Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Omzendbrief van 28/02/2018
← Terug naar "Omzendbrief betreffende de beoordeling van het verlies aan verdienvermogen voor de toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap "
Omzendbrief betreffende de beoordeling van het verlies aan verdienvermogen voor de toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap Circulaire relative à l'évaluation de la perte de capacité de gain en vue de l'octroi de l'allocation de remplacement de revenus pour personnes handicapées
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE
28 FEBRUARI 2018. - Omzendbrief betreffende de beoordeling van het 28 FEVRIER 2018. - Circulaire relative à l'évaluation de la perte de
verlies aan verdienvermogen voor de toekenning van de capacité de gain en vue de l'octroi de l'allocation de remplacement de
inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap revenus pour personnes handicapées
1. Deze omzendbrief biedt de artsen van de FOD Sociale Zekerheid 1. La présente circulaire communique aux médecins du SPF Sécurité
bijkomende richtlijnen voor de beoordeling van het verlies aan sociale des instructions complémentaires en vue de l'évaluation de la
verdienvermogen in het kader van de toekenning van de perte de ce capacité de gain dans le cadre de l'octroi de l'allocation
inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap. de remplacement de revenus aux personnes handicapées.
2. Het wettelijk kader met betrekking tot deze beoordeling ligt vervat in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap en het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming. 3. Het is essentieel dat de toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming bij alle evaluerende artsen zo uniform mogelijk gebeurt zodat een gelijke behandeling van alle aanvragers gewaarborgd kan worden. 4. Onverkort de toepassing van de regelgeving vermeld in randnummer 2 dienen de evaluerende artsen zich bij de beoordeling van aanvragen te inspireren op de principes die vervat zijn in het VN-verdrag inzake de rechten voor personen met een handicap, inzonderheid op het inclusiebeginsel dat een actieve en daadwerkelijke participatie aan het politieke, economische, sociale en culturele leven vooropstaat, zonder evenwel afbreuk te doen aan een individuele beoordeling waarbij alle elementen die te maken hebben met de specifieke situatie van de persoon in aanmerking worden genomen. 5. De inkomensvervangende tegemoetkoming is een tegemoetkoming bestemd voor personen met een handicap die onvoldoende inkomen uit arbeid kunnen verwerven en die ook niet over voldoende andere inkomsten beschikken. Het toepassingsgebied van de inkomensvervangende tegemoetkoming omvat bijgevolg twee luiken: enerzijds het medische luik (de vaststelling van het verdienvermogen) en anderzijds het administratieve luik (het niet over voldoende inkomsten beschikken). 6. Met betrekking tot de vaststelling van het verdienvermogen bepaalt artikel 2, § 1 van de wet van 27 februari 1987 dat de inkomensvervangende tegemoetkoming toegekend wordt: (1) aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, (2) van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand, (3) zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De algemene arbeidsmarkt omvat niet de beschutte tewerkstelling. 7. Het was hierbij de duidelijke bedoeling van de wetgever, zoals ook blijkt uit de parlementaire voorbereidingen, dat het vermogen tot verdienen niet louter wordt vastgesteld op basis van de fysieke arbeidsongeschiktheid, maar dat er eveneens gekeken wordt naar de invloed van de psychische toestand van de aanvrager op het verdienvermogen. 8. Om het verdienvermogen te evalueren, onderzoekt de evaluerende arts de concrete mogelijkheden van de persoon met een handicap om te functioneren op de algemene arbeidsmarkt, rekening houdend met zijn of haar resterende mogelijkheden en met de noodzaak aan aanpassingen aan de werkplek en/of de nood aan begeleiding en structuur. 9. Inspanningen die door personen met een handicap worden geleverd om via een re-integratietraject of een herscholing werk te vinden of een baan te behouden, betekenen geen weigering of verlies van de erkenning voor een inkomensvervangende tegemoetkoming voor zover deze persoon met een handicap aan de voorwaarden van artikel 2, § 1 van de wet van 27 februari 1987 blijft voldoen. 10. Het feit dat een persoon met een handicap werkt (al dan niet in een maatwerkbedrijf, voorheen beschutte tewerkstelling) is geen doorslaggevend argument om de erkenning van de vermindering van het verdienvermogen tot 1/3 of minder in het stelsel van de inkomensvervangende tegemoetkoming te weigeren. Het hebben van werk impliceert immers niet noodzakelijk dat de persoon een 2/3 verdienvermogen heeft, noch dat zijn of haar toekomstige kansen op de algemene arbeidsmarkt niet beperkt zouden zijn. Met andere woorden, voor zover de persoon met een handicap aan de voorwaarden van artikel 2, § 1 van de wet van 27 februari 1987 voldoet, is het feit dat deze persoon zich ondanks zijn of haar handicap in de mogelijkheid bevindt een inkomen uit arbeid te verwerven op zich geen reden om hem of haar niet te erkennen. De inkomsten uit arbeid worden wel administratief in mindering gebracht door de Directie-Generaal Personen met een Handicap 11. Indien een persoon met een handicap zijn of haar werk verliest, dienen op dat moment zowel de resterende mogelijkheden van die persoon als zijn of haar nood aan aanpassingen aan de werkplek en/of aan begeleiding en structuur om verder te functioneren op de algemene arbeidsmarkt opnieuw onderzocht te worden. 