een fictieve ligduur toegekend die gelijk is aan de bovengrens Q3 + 2 x (Q3-Q1).

De bovengrens en de benedengrens worden op nationaal niveau berekend, waarbij Q1 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waaronder de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is en Q3 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waarboven de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is.

De verblijven die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelde standaardligduur, maar die geen outliers type 2 zijn, worden normale verblijven genoemd. 2.4.6. Berekening van de gemiddelde nationale ligduur per APR-DRG-subgroep Per APR-DRG-subgroep, zoals beschreven in punt 2.4.2., wordt een gemiddelde standaardligduur berekend, hierna afgekort "NGL". Die duur wordt per APR-DRG-subgroep berekend door de som van de gefactureerde dagen van de "in aanmerking genomen verblijven" (zie punt 2.4.3.) te delen door het aantal "in aanmerking genomen verblijven". 3. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN PER ZIEKENHUIS VOOR DE KLASSIEKE VERBLIJVEN 3.1 Bepaling van de verantwoorde verblijfsduur * Voor de normale verblijven : de verantwoorde ligduur is de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep waartoe hij behoort; * Voor de verblijven grote outliers type 2 (teruggebracht tot de bovengrens) : de verantwoorde ligduur is de som van de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep en het verschil tussen de grens van type-2 outliers en de gefactureerde duur. * Voor de verblijven ingedeeld bij de rest-APR-DRG's type I (definitie : zie punt 1.2.) : de verantwoorde ligduur is de gefactureerde ligduur als die lager is dan de gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen. Indien die ligduur daarentegen hoger is dan de gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen, wordt die teruggebracht tot de gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen. * Voor de verblijven ingedeeld bij de APR-DRG-restgroep type II (definitie : zie punt 1.2.) : de verantwoorde ligduur is gelijk aan de gefactureerde ligduur. * Voor de foutieve verblijven : de verantwoorde ligduur is de waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis. Die duur wordt toegekend aan de C-, D-diensten; * Voor de verblijven die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelden (cf. punt 2.4.3.) met uitzondering van de restdiagnosegroepen, en de foutieve verblijven en de kleine outliers van APR-DRG 560 : de verantwoorde ligduur is gelijk aan de gefactureerde ligduur. * Voor de kleine outlierverblijven van APR-DRG 560 "vaginale bevalling" waarbij de moeder naar huis terugkeert, wordt de verantwoorde verblijfsduur gelijkgesteld aan de onderste limiet van de APR-DRG-subgroep; * Voor de verblijven begrepen in de APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde verblijfsduur wordt berekend : (zie punt 2.4.4.) (met uitzondering van de rest-APR-DRG's) : de verantwoorde ligduur is gelijk aan de gefactureerde ligduur. * De verblijven waarbij de patiënten meer dan de helft van hun verblijf in een A-, K- of Sp-dienst hebben doorgebracht : de verantwoorde ligduur is de gefactureerde ligduur voor de diensten die onder de berekening van het aantal verantwoorde bedden vallen. * De verblijven waarbij patiënten maximaal de helft van hun verblijf in een A-, K-, of Sp-dienst hebben doorgebracht : de verantwoorde ligduur wordt verdeeld pro rata de gefactureerde ligduur in de diensten. De verantwoorde ligduur is de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep waartoe hij behoort. 3.2. Diensten waarvoor een aantal verantwoorde bedden wordt berekend Het doel bestaat erin voor de hierna vermelde diensten een aantal verantwoorde bedden te berekenen : 3.2.1. De C-, D-, H-, I-, L- en B-bedden Er zal een aantal verantwoorde bedden worden berekend voor de C-, D-, H-, I-, L- en B-bedden samen op basis van de pathologie en de verantwoorde ligduur in die bedden. 3.2.2. De E-bedden Er zal een aantal verantwoorde bedden worden berekend voor de E-bedden op basis van de pathologie en de verantwoorde ligduur in die bedden. 3.2.3. De G-bedden.

Er zal een aantal verantwoorde bedden worden berekend voor de G-bedden op basis van de pathologie en de verantwoorde ligduur in die bedden.

Er zal hiernaast evenwel een aantal G-bedden worden toegekend, ten belope van maximum 1/4 van de capaciteit van een complete eenheid G-bedden (6 bedden) op basis van het geriatrisch profiel van de patiënt en dus onafhankelijk van het gebruik van G-bedden.

Dit betekent : a) Voor de ziekenhuizen die niet over G-bedden beschikken : Opdat een patiënt als potentieel G wordt beschouwd, moet hij aan drie voorwaarden voldoen : - minimum 70 jaar zijn; - minimum 2 aangetaste sytemen hebben; - een ligduur hebben die hoger is dan het gemiddelde Gfin *0.5.

De verantwoorde ligduur die aan die verblijven wordt toegekend, hangt af van de leeftijd van de patiënt en wordt als volgt berekend : 70-74 jaar : verantwoorde duur in G = standaardligduur (< 75 jaar) * 0.45.

De 55 % resterende standaarddagen worden toegekend aan de andere bedden pro rata de gefactureerde ligduur in die bedden. 75-79 jaar : verantwoorde verblijfsduur in G = standaardligduur (= 75 jaar) *0.65. 80-84 jaar : verantwoorde verblijfsduur in G = standaardligduur (= 75 jaar) *0.75. >= 85 jaar : verantwoorde verblijfsduur in G = standaardligduur (= 75 jaar) *0.9.

