gepubliceerd op 15 december 2006
Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel
3 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel, inzonderheid op artikel 2, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wet van 16 januari 2003, op artikel 4, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 1 mei 2006, op artikel 7, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wet van 16 januari 2003, op artikel 8, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 1 mei 2006, op artikel 10, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 1 mei 2006, op artikel 11, vervangen bij de wet van 16 januari 2003 en gewijzigd bij de wet van 1 mei 2006, op artikel 12, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 1 mei 2006, op artikel 13, gewijzigd bij de wetten van 21 april 1994 en 16 januari 2003, op artikel 14, gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 1 mei 2006, op artikel 14ter, ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006, op artikel 15, vervangen bij de programmawet van 2 augustus 2002 en gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 1 mei 2006, op artikel 16, vervangen bij de wet van 21 april 1994 en gewijzigd bij de wet van 16 januari 2003;
Gelet op de wet van 16 januari 2003 tot wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op de wet van 1 mei 2006 tot wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel, inzonderheid op artikel 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1996 tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 juni 1999, 18 september 2000 en 29 oktober 2001 en bij de arresten van de Raad van State nr. 88.214 van 23 juni 2000, 91.392 van 6 december 2000, 124.531 van 22 oktober 2003 en 161.063 van 6 juli 2006;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de Krijgsmacht, afgesloten op 12 juli 2005;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 juli 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 september 2005;
Gelet op advies nr. 40.873/2/V van de Raad van State, gegeven op 2 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder : 1° "de wet" : de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel;2° "de minister" : de Minister van Landsverdediging;3° "de personeelsleden" : de militairen bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet;4° "de personeelscategorieën" : de categorieën van de officieren, de onderofficieren en de vrijwilligers;5° "de professionele vakorganisaties" : de vakorganisaties die enkel uit militairen of gepensioneerde militairen bestaan;6° "de erkende vakorganisaties" : de vakorganisaties erkend in de zin van artikel 12 van de wet;7° "de representatieve vakorganisaties" : de erkende vakorganisaties die in de zin van artikel 5 van de wet als representatief beschouwd worden;8° "de controlecommissie" : de in artikel 11 van de wet bedoelde commissie;9° "persoonlijk karakter" : het karakter toegekend aan gegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer die bestemd zijn om geklasseerd te worden in het persoonlijk en individueel dossier van de personeelsleden en waarvan de verwerking onderworpen is aan de toepassing van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;10° "vertrouwelijk of geheim karakter" : de classificatie van beperkte toegankelijkheid die, om veiligheidsredenen, toegekend wordt aan bepaalde informaties, gegevens of documenten, zoals bedoeld in de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen;11° "derden" : alle personen die niet betrokken zijn bij de voorbereidingen en besprekingen van de onderhandelings- en overlegcomités;12° "de vakbondsafgevaardigden" : a) "de verantwoordelijke leiders" : de leiders van de vakorganisaties zoals vermeld op de lijst bedoeld in artikel 85, § 1;b) "de vaste vakbondsafgevaardigden" : de personeelsleden die lid zijn van een vakorganisatie, die regelmatig en doorlopend de beroepsbelangen van het personeel behartigen, die als zodanig erkend zijn en die vermeld zijn op de lijst bedoeld in artikel 90;c) "de lokale vakbondsafgevaardigden" : de personeelsleden die lid zijn van een vakorganisatie, die, op lokaal vlak, occasioneel en deeltijds de beroepsbelangen van het personeel behartigen, die als zodanig erkend zijn en die vermeld zijn op de lijst bedoeld in artikel 85, § 2;13° "de referteperiode" : de periode van zes maanden vanaf de eerste dag van de vierde maand van het jaar voorafgaand aan elk van de tellingsjaren bedoeld in artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet;14° "het bijdrageplichtig lid" : het personeelslid dat, tijdens de referteperiode, lid is van de betrokken vakorganisatie en dat minstens de helft van de vakbondsbijdrage betaald heeft bedoeld in artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 30 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector. HOOFDSTUK II. - De gevallen waarin de onderhandeling en het overleg niet vereist zijn
Art. 2.De onderhandeling voorzien in artikel 2, § 1, van de wet, en het overleg voorzien in artikel 7, §§ 1 en 3, van de wet, zijn niet vereist in de volgende uitzonderlijke gevallen : 1° wanneer de te nemen maatregel betrekking heeft op de organisatie van 's lands veiligheid of defensie;2° bij natuurrampen in de zin van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen. Bovendien worden als spoedgeval beschouwd waarin de onderhandeling niet vereist is, de gevallen van hoogdringendheid die met bijzondere redenen worden omkleed bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
De minister of de voorzitter van het betrokken comité stelt, voor zover nodig, vast dat één van de gevallen bedoeld in het eerste of tweede lid zich voordoet. De representatieve vakorganisaties worden hiervan kennis gegeven bij een gemotiveerd en ter post aangetekend schrijven.
TITEL II. - DE ERKENNING, DE VASTSTELLING VAN DE REPRESENTATIVITEIT EN DE PREROGATIEVEN VAN DE VAKORGANISATIES HOOFDSTUK I. - De erkenning, de intrekking van de erkenning en de schorsing voorafgaand aan deze intrekking
Art. 3.§ 1. Elke vakorganisatie die de erkenning wenst, zendt, bij een ter post aangetekend schrijven, een aanvraag naar de minister.
De minister laat de benaming, het adres, het telefoonnummer, de werkingssfeer van iedere erkende professionele vakorganisatie alsook elke wijziging van één van deze elementen in het Belgisch Staatsblad bekendmaken. § 2. Het koninklijk besluit van erkenning vermeldt of de vakorganisatie aangesloten is bij een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad.
Art. 4.Wanneer de minister aan de Koning een gemotiveerd besluit van weigering of van intrekking van de erkenning voorstelt, wordt, bij een ter post aangetekend schrijven, aan de betrokken vakorganisatie een verwittiging gestuurd.
Deze beschikt over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van de verwittiging om, bij een ter post aangetekend schrijven, haar bezwaren bij de minister te laten gelden.
Een koninklijk besluit van weigering of van intrekking van de erkenning kan niet genomen worden vóór het verstrijken van deze termijn.
Art. 5.Het besluit van erkenning of van weigering of intrekking van de erkenning heeft ten opzichte van de betrokken vakorganisatie en van de overheden uitwerking op de dag waarop er beide partijen kennis van gegeven wordt.
De kennisgeving aan de betrokken vakorganisatie gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven.
Art. 6.In gevallen van uiterste dringendheid kan de minister, bij met redenen omklede beslissing, de erkenning van een vakorganisatie schorsen tijdens de procedure van intrekking van de erkenning.
De kennisgeving aan de betrokken vakorganisatie gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Ze heeft uitwerking drie dagen na de verzending. HOOFDSTUK II. - De vaststelling en het verlies van de representativiteit Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 7.De datum waarop de bijdrageplichtige leden in werkelijke dienst van de erkende professionele vakorganisaties voor het eerst worden geteld wordt vastgesteld, overeenkomstig artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet, op 30 april 2007. Afdeling II. - De samenstelling en de werking van de controlecommissie
Art. 8.De Koning benoemt de voorzitter en twee gewone leden van de controlecommissie, alsook een plaatsvervangende voorzitter en plaatsvervangende gewone leden, op de gezamenlijke voordracht van de Ministers van Landsverdediging en van Justitie uit de magistraten van de Rechterlijke Orde.
De gewone leden moeten door hun diploma bewijzen dat zij het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben afgelegd, het ene lid in het Nederlands, het andere in het Frans.
Art. 9.De minister stelt het personeel dat voor het vervullen van haar opdracht nodig is ter beschikking van de controlecommissie. Uit dat personeel wijst hij een secretaris en een adjunct-secretaris aan.
Art. 10.De werkingskosten van de controlecommissie zijn ten laste van de begroting van het Ministerie van Landsverdediging.
De leden van de controlecommissie genieten voor hun reis- en verblijfkosten van de bepalingen toepasselijk op het personeel van de ministeries. Daartoe worden zij gelijkgesteld met de ambtenaren titularis van de graad van adviseur-generaal.
