Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 juli 2012
gepubliceerd op 19 oktober 2012

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen op het vlak van de fondsen voor middellange en lange termijn

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2012011380
pub.
19/10/2012
prom.
03/07/2012
ELI
eli/besluit/2012/07/03/2012011380/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen op het vlak van de fondsen voor middellange en lange termijn


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen strekt ertoe bepaalde artikelen van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen te wijzigen, teneinde voormeld koninklijk besluit in overeenstemming te brengen met het gewijzigde artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, in het bijzonder de wijzigingen ingevoerd door de artikelen 178 tot 185 van de programmawet van 29 december 2010.

Het gewijzigde artikel 179, § 2, verleent NIRAS voortaan het recht een fonds op te richten voor de financiering van de noodzakelijke voorwaarden om een bergingssite te integreren in een bepaalde lokale collectiviteit (fonds op middellange termijn), naast de reeds bestaande mogelijkheid tot oprichting van een Fonds voor de financiering van de opdrachten op lange termijn van de Instelling.

Dit artikel verleent aan de Koning de macht om bepaalde werkingsmodaliteiten van deze fondsen vast te stellen.

Artikel 2 van dit voorontwerp wijzigt artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 om alle gemeentelijke verkozenen en mandatarissen op voet van gelijkheid te plaatsen voor wat betreft de onverenigbaarheid van hun functies met de functies uitgeoefend in het kader van de bestuursorganen van NIRAS. De wijziging biedt de mogelijkheid om de uitsluiting niet langer te beperken tot de gemeenten met meer dan 30 000 inwoners. Het op voet van gelijkheid plaatsen van alle gemeenten van het Koninkrijk is noodzakelijk omdat ze allemaal mogelijk belanghebbende zullen worden in het kader van de realisatie van een bergingsproject voor radioactief afval. Bovendien maakt deze wijziging het mogelijk de risico's van belangenconflicten vermeld in artikel 4, § 2, 2e lid, van dit voorontwerp te beperken.

Dit ontwerp van besluit legt in artikel 3, § 1 de leidende principes vast voor het berekenen van de retributies die bestemd zijn om het Fonds op lange termijn te stijven. De opstelling van de algemene voorwaarden, die deze leidende principes aanvullen, en die van toepassing zijn op de overeenkomsten die afgesloten worden om de financiering van de opdrachten van NIRAS te verzekeren, beoogt om volledig en adequaat tegemoet te komen aan de wil van de wetgever.

Deze noodzaak werd in herinnering gebracht door de Raad van State in zijn advies 50.456/3 van 3 november 2011. Rekening houdend met het zeer technisch karakter van de materie en gelet op de door NIRAS verworven expertise en ervaring, wordt voorzien dat deze voorwaarden worden opgesteld door de Instelling. Deze voorwaarden moeten vervolgens bij koninklijk besluit goedgekeurd worden. De Koning verkrijgt reeds de bevoegdheid om de leidende principes vast te stellen, op grond waarvan de algemene voorwaarden worden vastgesteld.

Overeenkomstig artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 wordt de waarde van deze leidende principes in eerste instantie vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de Instelling en de respectieve afvalproducenten. Dit ontwerp van besluit stelt tevens in hetzelfde artikel de modaliteiten vast voor het bepalen, door de Koning op eensluidend advies van de Instelling, van de bedragen van de retributies die verschuldigd zijn aan het Fonds op lange termijn, ingeval het niet mogelijk is deze door middel van een overeenkomst te bepalen. Er wordt uitdrukkelijk voorzien dat de Instelling slechts het initiatief mag nemen om deze procedure tot bepaling van de bedragen van de retributies op te starten, indien haar raad van bestuur, na bijeenroeping en raadpleging van het vast technisch comité, de onmogelijkheid heeft vastgesteld om deze bedragen te bepalen via overleg. De raad van bestuur zou ertoe gebracht moeten worden deze onmogelijkheid vast te stellen telkens als het beheer van het afval belemmerd of onderbroken zou kunnen worden, bijvoorbeeld in geval van een voortdurend negatief advies van het vast technisch comité of indien dit comité nalaat advies te verlenen. Dezelfde procedure zou moeten worden nageleefd indien NIRAS, door het ontbreken van een akkoord, onmogelijk haar jaarbegroting kan vastleggen. De tussenkomst van de raad van bestuur en van het vast technisch comité in de procedure voor het eenzijdig bepalen van de bedragen van de vergoedingen, maakt een geleidelijke overgang mogelijk van een methode van overleg naar een opgelegde methode en garandeert dat het belang van alle betrokken partijen in aanmerking zal worden genomen.

Het artikel 3, § 2, van dit ontwerp van besluit legt de termijn vast binnen dewelke het Fonds op middellange termijn uiterlijk volledig gestijfd moet zijn, rekening houdend met het feit dat de aanvang van de verplichting om bij te dragen tot het fonds op middellange termijn bepaald wordt door artikel 179, § 2, 11°, 14e lid. Het ontwerp schrijft voor dat het in de wet voorziene bedrag volledig dient samengesteld te zijn uiterlijk drie maanden na de bevestiging van de vergunning tot oprichting en exploitatie van de berging. Verder beschrijft dit artikel de samenstelling van het toezichtcomité, dat betrokken is bij de procedure voor de controle van het fonds op middellange termijn door de Instelling. Het ontwerp van besluit voorziet dat de leden van het toezichtcomité ertoe gehouden zijn om de belangenconflicten aan te geven waarin zij zich zouden kunnen bevinden. Deze verplichting strekt ertoe uit te sluiten dat een en dezelfde persoon tegelijk betrokken zou zijn bij de beslissing betreffende de bestemming van de middelen van het Fonds op middellange termijn als lid van de raad van bestuur van de NIRAS enerzijds en bij de besteding van deze middelen als lid van een beheersorgaan of van een structuur die van deze middelen geniet anderzijds (het Lokaal Fonds, bijvoorbeeld). In dit kader moet het toezichtcomité de rol van adviesorgaan spelen en, met het oog hierop, adviezen verstrekken aan de raad van bestuur van de Instelling. Het comité moet een huishoudelijk reglement opstellen. Het genoemde artikel geeft ook enkele werkingsmodaliteiten van het comité.

Dit ontwerp stelt in artikel 4 eveneens bepaalde modaliteiten vast voor het specifieke toezicht op het Lokaal Fonds, dat opgericht wordt om de bergingssite voor het afval van categorie A te integreren in een lokale collectiviteit. Dit toezicht wordt uitgeoefend door een waarnemer die door de raad van bestuur van NIRAS aangewezen wordt onder de personeelsleden van de Instelling die op een directiepost zijn benoemd of die een daarmee gelijkgestelde functie vervullen.

Artikel 179, § 2, lid 16°, van de wet van 8 augustus 1980 bepaalt dat de waarnemer over de meest uitgebreide waarnemings-, informatie-, en inzagerechten beschikt. De bevoegdheden van de waarnemer zijn niet in strijd met die van het toezichtcomité bepaald in artikel 179, § 2, lid 11, van de wet van 8 augustus 1980. De waarnemer oefent zijn bevoegdheden uitsluitend uit in de eindfase ('en aval') van het beheer van de middelen van het Fonds op middellange termijn, dit wil zeggen nadat ze zijn overgebracht naar het Lokaal Fonds. Het toezicht door de waarnemer is dus beperkt tot de aanwending van de middelen in het kader van het Lokaal Fonds. Het toezichtcomité daarentegen is gemachtigd om globaal toezicht uit te oefenen op het ganse beheer van de middelen van het Fonds op middellange termijn in zijn totaliteit.

Het comité kan dus tussenkomen in de beginfase ('en amont'), bijvoorbeeld om de geplande bestemming van de middelen van het Fonds op middellange termijn te onderzoeken, maar ook in de eindfase (en aval'), bijvoorbeeld om de overeenstemming na te gaan tussen de aangekondigde en de daadwerkelijke aanwending van de fondsen. Het toezichtcomité is in geen geval gemachtigd zich in de plaats te stellen van de waarnemer, of inbreuk te maken op de bevoegdheden die aan deze laatste zijn toegekend. De waarnemer beschikt exclusief over de hem toegekende specifieke bevoegdheden, terwijl het toezichtcomité, naast de bevoegdheden die het uitdrukkelijk zijn toegekend, beschikt over de nodige restbevoegdheden om globaal toezicht uit te oefenen over het ganse beheer van de middelen van het Fonds op middellange termijn in zijn totaliteit. In dit opzicht wordt de omvang van de controle door het comité voornamelijk begrensd door de omvang van de controle door de waarnemer. De bevoegdheden van deze laatste en de wijze waarop ze uitgeoefend worden, worden daartoe nader omschreven in de statuten van het Lokaal Fonds. Bovendien zal het huishoudelijk reglement dat het comité dient op te stellen, bepaalde controlemodaliteiten nader vermelden. Deze modaliteiten zullen moeten bepaald worden door rekening te houden met de goedgekeurde statuten van de stichting van het Lokaal Fonds.

