Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 juli 2020
gepubliceerd op 22 juli 2020

Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2020031097
pub.
22/07/2020
prom.
03/07/2020
ELI
eli/besluit/2020/07/03/2020031097/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2020. - Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Algemene toelichting Momenteel worden de prestaties van het Rijksregister vergoed op basis van het koninklijk besluit van 2 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2003 pub. 19/05/2003 numac 2003000311 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven sluiten betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven.Het tarief van dit prestaties is bij dit besluit bijgevoegd.

Volgens dit besluit wordt er niet afgeweken van dit tarief, behalve wanneer de prestaties die verricht worden ten behoeve van de openbare overheden, de instellingen van openbaar nut en de instellingen van algemeen belang bedoeld in artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, een doorlopend karakter hebben; in dat geval kan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken een jaarlijkse forfaitaire vergoeding vastleggen.

Deze forfaitaire vergoeding wordt berekend in functie van de belasting die deze prestaties vertegenwoordigen, met name op grond van de tarifering van de toegang tot het Rijksregister die in dit geval van toepassing is, alsmede van de jaarlijkse kostprijs van het geraamde aantal transacties, met een minimum van duizend transacties per dag.

Worden hiermee bedoeld de "grote" gebruikers van het Rijksregister.

Momenteel lijkt het echter noodzakelijk om de tarieven van die prestaties te actualiseren en te rationaliseren, met name met betrekking tot de bepaling van de instanties die forfaitaire tarieven kunnen genieten.

Bovendien hebben de diensten van het Rijksregister de laatste jaren meerdere projecten gerealiseerd, zoals de vernieuwing van de Belpic-infrastructuur, de medewerking aan de modernisering van de burgerlijke stand, de overgang van een mainframe naar een open omgeving,...

Deze verschillende evoluties hebben de kostprijs van het Rijksregister aanzienlijk doen dalen.

Daarom overweegt dit besluit een sterke vermindering van het tarief van de prestaties van het Rijksregister, met name een vermindering van de prijs per transactie, de kosteloosheid of de vastlegging van forfaitaire prijzen.

Al deze maatregelen zullen er in grote mate voor zorgen dat het principe « Only once » en de administratieve vereenvoudiging zowel op lokaal, regionaal als federaal vlak verder kunnen worden uitgevoerd.

Het verminderen van de kostprijs voor het consulteren van het Rijksregister zal de gemachtigde openbare en private autoriteiten en instanties toelaten de beschikbare informatie in het Rijksregister efficiënter te gebruiken zonder dat men hiervoor budgettair wordt gestraft.

Dit besluit voorziet derhalve in: - een algemene vermindering van het tarief van de consultaties - zie bespreking artikel 3, - overeenkomstig het regeerakkoord, de kosteloosheid van de transacties uitgevoerd door de gemeenten - zie bespreking artikel 2, - een voordelig tarief voor de instanties die gemachtigd zijn om bijwerkingen in het Rijksregister te verzamelen en uit te voeren - zie bespreking artikel 4, - een specifiek tarief voor de federale overheden - zie bespreking artikel 5, - de mogelijkheid om, in hoofde van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, een forfaitair tarief te kunnen vastleggen - zie bespreking artikel 6, - tarief werken - zie bespreking artikel 7.

Nadat de Ministerraad erover beraadslaagd had, werd het ontwerp van koninklijk besluit ter advies voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State. Deze laatste heeft een aantal opmerkingen geformuleerd. Dit besluit houdt rekening met alle algemene en specifieke opmerkingen. 2. Artikelsgewijze bespreking Artikel 1. Met het oog op de toepassing van dit besluit moet er een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de transacties van het Rijksregister en anderzijds de door gebruikers gevraagde werkzaamheden op basis van informatiegegevens opgenomen in het Rijksregister.

De transacties hebben betrekking op het automatisch consulteren van informatiegegevens in het Rijksregister, waarvoor geen manuele tussenkomst vereist is. Worden ook bedoeld de consultaties om de geldigheid van de identiteitsdocumenten te kunnen verifiëren.

Daarnaast kunnen de diensten van het Rijksregister op vraag van gebruikers geïnformatiseerde exploitatiewerken uitvoeren. Deze werken kunnen, naar gelang van de behoeften van de gebruiker, verschillende vormen aannemen. Het kan gaan om bestanden voor de realisatie van steekproeven, kiezerslijsten, lijsten van gezinnen, lijsten van kinderen die aan de schoolplicht onderworpen zijn, statistieken, de realisatie van testprogramma's, de opstelling van specifieke bestanden,...

Artikel 1 definieert de verschillende begrippen: prestaties, transacties, werken en gebruikers.

De verschillende werken en hun tarief worden opgesomd in de bijlage van dit besluit.

Artikel 2.

Artikel 2 van het besluit betreft het principe van de kosteloze transacties voor de gemeenten.

Zoals hierboven vermeld, heeft de Regering immers beslist om de door de gemeenten uitgevoerde transacties gratis te maken. De gemeenten spelen immers een primordiale rol in de communicatie en de verzameling van de gegevens in het Rijksregister; zij zorgen voor de permanente bijwerking van de informatiegegevens van de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister en derhalve ook voor die van het Rijksregister.