Art. 11.De controlecommissie stelt haar reglement van inwendige orde op. Dit wordt voor goedkeuring aan de minister voorgelegd. De minister brengt het goedgekeurde reglement ter kennis van de erkende professionele vakorganisaties.
Art. 12.De controlecommissie start haar onderzoeksverrichtingen om de representativiteit van de erkende professionele vakorganisaties na te gaan op de eerste werkdag van elk tellingsjaar.
Uiterlijk vier maanden na de aanvang van de verrichtingen sluit de controlecommissie het onderzoek af.
De minister kan, om dwingende redenen en op een met redenen omkleed verzoek van de controlecommissie, de voornoemde termijn verlengen.
Art. 13.De voorzitter van de controlecommissie bepaalt de data en de plaats van de vergaderingen van de commissie. Hij roept de leden op en verwittigt hiervan de betrokken vakorganisaties.
Art. 14.De voorzitter van de controlecommissie verzoekt van bij de aanvang van de onderzoeksverrichtingen iedere betrokken vakorganisatie een afgevaardigde aan te wijzen om haar te vertegenwoordigen.
Art. 15.De onderzoeksverrichtingen en de beraadslagingen van de controlecommissie geschieden met gesloten deuren.
Art. 16.De controlecommissie oordeelt naar bescheiden. Zij onderzoekt de bewijsstukken die haar zijn overgelegd en doet de noodzakelijke vaststellingen.
Zij kan tevens de verantwoordelijke leiders van de betrokken vakorganisaties of de afgevaardigde van elke vakorganisatie die de verrichtingen bijwoont, horen.
Art. 17.De overheden zijn gehouden de controlecommissie, binnen de door haar gestelde termijnen, alle inlichtingen te verstrekken die voor het vervullen van haar opdracht noodzakelijk zijn.
Art. 18.De vakorganisaties zijn gehouden de controlecommissie, binnen de door haar gestelde termijnen en op straffe van uitsluiting van verdere tellingsverrichtingen, de naam, voornaam en geboortedatum van hun bijdrageplichtige leden te verstrekken.
Aan de verplichting van artikel 11, § 1, derde lid, van de wet wordt voldaan door de voorlegging van de bewijsstukken die door ten minste twee verantwoordelijke leiders voor echt verklaard zijn.
Art. 19.De representativiteit van een erkende professionele vakorganisatie is vastgesteld wanneer de controlecommissie heeft vastgesteld dat zij ten minste de representativiteitsdrempel bepaald in artikel 5, 2°, van de wet, tijdens de referteperiode heeft bereikt.
Art. 20.De uiteindelijke beslissing van de controlecommissie aangaande de representativiteit van een vakorganisatie wordt gemotiveerd en in openbare zitting uitgesproken.
Art. 21.Van de beslissing van de controlecommissie die de representativiteit of de niet-representativiteit van de erkende professionele vakorganisaties vaststelt, wordt aan de minister en aan deze vakorganisaties kennis gegeven bij een ter post aangetekend schrijven, binnen de tien dagen na de afsluiting van het onderzoek.
De minister geeft de betrokken overheden kennis van de namen van de representatieve vakorganisaties en laat die in het Belgisch Staatsblad bekendmaken binnen de veertien dagen na het verzenden van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
De beslissing van de controlecommissie die de representativiteit van een erkende professionele vakorganisatie vaststelt heeft uitwerking ten opzichte van deze vakorganisatie en van de betrokken overheden, de dag waarop er hen kennis van gegeven wordt. Ten opzichte van de andere vakorganisaties en van derden heeft zij uitwerking de dag volgend op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de naam van deze vakorganisatie.
Art. 22.De controlecommissie zendt aan de overheden en aan de vakorganisaties alle voorgelegde stukken terug van zodra de onderzoeksverrichtingen beëindigd zijn. Afdeling III. - Het verlies van de representativiteit
Art. 23.Brengt van rechtswege het verlies van haar representativiteit mee : 1° de intrekking van de erkenning uitgesproken ten opzichte van een representatieve vakorganisatie overeenkomstig artikel 12, tweede en derde lid, van de wet;2° de beslissing van de controlecommissie die vaststelt dat het aantal bijdrageplichtige leden in werkelijke dienst van een representatieve professionele vakorganisatie de representativiteitsdrempel bepaald in artikel 5, 2°, van de wet, niet meer bereikt. HOOFDSTUK III. - De uitoefening van de prerogatieven van de vakorganisaties Afdeling I. - De uitoefening van de prerogatieven van de erkende
vakorganisaties
Art. 24.De erkende vakorganisaties die tussenkomen in het gemeenschappelijk belang van de personeelsleden die zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid, richten zich tot de minister of tot de beslissingsgerechtigde militaire overheid die daartoe wordt aangewezen door de chef defensie.
Voor de problemen van lokale aard kunnen de vakbondsafgevaardigden bij de plaatselijke overheden tussenkomen op de plaats en het tijdstip die deze in gemeenschappelijk akkoord met de betrokkene vakbondsafgevaardigde bepalen.
De tussenkomsten bedoeld in het eerste en het tweede lid, mogen de normale uitoefening van het commando niet in het gedrang brengen.
Art. 25.De berichten van de erkende vakorganisaties worden uitgehangen in de dienstlokalen van het personeel waarvan zij de beroepsbelangen behartigen, slechts nadat zij geviseerd werden door de daartoe door de chef defensie aangewezen overheid.
Dit visum wordt onmiddellijk verleend. Het mag alleen worden geweigerd indien het bericht een misdrijf of een tuchtvergrijp uitmaakt of daartoe aanzet, indien het de waardigheid van personen, instellingen of andere erkende vakorganisaties in het gedrang brengt of indien het feiten bevat waaraan de bevoegde overheid vooraf een vertrouwelijk of geheim karakter heeft toegekend.
De berichten worden uitgehangen op goed zichtbare plaatsen die vooraf zijn aangewezen door de overheid met de bevoegdheid van kwartiercommandant, in samenspraak met de betrokken erkende vakorganisaties.
Art. 26.De erkende vakorganisaties ontvangen gratis een exemplaar, hetzij op papier hetzij digitaal, van alle reglementen en documenten uitgegeven door de Krijgsmacht betreffende de onderwerpen bedoeld in de artikelen 2, 7 en 8, van de wet.
Op hun aanvraag ontvangen zij tegen kostprijs andere exemplaren van dezelfde documenten.
Zij richten hun aanvraag tot de overheid aangewezen door de chef defensie.
De documentatie met een vertrouwelijk of geheim karakter of die uitgegeven wordt door een niet-Belgische overheid mag niet worden bekomen.
Art. 27.In internationale of intergeallieerde organismen, behalve in de Belgian Pipeline Organisation, kunnen de erkende vakorganisaties enkel tussenkomen bij de militaire of burgerlijke overheden van deze organismen indien deze overheden zich hiermee akkoord verklaard hebben. Zonder dit akkoord kunnen zij evenmin berichten uithangen in de lokalen van deze organismen of documentatie bekomen die door hen uitgegeven wordt. Afdeling II. - De uitoefening van de prerogatieven van de
representatieve vakorganisaties
Art. 28.De overheid met de bevoegdheid van kwartiercommandant bepaalt bij onderlinge overeenkomst met de betrokken representatieve vakorganisaties, de plaats waar en de dagen en de uren waarop zij in de dienstlokalen waar het publiek geen toegang heeft, vakbondsbijdragen mogen innen.
Volgens de richtlijnen en onder de voorwaarden die bepaald worden door de overheid aangewezen door de minister, worden telecommunicatiemiddelen ter beschikking gesteld van de vakbondsafgevaardigden van de representatieve vakorganisaties.
Art. 29.De vakbondsafgevaardigde, die daartoe gemachtigd is door zijn vakorganisatie, die het prerogatief bedoeld in artikel 14, 3°, van de wet uitoefent, moet militair of gepensioneerde militair zijn en bekleed zijn met een hogere graad of meer anciënniteit hebben in de graad dan de militair die deelneemt aan het examen of vergelijkend examen.
Hij maakt zich kenbaar bij de voorzitter van de examencommissie en onthoudt zich van elke tussenkomst in het normale verloop van het examen of vergelijkend examen.