Wij hebben de eer U te zijn, Sire, van Uw Majesteit, de zeer eerwaardige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

ADVIES 50.456/3 VAN 3 NOVEMBER 2011 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, derde kamer, op 17 oktober 2011 door de Minister van Energie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 'houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen op het vlak van de fondsen voor middellange en lange termijn', heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling Wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten.

Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Strekking van het ontwerp 3. Bij artikel 179 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 is de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) opgericht.Ter uitvoering van die wetsbepaling is het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen genomen.

Bij de artikelen 178 tot 186 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I) zijn verscheidene wijzigingen aangebracht in artikel 179 van de wet van 8 augustus 1980. Het voor advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe het koninklijk besluit van 30 maart 1981 aan die wijzigingen aan te passen.

De ontworpen wijzigingen betreffen in hoofdzaak het Fonds op lange termijn, het Fonds op middellange termijn en het Lokaal Fonds, die bij de NIRAS zijn of worden opgericht ter uitvoering van de genoemde wetsbepaling, en die respectievelijk dienen om de kosten en investeringen te dekken die noodzakelijk zijn om het radioactieve afval op te slaan en om bergingsinstallaties voor het radioactieve afval te bouwen, te exploiteren en te sluiten en er de institutionele controle van te verzekeren (Fonds op lange termijn) (1), om de kosten te dekken van de « bijbehorende voorwaarden » die tot doel hebben een maatschappelijk draagvlak te creëren voor de vestiging van een bergingsinstallatie (Fonds op middellange termijn) (2), en om een duurzame meerwaarde te creëren voor een lokale collectiviteit die bereid is om een bergingsinstallatie te huisvesten (Lokaal Fonds) (3).

Het Fonds op lange termijn, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft en ook niet is opgevat als een begrotingsfonds (4), wordt gestijfd door retributies ten laste van de producenten van radioactief afval, die worden berekend op basis van de kosten die toe te schrijven zijn aan het respectieve afval van deze producenten (5).

Het Fonds op middellange termijn, dat evenmin rechtspersoonlijkheid heeft en ook geen begrotingsfonds is, maar « een intern financieringsfonds beheerd door de NIRAS » (6), wordt gestijfd door integratiebijdragen die geheven worden bij de producenten van radioactief afval (7), en die te beschouwen zijn als belastingen (8).

Het Lokaal Fonds is een fonds met rechtspersoonlijkheid in de vorm van een private stichting die, voor zover daarvan in artikel 179 van de wet van 8 augustus 1980 niet wordt afgeweken, onderworpen is aan de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen.

Het wordt opgericht door de NIRAS (9). De middelen van dit fonds komen voort uit het Fonds op middellange termijn (10).

Rechtsgrond 1. Rechtsgrond voor het ontworpen artikel 16, § 1 (artikel 2 van het ontwerp) - Fonds op lange termijn 4.Artikel 2 van het ontwerp strekt ertoe de artikelen 16 en 16bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 te vervangen (lees : artikel 16 te vervangen (11)).

Het ontworpen artikel 16, § 1, heeft betrekking op het Fonds op lange termijn. Het bestaat uit vijf leden. a. Ontworpen artikel 16, § 1, eerste lid 5.Volgens de gemachtigde wordt de rechtsgrond voor het ontworpen artikel 16, § 1, eerste lid, geboden door artikel 179, § 2, 12°, van de wet van 8 augustus 1980. Bij deze laatste bepaling wordt de Koning gemachtigd om, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 179, § 2, 11°, van dezelfde wet, de financieringsvoorwaarden voor de activiteiten van de NIRAS te reglementeren (eerste lid). Deze delegatie heeft uitdrukkelijk niet tot doel de essentiële bestanddelen te bepalen van de integratiebijdrage die ten voordele van het Fonds op middellange termijn wordt geïnd (tweede lid). 5.1. In de eerste zin van het ontworpen artikel 16, § 1, eerste lid, wordt bepaald dat het Fonds op lange termijn wordt beheerd « overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomsten gesloten tussen de NIRAS en de betrokken producenten ». Aldus wordt in die bepaling hernomen hetgeen thans is opgenomen in artikel 16bis, eerste lid, van het te wijzigen besluit. De vraag rijst of er voor een dergelijke bepaling wel een rechtsgrond is, mede gelet op de wijzigingen die artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 heeft ondergaan.

Reeds in advies 21.025/1/V van 26 juli 1991 over het ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 16 oktober 1991 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de Openbare Instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, heeft de Raad van State erop gewezen dat er problemen konden rijzen met betrekking tot de rechtsgrond voor (o.a.) de bepalingen inzake het beheer van het in artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 bedoelde fonds (het Fonds voor de financiering van de opdrachten op lange termijn).

Met de wet van 29 december 2010 zijn in artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 bepalingen ingevoegd met betrekking tot het Fonds op lange termijn. Sindsdien is het des te minder evident om aan te nemen dat de Koning op grond van de genoemde delegatie in artikel 179, § 2, 12°, van de wet van 8 augustus 1980 het beheer van het Fonds zou kunnen regelen. Er bestaat nu immers een uitdrukkelijke wettelijke regeling met betrekking tot het Fonds. Daarin is overigens niet voorzien in een beheer op grond van overeenkomsten tussen de NIRAS en de afvalproducenten. Er wordt integendeel bepaald dat het Fonds op lange termijn wordt opgericht door de NIRAS, ter financiering van zijn opdrachten op lange termijn (artikel 179, § 2, 11°, vierde lid). Bij gebreke van nadere bepalingen in de wet, moet hieruit worden afgeleid dat het Fonds wordt beheerd door de NIRAS zonder meer, niet door de NIRAS en de betrokken producenten.

De ontworpen eerste zin van het eerste lid van artikel 16, § 1, is dan ook niet in overeenstemming met de wet van 8 augustus 1980, en moet dus worden weggelaten. 5.2. In de tweede zin van het ontworpen artikel 16, § 1, eerste lid, wordt bepaald dat het Fonds desgevallend de kosten dekt na de in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 bedoelde periode van 50 jaar. Ook deze zin herneemt een bepaling die thans reeds voorkomt in het te wijzigen besluit, namelijk in artikel 16, vierde lid, ervan. Er worden in het ontworpen artikel 16, § 1, geen andere kosten vermeld die het Fonds ten laste neemt.

Artikel 179, § 2, 11°, vierde lid, van de wet van 8 augustus 1980 bepaalt zelf op algemene wijze welke kosten het Fonds op lange termijn ten laste neemt, namelijk alle kosten en investeringen die noodzakelijk zijn om het radioactieve afval op te slaan en om bergingsinstallaties voor het radioactieve afval te bouwen, te exploiteren en te sluiten, en er de institutionele controle van te verzekeren, in overeenstemming met de vergunningen die uitgereikt zijn om deze activiteiten uit te voeren. Noch deze bepaling, noch het door de gemachtigde aangehaalde artikel 179, § 2, 12°, eerste lid, noch enige andere bepaling van de wet van 8 augustus 1980, bevat een uitdrukkelijke machtiging aan de Koning om nader te bepalen welke kosten door het Fonds worden gedekt.

De gemachtigde heeft in dit verband de volgende toelichting verstrekt : « (...) le fonds à long terme a pour objet de couvrir tous les coûts et les investissements qui sont nécessaires en vue d'entreposer les déchets radioactifs et de construire, d'exploiter et de fermer des installations de dépôt final, ainsi que d'en assurer le contrôle institutionnel (article 179, § 2, 11°, 4e alinéa, de la loi du 8 août 1980).

Les travaux préparatoires de la loi portant des dispositions diverses du 29 décembre 2010 reprennent une liste non exhaustive de ces coûts (Doc. Parl., [Chambre, n° ] 53-0771/001, [pp. 131-132]).

La disposition qui consiste à prévoir explicitement que les coûts relatifs à la garantie cinquantenaire sont couverts par le fonds à long terme a été prévue par le Roi lors l'établissement de la première version de l'arrêté royal du 30 mars 1981. En prévoyant explicitement la couverture de ces coûts, cette disposition permet d'assurer une plus grande sécurité juridique, la survenance de ceux-ci étant, par nature, imprévisible (le cas échéant').