Parallel met de invoering van dit principe, heft artikel 9 van dit besluit het koninklijk besluit van 23 november 1984 "betreffende de eerste verzameling van informatiegegevens en betreffende de vergoedingen die aan de lokale overheden worden toegekend voor het doorgeven van informatiegegevens aan het Rijksregister van de natuurlijke personen" op. Ter herinnering, artikel 3 van dit besluit bepaalde bijvoorbeeld het volgende: « De gemeenten die voor de eerste verzameling zorgen, ontvangen een vergoeding van vier frank per inwoner. » Het gaat er als het ware om een evenwicht te creëren.

Artikel 3.

Artikel 3 van dit besluit legt het nieuwe tarief van de transacties vast. Zoals hierboven vermeld, gaat het om een sterke vermindering van de prijs van de transacties voor de niet-federale overheden en instellingen, alsook voor de andere klanten, met inbegrip van de private instanties die gemachtigd zijn om het Rijksregister te consulteren.

Zoals de Raad van State opgemerkt heeft, is deze nieuwe tarifering immers ook van toepassing voor de private instanties die bepaalde informatiegegevens van het Rijksregister meegedeeld krijgen overeenkomstig artikel 5ter van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Artikel 4.

Artikel 4 van dit besluit voert tevens een voordelig tarief in voor de instanties die de gegevens van het Rijksregister verzamelen en bijwerken.

Hoewel de gemeenten de voornaamste bron van de informatiegegevens voor het Rijksregister vormen, zijn andere overheden ook gemachtigd om bijwerkingen in het Rijksregister te verzamelen en uit te voeren, met name de Dienst Vreemdelingenzaken en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, maar ook het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, de Raad van State, de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil).

Dit ontwerp kent aan die instanties een forfaitair voordelig tarief toe.

Deze instanties zijn immers gemachtigd om de informatiegegevens te verzamelen en bijwerkingen in het Rijksregister uit te voeren krachtens: - artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 april 1984 betreffende de toegang door sommige openbare overheden tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, alsmede betreffende het bijhouden en de controle van de informaties, dat de instanties opsomt die gemachtigd zijn om bepaalde informatiegegevens in het Rijksregister te verzamelen, - artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister, - artikel 3 van het koninklijk besluit van 1 februari 1995 tot vaststelling van de in het wachtregister vermelde informatiegegevens en tot aanwijzing van de overheden die bevoegd zijn om die gegevens in het wachtregister in te voeren.

Er moet opgemerkt worden dat de Dienst Voogdij van de FOD Justitie ook tot die instanties behoort. Aangezien de verzamelde gegevens zeer specifiek en nogal gelimiteerd zijn (namelijk de contactgegevens van een voogd of een voorlopige voogd van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling - NBMV), heeft het huidige artikel 4 geen betrekking op deze dienst.

Artikel 5.

Op voordracht van de Regering voorziet artikel 5 van dit besluit in een prijsvermindering voor de federale openbare instanties en instellingen, geplafonneerd tot een maximaal jaarlijks bedrag.

Inderdaad, deze instanties interveniëren en ondersteunen de werking van de autonome dienst met boekhoudkundige autonomie (ADBA) belast met elektronische identiteitskaarten en Rijksregister op verschillende manieren.

Artikel 6.

Bij de federale overheden die het Rijksregister consulteren, zitten enkele "grote" gebruikers. We denken bijvoorbeeld aan de FOD Financiën. Voor die instanties bepaalt dit besluit dat de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken een forfaitaire jaarlijkse vergoeding kan vastleggen van maximaal 1 200 000 euro per jaar.

Artikel 7.

Zoals in de voormelde bespreking van artikel 1 aangehaald, kunnen de diensten van het Rijksregister specifieke werken realiseren. De lijst van die werken en hun tarief is bijgevoegd bij dit besluit. De Raad van State benadrukt dat deze lijst volledig is.

Artikel 8.

Artikel 8 van dit besluit bepaalt dat alle tarieven, zowel die van de transacties als die van de werken, geïndexeerd moeten worden.

De verschillende voorgestelde tarieven worden jaarlijks op 1 januari automatisch herzien op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex, en dit voor alle gebruikers van het Rijksregister.

Artikel 9.

Artikel 9 van dit besluit heft enerzijds het koninklijk besluit van 23 november 1984 betreffende de eerste verzameling van informatiegegevens en betreffende de vergoedingen die aan de lokale overheden worden toegekend voor het doorgeven van informatiegegevens aan het Rijksregister van de natuurlijke personen (zie bespreking artikel 2 hierboven) en anderzijds het koninklijk besluit van 2 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2003 pub. 19/05/2003 numac 2003000311 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven sluiten betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven, op. Dit besluit vervangt immers het besluit van 2 april 2003.