Art. 30.De representatieve vakorganisaties mogen vakbondsvergaderingen beleggen, eenmaal per semester, per korps en voor het personeel van het korps, voor een maximale duur van een halve dag tijdens de diensturen en in de dienstlokalen waar het publiek geen toegang heeft.
In de tweetalige korpsen mogen deze vergaderingen gescheiden worden en voor elk taalstelsel op verschillende data georganiseerd worden.
De plaats, de datum en het uur worden vooraf bepaald door de overheid met de bevoegdheid van korpscommandant bij onderlinge overeenkomst met de betrokken representatieve vakorganisaties.
Art. 31.De beperkingen opgesomd in artikel 27 gelden ook voor de representatieve vakorganisaties.
Zonder het akkoord van de militaire of burgerlijke overheden van de internationale of intergeallieerde organismen, behalve de 4de Belgische Pipe-Line Divisie, kunnen deze vakorganisaties de prerogatieven niet uitoefenen bepaald in artikel 14, 2° tot 4°, van de wet.
TITEL III. - DE OPRICHTING, DE SAMENSTELLING EN DE WERKING VAN HET ONDERHANDELINGSCOMITE
Art. 32.Het onderhandelingscomité bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, van de wet, wordt opgericht bij het Ministerie van Landsverdediging.
Art. 33.Het onderhandelingscomité beschikt over een door de minister georganiseerd secretariaat.
Art. 34.§ 1. De minister of zijn gemachtigde afgevaardigde neemt het voorzitterschap waar van het onderhandelingscomité. § 2. Naast de voorzitter, bestaat de overheidsafvaardiging, waarvan minstens de helft van de leden militairen van het actief kader in werkelijke dienst zijn, minimum uit twee leden.
De leden van de overheidsafvaardiging kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk door hen gemachtigde afgevaardigde.
Van de overheidsafvaardiging maakt minstens één vertegenwoordiger van de defensiestaf deel uit.
Telkens wanneer een aangelegenheid wordt voorgelegd waarvoor ook een andere minister of Staatssecretaris bevoegd is, maakt een vertegenwoordiger van die minister of staatssecretaris als ondervoorzitter deel uit van de overheidsafvaardiging.
De overheidsafvaardiging mag maximum twee technici per punt vermeld op de dagorde tellen.
Art. 35.§ 1. Elke representatieve vakorganisatie stelt, binnen de perken bepaald door het tweede en het derde lid, vrij haar afvaardiging samen.
Zij bestaat uit maximum vier leden, waarvan minstens de helft militairen van het actief kader in werkelijke dienst zijn. De militaire leden die niet de hoedanigheid van verantwoordelijke leider, van vaste afgevaardigde of van technicus hebben, worden gekozen uit de lijst bedoeld in artikel 85, § 2, eerste lid.
Deze afvaardiging mag maximum twee technici per punt vermeld op de dagorde tellen. § 2. Ten laatste vijf werkdagen vóór de aanvang van iedere zitting delen de representatieve vakorganisaties aan de secretaris de naam mee van de leden van hun afvaardiging.
De voorzitter kan, bij gemotiveerde beslissing, teneinde de goede afloop van de zitting te verzekeren, zowel een lid van de overheidsafvaardiging als een lid van een vakbondsafvaardiging wraken.
Ten laatste twee werkdagen vóór de zitting brengt hij de betrokken partijen hiervan op de hoogte. Deze kunnen het gewraakte lid van hun afvaardiging vervangen.
In geval van dringendheid bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, alsook in geval van tweede oproeping bedoeld in artikel 39, tweede lid, kan de termijn bedoeld in het eerste lid herleid worden tot twee werkdagen. In dit geval brengt de voorzitter de betrokken vakorganisatie onmiddellijk op de hoogte van een eventuele wraking, door één van de telecommunicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid.
Art. 36.§ 1. Het onderhandelingscomité wordt van ambtswege gevat, door de bevoegde overheid, van de voorontwerpen van wet en van de ontwerpen van uitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet. § 2. Het wordt door de minister gevat wanneer een representatieve vakorganisatie het aanvraagt overeenkomstig artikel 2, § 3, van de wet.
De representatieve vakorganisatie richt hiertoe, bij een ter post aangetekend schrijven, een verzoek aan de minister.
Deze licht daarover, in voorkomend geval, de bevoegde ministers of Staatssecretarissen in.
Indien de minister vaststelt dat een ontwerp niet aan de onderhandeling mag voorgelegd worden krachtens artikel 2, § 2, van de wet, brengt hij, bij een ter post aangetekend schrijven, de bevoegde overheden en de representatieve vakorganisaties hiervan op de hoogte binnen een termijn van vijftien werkdagen vanaf de dag waarop het onderhandelingscomité gevat wordt. § 3. Indien de onderhandeling over een aangelegenheid die aan het onderhandelingscomité is voorgelegd door een representatieve vakorganisatie overeenkomstig § 2, eerste en tweede lid, niet begonnen is bij het verstrijken van een termijn van 60 dagen vanaf het indienen van het verzoek, stelt de voorzitter dit vast en maakt de redenen onmiddellijk over aan de representatieve vakorganisaties.
Art. 37.§ 1. De voorzitter van het onderhandelingscomité stelt de dagorde vast, rekening houdend met de vattingen van ambtswege en met de vragen van de representatieve vakorganisaties.
De voorzitter bepaalt de datum van de zittingen.
De dagorde vermeldt, per agendapunt, binnen welke van de in artikel 42 bepaalde termijnen de onderhandelingen moeten worden beëindigd. § 2. De minister geeft de andere betrokken ministers en Staatssecretarissen kennis van de onder hun bevoegdheid vallende agendapunten die op elke zitting van het onderhandelingscomité zullen behandeld worden.
Deze laatsten delen aan de secretaris, ten laatste vijf werkdagen vóór de aanvang van iedere zitting, de namen mee van de personen die hun departement zullen vertegenwoordigen in het onderhandelingscomité. In de gevallen bedoeld in artikel 35, § 2, derde lid, kan deze termijn herleid worden tot twee werkdagen.
Art. 38.§ 1. De oproepingen worden door de secretaris ten minste tien werkdagen vóór de datum van de zitting toegezonden aan de leden van de overheidsafvaardiging en aan de representatieve vakorganisaties, de postdatum geldt als bewijs van de verzending.
Voor de ontwerpen die de overheid dringend acht, zendt de secretaris, als het nodig is met behulp van andere communicatiemiddelen zoals fax of elektronische berichten, met ontvangstmelding, de oproepingen ten laatste drie werkdagen vóór de zitting toe aan de leden van de overheidsafvaardiging alsook aan de representatieve vakorganisaties.
Wanneer alle representatieve vakorganisaties vragen om de termijn tussen de bijeenroeping en de zitting van het onderhandelingscomité te verlengen tot maximum 60 dagen, kan de voorzitter dit verzoek inwilligen, behalve in geval van dringendheid bedoeld in het tweede lid. § 2. Bij elke oproeping wordt een exemplaar van de dagorde en van de nodige documentatie gevoegd.
Zolang de onderhandeling niet afgesloten is mogen deze documenten, noch de inhoud van de besprekingen, niet aan derden meegedeeld worden. § 3. Bij elke oproeping wordt eveneens een bijlage gevoegd waarmee de representatieve vakorganisaties binnen een termijn van vijf werkdagen aan de secretaris van het onderhandelingscomité, met één van de communicatiemiddelen bedoeld in § 1, tweede lid, kunnen meedelen dat zij onvoorwaardelijk instemmen met het voorgelegde ontwerp.
In geval van dringendheid bedoeld in § 1, tweede lid, kan deze termijn herleid worden tot twee werkdagen en kan het onvoorwaardelijke akkoord eveneens met één van de communicatiemiddelen bedoeld in § 1, tweede lid, meegedeeld worden.
Wanneer alle representatieve vakorganisaties onvoorwaardelijk ingestemd hebben met het voorgelegde ontwerp wordt het protocol onmiddellijk opgesteld en wordt het definitief op het ogenblik waarop de voorzitter het ondertekent.
Art. 39.Noch de afwezigheid van één of meer, regelmatig opgeroepen, leden van de overheidsafvaardiging, noch die van één of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties, maken de onderhandelingen ongeldig.