Le texte en projet reprend cette disposition et assure la continuité des mécanismes de financement élaborés sur la base de la loi et de l'arrêté royal actuels. A cet égard, il faut observer que la loi du 29 décembre 2010 évoquée ci-dessus a notamment pour objet de procurer une base légale au fonds à long terme. Cela implique que l'arrêté royal soit adapté, la possibilité de créer un fonds à long terme étant, jusqu'au moment de l'adoption de cette loi, uniquement prévue à l'article 16 de celui-ci. » Ervan uitgaande dat de in de ontworpen bepaling genoemde kosten behoren tot die welke zijn vermeld in artikel 179, § 2, 11°, vierde lid, van de wet van 8 augustus 1980 (12), kan die bepaling worden genomen op grond van de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning (artikel 108 van de Grondwet), gelezen in samenhang met de genoemde bepaling van de wet van 8 augustus 1980. De ontworpen bepaling dient dan wel te worden aangepast zodat duidelijk is dat het slechts gaat om één van de verschillende soorten kosten die door het Fonds worden gedekt. b. Ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid 6.Volgens het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, worden de bedragen van de retributies die het Fonds stijven, berekend op basis van een referentieprogramma dat wordt opgesteld in overleg met de afvalproducenten. Er wordt voorts bepaald dat « deze bedragen worden berekend per categorie geconditioneerd afval, op basis van de kostprijs van de overeenstemmende diensten », en dat « bij deze berekening (...) rekening [wordt] gehouden met de uitgaven nodig voor de uitvoering van de beschouwde verrichting ». Aldus wordt gedeeltelijk een bepaling overgenomen die thans reeds voorkomt in het te wijzigen besluit, namelijk in artikel 16, vierde lid, ervan. 6.1. Volgens de gemachtigde geeft de ontworpen bepaling uitvoering aan artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980. Bij die bepaling wordt de Koning gemachtigd om, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, « de leidende principes » vast te stellen die als basis dienen voor de raming van de kosten die toe te schrijven zijn aan het respectieve afval van de producenten van radioactief afval. Op basis van deze kosten worden de retributies berekend die deze producenten verschuldigd zijn, ter stijving van het Fonds op lange termijn.

Artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, van de wet van 8 augustus 1980 bepaalt voorts dat « de waarden van deze leidende principes, alsook bepaalde modaliteiten voor het stijven van het fonds op lange termijn », in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld tussen de NIRAS en de afvalproducenten, en het voorwerp zijn van daartoe gesloten overeenkomsten. Indien het onmogelijk is deze waarden en « modaliteiten » (lees : nadere regels) bij overeenkomst vast te stellen, worden ze op eensluidend advies van de NIRAS vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Aan de gemachtigde is gevraagd in hoeverre het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, geacht kan worden de uitvoering in te houden van de opdracht aan de Koning om de leidende principes vast te stellen. Er is meer bepaald gevraagd of de ontworpen bepaling niet tot gevolg heeft dat de Koning zijn bevoegdheid in feite doorschuift naar de NIRAS en de betrokken producent, die in onderlinge overeenstemming de elementen voor de berekening van de retributie vaststellen. De gemachtigde heeft daarop het volgende geantwoord : « Les principes directeurs ont (...) un caractère général. Ceci est justifié par le fait qu'ils ont vocation à s'appliquer à tous les producteurs de déchets radioactifs. De plus, les principes directeurs repris dans l'arrêté en projet correspondent à ceux qui ont été approuvés par l'autorité de tutelle de l'[ONDRAF] dans le cadre de l'élaboration des mécanismes de financement qui assurent, actuellement, la couverture des coûts relatifs à la gestion des déchets radioactifs. Le texte en projet permet donc de consacrer la nature règlementaire de ces principes, sans compromettre les mécanismes de financement en vigueur.

Les programmes de référence ne constituent pas un principe directeur au sens de la réglementation. Ils constituent une annexe aux contrats conclus entre les producteurs et l'ONDRAF, et ont pour objet d'établir des prévisions de production de déchets, en termes de volume et de planning. » Verzocht om nadere uitleg over de door de Koning vast te stellen leidende principes, heeft de gemachtigde de volgende bijkomende toelichting verstrekt : « Les principes directeurs sont repris à la disposition suivante : 'Les montants des redevances qui alimentent ce Fonds sont calculées sur la base d'un programme de référence établi en concertation avec les producteurs de déchets, et susceptible d'être revu. Ces montants sont calculés par catégorie de déchets conditionnés sur la base du prix de revient des services correspondants. Ce calcul prend en compte les dépenses nécessaires à la réalisation de l'opération considérée.' Cette disposition exécute l'article 179, § 2, 11°, 5e alinéa, de la loi du 8 août 1980.

L'attribution de ce pouvoir au Roi est justifiée par la qualification juridique des montants qui alimentent le fonds à long terme (redevances'). Cette attribution fait l'objet d'une explication dans l'exposé des motifs de la loi du 29 décembre 2010 (...). » De gemachtigde heeft voorts bevestigd dat de « waarden » van de leidende principes en de « modaliteiten » voor het stijven van het Fonds op lange termijn, die volgens artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, in onderlinge overeenstemming tussen de NIRAS en de afvalproducenten worden vastgesteld, moeten resulteren uit de toepassing van de in het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, vastgestelde leidende principes.

Uit de gegeven toelichting kan worden afgeleid dat het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, bedoeld is als de bepaling waarbij de leidende principes voor de raming van de kosten (en dus van de ermee overeenstemmende retributie) worden vastgesteld, ter uitvoering van artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980, en dat de NIRAS en de betrokken afvalproducenten op grond van die bepaling een aantal elementen concreet moeten vaststellen, met toepassing van artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, van de wet van 8 augustus 1980.

Aldus geïnterpreteerd, zou de rechtsgrond voor het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, inderdaad geboden kunnen worden door artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980. 6.2. Vraag is evenwel of de ontworpen bepaling op voldoende wijze uitvoering geeft aan de genoemde wetsbepaling. Worden de « leidende principes » voldoende duidelijk en voldoende precies bepaald, opdat zij inderdaad als basis kunnen dienen voor een concretisering ervan door de NIRAS en de betrokken afvalproducent ? Alvorens op die vraag in te gaan, dient te worden herinnerd aan de gewijzigde juridische context waarin thans van de afvalproducenten een bijdrage wordt gevraagd tot stijving van het Fonds op lange termijn.

Artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980 bepaalt thans uitdrukkelijk dat de bedoelde bijdragen retributies zijn (in de zin van artikel 173 van de Grondwet). Aangezien het gaat om retributies is het nodig dat de algemene criteria op grond waarvan de concrete bedragen van de retributies kunnen worden vastgesteld, door de Koning worden bepaald.

Zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij het ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 29 december 2010, was de wetgever zich goed bewust van de noodzaak om af te stappen van het tot dan gevolgde systeem, waarbij het bedrag van de vergoeding die door elke afvalproducent moest worden bepaald, geheel werd vastgesteld in een overeenkomst tussen de betrokken producent en de NIRAS : « De juridische kwalificatie 'retributies' die moet worden gegeven aan de bijdragen die het Fonds op lange termijn stijven, in die zin dat de overeenkomstige bedragen de tegenprestatie vormen van een dienst die de NIRAS verleent aan de producenten van radioactief afval, brengt een aantal gevolgen met zich mee. Dit wordt ook door de Raad van State bevestigd in zijn advies 47.015/1/V. Wegens haar vergoedend karakter impliceert een retributie dat er een redelijk verband bestaat tussen, enerzijds, de waarde van de diensten die de NIRAS ten gunste van deze producenten verleent om haar wettelijke en reglementaire opdrachten te vervullen, en anderzijds, het bedrag dat de producenten verschuldigd zijn als tegenprestatie voor deze diensten. Het juridisch stelsel van de retributies past dus in dezelfde logica als die van het principe 'de vervuiler betaalt', op basis waarvan de financiering van de opdrachten van de Instelling tot op heden werd uitgewerkt en verzekerd wordt.

Het voorontwerp verleent - conform de opmerking in het advies van de Raad van State - de Koning de macht om de leidende beginselen vast te stellen die moeten worden gevolgd om de waarde te bepalen van de retributies die het Fonds op lange termijn stijven. Het gaat om de leidende beginselen die, tot op heden, specifiek opgenomen waren in de tussen de NIRAS en de producenten gesloten overeenkomsten.

Deze omzetting, die noodzakelijk is wegens de juridische kwalificatie die met deze bedragen overeenstemt, wijzigt de structuur van de lopende contracten niet ingrijpend maar versterkt integendeel de principes die deze laatste inhouden. Zo wordt de continuïteit verzekerd van de financieringsmechanismen die in de loop der tijd bij overeenkomst werden uitgewerkt om de economische dekking van de specifieke en technische opdrachten van de Instelling te garanderen.

De contractuele methode heeft een essentiële rol gespeeld in de uitwerking van deze mechanismen en is bijzonder aangepast gebleken aan de zeer technische en specifieke aard van de wettelijke opdrachten van de NIRAS. De contractuele methode wordt gehandhaafd binnen de grenzen die toegestaan zijn door het juridisch stelsel van toepassing op de retributies. Met name bepaalt het [ontwerp], voor wat de uiteindelijke berekening van het bedrag van de verschuldigde retributie betreft, dat de waarde van de door de Koning vastgestelde leidende beginselen, alsook sommige regels voor het stijven van het Fonds op lange termijn, in eerste instantie in onderlinge overeenstemming tussen de Instelling en de afvalproducenten worden vastgesteld. Verder wordt uitdrukkelijk bepaald dat, indien terzake niet tot een akkoord kan worden gekomen, om welke reden ook, de Koning - op eensluidend advies van de Instelling - de waarden van de criteria eenzijdig dient vast te stellen. Verder stelt de Koning ook de modaliteiten vast die moeten worden gevolgd bij het opstellen van het voorstel van NIRAS om de bedragen van de vergoedingen eenzijdig vast te stellen.