Artikel 10 Artikel 10 van dit besluit bepaalt dat dit met ingang van 1 januari 2020 retroactief uitwerking zal hebben, omwille van het feit dat de vergoeding van deze prestaties moet worden berekend in functie van de belasting die deze prestaties voor het Rijksregister vertegenwoordigen. Deze belasting voor de diensten van het Rijksregister wordt jaarlijks gefactureerd en het is belangrijk om alle gebruikers van het Rijksregister vanaf 2020 te kunnen laten profiteren van de gerealiseerde kostenverlaging waardoor nieuwe, voordelige tarieven kunnen worden toegekend. Zodoende wordt deze feitelijke toestand, met name een kostvermindering van het Rijksregister die gepaard gaat met voordeliger tarieven, geregulariseerd.

Dit is de doelstelling van het besluit dat aan uwe Majesteit wordt voorgelegd.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM

Raad van State afdeling Wetgeving Advies 67.306/2 van 17 mei 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven' Op 27 april 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Buitenlandse handel verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 17 mei 2020. De kamer was samengesteld uit Pierre VANDERNOOT, kamervoorzitter, Patrick RONVAUX en Christine HOREVOETS, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Jacques ENGLEBERT, assessoren, en Béatrice DRAPIER, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Benoît JADOT, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre VANDERNOOT. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 mei 2020.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het voorstel, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Het ontwerpbesluit heeft betrekking op de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven. Zoals blijkt uit het eerste lid van de aanhef, ontleent het zijn rechtsgrond aan artikel 7 van de wet van 8 augustus 1983 `tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen'.

De gemachtigde ambtenaar heeft gepreciseerd dat het ontwerpbesluit er enkel toe strekt uitvoering te geven aan het eerste lid van die bepaling, dat de Koning inzonderheid de bevoegdheid verleent om de vergoedingen vast te stellen waartoe de verrichtingen van het Rijksregister aanleiding kunnen geven.

Zoals de gemachtigde ambtenaar heeft beaamd, ontleent het ontwerpbesluit zijn rechtsgrond ook gedeeltelijk aan artikel 5ter, § 5, tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983, waarbij de Koning gemachtigd wordt om het tarief te bepalen van de prestaties die uitgevoerd worden door de diensten van het Rijksregister ten laste van de instellingen die, overeenkomstig artikel 5ter, § 1, van dezelfde wet, gemachtigd zijn om mededeling te krijgen van de gegevens van het Rijksregister.

Gelet op die preciseringen geeft het ontwerpbesluit aanleiding tot de volgende algemene opmerkingen. 2. De heffingen waarop het ontwerpbesluit betrekking heeft, zijn belastingvrije vergoedingen, ook wel "retributies" genoemd.1 Ze moeten er dan ook de kenmerken van vertonen.

In dat verband zij eraan herinnerd dat een heffing slechts kan worden gekwalificeerd als een vergoeding of een retributie indien ze enerzijds betrekking heeft op de vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige individueel beschouwd, en indien zij anderzijds een vergoedend karakter heeft, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat door de heffingsplichtige verschuldigd is.2 In casu is de eerste van die voorwaarden vervuld voor de vergoedingen waarin het ontwerpbesluit voorziet.

In het tegendeel bevat het dossier dat ter kennis gebracht is van de Raad van State in zijn huidige vorm echter onvoldoende gegevens waaruit moet blijken dat de bedragen van de vergoedingen waarin het ontwerpbesluit voorziet, in de verschillende desbetreffende gevallen, niet hoger liggen dan wat redelijk is ten opzichte van de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst. Het ontwerpbesluit moet opnieuw onderzocht worden teneinde vast te stellen of aan die voorwaarde voldaan is. Zo nodig moet het dienovereenkomstig herzien worden. 3. Wat betreft de prestaties van het Rijksregister waarvan sprake is in de artikelen 2 tot 6, voorziet het ontwerpbesluit in verschillende regels naargelang van het geval. Zo: a) bepaalt artikel 2 dat de transacties die door de gemeenten worden verricht, kosteloos zijn;b) bepaalt artikel 3 dat de transacties die worden verricht door de andere gebruikers van het Rijksregister, worden aangerekend aan 0,13 euro per transactie;c) bepalen de artikelen 4 en 5, die worden voorgesteld afwijkend van artikel 3, dat een bijzonder tarief van toepassing is voor respectievelijk verschillende "instanties die gemachtigd zijn om collectes en bijwerkingen te doen in het Rijksregister" en "de Belgische Federale openbare overheden bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 8 augustus 1983";d) en verleent artikel 6 tot slot aan de minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid om een jaarlijkse forfaitaire vergoeding vast te stellen voor diverse categorieën prestaties "die verricht worden ten behoeve van een [federale] openbare overheid". Naast hetgeen uiteengezet is in algemene opmerking 2 en hetgeen uiteengezet zal worden in de bijzondere opmerkingen over de voorliggende bepalingen, rijst ook de vraag of die verschillende regelingen aanvaardbaar zijn in het licht van het grondwettelijke beginsel van gelijkheid en van niet-discriminatie.