Indien geen enkele afvaardiging van de representatieve vakorganisaties aanwezig is, zendt de secretaris een tweede oproeping die de vergadering vastlegt binnen een termijn die niet minder dan zeven dagen mag bedragen.
Indien bij deze nieuwe vergadering geen enkele afvaardiging van de representatieve vakorganisaties aanwezig is, wordt de onderhandeling als afgehandeld beschouwd.
Art. 40.Iedere afvaardiging heeft het recht, ter zitting, wijzigingen aan de dagorde voor te stellen.
Deze kunnen slechts aangenomen worden indien alle betrokken afvaardigingen aanwezig zijn en eenparig hun akkoord verleend hebben.
Art. 41.De voorzitter waakt over de goede werking van het onderhandelingscomité. Hij leidt de debatten en handhaaft de orde tijdens de zitting.
Art. 42.De besprekingen betreffende de onderhandeling eindigen binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop het comité het punt voor het eerst heeft onderzocht. Bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen kan deze termijn worden verlengd of verkort.
De voorzitter kan de termijn beperken tot tien dagen wanneer hij oordeelt dat een punt dringend moet worden behandeld.
Art. 43.De secretaris stelt de notulen van de zittingen op.
De notulen van elke zitting vermelden uitsluitend : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties;4° de naam van de technici;5° de behandelde punten;6° de punten waarvoor de besprekingen beëindigd zijn. De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
De representatieve vakorganisaties en de leden van de overheidsafvaardiging ontvangen een afschrift van de notulen.
Art. 44.§ 1. Binnen vijftien dagen na de beëindiging van de besprekingen betreffende de onderhandeling, maakt de voorzitter het protocol op en legt het voor akkoord voor aan de andere leden van de overheidsafvaardiging evenals, bij een ter post aangetekend schrijven en met één van de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, met ontvangstmelding, aan de representatieve vakorganisaties. § 2. De leden van de overheidsafvaardiging en de representatieve vakorganisaties beschikken over een termijn van vijftien werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het protocol met één van de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, om hun eventuele opmerkingen aan de voorzitter met één van de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, ter kennis te brengen. De voorzitter kan evenwel, op voorstel van een afvaardiging en na de andere betrokken afvaardigingen binnen de voormelde termijn gehoord te hebben, die termijn wijzigen.
Het protocol wordt definitief indien, bij het verstrijken van de voornoemde termijn, geen enkele tekstwijziging werd voorgesteld.
In het tegenovergestelde geval worden de opmerkingen van de afvaardigingen opgenomen in het protocol waarvan de aldus gewijzigde tekst definitief wordt. Een afschrift wordt ervan toegezonden aan de leden van de overheidsafvaardiging en, bij een ter post aangetekend schrijven, met ontvangstmelding, aan de representatieve vakorganisaties. § 3. De voorzitter verzoekt de leden van de overheidsafvaardiging en, per ter post aangetekend schrijven, tenminste één verantwoordelijke leider of een behoorlijk gemachtigde vakbondsafgevaardigde van iedere representatieve vakorganisatie het protocol te ondertekenen binnen de termijn bepaald in het reglement van inwendige orde. § 4. De onderhandeling wordt afgesloten door de ondertekening van het protocol.
Indien het protocol niet binnen de gevraagde termijn wordt ondertekend door de representatieve vakorganisaties, wordt dit door de voorzitter geacteerd en wordt de onderhandeling eveneens als afgesloten beschouwd.
Art. 45.In afwijking van artikel 44, kan het definitief protocol door de voorzitter worden opgemaakt op de zitting van het onderhandelingscomité zelf, en worden ondertekend door de voorzitter, door de leden van de overheidsafvaardiging evenals, indien zij daarmee instemmen, door een verantwoordelijke leider of door een behoorlijk gemachtigde vakbondsafgevaardigde van elke aanwezige representatieve vakorganisatie.
Art. 46.De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en het protocol worden op het secretariaat bewaard.
De secretaris stuurt een afschrift van het getekende protocol aan : 1° de minister;2° de andere bevoegde ministers en staatssecretarissen;3° de chef defensie;4° de erkende vakorganisaties.
Art. 47.De maatregelen rechtstreeks genomen ingevolge de onderhandeling vermelden de datum waarop de onderhandeling afgesloten wordt.
Art. 48.Bij de eerste zitting van het onderhandelingscomité waarop, naast de voorzitter, de overheidsafvaardiging en twee verantwoordelijke leiders per representatieve vakorganisatie aanwezig zijn, wordt een reglement van inwendige orde opgesteld dat met een absolute meerderheid van de aanwezige afvaardigingen aangenomen wordt.
Elke latere wijziging van dit reglement maakt het voorwerp uit van een onderhandelingsprocedure.
Wanneer de door het eerste lid vereiste absolute meerderheid niet kan bereikt worden, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art. 49.De werkingskosten van het onderhandelingscomité komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Landsverdediging.
TITEL IV. - DE OPRICHTING, DE SAMENSTELLING EN DE WERKING VAN HET HOOG OVERLEGCOMITE
Art. 50.Het hoog overlegcomité bedoeld in artikel 7, § 1, van de wet, wordt opgericht bij het Ministerie van Landsverdediging.
Art. 51.Het hoog overlegcomité beschikt over een door de chef defensie georganiseerd secretariaat.
Art. 52.§ 1. De chef defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het hoog overlegcomité. § 2. Naast de voorzitter, bestaat de overheidsafvaardiging, waarvan minstens de helft van de leden militairen van het actief kader in werkelijke dienst zijn, minimum uit twee leden.
Behalve de voorzitter kunnen de leden van de overheidsafvaardiging zich laten vervangen door een behoorlijk door hen gemachtigde afgevaardigde.
Een vertegenwoordiger van de minister maakt eveneens deel uit van de overheidsafvaardiging.
De overheidsafvaardiging mag maximum twee technici per punt vermeld op de agenda tellen.
Art. 53.Voor de materies bedoeld in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, zetelen de chef van de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde, evenals de chef van de Militaire Dienst voor Arbeidsgeneeskunde, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde, in het hoog overlegcomité.
Art. 54.De bepalingen van de artikelen 35, 36, § 3, 37, § 1, 38 tot 42, 44, §§ 1 en 2, 48 en 49 zijn mutatis mutandis toepasselijk op het hoog overlegcomité, op het overleg en op het met redenen omkleed advies bedoeld in artikel 9 van de wet.
Art. 55.§ 1. Het hoog overlegcomité wordt van ambtswege gevat hetzij door de overheid die belast is met het opstellen van het reglement voor elk ontwerp van militair reglement dat materies regelt bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet, hetzij door de onderstafchef welzijn voor de materies bedoeld in artikel 7, § 3, van de wet.
Het kan worden gevat door de onderstafchef welzijn wanneer een voorzitter van een basisoverlegcomité meent dat een op de dagorde van het basisoverlegcomité ingeschreven punt zijn bevoegdheid overschrijdt. § 2. Het hoog overlegcomité wordt door de minister gevat voor elk ontwerp van militair reglement dat materies regelt bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet, wanneer een representatieve vakorganisatie het aanvraagt overeenkomstig artikel 7, § 2, van de wet.
Het wordt door de onderstafchef welzijn gevat voor de materies bedoeld in artikel 7, § 3, van de wet, wanneer een representatieve vakorganisatie het aanvraagt overeenkomstig artikel 7, § 2, van de wet.
De representatieve vakorganisatie richt hiertoe, bij een ter post aangetekend schrijven, een verzoek aan de betrokken overheid.
Indien deze overheid vaststelt dat een ontwerp niet aan het overleg mag voorgelegd worden krachtens artikel 2, § 2, van de wet, brengt hij, bij een ter post aangetekend schrijven, de bevoegde overheden en de representatieve vakorganisaties hiervan op de hoogte binnen een termijn van vijftien werkdagen vanaf de dag van de in het eerste en tweede lid bedoelde aanvraag.
Art. 56.§ 1. De secretaris stelt de notulen van de zittingen op.
De notulen van elke zitting vermelden uitsluitend : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties;4° in voorkomend geval, de namen van de aanwezige of al of niet met kennisgeving afwezige personeelsleden bedoeld in artikel 53;5° de naam van de technici;6° de beknopte uiteenzetting van de besprekingen;7° de punten waarvoor de besprekingen beëindigd zijn;8° een voorlopige versie van het met redenen omkleed advies, indien de besprekingen beëindigd zijn. De notulen met, desgevallend, een voorlopige versie van het met redenen omkleed advies worden ondertekend door de voorzitter en door de secretaris.