Het verlenen van de bevoegdheid tot formuleren van een voorstel door de NIRAS is gerechtvaardigd door het feit dat de Instelling, in de loop der tijd en naarmate ze haar opdrachten uitvoerde, de nodige technische kennis heeft verworven om deze waarden met de vereiste graad van nauwkeurigheid te beoordelen en vast te stellen.

De aldus voorgestelde wijziging is conform het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State nr. 47.015/1/V van 4 augustus 2009 gevolgd. De oplossing biedt tevens de mogelijkheid op meer uitdrukkelijke en gepaste wijze te beantwoorden aan de bekommernissen die geuit werden ter gelegenheid van de uitwerking van de wet van 11 januari 1991 houdende vervanging van artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 (Parl. St., [Kamer,] zitting 1989-1990, nr. 1131/6, p. 40).

De overlegmethode die tot op heden vruchtbaar is gebleken, blijft aldus van toepassing, doch wordt op passender en duidelijker wijze omkaderd door de reglementering. Zo vermijdt men dat de continuïteit van de openbare dienst op welke manier ook in gevaar wordt gebracht door onzekerheden die het gevolg zouden kunnen zijn van een louter contractuele methode » (13).

De wetgever wilde weliswaar een zekere continuïteit bewaren ten aanzien van de « contractuele methode », hetgeen betekende dat de producenten zelf betrokken zouden blijven bij het vaststellen van de elementen voor het bepalen van het bedrag van de door hen te betalen retributie, waaronder de concrete bedragen van de in aanmerking te nemen kosten. De wetgever wenste echter ook dat de contractuele vaststelling van die elementen voortaan zou gebeuren binnen een vooraf vastgesteld reglementair kader. Dit laatste bracht met zich mee dat de leidende principes, die tot dan waren opgenomen in de respectieve overeenkomsten tussen de NIRAS en de producenten, voortaan eenzijdig door de Koning zouden worden vastgesteld.

In het licht van die bedoeling van de wetgever, gesteund op de beginselen inzake retributies, moet worden geconcludeerd dat de leidende principes, zoals ze in het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, zijn bepaald, niet beantwoorden aan wat de wetgever voor ogen stond. De leidende principes zouden van die aard moeten zijn dat ze de mogelijkheid bieden om in elk individueel geval het concrete bedrag van de in aanmerking te nemen kosten (en dus ook van de verschuldigde retributie) te bepalen. Dat is op grond van de in zeer algemene bewoordingen gestelde bepalingen van het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, geenszins het geval (14).

Het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, dient dus te worden herschreven, opdat op passende wijze uitvoering zou worden gegeven aan artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980. c. Ontworpen artikel 16, § 1, derde lid 7.Volgens het ontworpen artikel 16, § 1, derde lid, eerste zin, wordt, « ingeval geen overeenstemming kan worden bereikt over de leidende principes van het vorige lid, tussen de [NIRAS] en de afvalproducenten, (...) het bedrag van de retributie door de Koning vastgesteld bij in Ministerraad overlegd besluit en op eensluidend advies van de [NIRAS] ».

Naar aanleiding van de bespreking van de draagwijdte van het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid (zie hiervóór, opmerking 6.1), heeft de gemachtigde verklaard dat het niet de bedoeling kan zijn om de in het ontworpen artikel 16, § 1, derde lid, bedoelde procedure van eenzijdige vaststelling van gegevens, bij uitblijven van een akkoord, toe te passen op de leidende principes. Die procedure zou integendeel betrekking moeten hebben op de vaststelling van het bedrag van de retributie, te berekenen overeenkomstig de leidende principes. De gemachtigde stelt daarom voor om de eerste zin van het ontworpen artikel 16, § 1, derde lid, te vervangen als volgt : « Ingeval geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de Instelling en de producenten van radioactief afval over de waarden en/of de nadere regels voor het stijven van het fonds op lange termijn, resulterend uit de toepassing van de leidende principes, wordt het bedrag van de verschuldigde retributie vastgesteld door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op eensluidend advies van de Instelling. » Zoals uit artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980 blijkt, worden de retributies berekend op basis van de kosten die zijn toe te schrijven aan elke producent van afvalstoffen, en zijn het die kosten die geraamd worden op basis van de door de Koning vastgestelde leidende principes. De overeenkomst tussen de NIRAS en een afvalproducent, bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, heeft logischerwijze in eerste instantie eveneens betrekking op het vaststellen van het bedrag van de kosten, ook al stemt het bedrag van de retributie daarmee uiteindelijk overeen. In het tekstvoorstel van de gemachtigde zou dan ook moeten worden uitgegaan van de hypothese dat geen overeenstemming kan worden bereikt « over de waarde van elk element van de kosten of over de modaliteiten (lees : nadere regels) voor het stijven van het Fonds op lange termijn ».

Zelfs in een aldus verbeterde versie zou de tekst voorgesteld door de gemachtigde echter niet meer zijn dan een herhaling van hetgeen bepaald is in artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, van de wet van 8 augustus 1980. Het komt de Koning niet toe de wet te parafraseren, en het herhalen van de wetsbepaling lijkt te dezen ook niet nodig voor een goed begrip van het geheel van het ontworpen artikel 16, § 1. De eerste zin van het ontworpen artikel 16, § 1, derde lid, kan beter gewoon weggelaten worden. 8. Volgens het ontworpen artikel 16, § 1, derde lid, tweede zin, wordt de NIRAS slechts gemachtigd het initiatief te nemen om de procedure tot bepaling van de bedragen van de retributies op te starten, indien zijn raad van bestuur, na raadpleging van het vast technisch comité, de onmogelijkheid heeft vastgesteld om deze bedragen binnen een redelijke termijn bij overeenkomst te bepalen. Volgens de gemachtigde wordt de rechtsgrond voor die bepaling geboden door artikel 179, § 2, 12°, van de wet van 8 augustus 1980. Bij het eerste lid van die bepaling wordt de Koning gemachtigd om, « in overeenstemming met de bepalingen van het 11° van deze paragraaf, de financieringsvoorwaarden voor de activiteiten van de [NIRAS] te reglementeren ».

De genoemde bepaling heeft betrekking op de financiering van de activiteiten van de NIRAS in het algemeen. Nu er echter voor de financiering van het Fonds op lange termijn een specifieke, wettelijke regeling is, in artikel 179, § 2, 11°, vijfde en zesde lid, van de wet van 8 augustus 1980, komt artikel 179, § 2, 12°, van die wet niet in aanmerking als rechtsgrond voor een regeling in verband met de financiering van dat fonds.

Artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, tweede zin, van de wet van 8 augustus 1980 voorziet in de mogelijkheid voor de Koning om de in de eerste zin bedoelde waarden en « modaliteiten » vast te stellen, als dat niet in onderlinge overeenstemming tussen de NIRAS en de betrokken afvalproducent kan gebeuren. Op grond van de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning, gelezen in samenhang met die bepaling, kan een regeling worden uitgevaardigd die erop gericht is te verduidelijken wat moet worden verstaan onder de « onmogelijkheid » om de waarden en de « modaliteiten » bij overeenkomst vast te stellen. d. Ontworpen artikel 16, § 1, vierde lid 9.Het ontworpen artikel 16, § 1, vierde lid, bepaalt dat de raad van bestuur van de NIRAS de regels voor het vaststellen van het bedrag van de bijdragen, de « stijvingsmodaliteiten » en de gebruiksvoorwaarden van het Fonds op lange termijn ter goedkeuring voorlegt aan de toezichthoudende overheid.

Volgens de gemachtigde vindt die bepaling rechtsgrond in artikel 179, § 2, 1°, van de wet van 8 augustus 1980. Het zou dan gaan om « werkingsbeginselen » van de NIRAS of om de « organisatie van het administratief toezicht ».

Naar aanleiding van het onderzoek van het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid, heeft de gemachtigde voorgesteld om het vierde lid te herformuleren als volgt : « De raad van bestuur legt aan de goedkeuring van de toezichthoudende overheid van de Instelling de algemene voorwaarden voor, die worden opgenomen in de overeenkomsten gesloten met de afvalproducenten. » Zij heeft daarbij de volgende toelichting verstrekt : « Cette formulation permet de marquer, de façon plus claire, la différence entre les principes directeurs qui sont fixés par le Roi et les conditions générales qui doivent figurer dans les contrats conclus entre l'ONDRAF et les producteurs de déchets radioactifs. Il s'agit, par exemple, du taux d'actualisation, du taux d'indexation, de modalités du transfert de déchets et des fonds correspondants,... ».