De nota aan de Ministerraad bevat toelichtingen die a priori een specifieke verantwoording lijken te kunnen bieden voor de bijzondere regelingen waarin de artikelen 2 en 4 voorzien.3 Voor het overige bevat diezelfde nota aan de Ministerraad de volgende overwegingen: "Het Rijksregister stelt een sterke prijsvermindering voor de verschillende publieke instanties voor zodat de administratieve vereenvoudiging en het only once principe binnen de overheid verder kan worden uitgevoerd. Men stelt vast dat heel wat overheden, zowel op lokaal, regionaal als federaal vlak, niet ten volle de beschikbare informatie uit het Rijksregister benutten. Het verminderen van de kostprijs voor het consulteren van het Rijksregister zal deze rem wegnemen en de overheden toelaten de beschikbare informatie in het Rijksregister meer efficiënt te gebruiken zonder dat men hiervoor budgettair wordt gestraft." Die overwegingen zijn te algemeen om een voldoende specifieke rechtvaardiging te kunnen bieden voor de bijzondere regelingen inzake "prijsvermindering" - dat is de term die in de nota aan de Ministerraad wordt gebruikt - die volgens de artikelen 5 en 6 zouden gelden voor de daar vermelde openbare overheden, en voor de beperking van de werkingssfeer van die bepalingen tot openbare overheden die beschikken over de karakteristieke eigenschap dat ze tot het federale niveau behoren.

Wat betreft het "only once"-principe waarvan in de nota aan de Ministerraad gewag gemaakt wordt, mag bovendien niet uit het oog worden verloren dat artikel 6 van de wet van 8 augustus 1983 regels bevat die specifiek en uitdrukkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van een van de essentiële doelstellingen van dat principe, namelijk het vereenvoudigen van de administratieve verplichtingen van burgers en rechtspersonen door te waarborgen dat gegevens die reeds beschikbaar zijn in een authentieke bron, niet opnieuw meegedeeld moeten worden.4 Artikel 6 van de wet van 8 augustus 1983 is echter van toepassing op de verschillende instellingen, overheden en personen bedoeld in artikel 5 van dezelfde wet, en niet enkel op sommige ervan (zoals bepaald wordt in artikel 5 van het ontwerpbesluit) of op die welke beschikken over de karakteristieke eigenschap dat ze federale openbare overheden zijn (zoals bepaald wordt in de artikelen 5 en 6 van het ontwerp ).

Het ontwerpbesluit moet opnieuw onderzocht worden en in voorkomend geval dienovereenkomstig herzien worden. 4. Zoals hiervoor reeds aangegeven werd, strekt het ontwerpbesluit enkel tot uitvoering van het eerste lid van artikel 7 van de wet van 8 augustus 1983. Het strekt niet tot uitvoering van het tweede lid van datzelfde artikel, dat zijnerzijds de Koning belast met het bepalen van de retributies die aangerekend moeten worden aan de instellingen of organisaties bedoeld in dat lid.

In principe staat niets eraan in de weg dat de maatregelen waarmee de Koning uitvoering geeft aan de hem bij artikel 7, tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 verleende machtiging, worden opgenomen in een besluit dat losstaat van het ontworpen besluit.

Uit het dispositief en de aanhef van het ontworpen besluit moet dan echter duidelijk blijken dat dat besluit niet van toepassing is op de retributies waarin het tweede lid van artikel 7 van de wet van 8 augustus 1983 voorziet. Dispositief en aanhef moeten dienovereenkomstig herzien worden.

Bovendien moet opgemerkt worden dat de Koning ertoe gehouden is uitvoering te geven aan het tweede lid van artikel 7. Er dient dan ook overwogen te worden de daartoe vereiste bepalingen vast te stellen.

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF 1. Zoals aangegeven wordt in de algemene opmerkingen, ontleent het ontworpen besluit zijn rechtsgrond aan de artikelen 5ter, § 5, tweede lid, en 7, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983. In het eerste lid van de aanhef moet dan ook naar die bepalingen van de wet van 8 augustus 1983 verwezen worden. 2. Het koninklijk besluit van 23 november 1984 `betreffende de eerste verzameling van informatiegegevens en betreffende de vergoedingen die aan de lokale overheden worden toegekend voor het doorgeven van de informatiegegevens aan het Rijksregister van de natuurlijke personen' wordt opgeheven bij artikel 9 van het ontworpen besluit. De aanhef moet dan ook aangevuld worden met een nieuw tweede lid waarin naar dat besluit verwezen wordt. 3. In het zevende lid moet vermeld worden dat dit advies gegeven is met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973.5 4. De in het derde en het vierde lid opgenomen overwegingen moeten na de aanhefverwijzingen worden geplaatst.6 DISPOSITIEF Artikel 1 1. Om met name rekening te houden met de definities die in de onderdelen 2° en 3° van artikel 1 gegeven worden, zou de definitie van het begrip "prestaties van het Rijksregister", in onderdeel 1° van die bepaling, als volgt geredigeerd moeten worden: "de transacties in de zin van onderdeel 2° en de werken in de zin van onderdeel 3° ". Aldus zou ook de moeilijkheid verholpen worden dat in onderdeel 1° sprake is van "werken", terwijl in onderdeel 3° sprake is van "informaticawerkzaamheden". 2. Luidens onderdeel 3° 7 worden voor de toepassing van het ontworpen besluit onder de term "werken" "informaticawerkzaamheden [verstaan] die worden uitgevoerd door de diensten belast met het beheer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, zoals het opstellen van lijsten en/of statistieken, het samenstellen van steekproeven, bijzondere werken voor de gemeenten, het uitvoeren van testprogramma's, het opstellen van specifieke bestanden". De gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd dat in die bepaling de woorden "zoals het opstellen van lijsten en/of statistieken, het samenstellen van steekproeven, bijzondere werken voor de gemeenten, het uitvoeren van testprogramma's, het opstellen van specifieke bestanden" voorbeelden inhouden van "werken" in de zin van het ontworpen besluit.

