Artikel 1.Als bevoegde hiërarchische meerdere voor de toepassing van artikel 78 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, en inzonderheid om de ambtenaar te horen over de feiten die hem ten laste worden gelegd, in voorkomend geval, over te gaan tot het horen van getuigen, alsook het dossier naar het directiecomité te sturen, wordt aangeduid de houder van de management- of staffunctie of de hoogste ambtenaar binnen elke directie of dienst. Indien de in het eerste lid bedoelde hiërarchische meerdere en de ambtenaar waartegen een tuchtprocedure wordt opgestart, niet van dezelfde taalrol zijn, wordt de volgende ambtenaar in de hiërarchische structuur en rangschikking binnen elke directie of dienst aangeduid. Er wordt in de hiërarchische structuur en rangschikking binnen elke directie of dienst afgedaald tot de in het eerste lid bedoelde hiërarchische meerdere en de ambtenaar waartegen een tuchtprocedure wordt opgestart, van dezelfde taalrol zijn. Indien door de toepassing van het eerste en tweede lid de bevoegde hiërarchische meerdere lager is in de hiërarchische structuur en rangschikking binnen elke directie of dienst dan de ambtenaar waartegen een tuchtprocedure wordt opgestart, wordt de functionele directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie als bevoegde hiërarchische meerdere aangeduid. Indien deze en de ambtenaar waartegen een tuchtprocedure wordt opgestart niet van dezelfde taalrol zijn, wordt de jongste houder van een management- of staffunctie van dezelfde taalrol als bevoegde hiërarchische meerdere aangeduid.

Art. 2.De artikelen 1, § 1, 6°, en 3 van het ministerieel besluit van 7 december 2007 houdende delegatie van bevoegdheid en ondertekening alsook houdende aanduiding inzake sommige personeelsaangelegenheden worden opgeheven.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2016. Brussel, 30 september 2016. De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken,

Article 1er.Est désigné comme supérieur hiérarchique compétent pour l'application de l'article 78 de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat, et notamment pour entendre l'agent sur les faits qui lui sont reprochés, pour procéder, le cas échéant, à l'audition de témoins, ainsi que pour transmettre le dossier au comité de direction, le titulaire de la fonction de management ou d'encadrement ou l'agent le plus élevé dans chaque direction ou service. Si le supérieur hiérarchique visé à l'alinéa 1er et l'agent contre lequel une procédure disciplinaire est entamée, ne sont pas du même rôle linguistique, l'agent suivant dans la structure hiérarchique et le classement dans chaque direction et service est désigné. On descend dans la structure hiérarchique et le classement dans chaque direction et service, jusqu'au moment où le supérieur hiérarchique visé à l'alinéa 1er et l'agent contre lequel une procédure disciplinaire est entamée, sont du même rôle linguistique. Si, par l'application des alinéas 1er et 2, le supérieur hiérarchique compétent est inférieur dans la structure hiérarchique et le classement dans chaque direction et service à l'agent contre lequel une procédure disciplinaire est entamée, le directeur fonctionnel du service d'encadrement Personnel et Organisation est désigné comme supérieur hiérarchique compétent. Si celui-ci et l'agent contre lequel une procédure disciplinaire est entamée ne sont pas du même rôle linguistique, le titulaire d'une fonction de management ou d'encadrement le moins âgé du même rôle linguistique est désigné comme supérieur hiérarchique compétent.

Art. 2.Les articles 1er, § 1er, 6°, et 3 de l'arrêté ministériel du 7 décembre 2007 portant délégation de compétence et de signature ainsi que portant désignation dans certaines matières de personnel sont abrogés.

Art. 3.Le présent arrêté entre en vigueur le 1er octobre 2016. Bruxelles, le 30 septembre 2016. Le Ministre de la Sécurité et de l'Intérieur,