Er moet worden vermeden dat de indruk gewekt wordt dat de raad van bestuur van de NIRAS een eigen bevoegdheid heeft om, naast de leidende principes, andere bindende algemene regels vast te stellen. Van dergelijke regels wordt immers in artikel 179, § 2, 11°, vijfde en zesde lid, van de wet van 8 augustus 1980 geen gewag gemaakt. Het kan enkel gaan om principes waarvan de NIRAS zich voorneemt om ze te hanteren in de onderhandelingen die het met de producenten voert voor het sluiten van de overeenkomsten waarin de concrete waarden en nadere regels en bijgevolg het bedrag van de te betalen retributie worden vastgesteld. Er kan zelfs worden betwijfeld of het effectief mogelijk is dat er gemeenschappelijke principes zijn die kunnen worden gebruikt in de onderhandelingen. Het systeem van het vaststellen bij overeenkomst van de concrete gegevens die nodig zijn om het bedrag van de retributie te kunnen bepalen wordt immers juist verantwoord door het individuele karakter van de diensten die aan elke afvalproducent worden verleend.

Het ontworpen artikel 16, § 1, vierde lid, zou in die zin herschreven kunnen worden. In dat geval zou de regel dat de raad van bestuur dergelijke gemeenschappelijke principes kan opstellen kunnen worden gesteund op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning, gelezen in samenhang met artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, van de wet van 8 augustus 1980 en voor wat betreft de regeling van het administratief toezicht erop, gelezen in samenhang met artikel 179, § 2, 1°, van dezelfde wet.

Indien het daarentegen de bedoeling is van de stellers van het ontwerp om algemene regels te laten bepalen die bindend zijn, ook voor de producenten, dan moeten die regels beschouwd worden als leidende principes in de zin van artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980. In dat geval moeten die regels worden bepaald door de Koning, en moet ervan melding worden gemaakt in het ontworpen artikel 16, § 1, tweede lid. Voor een dergelijke bepaling zou de rechtsgrond geboden worden door de laatst genoemde wetsbepaling. e. Ontworpen artikel 16, § 1, vijfde lid 10.Het ontworpen artikel 16, § 1, vijfde lid, bepaalt dat de NIRAS jaarlijks een rapport opstelt over het technische en financiele beheer van het bergingsprogramma van de sites in exploitatie, en dat het dit rapport aan haar toezichthoudende overheid voorlegt.

Die bepaling kan worden beschouwd als een bepaling die het administratief toezicht op de handelingen van de NIRAS regelt. Als zodanig vindt ze rechtsgrond in artikel 179, § 2, 1°, van de wet van 8 augustus 1980. 2. Rechtsgrond voor het ontworpen artikel 16, § 2 (artikel 2 van het ontwerp) - Fonds op middellange termijn a.Ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid 11. Het ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 bepaalt dat « het stijven » van het Fonds op middellange termijn een aanvang neemt « uiterlijk drie maanden na het uitreiken van de oprichtings- en exploitatievergunning voor de bergingsinstallatie voor radioactief afval overeenkomstig de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle » (eerste zin).Het bepaalt voorts dat « uiterlijk drie maanden na bevestiging door de Koning van de vergunning voor de bergingsinstallatie voor radioactief afval », het bedrag van de middelen van het fonds dient « overeen te stemmen met het bedrag dat bepaald is overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, van de wet [van 8 augustus 1980] » (tweede zin). 11.1. Volgens de gemachtigde wordt de rechtsgrond voor het ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid, geboden door zowel artikel 179, § 2, 11°, twaalfde lid, als artikel 179, § 2, 11° bis, van de wet van 8 augustus 1980.

In verband met de ontworpen bepalingen heeft de gemachtigde voorts de volgende toelichting verstrekt : « L'alimentation du fonds (...) dont il est fait mention à l'article 16, § 2, alinéa 1er, [phrase 1,] de l'arrêté en projet, se rapporte à l'obligation des débiteurs de la cotisation d'intégration qui alimente le fonds à moyen terme. Plus spécifiquement, l'article 16, § 2, alinéa 1er, [phrase 1,] de l'arrêté en projet indique le moment à partir duquel la perception de la cotisation doit, au plus tard, débuter.

Selon cette disposition, la perception débute au plus tard trois mois après la délivrance de l'autorisation de création et d'exploitation, conformément à l'article 16, § 1er, de la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l'environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relatives à l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire. Cette dernière disposition prévoit que le Roi accorde ou refuse l'autorisation de création et d'exploitation qui précède la création de tout établissement dans lequel sont présents des substances ou des appareils capables d'émettre des rayonnements ionisants'. [La phrase 2 de l'alinéa 1er] détermine, quant à [elle], le moment à partir duquel le montant du fonds à moyen terme doit être intégralement perçu auprès des débiteurs. Ce montant a été fixé par le législateur à 130 millions € dans le cadre de la gestion des déchets dits de catégorie A. L'arrêté en projet lie ce moment à celui où le Roi confirme l'autorisation de création et d'exploitation, conformément à l'article 16, § 2, de la loi du 15 avril 1994. Cet article dispose que l'exploitation d'un établissement visé au § 1er ne peut débuter avant que le Roi ait confirmé l'autorisation de cet établissement en constatant que les conditions de l'autorisation sont respectées. Cette confirmation est précédée d'un rapport de réception favorable établi par l'Agence. La réception intervient avant l'introduction dans l'installation des substances radioactives faisant l'objet de l'autorisation'.

Ce système permet, d'une part, à la collectivité locale de disposer de toutes les garanties nécessaires au moment voulu, c'est-à-dire au moment où l'exploitation de l'installation peut débuter et, d'autre part, aux contributeurs au fonds à moyen terme de disposer du temps nécessaire pour l'alimenter intégralement.

En fixant le moment à partir duquel l'obligation de payer la cotisation d'intégration doit, au plus tard, prendre effet, ainsi que la période maximale dans laquelle le fonds à moyen terme doit être intégralement alimenté, les deux [phrases] de l'article 16, § 2, [alinéa 1er,] de l'arrêté en projet exécutent l'article 179, § 2, 11°, 12e alinéa, qui dispose que le Roi fixe le 'moment' du recouvrement de la cotisation (ou les 'délais' visés au 11° bis, voir réponse ci-dessous).

Ces dispositions n'ont pas pour objet de fixer la procédure de perception même. Cette procédure est organisée par le législateur à l'article 179, § 2, 11° bis, alinéa 1er, de la loi du 8 août 1980. » Aan de gemachtigde is ook gevraagd of er een verschil bestaat tussen de delegatie die aan de Koning is verleend bij artikel 179, § 2, 11°, twaalfde lid, van de wet van 8 augustus 1980 (vaststelling van de « modaliteiten » en het tijdstip van de inning van de bijdrage en vaststelling van de respectieve waarden van Qt, Qp en FC) en die welke is verleend bij artikel 179, § 2, 11° bis, eerste lid, van de wet (vaststelling van de termijn en de « modaliteiten » van het schriftelijke verzoek tot betaling van de bijdrage). Hierop heeft de gemachtigde in de eerste plaats geantwoord dat de Koning later nog het bedrag van de waarden voor Qt, Qp en FC dient vast te stellen. Voor het overige is er een zekere overlapping tussen de twee genoemde bepalingen, in zoverre bij die twee bepalingen aan de Koning de bevoegdheid wordt gedelegeerd om de « modaliteiten » en het tijdstip of de termijn van de inning te bepalen. 11.2. Voor het beantwoorden van de vraag of er voor de ontworpen regeling een rechtsgrond is, dient eerst het systeem van de wet in herinnering te worden gebracht. De aan de producenten van radioactief afval opgelegde integratiebijdrage is een belasting die, met het oog op de integratie van een bepaalde bergingsinstallatie voor radioactief afval in een lokale collectiviteit, eenmalig wordt opgelegd naar aanleiding van de oprichting en de ingebruikneming van die installatie. Het totale bedrag van de bijdrage, namelijk 130.000.000 euro (te indexeren vanaf het jaar 2010), wordt in de wet zelf bepaald (artikel 179, § 2, 11°, twaalfde lid). Om het aandeel van elke afvalproducent te bepalen, voorziet de wet in een aantal parameters (Qt, Qp, FC), waarvan de waarde door de Koning moet worden bepaald (artikel 179, § 2, 11°, elfde en twaalfde lid). De parameter Qp is een parameter waarvan de waarde kan evolueren; daarom bepaalt de wet dat de waarde ervan « bijgewerkt [wordt] op 1 januari van het jaar waarin de belasting van kracht wordt » (artikel 179, § 2, 11°, elfde lid). De wet bepaalt ook op welk ogenblik de « verplichting om bij te dragen » ingaat (d.w.z. : op welk ogenblik de belasting van kracht wordt), namelijk « vanaf » (lees : op) het ogenblik dat de bergingsinstallatie het voorwerp is geweest van een oprichtingsvergunning (lees : oprichtings- en exploitatievergunning), een « bouwvergunning » en, in voorkomend geval, een milieuvergunning (artikel 179, § 2, 11°, veertiende lid).