Er kunnen dus G-bedden worden toegekend aan de ziekenhuizen die niet over G-bedden beschikken, maar hoogstens 6 bedden. b) voor de ziekenhuizen die over G-bedden beschikken : Opdat een patiënt als potentieel G wordt beschouwd, mag hij niet bij Gfin ingedeeld zijn en moet hij aan drie voorwaarden voldoen : - minimum 70 jaar zijn; - minimum 2 aangetaste sytemen hebben; - een ligduur hebben die hoger is dan het gemiddelde Gfin *0.5.

Het principe van leeftijdscategorieën wordt ook hier gebruikt. 3.2.4. De M-bedden Men kent een aantal M-bedden toe dat beantwoordt aan de activiteit die op basis van de MDC 14 (zwangerschap en bevalling) bepaald is voor zover het ziekenhuis over een erkende M-dienst beschikt. De verantwoorde ligduur van een patiënte die verblijft in M voor een andere reden dan bevalling,...(buiten MDC 14) zal aan de C-, D-diensten worden toegekend, terwijl de verantwoorde ligduur van een patiënte die niet in een M-bed is opgenomen, maar wel voor een reden die verband houdt met de bevalling (MDC 14), aan de M-dienst zal worden toegekend. 3.2.5. De A-, K-, Sp- en NIC-bedden Wat de A-, K-,Sp-, en NIC-bedden betreft, zullen geen verantwoorde bedden worden berekend. De erkende bedden zullen worden geassimileerd met de verantwoorde activiteiten. 4. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN IN CHIRURGISCHE DAGHOSPITALISATIE PER ZIEKENHUIS 4.1. Gegevensbronnen 4.1.1. Facturatiegegevens R.I.Z.I.V. Referentiejaar = laatst gekende jaar De RIZIV-gegevens die gebruikt worden bij de bepaling van de lijsten A en B (cf. punten 6 en 7) bevatten informatie in verband met de behandelingsplaats (artsenkabinet, polikliniek, daghospitalisatie en klassieke hospitalisatie), de frequentie van de ingreep op deze plaatsen en de mate waarin een ingreep in daghospitalisatie evolueert. 4.1.2. Minimale Klinische Gegevens Referentiejaren = de drie laatst gekende jaren De M.K.G. bevatten de noodzakelijke informatie in verband met het verblijf, meer bepaald de leeftijd van de patiënt, de APR-DRG waaronder het verblijf wordt gebracht, graad van klinische ernst, het aantal aangetaste systemen, de mortaliteit, de procedurecode ICD-9-CM, de RIZIV-code(s), het aantal verblijfsdagen, enzovoort. Zowel de klassieke als daghospitalisatieverblijven zijn in de databank opgenomen.

Door het gebruik van beide gegevensbronnen wordt het mogelijk om tot een identificatie van de verantwoorde heelkundige dagactiviteit (de reëel uitgevoerde heelkundige daghospitalisatie enerzijds en de oneigenlijk klassieke hospitalisatie anderzijds) te komen. 4.2. Selectie van de nationale RIZIV-nomenclatuurlijsten A en B 4.2.1. Selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes - LIJST A "RIZIV-codes bij gerealiseerde daghospitalisatie" (cf. punt 6) Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes is uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen.

Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle hiernavermelde criteria voldeed.

De selectiecriteria het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het Koninklijk Besluit betreffende de forfaitarisering van de antibiotica-profylaxie in de heelkunde en het aantal intramurale (*) prestaties moet minstens 60 % zijn van het totaal aantal ambulant gerealiseerde prestaties. [(*)intramuraal = in ziekenhuisverband, hetzij in daghospitalisatie hetzij poliklinisch] 4.2.2. Selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes - LIJST B "RIZIV-codes bij oneigenlijke klassieke hospitalisaties" (cf. punt 7) Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes is uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen.

Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle van de hiernavermelde criteria voldeed.

De selectiecriteria : het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit betreffende de forfaitarisering van de antibioticaprofylaxie in de heelkunde en de substitutiegraad van de klassieke hospitalisatie door daghospitalisatie moet minstens 10 % bedragen in de referentieperiode.

Voor de financiering 2003 blijft de lijst B van de financiering 2002 behouden, behalve de codes 432331-432342 die vervangen werden door de codes 432692-432703 en de codes 531812-531823 die afgeschaft zijn. 4.3. Bepaling van de verantwoorde ziekenhuisactiviteit in chirurgische daghospitalisatie 4.3.1 Gerealiseerde verblijven in (heelkundige) daghospitalisatie Bij de bepaling van de verantwoorde gerealiseerde dagactiviteit wordt gebruik gemaakt van de MKG van het laatst gekende registratiejaar.

Alle in MKG geregistreerde dagverblijven waarvoor ten minste 1 heelkundige RIZIV-nomenclatuurcode uit de lijst A (cf. punt 4.2.1.) werd geregistreerd, worden weerhouden als een verantwoorde gerealiseerde daghospitalisatie.

Indien een verblijf meerdere RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst bevat, dan wordt dit verblijf slechts éénmaal weerhouden als verantwoorde daghospitalisatie. 4.3.2. Oneigenlijk klassieke verblijven 4.3.2.1. Bepaling van de APR-DRG's waarvoor oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven aangeduid worden Op basis van de RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst B (cf. punt 4.2.1.2.) werden alle verblijven weerhouden die gedurende de referentieperiode (MKG van de drie laatst gekende registratiejaren) minstens één code uit de lijst hebben. Deze selectie bevat zowel de geregistreerde klassieke als daghospitalisatieverblijven. Op basis van deze selectie werd het aantal verblijven per APR-DRG berekend. Voor de financiering 2003 blijft de lijst met APR-DRG van de financiering 2002 behouden. De 32 APR-DRG's die 90 % van de geselecteerde verblijven vertegenwoordigen zijn in tabel 1 opgenomen. Deze lijst bevat 29 chirurgische en 3 medische APR-DRG's.