Bovendien wordt in de bijlage bij het ontworpen besluit de lijst vastgesteld van de "werken" waarop dat besluit van toepassing is. Uit artikel 7 vloeit voort dat die lijst volledig is, wat door de gemachtigde ambtenaar bevestigd is. Het is bijgevolg niet nodig dat in artikel 1, 3°, voorbeelden gegeven worden van werken, wat tot verwarring zou kunnen leiden.

In die laatste bepaling zouden de woorden "zoals het opstellen van lijsten en/of statistieken, het samenstellen van steekproeven, bijzondere werken voor de gemeenten, het uitvoeren van testprogramma's, het opstellen van specifieke bestanden" dan ook beter vervangen worden door de woorden "zoals bedoeld in de bijlage bij dit besluit".

Artikel 4 Krachtens artikel 3, 6°, van het koninklijk besluit van 1 februari 1995 `tot vaststelling van de in het wachtregister vermelde informatiegegevens en tot aanwijzing van de overheden die bevoegd zijn om die gegevens in het wachtregister in te voeren' zijn de leden van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen gemachtigd om door middel van het Rijksregister in dat wachtregister verschillende categorieën van informatiegegevens in te voeren die in artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit opgesomd worden.

De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen dan ook toegevoegd moet worden in de lijst van "instanties die gemachtigd zijn om collectes en bijwerkingen te doen in het Rijksregister", die in het tweede lid van de voorliggende bepaling vervat is.

Artikel 5 De gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd dat het maximumbedrag van 1.200.000 euro waarin artikel 5 voorziet een jaarlijks bedrag is.

De tekst moet in die zin verduidelijkt worden.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6.

Artikelen 6 en 7 en bijlage 1. De minister van Binnenlandse Zaken wordt bij artikel 6 gemachtigd om een jaarlijkse forfaitaire vergoeding vast te stellen voor de prestaties die verricht worden ten behoeve van een federale openbare overheid.In het artikel wordt gepreciseerd dat het gaat om de prestaties die "recht geven op toegang" alsook om de "onlineraadplegingen", de "levering van de wekelijkse mutatiebestanden", de "opvragingen in batch" en de "wijzigingen van de vertaalbestanden".

Het begrip "prestaties" wordt in artikel 1, 1°, van het ontwerp evenwel gedefinieerd als de "transacties van het Rijksregister" (in de zin van artikel 1, 2°, van het ontwerp) en als de "werken die worden uitgevoerd door de diensten belast met het beheer van het Rijksregister van de natuurlijke personen" (in de zin van artikel 1, 3°, van het ontwerp).8 Zoals in opmerking 2 betreffende artikel 1 van het ontwerp opgemerkt wordt, gaat het om de "werken" die opgesomd worden in de bijlage. Er wordt van uitgegaan dat die bijlage volledig is.

Teneinde te zorgen voor samenhang met de definities vervat in artikel 1 van het ontwerp, mogen onder het begrip "prestaties" dat in artikel 6 gebruikt wordt enkel hetzij de "transacties", hetzij de "werken" verstaan worden die hoger beschreven worden. 2. Ook al verdient het aanbeveling om het begrip "recht op toegang" te verduidelijken in de tekst, gaat het blijkbaar om een "transactie" in de zin van artikel 1, 2°, van het ontwerp.Hetzelfde lijkt te gelden voor de "onlineraadplegingen".

Wat de "opvraging in batch" betreft, heeft de gemachtigde ambtenaar uitgelegd dat ze erin bestaat dat op vraag van een gebruiker een gegevensbestand op maat voor hem aangemaakt wordt. Los van het feit dat het aanbeveling verdient om dat begrip in de tekst te verduidelijken, aangezien de "transacties" als "raadplegingen" gedefinieerd worden, valt "de opvraging in batch" blijkbaar ook onder het toepassingsgebied van het begrip "transactie" dat in artikel 1, 2°, gedefinieerd wordt.