De inning van de bijdrage is het voorwerp van andere bepalingen van de wet. Aan de Koning wordt bij artikel 179, § 2, 11°, twaalfde lid, opdracht gegeven om « de modaliteiten » en « het tijdstip » voor de inning van de bijdrage vast te stellen. Zoals de gemachtigde terecht aangeeft, wordt die opdracht herhaald in artikel 179, § 2, 11° bis, eerste lid, in zoverre bij die bepaling aan de Koning wordt opgedragen om « de termijn » en « de modaliteiten » voor de inning van de bijdrage vast te stellen.

Het aldus in herinnering gebrachte systeem van de wet is in de parlementaire voorbereiding van de wet van 29 december 2010 toegelicht als volgt : « Het totaalbedrag van de middelen die het Fonds op middellange termijn zullen stijven - en die vooralsnog de facto betrekking hebben op de middelen nodig voor de financiering van de bijbehorende voorwaarden in het kader van het geïntegreerd project voor de oppervlakteberging van radioactief afval van categorie A op het grondgebied van de gemeenten Dessel en Mol - alsook de formule die het mogelijk maakt de last van het stijven van het Fonds te verdelen onder de producenten, worden opgenomen in de wet. Aan de Koning wordt de bevoegdheid verleend om de waarden van de overige elementen van de formule vast te stellen. Het is, met andere woorden, zijn taak de formule nader te becijferen. Deze delegatie is gerechtvaardigd aangezien de verplichting tot betaling pas een aanvang neemt zodra de nodige vergunningen worden uitgereikt voor de bouw en de exploitatie van de bergingssite. De delegatie aan de Koning maakt het mogelijk rekening te houden met geactualiseerde waarden op het ogenblik waarop de heffing bij de producenten van radioactief afval kan worden uitgevoerd, en dus op het ogenblik waarop de bijdrage van kracht wordt. Aan de Koning wordt tevens de bevoegdheid verleend om de modaliteiten voor het stijven van het Fonds op middellange termijn te bepalen, waaronder de periode binnen dewelke het in de wet ingeschreven bedrag moet worden bereikt » (15). 11.3. Uit het voorgaande volgt dat het ogenblik waarop de verplichting om bij te dragen ingaat, precies bepaald wordt in artikel 179, § 2, veertiende lid, van de wet van 8 augustus 1980. Er is geen reden voor de Koning om dat ogenblik nog te bepalen. Er is trouwens in dit verband ook geen machtiging aan de Koning. Voor de eerste zin van het ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid, is er dan ook geen rechtsgrond.

Dit klemt te dezen des te meer, nu de ontworpen bepaling zelfs afwijkt van de wet : terwijl artikel 179, § 2, veertiende lid, van de wet van 8 augustus 1980 bepaalt dat de verplichting om bij te dragen pas ingaat vanaf het ogenblik dat voor de bergingsinstallatie niet enkel een oprichtingsvergunning is uitgereikt, maar ook een stedenbouwkundige vergunning en, in voorkomend geval, een milieuvergunning, bepaalt het ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid, eerste zin, dat de bedoelde verplichting ingaat drie maanden nadat de oprichtings- en exploitatievergunning is uitgereikt. De eerste zin dient dus uit artikel 16, § 2, eerste lid, te worden weggelaten.

Aan de Koning is wel machtiging verleend om de « modaliteiten » voor de inning van de bijdrage te bepalen (artikel 179, § 2, 11°, twaalfde lid, en 11° bis, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1980). Daartoe behoort, volgens de hiervóór aangehaalde uitleg in de memorie van toelichting, onder meer het bepalen van « de periode binnen dewelke het in de wet ingeschreven bedrag moet worden bereikt » (16). In de desbetreffende wetsbepalingen kan dan ook rechtsgrond gevonden worden voor de tweede zin van het ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid.

Volledigheidshalve merkt de Raad van State nog het volgende op.

Rekening houdende met de in die tweede zin bepaalde termijn zal de NIRAS de producenten moeten uitnodigen tot betaling van het door elk van hen verschuldigde bedrag. Daarbij zal het ervoor moeten zorgen dat elke producent beschikt over een redelijke termijn voor de betaling, welke evenwel maximum 50 kalenderdagen mag bedragen (artikel 172, § 2, 11° bis, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1980).b. Ontworpen artikel 16, § 2, tweede, derde en vierde lid 12.Het ontworpen artikel 16, § 2, tweede, derde en vierde lid, vindt rechtsgrond in artikel 179, § 2, 11°, achttiende lid, van de wet van 8 augustus 1980. Luidens deze bepaling bepaalt de Koning de samenstelling van het toezichtcomité dat binnen de NIRAS wordt opgericht, en de « modaliteiten » van de uitoefening van zijn opdracht, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

In het ontworpen vierde lid wordt evenwel weinig toegevoegd aan hetgeen reeds in de genoemde wetsbepaling is bepaald. Om uitvoering te geven aan de genoemde wetsbepaling zouden de « modaliteiten van de uitoefening van [de] opdracht » (dus de wijze waarop het toezichtcomité zijn taak uitvoert) nader omschreven moeten worden.

Hierop gewezen, heeft de gemachtigde voorgesteld het ontworpen vierde lid te vervangen door de volgende tekst : « Het toezichtcomité oefent een globale controle uit, die erop gericht is te verzekeren dat de transfers vanuit het Fonds op middellange termijn geschieden overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, van de wet.

Zonder afbreuk te doen aan het toezicht uitgeoefend door de waarnemer, overeenkomstig artikel 179, § 2, 16°, van de wet, slaat het toezicht door het toezichtcomité met name op de voorgestelde en gegeven bestemming van de middelen afkomstig van het Fonds op middellange termijn. » De nieuw voorgestelde tekst is weliswaar preciezer in de omschrijving van het voorwerp van het toezicht door het toezichtcomité. Er wordt echter nog steeds niet bepaald hoe het toezichtcomité dat toezicht uitoefent. 3. Rechtsgrond voor de artikelen 3 en 5 van het ontwerp 13.De rechtsgrond voor de artikelen 3 en 5 van het ontwerp (wijziging van respectievelijk artikel 19 en artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981) wordt geboden door artikel 179, § 2, 1°, van de wet van 8 augustus 1980, waarbij de Koning onder meer wordt gemachtigd om de samenstelling van de beraadslagende organen van de NIRAS te bepalen (rechtsgrond voor artikel 5 van het ontwerp) en om de organisatie van het administratief toezicht op de NIRAS te bepalen (rechtsgrond voor artikel 3 van het ontwerp). 4. Rechtsgrond voor het ontworpen artikel 16bis (artikel 4 van het ontwerp) - Lokaal Fonds 14.Het ontworpen artikel 16bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 heeft betrekking op het Lokaal Fonds, bedoeld in artikel 179, § 2, 16°, van de wet van 8 augustus 1980. 14.1. Paragraaf 1 van het ontworpen artikel 16bis vindt rechtsgrond in artikel 179, § 2, 16°, vijfde lid, tweede zin, van de wet van 8 augustus 1980 (en niet in het zesde lid van deze bepaling, waarnaar in de ontworpen bepaling wordt verwezen). Deze bepaling machtigt de Koning om de « modaliteiten » vast te stellen voor de aanstelling van een waarnemer bij het Lokaal Fonds. 14.2. De paragrafen 2 tot 5 van het ontworpen artikel 16bis vinden rechtsgrond in artikel 179, § 2, 16°, vijfde lid, laatste zin. Luidens die bepaling worden de « modaliteiten » van het specifieke toezicht (17) bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Daarbij rijst wel de vraag of die laatste wetsbepaling het mogelijk maakt om in het ontworpen artikel 16bis, § 5, te bepalen dat de nadere « modaliteiten » van het specifiek toezicht op het Lokaal Fonds, bedoeld in het ontworpen artikel 16bis, § § 1 tot 4 (lees : 2 tot 4), in de statuten van het fonds worden vastgelegd.

Aan de gemachtigde werd gevraagd wat deze « nadere modaliteiten » zouden kunnen inhouden. Zij antwoordde als volgt : « L'article 16bis, § 5, de l'arrêté royal en projet porte sur des modalités plus précises de mise en oeuvre des règles prévues aux quatre premiers paragraphes de l'article 16bis. Ainsi, en application de l'article 16bis, § 2, qui confère à l'observateur le droit d'assister à l'ensemble des réunions du conseil d'administration ou d'autres organes du Fonds local avec voix consultative, il pourrait être précisé dans les statuts que l'observateur reçoit une invitation à ces réunions de la même manière et dans les mêmes délais que les administrateurs et les membres des autres organes concernés. En application de l'obligation prévue à l'article 16bis, § 3, alinéa 2, in fine, de l'arrêté royal, d'annuler ou d'adapter une décision suspendue par l'observateur, il pourrait par exemple être mentionné dans les statuts du Fonds local que la suspension de la décision doit immédiatement être inscrite à l'ordre du jour d'une réunion de l'organe concerné. » In zoverre de « nadere modaliteiten » betrekking hebben op de interne, louter praktische, werkingsregels van het Lokaal Fonds, kan worden aanvaard dat ze in de statuten worden bepaald. Dat hoeft zelfs niet met zoveel woorden door de Koning te worden bepaald. Paragraaf 5 kan dan uit het ontworpen artikel 16bis worden weggelaten.