12. Indien de arbeidsgeschiktheid van een persoon verbetert door revalidatie, behandeling of genezing en hierdoor het verdienvermogen van deze persoon hoger wordt dan 1/3, zal betrokkene niet langer meer voldoen aan de voorwaarden om de inkomensvervangende tegemoetkoming te krijgen 13. Deze omzendbrief heeft onmiddellijk uitwerking. Brussel, 28 februari 2018. De Staatssecretaris voor Personen met een beperking, 2. Le cadre légal de cette évaluation est la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées et l'arrêté royal du 6 juillet 1987 relatif à l'allocation de remplacement de revenus et à l'allocation d'intégration. 3. Il est essentiel que l'octroi de l'allocation de remplacement de revenus soit aussi uniforme que possible auprès de tous les médecins évaluateurs, de sorte qu'une égalité de traitement de tous les demandeurs puisse être garantie. 4. Indépendamment de l'application de la réglementation mentionnée au point 2, les médecins évaluateurs doivent s'inspirer, lors de l'évaluation des demandes, des principes de la Convention ONU relative aux droits des personnes handicapées, en particulier du principe d'inclusion qui privilégie une participation active et effective à la vie politique, économique, sociale et culturelle, sans toutefois porter préjudice à une évaluation individuelle qui tient compte de tous les éléments liés à la situation spécifique de la personne. 5. L'allocation de remplacement de revenus est une allocation destinée aux personnes handicapées qui ne peuvent acquérir un revenu suffisant provenant d'un travail et qui ne disposent également pas d'autres revenus. Le champ d'application de l'allocation de remplacement de revenus comporte dès lors deux volets : d'une part, le volet médical (la constatation de la capacité de gain) et, d'autre part, le volet administratif (le fait de ne pas disposer de revenus suffisants). 6. En ce qui concerne la constatation de la capacité de gain, l'article 2, § 1er de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées dispose que l'allocation de remplacement de revenus est accordée: (1) à la personne handicapée qui, au moment de l'introduction de la demande, est âgée d'au moins 21 ans et de moins de 65 ans, (2) dont il est établi que l'état physique ou psychique (3) a réduit sa capacité de gain à un tiers ou moins de ce qu'une personne valide est en mesure de gagner en exerçant une profession sur le marché général du travail. Le marché général du travail ne comprend pas les entreprises de travail adapté. 7. Le législateur avait clairement l'intention, comme il ressort des travaux parlementaires préparatoires, de constater la capacité de gain pas uniquement sur la base de l'incapacité de travail physique, mais également de tenir compte de l'incidence de la situation psychique du demandeur sur la capacité de gain.. 8. Afin d'évaluer la capacité de gain, le médecin évaluateur examine les possibilités concrètes de la personne handicapée pour fonctionner sur le marché du travail général, en tenant compte de ses possibilités restantes et du besoin d'aménagements du poste de travail et/ou du besoin d'un encadrement et d'une structure. 9. Les efforts qui sont entrepris par une personne handicapée à travers un parcours d'insertion ou une réadaptation professionnelle pour acquérir ou conserver un emploi ne peuvent entrainer un refus ou une perte de la reconnaissance à l'octroi allocation de remplacement de revenus dans la mesure ou ladite personne handicapée continue à satisfaire aux conditions posées par l'article 2, § 1 de la loi du 27 février 1987. 10. Le fait qu'une personne handicapée travaille (dans une entreprise de travail adapté ou non, auparavant emploi protégé) n'est pas un argument déterminant pour refuser la reconnaissance de la réduction de la capacité de gain à 1/3 ou moins dans le régime de l'allocation de remplacement de revenus. Le fait d'avoir du travail n'implique pas nécessairement que la personne ait une capacité de gain de 2/3, ni que ses chances futures sur le marché du travail général ne soient pas limitées. En d'autres termes, pour autant que la personne handicapée satisfasse aux conditions de l'article 2, § 1er de la loi du 27 février 1987, le fait que cette personne ait la possibilité, malgré son handicap, d'acquérir un revenu par son travail n'est pas une raison en soi pour ne pas la reconnaître. Toutefois, les revenus provenant d'un travail sont déduits par la Direction générale Personnes handicapées. 11. Si une personne handicapée perd son travail, tant les possibilités restantes de cette personne que son besoin d'aménagements du poste de travail et/ou d'un encadrement et d'une structure pour continuer à fonctionner sur le marché du travail général doivent à nouveau être examinés à ce moment 12. Si l'aptitude au travail d'une personne s'améliore par une rééducation, un traitement ou une guérison, et la capacité de gain de cette personne s'élève de ce fait à plus de 1/3, l'intéressé ne remplira plus les conditions pour percevoir l'allocation de remplacement de revenus 13. La présente circulaire produit ses effets immédiatement. Bruxelles, le 28 février 2018. La Secrétaire d'Etat aux Personnes handicapées,
Z. DEMIR Z. DEMIR
^