De representatieve vakorganisaties en de leden van de overheidsafvaardiging ontvangen een afschrift van de notulen. § 2. Het overleg wordt afgesloten door de ondertekening, door de voorzitter en de secretaris, van het definitief met redenen omkleed advies.
In afwijking van de §§ 1 en 2 van artikel 44, kan het definitief met redenen omkleed advies door de voorzitter worden opgemaakt op de zitting van het hoog overlegcomité zelf en door de voorzitter en de secretaris worden ondertekend.
Art. 57.De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en het met redenen omkleed advies worden op het secretariaat bewaard.
De secretaris stuurt een afschrift van het met redenen omkleed getekende advies aan : 1° de minister;2° de chef defensie;3° de directeur-generaal, commandant of onderstafchef van, naar gelang het geval, de betrokken algemene directie, component of het betrokken stafdepartement;4° de voorzitters van de basisoverlegcomités voor de materies bedoeld in artikel 7, § 3, van de wet;5° de erkende vakorganisaties.
Art. 58.De maatregelen rechtstreeks genomen ingevolge het overleg vermelden de datum waarop het overleg afgesloten wordt.
Als de beslissing van een overheid afwijkt van het met redenen omkleed advies dat door het hoog overlegcomité is uitgebracht, verwittigt deze overheid onmiddellijk de voorzitter van het hoog overlegcomité ervan en geeft de redenen op die zijn afwijkende beslissing motiveren. De voorzitter van het hoog overlegcomité brengt binnen de dertig dagen volgend op deze beslissing deze redenen ter kennis van de leden van de overheidsafvaardiging en de representatieve vakorganisaties en schrijft dit punt in op de dagorde van de volgende vergadering.
TITEL V. - DE OPRICHTING, DE SAMENSTELLING EN DE WERKING VAN DE BASISOVERLEGCOMITES
Art. 59.In de bijlage bij dit besluit wordt de lijst van de kwartiergroeperingen bepaald. Per kwartiergroepering wordt één basisoverlegcomité opgericht.
De lijst waarin bepaald wordt voor welke eenheden elk basisoverlegcomité bevoegd is wordt in een koninklijk besluit bepaald.
Art. 60.Elk basisoverlegcomité beschikt over een door zijn voorzitter georganiseerd secretariaat.
Art. 61.§ 1. De voorzitter van een basisoverlegcomité moet een overheid zijn die een leidende functie binnen de kwartiergroepering of in één van de eenheden van de kwartiergroepering bekleedt. § 2. Naast de voorzitter, bestaat de overheidsafvaardiging uit een aantal leden dat maximum gelijk is aan het aantal leden van de afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties bepaald in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet.
De afvaardiging van de overheid mag maximum twee technici per punt vermeld op de dagorde tellen. § 3. De leden van de overheidsafvaardiging moeten behoren tot één van de eenheden waarvoor het betrokken basisoverlegcomité bevoegd is.
Deze paragraaf geldt evenwel niet voor de technici.
Art. 62.De onderstafchef welzijn wijst voor elk basisoverlegcomité een preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en een preventieadviseur aan die erin zetelen.
Art. 63.§ 1. De afvaardiging van elke representatieve vakorganisatie mag maximum twee technici per punt vermeld op de dagorde tellen.
De technici moeten militairen in werkelijke dienst zijn. Een vaste vakbondsafgevaardigde kan ook als technicus zetelen. § 2. Ten laatste vijf werkdagen vóór de aanvang van iedere zitting delen de representatieve vakorganisaties aan de secretaris de naam mee van de leden van hun afvaardiging en van hun technici.
De voorzitter kan, bij gemotiveerde beslissing, teneinde de goede afloop van de zitting te verzekeren, zowel een lid van de overheidsafvaardiging als een lid van een vakbondsafvaardiging wraken.
Ten laatste twee werkdagen vóór de zitting brengt hij de betrokken partijen hiervan op de hoogte. Deze kunnen het gewraakte lid van hun afvaardiging vervangen.
Art. 64.§ 1. Elk basisoverlegcomité vergadert één keer per trimester, voor zover er punten ingeschreven zijn op de dagorde.
Een basisoverlegcomité kan gevat worden door de voorzitter van het hoog overlegcomité of door de onderstafchef welzijn.
Een basisoverlegcomité kan ook samengeroepen worden door zijn voorzitter wanneer een lid van de overheidsafvaardiging of van een afvaardiging van een representatieve vakorganisatie tussentijds een punt wenst voor te leggen, behalve als de voorzitter dit punt niet dringend acht, in dat geval moet hij zijn beslissing aan de verzoeker motiveren. § 2. De voorzitter stelt de dagorde vast rekening houdend met de vattingen van de voorzitter van het hoog overlegcomité of van de onderstafchef welzijn, met de vragen van de eenheden die van de kwartiergroepering deel uitmaken, met de punten die hij ambtshalve wil voorleggen en met de vragen van de leden van de overheidsafvaardiging en van de afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties.
De voorzitter bepaalt de datum van de zittingen.
De dagorde vermeldt, per agendapunt, binnen welke van de in artikel 42 bepaalde termijnen het overleg moet worden beëindigd.
Art. 65.§ 1. De oproepingen worden door de secretaris ten minste tien werkdagen vóór de datum van de zitting toegezonden aan de leden van de overheidsafvaardiging en aan de representatieve vakorganisaties, de postdatum geldt als bewijs van de verzending.
Voor de gevallen die de voorzitter dringend acht, zendt de secretaris, als het nodig is met behulp van andere communicatiemiddelen zoals fax of elektronische berichten, met ontvangstmelding, de oproepingen ten laatste drie werkdagen vóór de zitting toe aan de leden van de overheidsafvaardiging alsook aan de representatieve vakorganisaties.
Op verzoek van een representatieve vakorganisatie gericht aan de voorzitter, wordt het afschrift van de oproeping bedoeld in het tweede lid evenwel ook verzonden naar de lokale vakbondsafgevaardigde die de vakorganisatie hiertoe machtigt. § 2. Bij elke oproeping wordt een exemplaar van de dagorde en van de nodige documentatie gevoegd.
Zolang het overleg niet afgesloten is mogen deze documenten, noch de inhoud van de besprekingen, niet aan derden meegedeeld worden.
Art. 66.De bepalingen van de artikelen 39 tot 42, 44, §§ 1 en 2, en 49 zijn mutatis mutandis toepasselijk op de basisoverlegcomités, op het overleg en op het met redenen omkleed advies bedoeld in artikel 9 van de wet.
Art. 67.De secretaris stelt de notulen van de zittingen op.
De notulen van elke zitting vermelden uitsluitend : 1° de dagorde;2° de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties;4° de namen van de aanwezige of al of niet met kennisgeving afwezige personeelsleden bedoeld in artikel 62;5° de naam van de technici;6° de beknopte uiteenzetting van de besprekingen;7° de punten waarvoor de besprekingen beëindigd zijn;8° een voorlopige versie van het met redenen omkleed advies, indien de besprekingen beëindigd zijn. De notulen met, desgevallend, een voorlopige versie van het met redenen omkleed advies worden ondertekend door de voorzitter en door de secretaris.
De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties en de leden van de overheidsafvaardiging ontvangen een afschrift van de notulen.
Art. 68.Het overleg wordt afgesloten door de ondertekening, door de voorzitter en de secretaris, van de definitieve versie van het met redenen omkleed advies.
In afwijking van de §§ 1 en 2 van artikel 44, indien de afvaardigingen van de aanwezige representatieve vakorganisaties daarmee instemmen, kan het definitief met redenen omkleed advies door de voorzitter worden opgemaakt op de zitting van het basisoverlegcomité zelf en door de voorzitter en de secretaris worden ondertekend.