Indien het de bedoeling van de steller van het ontwerp is om aan die drie prestaties geen andere strekking te geven dan die welke het begrip "transacties" heeft in de zin van artikel 1, 2°, is het zaak aan te geven hoe artikel 6 zich verhoudt tot artikel 5 van het ontwerp, waarin bepaald wordt dat de federale openbare overheden bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 8 augustus 1983 een tarief van 0,05 euro per "transactie" genieten. 3. Onder het begrip "prestaties van het Rijksregister" vallen niet alleen de "transacties", maar ook de "werken" in de zin van artikel 1, 3°, van het ontwerp. De begrippen "levering van de wekelijkse mutatiebestanden" en "vertaalbestand" lijken onder het generieke begrip te vallen dat als "werken" wordt omschreven. Wat "de levering van de wekelijkse mutatiebestanden" betreft, lijkt dat bevestigd te worden door het feit dat dat laatste begrip in verband gebracht kan worden met het begrip "[s]pecifieke werken op digitale drager" dat vermeld wordt in punt 4 van de bijlage, die luidens artikel 7 de lijst met de "werken" bevat.9 Er zou daarentegen nog moeten worden gepreciseerd bij welke rubriek van de bijlage het begrip "vertaalbestand" hoort, een begrip dat overigens zou moeten worden verduidelijkt. Als de bijlage niet in die zin aangevuld wordt, zou ze niet volledig zijn, terwijl ze, zoals uit opmerking 2 over artikel 1 blijkt, in de lijst van de prestaties die ze opsomt alle in het ontwerp bedoelde "werken", zoals die in artikel 1, 3°, van het ontwerp gedefinieerd worden, exhaustief moet bepalen.

Dat het ontwerp op die wijze geredigeerd en geordend is, volgens het ontwerp de enige wijze waartoe het begrip "werken" zelf noopt, doet evenwel een probleem rijzen wat betreft de samenhang, ditmaal tussen artikel 6 enerzijds en artikel 7 en de bijlage anderzijds.

Uit artikel 6 blijkt immers dat de erin opgesomde prestaties enkel tot een "jaarlijkse forfaitaire vergoeding" aanleiding kunnen geven. Er kan dan ook niet tegelijkertijd bepaald worden dat sommige van de erin opgesomde prestaties eveneens in de bijlage opgenomen zijn en dat daarvoor dus bijzondere tarieven gelden. Die incoherentie moet verholpen worden. 2. Voorts blijkt uit de toelichting van de gemachtigde ambtenaar dat artikel 6 in feite betrekking zou hebben op de gevallen waarin een overheid aanspraak heeft op alle prestaties die in de tekst opgesomd worden. Als dat inderdaad de bedoeling is, moet artikel 6 van het ontwerp dan in ieder geval ook herzien worden, aangezien dat idee niet uitdrukkelijk uit huidige versie van de tekst blijkt.

Artikel 6 Om de grenzen van de bevoegdheid die bij de ontworpen bepaling aan de minister van Binnenlandse Zaken verleend wordt, beter af te bakenen, om het retributieve karakter van de gevorderde bedragen te waarborgen en met het oog op de gelijke behandeling van de betrokken gebruikers, verdient het aanbeveling te verduidelijken dat de in de tekst bedoelde forfaitaire vergoedingen berekend worden in functie van de belasting die de desbetreffende prestaties inhouden.10 Artikel 7 Gelet op de definitie die in artikel 1, 3°, gegeven wordt van het begrip "werken", dienen de woorden "die worden uitgevoerd door de diensten belast met het beheer van het Rijksregister" weggelaten te worden, des te meer daar in artikel 7 geen sprake is van "informaticawerkzaamheden" terwijl dat in artikel 1, 3°, wel het geval is.

Artikel 10 Volgens artikel 10 moet het ontworpen besluit met terugwerkende kracht uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2020.

Krachtens een algemeen rechtsbeginsel hebben bestuurshandelingen in de regel geen terugwerkende kracht.

In de gevallen waarin, zoals in casu, geen enkele bepaling van wetgevende aard de terugwerkende kracht van een bestuurshandeling toestaat, is een dergelijke terugwerkende kracht alleen aanvaardbaar bij wijze van uitzondering, bijvoorbeeld wanneer dat nodig is voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisatie van een rechtstoestand of een feitelijke toestand en voor zover de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten geëerbiedigd worden.

De steller van het ontwerpbesluit dient na te gaan of in casu aan de zo-even vermelde voorwaarden voldaan is.

De voorliggende bepaling moet opnieuw onderzocht worden en in voorkomend geval dienovereenkomstig herzien worden.

BIJLAGE 1. Punt 2 heeft volgens het opschrift ervan betrekking op "[b]ijzondere werken voor de aangesloten gemeenten". De gemachtigde ambtenaar heeft gepreciseerd dat daarmee gestandaardiseerde werken bedoeld werden die geleverd worden aan gemeenten die daarvoor een abonnement nemen.