TABEL 1. APR-DRG's weerhouden bij de bepaling van de oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven 025 Ingrepen op neurologisch systeem voor perifere zenuwaandoeningen 071 Intra-oculaire ingrepen behalve op lens 072 Extra-oculaire ingrepen behalve op lens 073 Ingrepen op lens met of zonder vitrectomie 093 Ingrepen op sinussen en mastoid 094 Ingrepen op mond 097 Adenoid en amygdalectomie 098 Andere ingrepen op neus, keel, oren en mond 114 Aandoeningen van tand en mond 115 Andere aandoeningen van neus, keel, oren en mond 179 Onderbinden en strippen van venen 226 Ingrepen op de anus en gastro-intestinaal stoma 313 Ingrepen onderste extremiteiten knie en onderbenen, behalve voet 314 Ingrepen op voet 315 Ingrepen op schouder, elleboog en voorarm 316 Ingrepen op hand en pols 317 Ingrepen op weke weefsels 318 Verwijderen van inwendige fixatoren 319 Locale excisie van musculo-sceletaal stelsel 320 Andere ingrepen op musculo-sceletaal stelsel en bindweefsel 361 Huidgreffe en/of debridisatie behalve voor ulcus of cellulitis 364 Andere ingrepen op huid, subcutaan weefsel en borsten 446 Trans- en urethrale ingrepen 483 Ingrepen op de testes 484 Andere ingrepen op het mannelijk voorplantingsstelsel 501 Andere aandoeningen, behalve maligne, van het mannelijk voorplantingsstelsel 513 Ingrepen op uterus/adnexen voor carcinoom in situ en benigne aandoeningen 515 Ingrepen op de vagina, cervix en vulva 516 Laparoscopie en onderbreken tubae 517 Dilatatie en curetage, conisatie 544 Abortus met dilatatie en curetage, aspiratie curetage of hysterectomie 850 Ingrepen bij andere contacten 4.3.2.2. Bepaling van de oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven Bij de bepaling van het aantal oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven wordt gebruik gemaakt van de case-mix geregistreerd in de MKG van het laatst gekende registratiejaar.

Om als oneigenlijk klassiek ziekenhuisverblijf aangeduid te worden, moet het verblijf gelijktijdig aan alle hiernavermelde criteria voldoen : het verblijf is ondergebracht in één van de 32 weerhouden APR-DRG's uit tabel 1 (cf. punt 4.3.2.1.); het betreft een klassieke hospitalisatie; het betreft een geplande opname; de ziekenhuisverblijfsduur is maximaal 3 dagen; de severity of illness = zwak (cf. punt 1.2.); de patiënt is gedurende het verblijf niet overleden; het sterfterisico = zwak (cf. 1.2.); de patiënt is jonger dan 75 jaar en voor de verblijven behorende tot één van de chirurgische APR-DRG's opgenomen in tabel 1 (cf. punt 4.2.2.2.) : de "operating room procedure" (ICD-9-CM-code) die determinerend is voor de indeling van het klassieke ziekenhuisverblijf in de chirurgische APR-DRG werd in de referentieperiode (MKG van de drie laatst gekende registratiejaren) in minimaal 33 % der gevallen in daghospitalisatie uitgevoerd en nationaal konden er minstens 90 oneigenlijk klassieke ziekenhuis-verblijven aangeduid worden; voor de verblijven behorende tot één van de medische APR-DRG's opgenomen in tabel 1 (cf. punt 4.3.2.1.) : het verblijf heeft minstens één RIZIV-nomenclatuurcode uit de lijst B (cf. punt 4.2.1.1.). 4.4. Bepaling van het aantal verantwoorde verblijven in heelkundige daghospitalisatie per ziekenhuis Het totaal aantal verantwoorde verblijven in heelkundige daghospitalisatie wordt per ziekenhuis bekomen door het totaal aantal gerealiseerde daghospitalisaties (cf. punt 4.2.1.) te voegen bij het totaal aantal oneigenlijke klassieke ziekenhuisverblijven (cf. punt 4.2.2.).

Elk verantwoord verblijf in chirurgische daghospitalisatie krijgt een verantwoorde verblijfsduur van 0.81 dagen (= multiplicator) toegemeten, die het effect van de besparing van 8.130.907,61 euros bevat. Zonder deze besparing bedraagt deze multiplicator 1,05. 5. Principes m.b.t. de conversie van het aantal verantwoorde dagen in een aantal verantwoorde bedden Op basis van de casemix van het laatste gegevensjaar dat gekend is, berekent men het aantal verantwoorde dagen voor elk ziekenhuis, per dienst of groep van betrokken diensten (zie punt 3). Wat de C-dienst betreft, dient men het aantal verantwoorde dagen in chirurgische daghospitalisatie toe te voegen (zie punt 4).

Bij de berekening van de verantwoorde activiteit wordt per ziekenhuis uitgegaan van het aantal geregistreerde MKG-verblijven voor het referentiejaar. De volledigheid van de registratie wordt voor de betrokken diensten (C, D, G, L, B, H, E en M) nagegaan door middel van de vergelijking van het aantal geregistreerde MKG-verblijven met het aantal ontslagen opgegeven aan de Administratie in het kader van de financiële statistieken. Indien de afwijking niet meer bedraagt dan 3 % (in plus of min) wordt de MKG-registratie en de daarin voorkomende casemix als uitgangspunt voor de berekening van de verantwoorde activiteit van het ziekenhuis genomen. Indien de afwijking tussen de twee databanken meer dan 3 % bedraagt, krijgt het ziekenhuis een verantwoorde activiteit die gebaseerd is op het laagste aantal verblijven uit de twee databanken. De correctie die hierbij moet doorgevoerd worden gebeurt aan de hand van de hierna volgende formules.