Indien het evenwel de bedoeling zou zijn om de NIRAS de bevoegdheid te verlenen om, via de statuten (zie artikel 179, § 2, 16°, derde lid, van de wet van 8 augustus 1980), de betrekkingen tussen de NIRAS en het Lokaal Fonds nader te bepalen, zou geconcludeerd moeten worden dat het om een ongeoorloofde subdelegatie van bevoegdheid gaat. In die hypothese zou het ontworpen artikel 16bis, § 5, moeten worden vervangen door een bepaling waarin de nadere regels van het specifieke toezicht uitgewerkt worden.

Onderzoek van de tekst Aanhef 15. Gelet op hetgeen werd opgemerkt betreffende de rechtsgrond voor het ontworpen besluit, dient aan de aanhef een lid te worden toegevoegd (dat het eerste lid wordt) waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet, en kan in het huidige eerste lid van de aanhef (dat het tweede lid wordt) de rechtsgrond nog worden gespecificeerd door te verwijzen naar de relevante onderdelen van artikel 179, § 2, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 (18).16. De in het huidige derde lid van de aanhef opgenomen considerans is weinigzeggend en geheel overbodig, en dient derhalve te worden weggelaten.17. Het huidige zevende lid van de aanhef dient gelet op het huidige vijfde lid van de aanhef (dat overigens van plaats dient te wisselen met het daarop volgende lid) te vervallen. Algemene opmerking bij het dispositief 18. Bij de volgorde van de artikelen van het ontwerp dient rekening te worden gehouden met de volgorde van de te wijzigen artikelen van het koninklijk besluit van 30 maart 1981, wat impliceert dat het huidige artikel 5 artikel 2 wordt, het huidige artikel 2 artikel 3, en het huidige artikel 3 artikel 5. Artikel 1 19. Aangezien het huidige artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 is onderverdeeld in streepjes (19), dienen de aan dat artikel toe te voegen definities ook te worden voorafgegaan door streepjes in plaats van door bolletjes. Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 3 van het ontwerp.

Artikel 2 20. In de inleidende zin van artikel 2 van het ontwerp dient, mede gelet op artikel 4 ervan, enkel te worden bepaald dat artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 wordt vervangen, en dient bijgevolg geen melding te worden gemaakt van artikel 16bis van dat besluit.21. In het ontworpen artikel 16, § 1, derde lid, tweede zin, dient te worden gepreciseerd wat wordt bedoeld met « de procedure tot bepaling van de bedragen van de retributies ».Allicht wordt de procedure bedoeld waarbij de bedragen van de retributies bij koninklijk besluit worden vastgesteld. 22. In de eerste zin van het ontworpen artikel 16, § 2, tweede lid, dient te worden verwezen naar artikel 179, § 2, 11°, laatste lid, van de wet van 8 augustus 1980. In de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling schrijve men overigens, conform de Franse tekst van die bepaling, « hernieuwbare » in plaats van « verlengbare ». 23. Het ontworpen artikel 16, § 2, tweede lid, bepaalt dat de leden van het erin bepaalde toezichtcomité leden zijn van de raad van bestuur van de NIRAS en dat zij noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks betrokken mogen zijn bij het beheer van het Fonds op middellange termijn en bij de aanwending van de middelen van dat fonds. Het is paradoxaal te bepalen dat de leden van het toezichtcomité noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks mogen betrokken zijn bij het beheer van het genoemde fonds en bij de aanwending van de middelen ervan, terwijl zij net lid zijn van de raad van bestuur van dat fonds die bij uitstek over beheersbevoegdheden beschikt.

Om uitleg gevraagd omtrent de draagwijdte van die bepaling, antwoordde de gemachtigde wat volgt : « Afin de répondre à la demande de clarification du Conseil d'Etat, le texte pourrait être reformulé de la manière suivante : Les membres du comité ne peuvent être impliqués, directement ou indirectement, dans les organes de gestion ou dans les structures qui bénéficient des moyens du Fonds à moyen terme'.

Le moment venu, des mesures internes seront prises afin de tenir compte de cette incompatibilité. » Ook dat tekstvoorstel verschaft niet de nodige duidelijkheid : zo blijft het in het ongewisse welke « organes de gestion » (beheersorganen) worden bedoeld, terwijl de nadere uitwerking van de onverenigbaarheden in het ontwerp zelf zou moeten gebeuren, en niet door middel van interne maatregelen.

Conclusie is derhalve dat het ontworpen artikel 16, § 2, tweede lid, dient te worden herbekeken.

Artikel 4 24. In de inleidende zin van artikel 4 van het ontwerp dient te worden geschreven dat artikel 16bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 wordt « vervangen » in plaats van « ingevoegd ».25. In het ontworpen artikel 16bis, § 1, dient te worden verwezen naar het vijfde lid van artikel 179, § 2, 16°, van de wet van 8 augustus 1980 in plaats van naar het zesde lid van die bepaling.26. In de eerste zin van het ontworpen artikel 16bis, § 3, eerste lid, wordt in de Franse tekst gewag gemaakt van « la réglementation », en in de Nederlandse tekst van « de wet- en regelgeving ».In het ontworpen artikel 16bis, § 3, tweede lid, wordt in de Franse tekst gewag gemaakt van « quatre jours ouvrables », en in het Nederlands van « vier vrije werkdagen ».

De beide taalversies van de genoemde bepalingen dienen concordant te worden gemaakt.

De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Lemmens, kamervoorzitter;

J. Smets en B. Seutin, staatsraden;

Mevr. A.-M. Goossens, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. R. Thielemans, eerste auditeur. (...) De griffier, A.-M. Goossens.

De voorzitter, P. Lemmens. _______ Nota's (1) Artikel 179, § 2, 11°, vierde lid, van de wet van 8 augustus 1980.(2) Artikel 179, § 2, 11°, zevende lid, van dezelfde wet.(3) Artikel 179, § 2, 16°, eerste lid, van dezelfde wet. (4) Zie ook de verklaring van de gemachtigde aangehaald in advies 47.015/1/V van de Raad van State, afdeling Wetgeving, van 4 augustus 2009 over een voorontwerp van wet « tot wijziging van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 », dat mede geleid heeft tot de genoemde wijziging van artikel 179 van de wet van 8 augustus 1980 bij de wet van 29 december 2010, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, (355), p. 357, noot 2. (5) Artikel 179, § 2, 11°, vijfde lid, van de wet van 8 augustus 1980. (6) Zie eveneens de verklaring van de gemachtigde aangehaald in het advies 47.015/1/V, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, p. 358. (7) Artikel 179, § 2, 11°, tiende lid, van dezelfde wet. (8) Zie genoemd advies 47.015/1/V, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, pp. 358-360. (9) Artikel 179, § 2, 16°, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1980.(10) Artikel 179, § 2, 16°, tweede lid, van dezelfde wet.(11) Zie hierna, opmerking 20. (12) In de door de gemachtigde geciteerde memorie van toelichting bij het ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 29 december 2010 wordt gewag gemaakt van « de vijftigjarige garantie bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 » (Parl.St., Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, p. 132). De opsomming van kosten is louter exemplatief, zodat uit de uitdrukkelijke vermelding van de kosten verbonden met de garantieperiode van vijftig jaar niet a contrario mag worden afgeleid dat kosten die later opduiken, niet meer zouden behoren tot die welke door het Fonds op lange termijn gedekt worden. (13) Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, pp. 135-137. (14) In zijn advies 47.015/1/V van 4 augustus 2009 had de Raad van State gesuggereerd om te werken « met een formule voor de berekening van het bedrag van de heffing op grond van bepaalde gegevens, waarbij niets belet dat de waarde van de in aanmerking te nemen gegevens in elk geval in onderling akkoord tussen de NIRAS en de heffingsplichtige wordt vastgesteld » (Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, (355), p. 358). Die suggestie blijft geldig. (15) Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-771/1, p. 139. (16) In de memorie van toelichting wordt het bepalen van de periode binnen dewelke het in de wet ingeschreven bedrag moet worden bereikt, beschouwd als een aspect van de « modaliteiten voor het stijven » van het Fonds op middellange termijn (p.139). Kennelijk wordt echter bedoeld dat het gaat om een aspect van de « modaliteiten » voor de « inning » van de integratiebijdrage. (17) Luidens artikel 179, § 2, 16°, vijfde lid, vierde zin, van de wet van 8 augustus 1980 zijn de NIRAS en de waarnemer gemachtigd om beslissingen genomen door het Lokaal Fonds op te schorten en te vernietigen.(18) Men schrijve overigens in fine van het huidige eerste lid van de aanhef « gewijzigd bij de wet van 29 december 2010 ».(19) Wetgevingstechnisch verdient, teneinde verwarring of fouten bij verwijzingen te voorkomen, met name wanneer de opsomming later wordt gewijzigd, een opsomming met « 1° », « 2° », « 3° », enzovoort de voorkeur. 3 JULI 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen op het vlak van de fondsen voor middellange en lange termijn ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, artikel 179, § 2, gewijzigd bij de wet van 29 december 2010, en in het bijzonder de 1°, 11°, 11° bis en 12° ;

Gelet het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling van het beheer van radioactief afval en splijtstoffen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 mei 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 22 mei 2012;

Gelet op het advies 50.456/3 van de Raad van State, gegeven op 3 november 2011, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, van de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen en van de Staatssecretaris voor Energie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, worden twee definities toegevoegd, luidende als volgt : - de wet : wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980; - werkdag : iedere kalenderdag andere dan een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag.