Het verdient aanbeveling het opschrift van punt 2 in die zin te redigeren. 2. De gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd dat het woord "ans" als zinloos weggelaten moet worden in de Franse tekst van de opmerking die voorafgaat aan de lijst van de in punt 2 bedoelde werken en aan de tarieven die daarvoor gelden. De griffier, Béatrice DRAPIER De voorzitter, Pierre VANDERNOOT _______ Nota's 1 Er moet opgemerkt worden dat het "tarief van de prestaties" zoals bedoeld in artikel 5ter, § 5, tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983, vanuit juridisch oogpunt enkel zo kan worden geïnterpreteerd dat het een vergoeding of een retributie betreft. 2 Zie wat dat betreft de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, onder meer de arresten nr. 18/2018 van 22 februari 2018, nr. 42/2018 van 29 maart 2018 en nr. 37/2019 van 28 februari 2019. Zie in dezelfde zin tevens de rechtspraak van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, onder meer arrest nr. 245.404 van 11 september 2019, vzw Association pour le droit des étrangers et consorts, 3 Onder voorbehoud van de bijzondere opmerking die over artikel 4 wordt gemaakt. 4 Zie met betrekking tot de doelstellingen van het "only once"-principe bijvoorbeeld artikel 2 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014203384 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende verankering van het principe van de unieke gegevensinzameling in de werking van de diensten en instanties die behoren tot of taken uitvoeren voor de overheid en tot vereenvoudiging en gelijkschakeling van elektronische en papieren formulieren sluiten `houdende verankering van het principe van de unieke gegevensinzameling in de werking van de diensten en instanties die behoren tot of taken uitvoeren voor de overheid en tot vereenvoudiging en gelijkschakeling van elektronische en papieren formulieren. 5 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 36.1 en aangepaste formule F 3-5-2. 6 Ibid., aanbevelingen 19 en 39. 7 Aangezien artikel 1 niet onderverdeeld is in paragrafen, moet de vermelding " § 1." aan het begin van de bepaling geschrapt worden. 8 Er wordt verwezen naar de opmerkingen 1 en 2 bij artikel 1, over de samenhang tussen de definitie van het begrip "prestatie" en de definitie van het begrip "werken" en over de definitie van dat laatste begrip. 9 Er wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 7 over de wijze waarop die bepaling geredigeerd is. 10 Die opmerking steunt op een opmerking die de afdeling Wetgeving van de Raad van State geformuleerd heeft in advies 34.772/2, dat op 11 januari 2003 gegeven is over de bepaling die geleid heeft tot artikel 1 van het koninklijk besluit van 2 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2003 pub. 19/05/2003 numac 2003000311 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven sluiten `betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven'.

3 JULI 2020. - Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, artikelen 5ter, tweede lid, en 7, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 november 1984 betreffende de eerste verzameling van informatiegegevens en betreffende de vergoedingen die aan de lokale overheden worden toegekend voor het doorgeven van informatiegegevens aan het Rijksregister van natuurlijke;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2003 pub. 19/05/2003 numac 2003000311 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven sluiten betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven;

Overwegende dat de prestaties van het Rijksregister momenteel worden vergoed op basis van het koninklijk besluit van 2 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2003 pub. 19/05/2003 numac 2003000311 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven sluiten betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven;

Overwegende dat de tarieven van de prestaties van de diensten van het Rijksregister op dit moment moeten worden herzien en gestroomlijnd, met name wat betreft de bepaling van de instanties die van de forfaitaire tarieven kunnen genieten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 januari 2020;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 20 maart 2020;

Gelet op het advies nr. 67.306/2 van de Raad van State, gegeven op 17 mei 2020, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° « prestaties van het Rijksregister »: de transacties in de zin van onderdeel 2° en de werken in de zin van onderdeel 3° die worden uitgevoerd door de diensten belast met het beheer van het Rijksregister van de natuurlijke personen;2° « transacties »: het automatisch consulteren van de gegevens van het Rijksregister door de gebruikers, waarvoor geen manuele tussenkomst vereist is evenals overleg om de geldigheid van identiteitsdocumenten te verifiëren;3° « werken »: informaticawerkzaamheden die worden uitgevoerd door de diensten belast met het beheer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, zoals bedoeld in de bijlage bij dit besluit;4° « gebruikers »: de overheden, instellingen, verenigingen en personen die gemachtigd zijn om de gegevens van het Rijksregister te raadplegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Art. 2.De transacties die door de gemeenten worden verricht, zijn kosteloos.

Art. 3.De transacties die worden verricht door de andere gebruikers van het Rijksregister, worden aangerekend aan 0,13 euro per transactie.

Art. 4.In afwijking op artikel 3 wordt het tarief van de transacties die worden verricht door instanties die gemachtigd zijn om collectes en bijwerkingen te doen in het Rijksregister, forfaitair vastgelegd op 3.246 EUR per jaar.

De instanties bedoeld in het eerste lid zijn de volgende: - de Dienst Vreemdelingenzaken van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, - de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, - het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staat lozen, - de Raad van State, - de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, - het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers.

Art. 5.In afwijking op artikel 3 genieten de Belgische Federale openbare overheden bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en gemachtigd om het Rijksregister van de natuurlijke personen te consulteren, een tarief van 0,05 euro per transactie, zonder evenwel een jaarlijks maximumbedrag van 1.200.000 euro te overschrijden.

Art. 6.De Minister van Binnenlandse Zaken kan een jaarlijkse forfaitaire vergoeding vaststellen voor de prestaties die verricht worden ten behoeve van een Federale openbare overheid, zonder evenwel een jaarlijks maximumbedrag van 1.200.000 euro te overschrijden.

Art. 7.De lijst met de werken en het tarief van elk van deze werken, wordt bij dit besluit gevoegd.