Art. 69.§ 1. De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en het met redenen omkleed advies worden op het secretariaat bewaard. § 2. Een afschrift van het met redenen omkleed advies wordt verzonden aan : 1° de leden van de overheidsafvaardiging;2° de erkende vakorganisaties;3° de lokale sectie voor preventie en bescherming;4° de aanwezige of al of niet met kennisgeving afwezige personeelsleden bedoeld in artikel 62;5° de eenheden van de kwartiergroepering;6° de onderstafchef welzijn;7° de voorzitter van het hoog overlegcomité wanneer het basisoverlegcomité door hem werd gevat. Op verzoek van een representatieve vakorganisatie gericht aan de voorzitter, wordt een afschrift van het met redenen omkleed advies evenwel ook verzonden naar de lokale vakbondsafgevaardigde die de vakorganisatie hiertoe machtigt.
Art. 70.De maatregelen rechtstreeks genomen ingevolge het overleg vermelden de datum waarop het overleg afgesloten wordt.
Als de beslissing van een overheid afwijkt van het met redenen omkleed advies dat door het basisoverlegcomité is uitgebracht, verwittigt deze overheid onmiddellijk de voorzitter van het basisoverlegcomité ervan en geeft de redenen op die zijn afwijkende beslissing motiveren. De voorzitter van het basisoverlegcomité brengt binnen de dertig dagen volgend op deze beslissing deze redenen ter kennis van de leden van de overheidsafvaardiging en de representatieve vakorganisaties en schrijft dit punt op de dagorde van de volgende vergadering in.
Art. 71.Het reglement van inwendige orde van de basisoverlegcomités wordt bepaald door het hoog overlegcomité, overeenkomstig de procedureregels bepaald in artikel 48.
Elk basisoverlegcomité kan aan dit gemeenschappelijk reglement van inwendige orde aanvullingen en verduidelijkingen aanbrengen die eigen zijn aan de situatie van de eenheden waarvoor het basisoverlegcomité bevoegd is. Bij de eerste zitting van het comité waarop, naast de voorzitter, de afvaardigingen van de overheid en van de representatieve vakorganisaties aanwezig zijn, worden die bepalingen opgesteld die met een absolute meerderheid van de aanwezige afvaardigingen aangenomen worden.
Wanneer de door het tweede lid vereiste absolute meerderheid niet kan bereikt worden, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Elke latere wijziging van deze aanvullingen en verduidelijkingen maakt eveneens het voorwerp uit van de in het tweede en derde lid bedoelde procedure.
TITEL VI. - DE BEVOEGDHEDEN VAN HET HOOG OVERLEGCOMITE EN VAN DE BASISOVERLEGCOMITES INZAKE WELZIJN
Art. 72.§ 1. Het hoog overlegcomité en de basisoverlegcomités vervullen de opdrachten die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen toevertrouwd zijn aan het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk. § 2. De materies voor dewelke het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen, een voorafgaand advies, een voorafgaand akkoord of een voorafgaand unaniem akkoord dient te verstrekken worden voor overleg voorgelegd aan het hoog overlegcomité of het bevoegde basisoverlegcomité.
Wanneer er onmiddellijk bepaalde maatregelen dienen te worden genomen, kan in geval van dringendheid gemotiveerd door de voorzitter van het bevoegde overlegcomité, de tussenkomst van het betrokken comité a posteriori worden ingewonnen. § 3. Het hoog overlegcomité en de basisoverlegcomités worden verplicht geïnformeerd over de materies waar een informatieplicht geldt tegenover het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen.
In overeenstemming met artikel 8, § 2, van de wet, wordt evenwel voor welzijnsmateries inzake aanwending en paraatstelling in geen overleg voorzien met de representatieve vakorganisaties maar verkrijgen de representatieve vakorganisaties wel informatie op hun aanvraag rechtstreeks bij de onderstafchef operaties en training.
Art. 73.De basisoverlegcomités oefenen de bevoegdheden bedoeld in artikel 72 uit op lokaal vlak.
Het hoog overlegcomité oefent dezelfde bevoegdheden uit voor wat betreft de welzijnsmateries die het lokaal overleg overschrijden.
De basisoverlegcomités dragen bovendien op lokaal vlak bij tot de toepassing van het dynamisch risicobeheersingssysteem en kunnen afgevaardigden aanwijzen om éénmaal per jaar, samen met de bevoegde preventieadviseur of het personeelslid aangewezen om de commandant van het organisme bij te staan in de lokale welzijnsproblematieken en het bevoegde lid van de hiërarchische lijn, deel te nemen aan het grondig onderzoek voorzien voor de werkplaatsen waarvoor het comité bevoegd is.
TITEL VII. - DE OPRICHTING, DE SAMENSTELLING EN DE WERKING VAN HET GESCHILLENCOMITE
Art. 74.Het geschillencomité bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet, wordt opgericht bij het Ministerie van Landsverdediging.
Art. 75.Het geschillencomité beschikt over een door de minister georganiseerd secretariaat.
Art. 76.Het geschillencomité wordt voorgezeten door een burgerambtenaar van het ministerie van Landsverdediging, of zijn plaatsvervanger, aangewezen door de minister onder de ambtenaren titularis van de graad van adviseur-generaal of van een hogere graad.
Art. 77.§ 1. De leden van de overheidsafvaardiging worden aangewezen door de minister. Deze afvaardiging bestaat uit ten hoogste een aantal leden dat gelijk is aan het dubbel van het aantal opgeroepen vakorganisaties. Ze bevat tenminste één vertegenwoordiger van de defensiestaf en één vertegenwoordiger van de betrokken algemene directie, stafdepartement of component.
De overheidsafvaardiging mag zich laten bijstaan door een technicus van haar keuze.
Wanneer er evenwel een aangelegenheid voorgelegd wordt waarvoor ook een andere minister of Staatssecretaris bevoegd is, wordt de overheidsafvaardiging aangevuld met een vertegenwoordiger van die minister of Staatssecretaris. § 2. De afvaardiging van elke erkende vakorganisatie bestaat uit twee verantwoordelijke leiders, waarvan minstens één de hoedanigheid van personeelslid moet hebben.
Elke vakorganisatie mag zich laten bijstaan door één technicus van haar keuze. § 3. De leden en de technici van de verschillende afvaardigingen mogen niet betrokken geweest zijn bij het geschil dat aan het advies van het comité wordt voorgelegd.
Art. 78.Een geschil wordt voor advies voorgelegd aan het geschillencomité op initiatief van de overheid of op verzoek van een erkende vakorganisatie.
De erkende niet-representatieve vakorganisaties mogen enkel geschillen aanbrengen die ressorteren onder hun bevoegdheidsdomein.
Daartoe richten de vakorganisaties, bij een ter post aangetekend schrijven, hun gemotiveerd verzoek aan de minister.
Art. 79.§ 1. De voorzitter van het geschillencomité stelt de dagorde vast, rekening houdend met de vattingen door de overheid en met de verzoeken van de erkende vakorganisaties.
Hij bepaalt de datum van de zittingen. § 2. De minister geeft de andere betrokken ministers en staatssecretarissen kennis van de onder hun bevoegdheid vallende agendapunten die op de volgende zitting van het geschillencomité zullen behandeld worden.
Deze laatsten delen hem, ten laatste vijf werkdagen vóór de aanvang van iedere zitting, de namen mee van de personen die hun departement zullen vertegenwoordigen in het geschillencomité. In de gevallen van dringendheid bedoeld in § 3, tweede lid, wordt deze termijn herleid tot twee werkdagen. § 3. De oproepingen worden door de secretaris ten minste tien werkdagen vóór de datum van de zitting toegezonden aan de leden van de overheidsafvaardiging en aan de erkende vakorganisaties. De postdatum geldt als bewijs van de verzending.
In de gevallen door de voorzitter als dringend beoordeeld, kan hij de termijn tot drie werkdagen verminderen en de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, gebruiken.
Ten laatste vijf werkdagen vóór de aanvang van iedere zitting delen de betrokken vakorganisaties aan de secretaris de naam mee van de leden van hun afvaardiging en van hun technicus. In de gevallen van dringendheid bedoeld in het tweede lid, wordt deze termijn herleid tot twee werkdagen.
Art. 80.De vakorganisatie die in het geschil betrokken is of die de vergadering van het geschillencomité gevraagd heeft moet aanwezig zijn tijdens de zitting. Bij afwezigheid van deze vakorganisatie wordt de geschillenprocedure als beëindigd beschouwd en wordt het advies bedoeld in artikel 81, § 1, opgesteld, behoudens overmacht.