Art. 2.In artikel 7, laatste lid, van hetzelfde besluit van 30 maart 1981 worden de woorden « met meer dan 30 000 inwoners » geschrapt.

Art. 3.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. Fonds op lange termijn De bedragen van de retributies opgenomen in de overeenkomsten die de producenten van radioactief afval moeten afsluiten met de Instelling overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, zesde lid van de wet, worden berekend op basis van een referentieprogramma dat opgesteld wordt in overleg met de afvalproducenten en dat voor herziening vatbaar is.

Deze bedragen worden berekend per categorie geconditioneerd afval, op basis van de kostprijs van de overeenstemmende diensten. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met de uitgaven nodig voor de uitvoering van de beschouwde verrichting. Overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, zijn deze retributies door de producenten van radioactief afval verschuldigd zolang zij genieten van de diensten van de Instelling. Deze retributies dekken de totaliteit van de kosten die betrekking hebben op de administratieve en technische operaties die nodig zijn in elk stadium van het beheer van het afval.

De bedragen van deze retributies dekken onder meer de kosten die zich voordoen na de periode van 50 jaar bedoeld in artikel 3 van dit besluit, die worden veroorzaakt door gebreken in de geconditioneerde afvalstoffen die door de Instelling werden ten laste genomen en die niet konden worden voorzien op het ogenblik van de keuring.

Uiterlijk op 30 juni 2014 stelt NIRAS, op grond van de leidende principes opgenomen in deze paragraaf, de algemene voorwaarden vast die van toepassing zijn op de overeenkomsten bedoeld in dit artikel.

Deze algemene voorwaarden worden door Ons goedgekeurd.

De Instelling wordt slechts gemachtigd het initiatief te nemen om de procedure op te starten tot bepaling van de bedragen van de retributies bedoeld in artikel 179, § 2, 11°, zesde lid, indien haar raad van bestuur, na raadpleging van het vast technisch comité, de onmogelijkheid heeft vastgesteld om deze bedragen binnen een redelijke termijn te bepalen bij overeenkomst.

De Instelling stelt jaarlijks een rapport op over het technisch en financieel beheer van het bergingsprogramma van de sites in exploitatie, en legt dit rapport voor aan haar voogdijoverheid. § 2. Fonds op middellange termijn Uiterlijk drie maanden na bevestiging door de Koning van de vergunning voor de oprichting en exploitatie van de bergingsinstallatie voor radioactief afval, dient het bedrag van de middelen van het Fonds op middellange termijn overeen te stemmen met het bedrag dat bepaald is overeenkomstig artikel 179, § 2, 11°, van de wet.

Het toezichtcomité bedoeld in artikel 179, § 2, 11° laatste lid, van de wet bestaat uit vier leden, benoemd door de raad van bestuur van de instelling, onder haar leden, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. De leden van het toezichtcomité zijn ertoe gehouden om elk belangenconflict waarmee zij geconfronteerd zouden worden, te melden.

De stem uitgebracht door een lid van het comité die zich in dergelijke situatie bevindt of die deze vormvereiste niet naleeft, is nietig.

Het toezichtcomité is taalkundig paritair samengesteld. De directeur-generaal van de Instelling woont de vergaderingen bij met raadgevende stem.

Het comité maakt een huishoudelijk reglement op. Het beslist bij consensus.

Het toezichtcomité oefent een globaal toezicht uit teneinde te verzekeren dat de transfers vanuit het Fonds op middellange termijn geschieden overeenkomstig artikel 179, § 2, 11° van de wet. Zonder afbreuk te doen aan het toezicht dat uitgeoefend wordt door de waarnemer overeenkomstig artikel 179, § 2, 16° van de wet, heeft het toezicht van het toezichtcomité onder meer betrekking op de bestemming die wordt voorgesteld en gegeven aan de middelen afkomstig uit het Fonds op middellange termijn.

Art. 4.Artikel 16bis van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. Met het oog op de uitoefening van het toezicht op het Lokaal Fonds zoals bedoeld in artikel 179, § 2, 16°, vijfde lid, van de wet, duidt de raad van bestuur van NIRAS een waarnemer aan onder de personeelsleden van de Instelling die een leidende functie bekleden.

Hij behoort tot het Nederlandse taalkader van de Instelling of heeft de voldoende kennis van het Nederlands bewezen overeenkomstig de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. § 2. De waarnemer heeft het recht om de vergaderingen van de raad van bestuur van het Lokaal Fonds, alsook de vergaderingen van elk orgaan waarvan de oprichting en/of de werking betrekking hebben op dit fonds, met raadgevende stem bij te wonen. § 3. Binnen een termijn van vier vrije werkdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij er kennis van neemt of de dag waarop hij ze ontvangt, schort de waarnemer elke beslissing van de organen van het Lokaal Fonds op, wanneer hij vaststelt dat ze niet strookt met de statuten van het Lokaal Fonds, de reglementen die ter uitvoering van deze laatste zijn bepaald, of, in het algemeen, met de wet- en regelgeving waaraan de activiteiten, die worden gefinancierd door en uitgevoerd in het kader van het Lokaal Fonds, onderworpen zijn. Elke beslissing tot opschorting en de motivering waarop deze gebaseerd is, worden onmiddellijk meegedeeld aan de directeur-generaal van de Instelling.

De in voorgaand lid bedoelde termijn van vier vrije werkdagen wordt onderbroken door een schriftelijke kennisgeving waarin de waarnemer verzoekt om aanvullende documenten of inlichtingen met betrekking tot de desbetreffende beslissing, tot op de dag van ontvangst door de waarnemer van deze documentatie of inlichtingen.

Binnen de maand die volgt op de kennisgeving van de beslissing tot opschorting, trekt het betrokken orgaan de opgeschorte beslissing in of past het ze aan.

Indien er, naar het gemotiveerd oordeel van de waarnemer, binnen de in de voorgaande alinea bedoelde termijn van één maand niet op passende wijze een einde wordt gesteld aan de onregelmatigheid die ten grondslag ligt aan de opschorting van de beslissing, of wanneer het orgaan niet reageert binnen deze termijn, dient de waarnemer schriftelijk een beroep tot vernietiging van deze beslissing in bij de Instelling overeenkomstig de statuten. Het beroep tot vernietiging wordt ingediend binnen een termijn van vier vrije werkdagen na het verstrijken van de hierboven vermelde termijn van een maand of na de ontvangst of kennisneming van de door het orgaan aangepaste beslissing. Het beroep schort de betwiste beslissing op. § 4. Op voorwaarde dat de Instelling vooraf het toezichtcomité heeft geraadpleegd, kan zij de opgeschorte beslissing vernietigen door middel van een gemotiveerde beslissing binnen een termijn van zes weken na de ontvangst van het beroep tot vernietiging.

Wanneer het toezichtcomité, overeenkomstig voorgaande lid, geraadpleegd wordt door de Instelling, bezorgt het deze laatste een advies over de vernietiging van de beslissing, en dit uiterlijk één maand nadat de Instelling daartoe het schriftelijk verzoek heeft ingediend. Indien het toezichtcomité geen advies uitbrengt binnen deze termijn, is de Instelling gemachtigd elke beslissing te nemen over de kwestie van de vernietiging.

Indien de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde termijn van zes weken verstreken is zonder dat de Instelling uitspraak heeft gedaan over de vernietiging van een beslissing, wordt de opschorting van deze beslissing geacht van rechtswege te zijn opgeheven. § 5. De nadere modaliteiten van het specifiek toezicht op het Lokaal Fonds voorzien in de paragrafen 2 tot en met 4 van dit artikel, worden in de statuten van het Lokaal Fonds vastgelegd ».

Art. 5.In artikel 19 van hetzelfde besluit wordt tussen de vierde en vijfde gedachtestreep de volgende bepaling ingevoegd : - het huishoudelijk reglement van het toezichtcomité van het Fonds op middellange termijn.

Art. 6.De Minister van Economie en de Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 juli 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

^