Art. 8.De tarieven worden jaarlijks automatisch per 1 januari herzien op basis van de schommelingen van de gezondheidsindex volgens de formule: nieuw tarief - oud tarief x nieuwe index basisindexcijfer Het basisindexcijfer is datgene dat van toepassing was in de maand december voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit en het nieuw indexcijfer is datgene dat van toepassing is in de maand december die de prijsherziening voorafgaat.

Art. 9.Het koninklijk besluit van 23 november 1984 betreffende de eerste verzameling van informatiegegevens en betreffende de vergoedingen die aan de lokale overheden worden toegekend voor het doorgeven van informatiegegevens aan het Rijksregister van natuurlijke, gewijzigd door het koninklijk besluit van 28 januari 1992, en het koninklijk besluit van 2 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2003 pub. 19/05/2003 numac 2003000311 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven sluiten betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven, gewijzigd door het koninklijk besluit van 15 april 2016, worden opgeheven.

Art. 10.Dit koninklijk besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2020.

Art. 11.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 juli 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM

Bijlage bij het koninklijk besluit van 3 juli 2020 betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven.

Aard van de werken

Tarief

1. Werken in verband met lijsten of statistieken


11.Lijst van inwoners op papier of etiket


- origineel (per blad)

0,5342 EUR

- minimumprijs per werk en per gemeente

20,03 EUR

1.2. Statistiek op papier


1.2.1. Statistiek met betrekking tot een gemeente


- origineel (per blad)

8,0134 EUR

- minimumprijs

26,71 EUR

- maximumprijs

400,67 EUR

1.2.2. Statistiek met betrekking tot meerdere gemeenten


(maximum = provincie)


- origineel (per blad)

8,0134 EUR

- minimumprijs

80,13 EUR

- maximumprijs

801,34 EUR

1.2.3. Ander werk


Prijs per gebruikstijd van de centrale eenheid en van de randapparatuur - tarief per uur:

2.003,3387 EUR

1.3. Steekproeftrekking


- extractie (per gemeente)

86,8113 EUR

- steekproef (per dossier)

0,2003 EUR

- maximumprijs

13.355,59 EUR

1.4. Registratie op digitale drager


- per individueel dossier

0,1336 EUR

- minimumprijs

86,81 EUR

- maximumprijs

13.355,59 EUR

2. Bijzondere werken voor de aangesloten gemeenten (Gestandaardiseerde werken die geleverd worden aan gemeenten die daarvoor een abonnement nemen)


Opmerking : de inschrijving van de gemeenten, bij aanvang van het jaar, via een abonnementsformulier, voor minstens tien periodieke werken geeft aanleiding tot een korting van 10 % op het tarief.

2.1. Lijst van de kiezers op papier


- per pagina

0,5342 EUR

- minimumprijs

20,03 EUR

2.2. Lijst van de kiezers op digitale drager (per gemeente)


- per dossier

0,1068 EUR

- minimumprijs

86,81 EUR

- maximumprijs

6.677,80 EUR

2.3. Kandidaten bijzitters


- lijsten en etiketten: per blad:

0,5342 EUR

- minimumprijs

20,03 EUR

3. Verscheidene prestaties


3.1. Schrijven en testen van programma's: tarief per uur:

166,9449 EUR

3.2. Testen uitgevoerd met het oog op het bekomen van een erkenningsattest voor aansluiting op het netwerk van het Rijksregister


- in de lokalen van het Rijksregister: tarief per uur

166,9449 EUR

- op verplaatsing: tarief per uur

267,1118 EUR

3.4. Verzendingskosten: de reële verzendingskosten worden toegevoegd aan de vergoedingen die voorzien zijn voor elk werk.


4. Specifieke werken op digitale drager


4.1. Bestand van de namen en de voornamen


- eerste levering

1.188,65 EUR

- wekelijkse bijwerking: prijs per jaar:

3.973,29 EUR

- maandelijkse bijwerking: prijs per jaar:

2.383,97 EUR

- driemaandelijkse bijwerking: prijs per jaar:

1.589,32 EUR

4.2. Bestand van de beroepen


- eerste levering

601,00 EUR

- wekelijkse bijwerking: prijs per jaar:

1.983,31 EUR

- maandelijkse bijwerking: prijs per jaar:

1.388,98 EUR

- driemaandelijkse bijwerking: prijs per jaar:

1.108,51 EUR

4.3. Bestand van de openbare wegen


- eerste levering

1.589,32 EUR

- wekelijkse bijwerking: prijs per jaar:

4.767,95 EUR

- maandelijkse bijwerking: prijs per jaar:

2.577,63 EUR

- driemaandelijkse bijwerking: prijs per jaar:

1.983,31 EUR

4.4. Bestand der gemeenten, landen en diplomatieke posten

601 EUR

4.5. Tabel van de landen- en gemeentecodes alsmede van het verband tussen de gemeenten en hun postnummers

601 EUR


Gezien om te worden toegevoegd aan Ons koninklijk besluit van 3 juli 2020 betreffende de vergoedingen waartoe de prestaties van het Rijksregister van de natuurlijke personen aanleiding geven.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM

^