Noch de afwezigheid van één of meer regelmatig opgeroepen leden van de overheidsafvaardiging, noch die van één of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van de andere vakorganisaties maken de procedure ongeldig.
Art. 81.§ 1. De voorzitter maakt het met redenen omkleed advies op overeenkomstig artikel 10, § 3, van de wet, en legt het, binnen tien dagen na de beëindiging van de besprekingen betreffende het geschil, voor akkoord voor aan de andere leden van de overheidsafvaardiging evenals, bij een ter post aangetekend schrijven en met één van de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, met ontvangstmelding aan de opgeroepen vakorganisaties. § 2. De leden van de overheidsafvaardiging en van de opgeroepen vakorganisaties beschikken over een termijn van tien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het met redenen omkleed advies met één van de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, om hun eventuele opmerkingen aan de voorzitter met één van de communicatiemiddelen bedoeld in artikel 38, § 1, tweede lid, ter kennis te brengen.
Het met redenen omkleed advies wordt definitief indien bij het verstrijken van de voornoemde termijn, geen tekstwijziging werd voorgesteld. In het tegenovergesteld geval worden de opmerkingen van de afvaardigingen opgenomen in het met redenen omkleed advies waarvan de aldus gewijzigde tekst definitief wordt.
Binnen tien dagen na de datum waarop de tekst van het met redenen omkleed advies definitief is geworden, wordt een afschrift ervan toegezonden aan de minister, aan de leden van de overheidsafvaardiging, aan de opgeroepen vakorganisaties en, desgevallend, aan de Koning.
Art. 82.De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en het advies worden op het secretariaat bewaard.
De secretaris stuurt een afschrift van het getekende advies aan : 1° de minister;2° de andere bevoegde ministers en staatssecretarissen;3° de chef defensie;4° de directeur-generaal, de onderstafchef of de commandant van, al naar gelang het geval, de betrokken algemene directie, stafdepartement of component;5° de opgeroepen vakorganisaties.
Art. 83.Bij de eerste zitting van het geschillencomité waarop, naast de voorzitter, de overheidsafvaardiging samengesteld overeenkomstig artikel 77, § 1, en twee verantwoordelijke leiders per vakorganisatie aanwezig zijn, wordt een reglement van inwendige orde opgesteld dat met een absolute meerderheid van de aanwezige afvaardigingen aangenomen wordt. Elke latere wijziging van dit reglement maakt het voorwerp uit van dezelfde procedure.
Wanneer de door het eerste lid vereiste absolute meerderheid niet kan bereikt worden, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art. 84.De bepalingen van de artikelen 38, § 2, 41, 43 en 49 zijn mutatis mutandis toepasselijk op het geschillencomité en op de behandeling van het geschil.
TITEL VIII. - DE VAKBONDSAFGEVAARDIGDEN EN DE VAKBONDSPREROGATIEVEN VAN DE MILITAIREN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 85.§ 1. De erkende vakorganisaties delen een lijst van hun verantwoordelijke leiders aan de minister mee.
Wanneer deze lijst meer dan zes personen vermeldt, verkrijgen slechts de eerste zes de hoedanigheid van verantwoordelijke leider. § 2. Elke representatieve vakorganisatie zendt aan de minister, met het oog op de erkenning, een lijst van maximum tweehonderd leden die door haar als lokale vakbondsafgevaardigden kunnen aangewezen worden om de prerogatieven uit te oefenen opgesomd in artikel 14 van de wet, als leden van de afvaardiging van die vakorganisatie in het onderhandelingscomité, in het hoog overlegcomité en in de basisoverlegcomités of als afgevaardigde bij de controlecommissie.
Elke erkende niet-representatieve vakorganisatie zendt aan de minister, met het oog op de erkenning, een lijst van maximum veertig leden die door haar als lokale vakbondsafgevaardigden kunnen aangewezen worden om de prerogatieven uit te oefenen opgesomd in artikel 13 van de wet of als afgevaardigde bij de controlecommissie.
Elke personeelscategorie moet door minstens een personeelslid in de voornoemde lijsten vertegenwoordigd zijn.
De personeelsleden die tewerkgesteld zijn in internationale of intergeallieerde organismen, behalve in de 4de Belgische Pipe-Line Divisie, kunnen niet op deze lijsten hernomen worden.
De erkenning van de lokale vakbondsafgevaardigden blijkt uit de goedkeuring van de lijsten door de minister. Van deze goedkeuring wordt aan elke betrokken vakorganisatie kennis gegeven.
De erkenning van één van deze vakbondsafgevaardigden kan geweigerd of ingetrokken worden overeenkomstig de regels bepaald bij artikel 15, § 1, van de wet.
Art. 86.De vakbondsafgevaardigden alsook de technici mogen geen informatie, documenten en gegevens bekend maken die een persoonlijk karakter hebben of waaraan de bevoegde overheid vooraf een vertrouwelijk of geheim karakter heeft verleend.
De vaststelling door de minister van de schending van de verplichting ingesteld door het eerste lid of door artikelen 38, § 2, tweede lid, en 65, § 2, tweede lid, kan voor de betrokken vakbondsafgevaardigde tot gevolg hebben : 1° de intrekking van de erkenning als vakbondsafgevaardigde, wanneer zodanige erkenning vereist was, die erkenning kan slechts opnieuw worden aangevraagd na verloop van één jaar;2° de intrekking gedurende één jaar van het recht om op te treden als technicus in het onderhandelingscomité, het hoog overlegcomité, een basisoverlegcomité of het geschillencomité;3° de intrekking gedurende één jaar van de uitoefening van de prerogatieven bepaald bij de artikelen 13 en 14 van de wet;4° voor de vakbondsafgevaardigden bij de controlecommissie, de intrekking gedurende één jaar van het recht om in die hoedanigheid op te treden;5° voor de personeelsleden die deelnemen aan de werkzaamheden van de in de vakorganisaties opgerichte algemene commissies en comités, de intrekking gedurende één jaar van het recht op vakbondsverloven met het oog op de deelneming aan deze werkzaamheden. De minister beslist over de toepassing van de bij het tweede lid bepaalde sancties nadat hij het advies van het geschillencomité heeft ingewonnen, dat de betrokkene hoort.
De minister brengt zijn beslissing ter kennis van de betrokken overheden en, bij een ter post aangetekend schrijven, van de betrokken vakbondsafgevaardigde en van zijn vakorganisatie. Deze beslissing heeft uitwerking vanaf de derde dag die volgt op de verzending van de kennisgeving aan de betrokkene.
Art. 87.Voor de toepassing van de wetgeving op de vergoedingspensioenen wordt de uitoefening van vakbondsfuncties beschouwd als de vervulling van een dienstactiviteit.
Art. 88.Enkel de deelneming aan de werkzaamheden van de controlecommissie, van het onderhandelingscomité, het hoog overlegcomité, een basisoverlegcomité of het geschillencomité en het bijwonen van technische vergaderingen op uitnodiging van de minister of van een bevoegde overheid geven aanleiding tot de toekenning van toelagen en vergoedingen, voor zover het niet gaat om een vaste vakbondsafgevaardigde. HOOFDSTUK II. - De verantwoordelijke leiders en de vaste vakbondsafgevaardigden
Art. 89.§ 1. De minister geeft aan de verantwoordelijke leiders en aan de vaste vakbondsafgevaardigden een legitimatiekaart af, waarvan hij het model bepaalt.
De verantwoordelijke leiders en de vaste vakbondsafgevaardigden kunnen, wanneer ze in het bezit zijn van deze kaart, alle aan hun vakorganisatie toegekende prerogatieven uitoefenen. § 2. Zodra de opdracht van een verantwoordelijke leider of van een vaste vakbondsafgevaardigde wordt beëindigd, wordt de minister hiervan binnen de tien dagen verwittigd door de betrokken vakorganisatie. De betrokkene zendt binnen dezelfde termijn zijn legitimatiekaart terug aan de minister.
De verantwoordelijke leiders nemen ambtshalve ontslag op de leeftijd van 65 jaar. De vaste vakbondsafgevaardigden nemen ontslag bij hun pensionering.