Methodologie bij correctie van het aantal verblijven voor de diensten C, D, G, L, B, H, E en M (cf. supra) : a. het aantal MKG-verblijven is meer dan 3 % hoger dan het aantal ontslagen opgenomen in FINHOSTA : stap 1 : op basis van de MKG -casemix wordt een verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis berekend stap 2 : vervolgens wordt een correctie doorgevoerd op basis van de hiernavolgende formule voor het teveel aan verblijven (en bijgevolg pathologie) dat waargenomen wordt binnen de MKG-databank : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij VALZH nd : verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis na datacorrectie VAL ZH : verantwoord aantal ligdagen van het ziekenhuis op basis van de casemix geregistreerd in de MKG van het referentiejaar GVLZH : de gemiddelde verantwoorde ligduur voor het ziekenhuis op basis van de MKG-casemix b.het aantal MKG-verblijven is meer dan 3 % lager dan het aantal ontslagen opgenomen in FINHOSTA : stap 1 : op basis van de casemix MKG wordt een verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis berekend stap 2 : vervolgens wordt een correctie doorgevoerd op basis van de hiernavolgende formule voor het tekort aan verblijven (en bijgevolg aan pathologie) dat waargenomen wordt binnen de MKG-databank : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij VALZH nd : verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis na datacorrectie VAL ZH : verantwoord aantal ligdagen van het ziekenhuis op basis van de casemix geregistreerd in de MKG van het referentiejaar In bovenstaande formules (cf. punt a . en b) wordt geen rekening gehouden met de verblijven in chirurgische daghospitalisatie. De verantwoorde activiteit en aansluitend het verantwoord aantal bedden toegekend aan deze verblijven (cf. 4.4.) wordt, na toepassing van alle correcties en na plafonnering van de groei van de verantwoorde bedden ten opzichte van de erkende bedden (cf. infra), aan het aantal verantwoorde bedden van de overige verblijven toegevoegd om tot het totaal aantal verantwoorde bedden te komen.

Bij het gebruik van de MKG 2001, respectievelijk 2002 in het kader van de bepaling van de verantwoorde activiteit in de financiering wordt het boven vermelde afwijkingspercentage teruggebracht tot 2 %, respectievelijk 1 %. Voor de registratiejaren die daarop volgen zal steeds het laagste aantal verblijven weerhouden worden bij de berekening van de verantwoorde activiteit.

Per dienst (of groep van diensten) wordt het aantal verantwoorde ligdagen gedeeld door de normatieve bezettingsgraad van de dienst vermenigvuldigd met 365 om per dienst een aantal verantwoorde bedden te verkrijgen. De normatieve bezettingsgraden zijn : voor de E- en M-bedden : 70 %; voor de C, D, L, B en H-bedden : 80 %; voor de G-bedden : 90 %.

Er dient rekening gehouden te worden met de geografische afwijkingen voorzien in het koninklijk besluit van 30 januari 1989.

Een maximale stijging van 12 % van het aantal verantwoorde bedden (zonder inachtname van de verantwoorde activiteit en de daaraan gekoppelde verantwoorde bedden voor chirurgische daghospitalisatie zoals berekend in punt 4.3.) ten opzichte van het aantal erkende bedden voor de diensten C, D, G, L, B, H, E en M wordt integraal toegekend aan het ziekenhuis. De verantwoorde activiteit die zich boven deze grens bevindt, wordt voor 25 % in aanmerking genomen. De toekenning aan de betrokken diensten van deze verantwoorde bedden, gewaardeerd aan 25 %, geschiedt enkel ten opzichte van de diensten die de 12 % -grens overschrijden en geschiedt pro rata de absolute overschrijding van het berekend aantal verantwoorde bedden ten opzichte van de 12 % -grens.

Het totaal aantal verantwoorde bedden (zoals berekend in bovenstaande paragraaf), wordt geconverteerd naar het overeenstemmend verantwoord aantal dagen.

Het totaal verantwoord aantal bedden (zoals hierboven berekend) verminderd met het verantwoord aantal bedden toegekend voor gerealiseerde verblijven in (heelkundige) daghospitalisatie (cf. 4.3.1.) wordt gebruikt bij de toepassing van artikel 42, 7e bewerking.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 4 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE 2 Bijlage nr. 13 Regels houdende vaststelling van het aantal PAL-NAL waarvan sprake in artikel 45, § 9, laatste lid § 1. Indien voor een gegeven dienstjaar blijkt dat voor het ziekenhuis een PAL is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van § 7, wordt onderdeel B2 van het huidige budget bedoeld in artikel 45, § 9, laatste lid, verminderd met een bedrag dat als volgt wordt berekend : 75 % x dagen PAL x Onderdeel B2 per dag Het percentage van 75 % wordt teruggebracht op 50 % voor de PAL-dagen die de overschrijding met 5 percent van voormeld onderdeel B2 vertegenwoordigen. § 2. 95 % van het aldus, met toepassing van § 1, voor het gehele land vrijgekomen budget wordt verdeeld onder de ziekenhuizen waarvoor een aantal NAL-dagen is bepaald overeenkomstig de bepalingen van § 7, in verhouding tot het budget dat resulteert uit de vermenigvuldiging van het aantal NAL-dagen met de waarde per dag van Onderdeel B2. § 3. De in § 1 en § 2 bedoelde aanpassingen worden beperkt tot 7 % van Onderdeel B2 van voormeld budget van financiële middelen. § 4. De aanpassingen berekend met toepassing van §§ 1 en 2 zijn gebaseerd op de verwerkte gegevens van het referentiedienstjaar voor de berekening van de verantwoorde bedden bedoeld in artikel 46. § 5. Bovendien zullen enkel de aanvragen tot afwijking die gestaafd zijn door een verslag van de hoofdgeneesheer en betrekking hebben op de principes die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de in §§ 1 en 2 bedoelde aanpassingen, ingediend met toepassing van artikel 98 van de wet op de ziekenhuizen, onderworpen worden aan het gemotiveerd advies van de Commissie voor toezicht op en evaluatie van de statistische gegevens die verband houden met de medische activiteiten in de ziekenhuizen en aan de beslissing van de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft. § 6. De uitwerking van het geheel van de afwijkingen toegestaan met toepassing van § 5 mag niet groter zijn dan 5 % van het budget vrijgemaakt krachtens § 1. 1. INLEIDING 1.1. Begrippen en afkortingen MKG-registratie : de registratie van de Minimale Klinische Gegevens zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 06/12/1994 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde statistische gegevens moeten worden meegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

ICD-9-CM : International Classification of Diseases - 9th Edition- Clinical Modification.

MDC : Major Diagnostic Category, grote diagnosegroepen die elk een systeem of een orgaan omvatten, zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

AP-DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0".

APR-DR : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Klinische ernst of "severity of illness" : Omvang van de fysiologische decompensatie of van verlies van orgaanfunctie zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Sterfterisico : waarschijnlijkheid van overlijden, zoals beschreven in "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Gfin-patiënten : de geriatrische patiënten worden in een afzonderlijke groep ondergebracht. Om tot deze groep te behoren, dient de patiënt aan een aantal voorwaarden te voldoen : 1/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de geriatrische dienst van het ziekenhuis 75 jaar of ouder bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de volgende 2 voorwaarden : minimaal 10 dagen in een G-bed verbleven hebben; en minstens 30 % langer in het ziekenhuis verbleven hebben dan de gemiddelde standaardligduur van de patiënten van 75 jaar of ouder met een zelfde pathologie en een zelfde klinische ernst die niet of minder dan 10 dagen in een G-dienst verbleven hebben. 2/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de geriatrische dienst van het ziekenhuis minder dan 75 jaar bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de 2 hogervermelde voorwaarden en daarenboven minstens 75 jaar zijn. 1.2. Diagnosegroepen De diagnosegroepen worden gevormd op grond van de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0".

Op basis van de hoofddiagnose wordt een eerste indeling gemaakt in grote diagnosegroepen, hierna MDC's genoemd, die elk betrekking hebben op een systeem of orgaan. Elke MDC wordt vervolgens verder verdeeld in een medische en chirurgische subgroep op basis van het al dan niet voorkomen van een chirurgische ingreep.

Binnen deze subgroepen worden de eigenlijke diagnosegroepen, namelijk de APR-DRG's, onderscheiden, rekening houdend met de volgende elementen : hoofddiagnose, nevendiagnoses, chirurgische ingrepen, speciale technieken, leeftijd, geslacht en aard van ontslag overeenkomstig de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0". Op die manier worden 355 basis-APR-DRG's verkregen.

Elke basis-APR-DRG (met uitzondering van de APR-DRG's 955 en 956) wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveaus van klinische ernst. De bepaling van het niveau van klinische ernst van een verblijf gebeurt in 3 fasen waarbij met name rekening wordt gehouden met de gevolgen op de klinische ernst van de nevendiagnosen die geen verband houden met de hoofddiagnose en niet onderling verbonden zijn, de leeftijd, de hoofddiagnose, het bestaan van bepaalde niet-operatieve procedures,... (Cf. All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0). - De 4 verkregen "severities of illness" zijn : Niveau 1 : zwak niveau van klinische ernst Niveau 2 : gematigd niveau van klinische ernst Niveau 3 : groot niveau van klinische ernst Niveau 4 : extreem niveau van klinische ernst Patiënten zonder vermelding van een hoofddiagnose (APR-DRG 955) of met vermelding van een diagnose die niet als hoofddiagnose gebruikt mag worden (APR-DRG 956) worden verder de "rest diagnosegroepen type I" genoemd.

Hiervoor wordt geen gemiddelde standaardligduur, "NGL" (zie punt 2.4.6.), berekend.

Patiënten met een belangrijke chirurgische ingreep die niet overeenkomt met de hoofddiagnose (APR-DRG 950, 951, 952) worden verder de "restdiagnosegroepen type II" genoemd. Hiervoor wordt geen gemiddelde standaardligduur, "NGL" (zie punt 2.4.6.), berekend. 1.3. Concatenatie Vanaf de registratie 1999 wordt de hoofddiagnose de hoofddiagnose van het eerste specialisme tenzij dit het psychiatrisch specialisme is. 1.4. Aantal aangetaste systemen Voor de berekening van het aantal aangetaste systemen wordt het systeem van de hoofddiagnose beschouwd als het eerste aangetaste systeem en wordt het aantal systemen (verschillend van dat van de hoofddiagnose) van de vermelde complicaties of comorbiditeiten hieraan toegevoegd, zoals beschreven in de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0 - Appendix E". 2. BESCHRIJVING VAN DE WIJZE WAAROP MET DE LIGDUUR REKENING GEHOUDEN WORDT 2.1. Doelstelling In deze bijlage wordt bepaald op welke wijze een afwijkend aantal ligdagen wordt berekend bij de vaststelling van de onderdelen B1 en B2 van het budget van financiële middelen. 2.2. Toepassingsgebied Om de in punt 2.1. beoogde doelstelling te realiseren wordt rekening gehouden met alle verblijven in acute ziekenhuizen, uitgezonderd : patiënten die minstens één dag van hun verblijf verbleven hebben op een V-, S- of Sp-diensten; patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een A-, of K-dienst verbleven hebben; patiënten die op een subacute G-dienst verbleven hebben;

Verblijven die als oneigenlijk klassieke verblijven worden beschouwd. 2.3. Gegevens op basis waarvan de ligduur wordt berekend De laatste drie gekende dienstjaren van de MKG-registratie dienen als basis voor de berekening van de gemiddelde standaardligduren. Voor de financiering vanaf juli 2003, zullen de MKG-gegevens 1999, 2000 en 2001 worden gebruikt. 2.4. Bewerkingen 2.4.1. Berekening van de ligduur De ligduur is gelijk aan het aantal te factureren ligdagen per globaal ziekenhuisverblijf. 2.4.2. Bepalen van de diagnosegroepen De verblijven zoals geregistreerd in de MKG-registratie worden ondergebracht in groepen, APR-DRG's genoemd, op basis van de techniek beschreven in punt 1.2. Elk van die groepen wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveaus van severity of illness zoals beschreven in punt 1.2.

Vervolgens worden de severity of illness niveau's 1 en 2 opgesplitst in drie leeftijdscategorieën : 1) patiënten onder 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten);2) patiënten van 75 jaar en ouder (uitgezonderd Gfin-patiënten); 3) Gfin-patiënten zoals beschreven in punt 1.1.

De severity of illness 3 en 4 niveaus worden opgesplitst in twee subgroepen : 1) Gfin-patiënten, zoals beschreven in punt 1.1.; 2) niet-Gfin-patiënten. Hieronder wordt de kruising APR-DRG, severitygraad en leeftijdscategorie als APR-DRG-subgroep aangeduid.

De APR-DRG 862 wordt bovendien gesplitst in APR-DRG 862.1 en APR-DRG 862.2. Die laatste APR-DRG bevat enkel de verblijven voor polysomnografieën.

Voor de patiënten waarvoor tijdens eenzelfde verblijf in het ziekenhuis een MKG-registratie per specialisme wordt uitgevoerd, wordt één enkele hoofddiagnose gekozen voor gans het ziekenhuisverblijf overeenkomstig de techniek beschreven in punt 1.3. 2.4.3. De verblijven die weerhouden worden voor de berekening van de gemiddelde verblijfsduur per APR-DRG-subgroep De verblijven die behoren tot een van de volgende groepen worden uitgesloten voor de berekening van de gemiddelde ligduur per APR-DRG-subgroep : a) de niet-beëindigde verblijven en de verblijven met een opnamedatum die meer dan zes maanden voor het begin van de statistische periode valt.Dit zijn de langdurige verblijven; b) De foutieve verblijven, met name de verblijven met een ongeldige verblijfsduur (negatief, niet in overeenstemming met de dag, maand en jaar van opname en ontslag of niet ingevuld, incoherentie tussen de berekende verblijfsduur, de gefactureerde verblijfsduur en de som van de verblijfsduren per bedindex), ongeldige leeftijd (niet tussen 0 en 120 jaar) of ongeldig geslacht (foutief of niet ingevuld); c) De verblijven die behoren tot de "restdiagnosegroepen type I en II", namelijk de APR-DRG's 950, 951, 952, 955 en 956 (zie punt 1.2.); d) De "kleine" outliers (cf.punt 2.4.5.); e) De outliers van "type 1" (cf.punt 2.4.5.); f) De verblijven waarbij de patiënt binnen 3 dagen overleden is. 2.4.4. APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde ligduur is berekend De APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde ligduur is berekend, zijn : a) De APR-DRG-subgroepen waarin er nationaal minder dan 30 verblijven overblijven na toepassing van de bovenstaande criteria;b) De subgroepen met een extreem niveau van severity of illness indien dit niveau minder dan 20 % van de APR-DRG-verblijven vertegenwoordigt; c) De restdiagnosegroepen type I en II (zie 1.2.). 2.4.5. Outliers Verblijven worden als kleine outliers beschouwd als die : patiënten betreffen die één dag in het ziekenhuis verblijven en naar een ander ziekenhuis worden overgebracht; patiënten betreffen met een gefactureerde ligduur die gelijk is aan of korter is dan de benedengrens van zijn APR-DRG-subgroep, waarvoor de benedengrens gelijk is aan de afgeronde waarde van EXP [lnQ1 - 2x (lnQ3-lnQ1)]. Die benedengrens moet bovendien minstens 10 % van de gemiddelde standaard-ligduur van de beschouwde APR-DRG-subgroep vertegenwoordigen, indien die duur minstens gelijk is aan of langer is dan 10 dagen. In elk geval stemt de benedengrens overeen met een waarde die ten minste drie dagen lager ligt dan de gemiddelde standaardligduur.

Met de kleine outliers wordt er bij de berekening van de gemiddelden geen rekening gehouden.

Er worden twee soorten grote outliers gedefinieerd : de outliers type 1 en type 2.

De outliers type 1 zijn die verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 4 x (Q3-Q1).

Met die outliers type 1 wordt bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep geen rekening gehouden.

De outliers type 2 zijn de verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 2 x (Q3-Q1), maar die onder de bovengrens van de outliers type 1 liggen. De bovengrens van de outliers type 2 ligt minstens 8 dagen hoger dan de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep.

Aan de outliers type 2 wordt een fictieve ligduur toegekend die gelijk is aan de bovengrens Q3 + 2 x (Q3-Q1).

De bovengrens en de benedengrens worden op nationaal niveau berekend, waarbij Q1 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waaronder de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is en Q3 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waarboven de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is.

De verblijven die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelde standaardligduur, maar die geen outliers type 2 zijn, worden normale verblijven genoemd. 2.4.6. Berekening van de gemiddelde nationale ligduur per APR-DRG-subgroep Per APR-DRG-subgroep, zoals beschreven in punt 2.4.2., wordt een gemiddelde standaardligduur berekend, hierna afgekort "NGL". Die duur wordt per APR-DRG-subgroep berekend door de som van de gefactureerde dagen van de in aanmerking genomen verblijven" (zie punt 2.4.3.) te delen door het aantal "in aanmerking genomen verblijven". 2.4.7. Toepassing van de NGL op de individuele ziekenhuizen Per ziekenhuis en per APR-DRG-subgroep wordt een gemiddelde reële ligduur berekend, hierna afgekort "GRLZi", evenals een gemiddelde genormaliseerde ligduur, hierna "GNLZi" genoemd. a) Om de GNLZi vast te stellen wordt de som gemaakt van de te factureren ligdagen van de weerhouden verblijven (na toepassing van punt 2.4.3. en 2.4.4.) en wordt deze som gedeeld door het aantal weerhouden verblijven. b) Om de GNLZi vast te stellen wordt aan alle "weerhouden verblijven" (punt 2.4.3. en 2.4.4.) een aantal ligdagen toegekend dat overeenstemt met de "NGL" van de APR-DRG-subgroep waartoe elk weerhouden verblijf behoort. Vervolgens wordt de som van het aldus toegekende aantal ligdagen gedeeld door het aantal weerhouden verblijven. 2.5. Berekenen van het teveel aan ligdagen De afwijking in dagen tussen GRLZi en GNLZi (zie punt 2.4.7.), wordt vermenigvuldigd met het totaal aantal verblijven zoals bedoeld in punt 2.2.

TLD1i = [GRLZi - GNLZi] * N euro total waarbij : TLD1i = teveel aan ligdagen (kan ook een negatief getal zijn) voor ziekenhuis i;

GRLZi = gemiddelde reële ligduur voor ziekenhuis i;

GNLZi = gemiddelde genormaliseerde ligduur voor ziekenhuis i;

N_totali = het totaal aantal verblijven van ziekenhuis i zoals bedoeld in punt 2.2.; 3. MAATREGEL VOOR DE DAGHOSPITALISATIE 3.1. Algemene regel De TLD1i (zie punt 2.5.) wordt verhoogd (verlaagd) met een bijkomende waarde die berekend wordt aan de hand van een substitutiegraad (hierna SG genoemd) van klassieke hospitalisatie naar daghospita-lisatie. Voor een selectie (zie bijlage a) van verstrekkingen j waarvoor een maxi- forfait in de ziekteverzekering aangerekend wordt overeenkomstig artikel 4, §§ 4 en 5 van de conventie gesloten tussen de verplegings-inrichtingen en de verzekeringsinstellingen of, bij ontstentenis hiervan, tussen de ziekteverzekering en de verplegings-inrichtingen, wordt een SG nationaal (NSG) en per ziekenhuis (SG) berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld DRij = substitutiegraad van het ziekenhuis i voor verstrekking j; g = 1 indien (NSGj - SGj) lager is dan 0,2 in absolute waarde; g = 1,5 indien (NSGj - SGj) hoger of gelijk is aan 0,2 en lager dan 0,3 in absolute waarde; g = 1,75 indien (NSGj - SGj) hoger of gelijk is aan 0,3 in absolute waarde;

DSRj = substitutie verblijfsduur voor verstrekking j. (Een lijst met deze nationale waarden wordt in bijlage a toegevoegd). g is steeds gelijk aan 0,5 voor de RlZIV-pseudonomenclatuur code 761353 en 761390 (Chemotherapie, zie punt 3.2.) en voor de medische verstrekkingen 473211, 473174, 473196, 473454 en 473432. 3.2. Chemotherapie Voor de toepassing van punt 3.1 wordt het aantal verstrekkingen chemotherapie in dag en klassieke hospitalisatie als volgt bepaald : N_amb = aantal verstrekkingen in daghospitalisatie; = aantal verblijven in APR-DRG 693 chemotherapie.

N_hosp = aantal verstrekkingen in klassieke hospitalisatie; = aantal verblijven in APR-DRG 693 "Chemotherapie" met minder dan 5 te factureren ligdagen. 4. DE TOTALE TLDjt De totale TLDit voor ziekenhuis i is de som van de TLDi voor de klassieke hospitalisatie en de TLDid die de daghospitalisatie in rekening brengt. TLDit = TLDi (uit punt 2.5.) + TLDid (uit punt 3.1.)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 4 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE 3 Bijlage 14 - Regels voor de berekening van de genormaliseerde waarde van de geneeskundige verstrekkingen Begrippen en afkortingen : - Instituut : Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - FOD : Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; - MKG-MFG-gegevens : de minimale klinische gegevens en de minimale financiële gegevens gekoppeld door de Technische cel voor de verwerking van de ziekenhuisgegevens, opgericht in de schoot van het Instituut en van de FOD door de wet van 19 april 1996 houdende sociale bepalingen; - APRdrg-classificatie : classificatie waarbij de patiënten gegroepeerd worden in diagnosegroepen zoals omschreven in de handleiding "All Patient Refined Diagnosis Related Groups, Definition manual, version 15.0"; - severity-niveau : onderverdeling van de APRdrg in 4 klassen volgens de ernst van de aandoening zoals omschreven in voornoemde handleiding; - casemix van een ziekenhuis : het aantal verblijven per APRdrg en severity-niveau, per jaar voor een ziekenhuis. 1. Selectie van de verblijven : De voor de berekening in aanmerking genomen verblijven zijn de acute correcte gekoppelde klassieke verblijven.2. Vaststelling van de genormaliseerde waarden per bezet bed van de medische verstrekkingen per APRdrg De genormaliseerde waarden worden berekend op basis van de nationale MKG-MFG-gegevens van het laatste bekende dienstjaar. Die berekening gebeurt als volgt.

In eerste instantie worden de uitgaven voor de in artikel 46, § 3, c), 3e streepje bedoelde verstrekkingen geaggregeerd op het niveau van elk verblijf.

Teneinde de genormaliseerde waarden te berekenen over een voldoende aantal verblijven, worden de volgende principes toegepast : indien de 4 severity-niveaus van een bepaalde APRdrg samen niet minstens 80 verblijven tellen, worden ze samengevoegd en het berekende relatieve gewicht geldt voor de 4 niveaus; indien de som van het aantal verblijven van niveau 1 en 2 niet minstens 40 verblijven oplevert, worden die twee niveaus samengevoegd en geldt het berekende relatieve gewicht voor de twee niveaus.

Dezelfde regel is van toepassing voor niveaus 3 en 4;

Indien een klasse niet minstens 10 verblijven telt, wordt ze bij haar buur gevoegd en geldt het berekende relatieve gewicht voor de twee klassen (ofwel 1 + 2, ofwel 3 + 4) Vervolgens worden de outliers geëlimineerd uit de in aanmerking genomen verblijven in elke groep. De outliers zijn de verblijven waarvoor de uitgaven hoger zijn dan Q3 + 2*(Q3 - Q1), waarbij Q1 en Q3 de respectieve waarden zijn van het eerste en het derde kwartiel van de distributie van de uitgaven. Voor de APRdrg's die werden gegroepeerd, is de in aanmerking genomen limiet voor de outliers de hoogste van de limieten van elk individueel berekend severity-niveau.

Ten slotte worden de genormaliseerde waarden per bezet bed zelf berekend met uitsluiting van de APRdrg's 955 ("hoofddiagnose niet geldig als hoofddiagnose) en 956 ("niet-groepeerbare verblijvent").

Deze genormaliseerde waarden zijn de uitgaven per verblijf voor bovenvermelde verstrekkingen gedeeld door het totale aantal verpleegdagen op het niveau van APRdrg en severity-niveau/of groep, na eliminatie van de outliers, zoals hierboven beschreven. 3. Berekening van de genormaliseerde uitgaven per ziekenhuis De genormaliseerde uitgaven per ziekenhuis worden berekend op basis van de genormaliseerde waarden zoals berekend in punt 2, en van het aantal dagen van de verblijven van de meeste recente casemix van het ziekenhuis. De berekening gebeurt als volgt.

Standaardisatieprocédé De casemix van het ziekenhuis omvat alle verblijven van de acute diensten in de acute ziekenhuizen (behalve de verblijven van de APRdrg's 955 et 956).

Per APRdrg en severity-niveau (of desgevallend groep) wordt het product gemaakt van het aantal in aanmerking genomen verpleegdagen van het ziekenhuis en de genormaliseerde waarde per APRdrg en severity-niveau (of groep).

GUh = £ Avh.xy * GWxy Waar : GUh = de genormaliseerde uitgaven van ziekenhuis h Avh.xy = het aantal in aanmerking genomen totale verpleegdagen van de verblijven van ziekenhuis h die behoren tot APRdrg x en severity-niveau/of groep y GWxy = de genormaliseerde waarde per bezet bed van de medische verstrekkingen voor APRdrg x en severity-niveau /of groep y Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 4 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen.

De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE 4 Bijlage 15 MODALITEITEN VOOR DE REGELING INZAKE MEDISCH GEASSISTEERDE VOORTPLANTING Om de voor artikel 76bis geplande financiering te genieten, mogen de erkende zorgprogramma's Reproductieve geneeskunde B', per patiënt, slechts een beperkt aantal embryo's inplanten, en dit naargelang van de leeftijd van de vrouw en de rangorde van de cyclus : indien leeftijd van de vrouw = 35 jaar : bij de eerste poging (of cyclus) slechts 1 vers embryo inplanten; bij de tweede poging : 1 vers embryo inplanten of 2 verse embryo's indien onvoldoende kwaliteit van het embryo; bij de derde en volgende pogingen : maximum 2 verse embryo's inplanten Indien leeftijd van de vrouw > 35 en = 39 jaar : eerste en tweede poging maximum 2 verse embryo's inplanten; derde en volgende pogingen : maximum drie verse embryo's inplanten.

Enkel indien de leeftijd van de vrouw > 39 en = 42 jaar wordt geen maximum opgelegd inzake aantal verse embryo's dat mag teruggeplaatst worden.

In afwijking van 1° en 2° mogen bij gebruik van ontdooide embryo's maximum 2 embryo's worden ingeplant.

Bij combinatie van verse en ontdooide embryo's gelden de criteria zoals vastgelegd in 1° en 2° Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 4 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

^