Art. 90.De erkenning van een militair van het actief kader als vaste vakbondsafgevaardigde wordt gevraagd door een verantwoordelijke leider van zijn vakorganisatie. De erkende vakorganisaties delen aan de minister, met het oog op de erkenning, een lijst van hun vaste vakbondsafgevaardigden mee.
Het aantal vaste vakbondsafgevaardigden wordt vastgesteld op vijf per representatieve vakorganisatie en op één per erkende niet-representatieve vakorganisatie. Hun bezoldiging valt ten laste van het Ministerie van Landsverdediging.
Met toestemming van de minister en voor zover de kaderbehoeften het toelaten kunnen de representatieve vakorganisaties evenwel nog bijkomende vaste vakbondsafgevaardigden aanduiden. De bezoldiging van deze bijkomende vaste vakbondsafgevaardigden is evenwel ten laste van de betrokken vakorganisatie.
Art. 91.De minister geeft kennis van zijn beslissing tot de weigering of tot de intrekking van de erkenning van een vaste vakbondsafgevaardigde aan de chef defensie en, bij een ter post aangetekende brief, aan de betrokken vaste vakbondsafgevaardigde en aan zijn vakorganisatie. Deze beslissing heeft uitwerking vanaf de derde dag volgend op de verzending van de kennisgeving aan de betrokkene.
Art. 92.Vóór het einde van ieder kwartaal stort de vakorganisatie aan het Ministerie van Landsverdediging een som terug die gelijk is aan het totale bedrag van de bezoldigingen die gedurende het vorige kwartaal aan de vaste vakbondsafgevaardigden bedoeld in artikel 90, derde lid, werden betaald of gestort.
Te dien einde deelt de minister aan de vakorganisatie het te storten bedrag mede alsook de benaming en het nummer van de rekening waarop de storting moet gebeuren.
Indien de stortingen niet binnen de gestelde termijn zijn verricht, maant de minister bij een ter post aangetekende brief de vakorganisatie aan die stortingen binnen vijftien dagen te doen. HOOFDSTUK III. - Het vakbondsverlof en de dienstontheffing Afdeling I. - De vaste vakbondsafgevaardigden
Art. 93.§ 1. Het permanent vakbondsverlof van de vaste vakbondsafgevaardigde wordt geschorst gedurende de cursussen, stages of examens die door de Krijgsmacht worden georganiseerd met het oog op een benoeming in een hogere graad, een overgang naar een ander kader, een sociale promotie of een beroepsopleiding, wanneer de betrokkene gevolg gegeven heeft aan een daartoe strekkende oproeping. § 2. Aan het permanent vakbondsverlof van een vaste vakbondsafgevaardigde wordt een einde gesteld wanneer : 1° de vaste vakbondsafgevaardigde erom verzoekt;2° een verantwoordelijke leider van zijn vakorganisatie erom verzoekt;3° zijn erkenning wordt ingetrokken. Wanneer een vakorganisatie niet langer als representatief wordt beschouwd, deelt zij de naam mee van de vaste vakbondsafgevaardigden van wie het permanent vakbondsverlof moet beëindigd worden.
Na afloop van zijn permanent vakbondsverlof wordt de vaste vakbondsafgevaardigde aangewezen voor een vacante betrekking die overeenstemt met zijn graad. Er wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de betrekking die hij vroeger bekleedde. Afdeling II. - De vakbondsafgevaardigden aangewezen om te zetelen bij
het onderhandelingscomité, bij het hoog overlegcomité, bij de basisoverlegcomités en bij het geschillencomité
Art. 94.Een erkende vakbondsafgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, die vooraf aan een hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping voorlegt, verkrijgt, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, vakbondsverlof om te zetelen in het onderhandelingscomité, het hoog overlegcomité of een basisoverlegcomité en om deel te nemen aan de voorbereidingen en aan de werkzaamheden van het betrokken comité.
Dit vakbondsverlof wordt in mindering gebracht van het krediet van vakbondsverloven bedoeld in artikel 14ter van de wet, en wordt aan de vakbondsafgevaardigde toegestaan binnen de grenzen bepaald in artikel 15, § 2, van de wet.
Art. 95.Een erkende vakbondsafgevaardigde, die vooraf aan een hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping voorlegt, verkrijgt, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, vakbondsverlof om, als technicus, aan de werkzaamheden van het geschillencomité deel te nemen.
Dit vakbondsverlof wordt niet afgetrokken van één van de kredieten van vakbondsverloven bedoeld in artikelen 14ter en 15, § 2, van de wet. Afdeling III. - De vakbondsafgevaardigden aangewezen om
vakbondsprerogatieven op lokaal vlak uit te oefenen
Art. 96.Een erkende vakbondsafgevaardigde, die vooraf aan een hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande machtiging voorlegt om vakbondsprerogatieven op lokaal vlak uit te oefenen, verkrijgt, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, een vakbondsverlof voor het uitoefenen van één of meer prerogatieven bepaald bij artikelen 13, voor de erkende vakorganisaties, en 14, voor de representatieve vakorganisaties, van de wet.
Dit vakbondsverlof wordt in mindering gebracht van het krediet van vakbondsverloven bedoeld in artikel 14ter van de wet, en wordt aan de vakbondsafgevaardigde toegestaan binnen de grenzen bepaald in artikel 15, § 2, van de wet. Afdeling IV. - De vakbondsafgevaardigden die deelnemen aan de
commissies en comités van hun vakorganisatie of die bij de onderzoeksverrichtingen van de controlecommissie aanwezig zijn
Art. 97.Een erkende vakbondsafgevaardigde, die vooraf aan een hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping voorlegt, verkrijgt, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, vakbondsverlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de in de vakorganisatie opgerichte algemene commissies en comités of om aanwezig te zijn bij de onderzoeksverrichtingen van de controlecommissie.
Dit vakbondsverlof wordt in mindering gebracht van één van de kredieten van vakbondsverloven bedoeld in artikel 14ter van de wet, en wordt aan de vakbondsafgevaardigde toegestaan binnen de grenzen bepaald in artikel 15, § 2, van de wet. Afdeling V. - De vakbondsprerogatieven van de personeelsleden
Art. 98.De personeelsleden verkrijgen, op voorafgaand verzoek van een verantwoordelijke leider gericht aan de bevoegde overheid bedoeld in artikel 30, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, dienstontheffing om deel te nemen aan de vakbondsinformatievergaderingen die een representatieve vakorganisatie, krachtens artikel 14, 4°, van de wet, in de lokalen belegt.
Een dienstontheffing wordt voor de duur van deze vergadering verleend zonder dat deze ontheffing per semester, per personeelslid en per vakorganisatie meer dan vier uur mag bedragen.
Art. 99.Een personeelslid, dat vooraf aan een hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping voorlegt, verkrijgt, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, vakbondsverlof om, als technicus, aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité, van het hoog overlegcomité, van een basisoverlegcomité of van het geschillencomité deel te nemen.
Behoudens het vakbondsverlof toegestaan om als technicus deel te nemen aan het geschillencomité, wordt dit vakbondsverlof in mindering gebracht van het krediet van vakbondsverloven bedoeld in artikel 14ter, eerste lid, van de wet.
TITEL IX. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 100.Het koninklijk besluit van 25 april 1996 tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 juni 1999, 18 september 2000 en 29 oktober 2001, en bij de arresten van de Raad van State nr. 88.214 van 23 juni 2000, 91.392 van 6 december 2000, 124.531 van 22 oktober 2003 en 161.063 van 6 juli 2006, wordt opgeheven.
Art. 101.De lopende procedures van onderhandeling of overleg worden afgewerkt volgens de regels van het koninklijk besluit van 25 april 1996 tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, indien zij aangevat werden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 102.De erkende professionele vakorganisatie die krachtens artikel 5, 2°, van de wet, erkend werd als representatief, behoudt deze hoedanigheid zolang het verlies van zijn representativiteit niet werd vastgesteld.
Art. 103.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op deze waarin dit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt : Treden in werking op dezelfde datum : 1° de artikelen 4 en 5 van de wet van 16 januari 2003 tot wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en de medische dienst;2° artikel 3 van de wet van 1 mei 2006 tot wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel.
Art. 104.Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 december 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT
Bijlage bij het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel Lijst van de kwartiergroeperingen en van de basisoverlegcomites Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 december 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT