← Terug naar "Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 2 en van de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van het gewoon basisonderwijs "
| Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 2 en van de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van het gewoon basisonderwijs | Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'article 2 et l'annexe de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 mai 1997 définissant les objectifs de développement et les objectifs finaux de l'enseignement fondamental ordinaire |
|---|---|
| VLAAMSE OVERHEID 5 JUNI 2015. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 2 en van de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van het gewoon basisonderwijs De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel 44, | AUTORITE FLAMANDE 5 JUIN 2015. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'article 2 et l'annexe de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 mai 1997 définissant les objectifs de développement et les objectifs finaux de l'enseignement fondamental ordinaire Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, |
| vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij het | notamment l'article 44, remplacé par le décret du 14 février 2003 et |
| decreet van 21 december 2012; | modifié par le décret du 21 décembre 2012 ; |
| Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997 tot | Vu l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 mai 1997 définissant les |
| bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van het gewoon | objectifs de développement et les objectifs finaux de l'enseignement |
| basisonderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 27 juli 1997; | fondamental ordinaire, sanctionné par le décret du 27 juillet 1997 ; |
| Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 januari 2015; | Vu l'avis de l'Inspection des Finances, donné le 16 janvier 2015 ; |
| Gelet op het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 25 | Vu l'avis du « Vlaamse Onderwijsraad » (Conseil flamand de |
| februari 1997; | l'Enseignement), émis le 25 février 1997 ; |
| Gelet op advies 57.476/1 van de Raad van State, gegeven op 27 mei 2015 | Vu l'avis 57.476/1 du Conseil d'Etat, donné le 27 mai 2015, en |
| met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de | application de l'article 84, alinéa premier, 2°, des lois sur le |
| Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; | Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973 ; |
| Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs; | Sur la proposition de la Ministre flamande de l'Enseignement ; |
| Na beraadslaging, | Après délibération, |
| Besluit : | Arrête : |
Artikel 1.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 |
Article 1er.Dans l'article 2 de l'arrêté du Gouvernement flamand du |
| mei 1997 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van | 27 mai 1997 définissant les objectifs de développement et les |
| het gewoon basisonderwijs wordt het tweede lid opgeheven. | objectifs finaux de l'enseignement fondamental ordinaire, le second |
| alinéa est abrogé. | |
Art. 2.In de bijlage bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de |
Art. 2.A l'annexe du même arrêté, modifiée par les arrêtés des 15 |
| besluiten van 15 juli 1997, 15 december 2006 en 13 februari 2009, | juillet 1997, 15 décembre 2006 et 13 février 2009, sont apportées les |
| worden de volgende wijzigingen aangebracht: | modifications suivantes : |
| 1° de "ontwikkelingsdoelen wereldoriëntatie" worden vervangen door de | 1° les « objectifs de développement ouverture sur le monde » sont |
| ontwikkelingsdoelen, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is | remplacés par les objectifs de développement visés à l'annexe 1re |
| gevoegd; | jointe au présent arrêté ; |
| 2° de "eindtermen wereldoriëntatie" worden vervangen door de | 2° les « objectifs finaux ouverture sur le monde » sont remplacés par |
| eindtermen, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd. | les objectifs finaux visés à l'annexe 2 jointe au présent arrêté. |
Art. 3.Artikel 2 treedt in werking op 1 september 2015. |
Art. 3.L'article 2 entre en vigueur le 1er septembre 2015. |
Art. 4.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met |
Art. 4.La Ministre flamande ayant l'enseignement dans ses |
| de uitvoering van dit besluit. | attributions est chargée de l'exécution du présent arrêté. |
| Brussel, 5 juni 2015. | Bruxelles, le 5 juin 2015. |
| De minister-president van de Vlaamse Regering, | Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, |
| G. BOURGEOIS | G. BOURGEOIS |
| De Vlaamse minister van Onderwijs, | La Ministre flamande de l'Enseignement, |
| H. CREVITS | H. CREVITS |
| Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van | |
| artikel 2 en van de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering | Annexe 1re de l'arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'article 2 |
| van 27 mei 1997 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de | et l'annexe de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 mai 1997 |
| définissant les objectifs de développement et les objectifs finaux de | |
| eindtermen van het gewoon basisonderwijs | l'enseignement fondamental ordinaire |
| BIJLAGE 1. - Ontwikkelingsdoelen als vermeld in artikel 2, 1° ONTWIKKELINGSDOELEN WETENSCHAPPEN EN TECHNIEK 1. Natuur Algemene vaardigheden De kleuters 1.1. kunnen verschillen onderscheiden in geluid, geur, kleur, smaak en voelen; 1.2. tonen een explorerende en experimenterende aanpak om meer te weten te komen over de natuur; 1.3. kunnen met hulp van een volwassene, eenvoudige bronnen hanteren om meer te weten te komen over de natuur. Levende en niet-levende natuur De kleuters 1.4. kunnen organismen en gangbare materialen ordenen aan de hand van eenvoudige, zelf gevonden criteria; 1.5. kunnen in verband met voortplanting van mensen en dieren, | ANNEXE 1re. - Objectifs de développement tels que visés à l'article 2, 1° OBJECTIFS DE DEVELOPPEMENT SCIENCES ET TECHNIQUE 1. Nature Aptitudes générales Les jeunes enfants 1.1. sont capables de distinguer des différences de son, d'odeur, de couleur, de goût et de toucher ; 1.2. font preuve d'une approche exploratoire et expérimentale pour arriver à en savoir davantage sur la nature ; 1.3. aidés par un adulte, peuvent utiliser de simples sources d'information pour apprendre davantage sur la nature. La nature vivante et non vivante Les jeunes enfants 1.4. peuvent ordonner des organismes et des matériaux courants à partir de critères simples qu'ils ont trouvés eux-mêmes ; 1.5. sont en mesure d'illustrer, en ce qui concerne les mécanismes de |
| illustreren dat een levend wezen steeds voortkomt uit een ander levend | la reproduction humaine et animale, qu'un être vivant provient |
| wezen van dezelfde soort; | toujours d'un autre être vivant de la même espèce ; |
| 1.6. kunnen illustreren dat de geboorte van mens en dier wordt | 1.6. sont en mesure d'illustrer que la naissance de l'homme et de |
| voorafgegaan door een periode van gedragen worden door de moeder of | l'animal est précédée d'une période de gestation par la mère ou de |
| door de ontwikkeling in een ei; | développement d'un oeuf ; |
| 1.7. kunnen bij zichzelf aangeven welk lichaamsdeel instaat voor het | 1.7. peuvent identifier chez eux-mêmes les parties du corps en rapport |
| horen, zien, ruiken, proeven en voelen; | avec l'ouïe, la vue, l'odorat, le goût et le toucher ; |
| 1.8. kunnen verschillende weersomstandigheden waarnemen, vergelijken | 1.8. peuvent observer, comparer et nommer différentes conditions |
| en benoemen en voorbeelden geven van de gevolgen voor zichzelf. | atmosphériques et donner des exemples des conséquences pour eux-mêmes. |
| Gezondheid | Santé |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 1.9. kunnen bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, | 1.9. sont en mesure de discerner chez eux-mêmes et chez les autres la |
| gezond en gewond zijn herkennen; | différence entre être malade, en bonne santé ou blessé ; |
| 1.10. kunnen in concrete situaties gedragingen herkennen die | 1.10. sont capables de reconnaître dans des situations concrètes des |
| bevorderlijk of schadelijk zijn voor hun gezondheid; | comportements qui sont favorables ou nuisibles à leur santé ; |
| 1.11. tonen goede gewoonten in hun dagelijkse hygiëne; | 1.11. font preuve de bonnes habitudes au niveau d'hygiène quotidienne ; |
| 1.12. weten dat ze door de inname van sommige producten en planten | 1.12. savent que la prise de certains produits et de certaines plantes |
| ziek kunnen worden. | peut les rendre malades. |
| Milieu | Environnement |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 1.13. tonen een houding van zorg en respect voor de natuur. | 1.13. se montrent soucieux et respectueux de la nature. |
| 2. Techniek | 2. Technique |
| Kerncomponenten van techniek | Composantes clés de la technique |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 2.1. kunnen van technische systemen die ze zelf vaak gebruiken, | 2.1. peuvent dire des systèmes techniques qu'ils utilisent souvent |
| aangeven of ze gemaakt zijn van metaal, steen, hout, glas, papier, | eux-mêmes s'ils sont fabriqués en métal, pierre, bois, verre, papier, |
| textiel of kunststof; | textile ou plastique ; |
| 2.2. kunnen van een eenvoudig technisch systeem uit hun omgeving | 2.2. peuvent démontrer d'un système technique simple de leur |
| aantonen dat verschillende onderdelen ervan in relatie staan tot | environnement que différentes parties de celui-ci sont interconnectées |
| elkaar in functie van een vooropgesteld doel. | en fonction d'un objectif prévu. |
| Techniek als menselijke activiteit | La technique comme activité humaine |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 2.3. kunnen in een eenvoudige situatie nagaan welk technisch systeem | 2.3. peuvent vérifier dans une situation simple quel système technique |
| best tegemoet komt aan een behoefte; | répond le mieux à un besoin ; |
| 2.4. kunnen ideeën bedenken voor een eenvoudig technisch systeem; | 2.4. peuvent générer des idées pour un système technique simple ; |
| 2.5. kunnen geschikt materiaal en gereedschap kiezen voor het realiseren van een eenvoudig technisch systeem; 2.6. kunnen een eenvoudig technisch systeem maken, al dan niet aan de hand van een stappenplan; 2.7. kunnen nagaan of het doel werd bereikt met een zelfgemaakt technisch systeem. 2.8. zijn bereid hygiënisch, veilig en zorgzaam te werken; 2.9. tonen een experimentele en explorerende aanpak om meer te weten te komen over techniek. Techniek en samenleving De kleuters 2.10. kunnen aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kan zijn. Voor het realiseren van bovenstaande ontwikkelingsdoelen gelden volgende begripsomschrijvingen. Kerncomponenten van techniek De vier kerncomponenten van techniek zijn: technisch systeem, technisch proces, hulpmiddelen en keuzen. - Technisch systeem Een technisch systeem is een geheel van elkaar wederzijds beïnvloedende elementen en onderdelen die gericht zijn op het bereiken van (een) bepaald(e) doel(en). In een technisch systeem kunnen zich natuurkundige, scheikundige of biologische fenomenen voordoen. De term technisch systeem kan betrekking hebben op het systeemaspect | 2.5. peuvent choisir des matériaux et des outils appropriés pour la réalisation d'un système technique simple ; 2.6. peuvent fabriquer un système technique simple, à l'aide d'une feuille de route ou non ; 2.7. peuvent vérifier si le but a été atteint avec un système technique créé par eux-mêmes. 2.8. sont disposés à travailler de manière hygiénique, avec précision et en toute sécurité ; 2.9. font preuve d'une approche expérimentale et exploratoire pour arriver à en savoir davantage sur la technique. Technique et société Les jeunes enfants 2.10. peuvent indiquer qu'un système technique qu'ils utilisent peut être utile, dangereux et /ou nuisible. Pour la réalisation des objectifs de développement précités, les définitions suivantes sont applicables. Composantes clés de la technique Les quatre composantes clés de la technique sont le système technique, le processus technique, les ressources et les choix. - Système technique Un système technique est un ensemble d'éléments et de parties qui s'influencent mutuellement et qui visent à atteindre (un) certain(s) but(s). Dans un système technique, des phénomènes physiques, chimiques ou biologiques peuvent se produire. Le terme système technique peut porter sur un seul aspect du système |
| alleen of op alle aspecten (de 4 kerncomponenten) van het technisch | ou sur tous les aspects (les 4 composantes clés) d'un objet technique. |
| object. De gekozen toepassing van het ontwikkelingsdoel bepaalt welke | L'application choisie de l'objectif de développement définit quelle |
| van de twee benaderingen aangewezen is. | des deux approches est indiquée. |
| - Technisch proces | - Processus technique |
| Een proces kent een geleidelijk verloop van een reeks acties om een | Un processus est caractérisé par le déroulement progressif d'une série |
| technisch systeem in te zetten, te ontwikkelen of te verbeteren. | d'actions pour mettre en oeuvre, développer ou améliorer un système |
| Kenmerkend voor techniek is het technisch proces. | |
| Het technisch proces vertrekt vanuit een behoefte en verloopt volgens | technique. La technique est caractérisée par le processus technique. |
| 5 stappen: | Le processus technique part d'un besoin et se déroule en 5 étapes : |
| - probleem stellen; | - poser le problème ; |
| - ontwerpen; | - concevoir ; |
| - maken; | - produire ; |
| - in gebruik nemen; | - mettre en service ; |
| - evalueren. | - évaluer. |
| - Hulpmiddelen | - Ressources |
| De kerncomponent `hulpmiddelen' omvat alles wat nodig is om technische | La composante clé 'ressources' comprend tout ce qui est nécessaire |
| systemen efficiënter te laten functioneren, te verwezenlijken en hun | pour améliorer l'efficacité des systèmes techniques, les mettre au |
| werking te doorgronden. Daarmee worden onder andere bedoeld: | point et comprendre leur fonctionnement. Sont entre autres visés : les |
| materialen en grondstoffen, energie, machines en gereedschappen, meetinstrumenten, mensen, kapitaal, tijd, ... - Keuzen Keuzen zijn afhankelijk van criteria waaraan technische systemen moeten voldoen. Die criteria kunnen door de maatschappij of vanuit de techniek worden bepaald. Criteria kunnen norm worden en normen kunnen wet worden. ONTWIKKELINGSDOELEN MENS EN MAATSCHAPPIJ 1. Mens Ik en mezelf De kleuters 1.1. kunnen bij zichzelf onderkennen wanneer zij bang, blij, boos of verdrietig zijn en kunnen dit op een eenvoudige wijze uitdrukken. 1.2. kunnen in een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden. 1.3. tonen in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden. Ik en de ander De kleuters 1.4. kunnen in concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen en erover praten. | matériaux et les matières premières, l'énergie, les machines et les outils, les instruments de mesure, les ressources humaines, le capital, le temps, ... - Choix Les choix dépendent des critères auxquels doivent satisfaire les systèmes techniques. Ces critères peuvent être déterminés par la société ou à partir de la technique. Des critères peuvent devenir des normes et des normes peuvent devenir des lois. OBJECTIFS DE DEVELOPPEMENT L'HOMME ET LA SOCIETE 1. L'homme Moi et moi-même Les jeunes enfants 1.1. peuvent reconnaître chez eux-mêmes quand ils ont peur, sont joyeux, fâchés ou tristes et peuvent exprimer ces sentiments d'une manière simple. 1.2. peuvent décrire, dans un langage simple, une situation récente à laquelle ils étaient confrontés en dialogue avec un adulte et raconter comment ils se sentaient à cette occasion. 1.3. montrent dans des situations concrètes suffisamment de confiance en leurs propres possibilités. Moi et l'autre Les jeunes enfants 1.4. peuvent dans des situations concrètes reconnaître différentes manières d'interagir et d'en parler. |
| 1.5. kunnen bij anderen gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig | 1.5. peuvent reconnaître chez les autres des sentiments de peur, de |
| zijn herkennen en kunnen meeleven in dit gevoel. | joie, de colère et de tristesse et peuvent partager ces sentiments. |
| 1.6. weten dat mensen eenzelfde situatie op een verschillende wijze | 1.6. savent que les gens peuvent éprouver une seule situation d'une |
| kunnen ervaren en er verschillend kunnen op reageren. | manière différente et y réagir différemment. |
| 1.7. kunnen een gevoeligheid tonen voor de behoeften van anderen. | 1.7. sont capables de se montrer sensibles aux besoins des autres. |
| 1.8. kunnen voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn. Ik en de anderen: in groep De kleuters 1.9. kennen en begrijpen omgangsvormen, leefregels en afspraken die van belang zijn voor het samenleven in een groep. 1.10. kunnen in concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken. 1.11. kunnen bij een activiteit of een spel in een kleine groep, controleren of de anderen zich aan de regels houden. | 1.8. sont capables de s'affirmer dans les relations avec les autres en émettant des signaux qui sont compréhensibles et acceptables pour les autres. Moi et les autres : en groupe Les jeunes enfants 1.9. connaissent et comprennent les usages, les règles de vie et les conventions qui sont importants pour la coexistence en groupe. 1.10. peuvent prendre des engagements avec l'aide d'un adulte dans des situations concrètes. 1.11. peuvent vérifier, lors d'une activité ou d'un jeu au sein d'un petit groupe, si les autres respectent les règles. |
| 2. Maatschappij | 2. Société |
| Sociaal-economische verschijnselen | Phénomènes socioéconomiques |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 2.1. kunnen beroepen en bezigheden van volwassenen die ze kennen op | 2.1. peuvent décrire d'une manière simple les professions et |
| een eenvoudige wijze beschrijven. | occupations d'adultes qu'ils connaissent. |
| 2.2. kunnen in een concrete situatie het onderscheid maken tussen | 2.2. peuvent, dans une situation concrète, faire la distinction entre |
| geven, krijgen, ruilen, lenen, kopen en verkopen. | donner, recevoir, échanger, prêter, acheter et vendre. |
| Sociaal-culturele verschijnselen | Phénomènes socioculturels |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 2.3. kunnen verschillende gezinsvormen herkennen. 2.4. herkennen vormen van afwijzend of waarderend reageren op het anders-zijn van mensen. 2.5. beseffen dat sommige mensen een andere levenswijze hebben dan zijzelf, als ze geconfronteerd worden met beelden, informatie of mensen uit een andere cultuur. Politieke en juridische verschijnselen De kleuters 2.6. kunnen met concrete voorbeelden illustreren dat mensen die samenleven, zich organiseren via regels waaraan iedereen zich moet houden. 2.7. weten dat er mensen zijn die waken over het naleven van regels in elke samenleving. 2.8. kunnen een onderscheid maken tussen geweldloze en gewelddadige oplossingen voor conflicten. | 2.3. peuvent reconnaître différentes formes de famille. 2.4. peuvent reconnaître des formes de réaction de rejet ou d'appréciation à l'égard de l'altérité des gens. 2.5. se rendent compte que certaines personnes ont un autre mode de vie qu'eux-mêmes, s'ils sont confrontés aux images, à l'information ou aux personnes issues d'une culture différente. Phénomènes politiques et juridiques Les jeunes enfants 2.6. peuvent illustrer à l'aide d'exemples concrets que pour la vie en collectivité les gens s'organisent autour de règles que chacun est tenu de respecter. 2.7. savent qu'il y a des gens qui veillent au respect des règles dans chaque société. 2.8. peuvent faire la distinction entre des solutions non violentes et violentes pour régler des conflits. |
| 3. Tijd | 3. Temps |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 3.1. - begrijpen dat "gisteren" voorbij is en dat "morgen" nog moet | 3.1. - comprennent qu'« hier » se trouve dans le passé et que « demain |
| komen | » doit encore venir. |
| - kunnen de begrippen vandaag, dag, nacht in hun juiste betekenis | - peuvent utiliser dans leur signification exacte les concepts |
| gebruiken | aujourd'hui, jour, nuit. |
| 3.2. kunnen een beperkt aantal vaste gebeurtenissen in het verloop van | 3.2. peuvent mentionner, dans l'ordre exact, un nombre limité |
| hun dag in een juiste volgorde aangeven. | d'événements fixes dans le courant de leur journée. |
| 3.3. tonen tijdsbesef aan de hand van het functioneel gebruik van | 3.3. font preuve de notion de temps par l'utilisation fonctionnelle de |
| verschillende soorten kalenders. | différents types de calendriers. |
| 3.4. kunnen een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig | 3.4. peuvent exécuter de manière autonome un plan simple proposé |
| uitvoeren. | visuellement. |
| 3.5. kunnen terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door | 3.5. peuvent regarder en arrière sur au moins deux activités passées |
| deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden. | en les reclassant et en les formulant en paroles dans leur ordre |
| 3.6. kunnen in de tijd vooruitzien door minstens twee activiteiten na | chronologique. 3.6. peuvent s'orienter vers l'avenir et planifier au moins deux |
| elkaar te plannen. | activités successives. |
| 4. Ruimte | 4. Espace |
| Ruimtelijke oriëntatie | Orientation dans l'espace |
| De kleuters | Les jeunes enfants |
| 4.1. kunnen een menselijke figuur tekenen met de belangrijkste | 4.1. peuvent dessiner une figure humaine avec les parties du corps les |
| lichaamsdelen (het hoofd, de romp, de benen, de armen, de oren, de | plus importantes (la tête, le tronc, les jambes, les bras, les |
| ogen, de neus en de mond) op de juiste plaats. | oreilles, les yeux, le nez et la bouche) à leur place exacte. |
| 4.2. kunnen inschatten hoeveel ruimte hun eigen lichaam inneemt. | 4.2. peuvent estimer combien d'espace leur propre corps occupe. |
| 4.3. vinden zelfstandig hun weg in een vertrouwde omgeving. | 4.3. trouvent de manière autonome leur chemin dans un environnement |
| 4.4. kunnen aan een bekende volwassene hun naam en de gemeente waar ze | familier. 4.4. peuvent dire à un adulte connu leur nom et la commune où ils |
| wonen zeggen. | habitent. |
| 4.5. kennen de betekenis van volgende pictogrammen: | 4.5. connaissent la signification des pictogrammes suivants : |
| * de pijl | * la flèche |
| * de uitgang | * la sortie |
| * het toilet | * les toilettes |
| 4.6. kunnen voorstellingen van vertrouwde plaatsen en voorwerpen herkennen. Ruimtebeleving De kleuters 4.7. kunnen een ruimte inrichten in functie van hun spel. 4.8. kunnen, mits aanwijzingen, orde brengen in een beperkte ruimte. Ruimtelijke ordening De kleuters 4.9. kunnen verschillen in landschappen en omgevingen, door mensen ingericht, verwoorden. Verkeer - mobiliteit De kleuters 4.10. herkennen in hun omgeving plaatsen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet. 4.11. beseffen dat het verkeer risico's inhoudt. 4.12. kunnen onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering | 4.6. peuvent reconnaître des représentations de lieux et d'objets familiers. Expérience de l'espace Les jeunes enfants 4.7. peuvent aménager un espace en fonction de leur jeu. 4.8. peuvent, moyennant indications, mettre de l'ordre dans un espace limité. Aménagement de l'espace Les jeunes enfants 4.9. peuvent décrire des différences dans les paysages et les environnements aménagés par les hommes. Circulation - mobilité Les jeunes enfants 4.10. reconnaissent dans leur environnement les endroits où ils peuvent jouer en toute sécurité et les endroits où ce n'est pas le cas. 4.11. sont conscients que la circulation implique des risques. 4.12. peuvent, avec accompagnement, appliquer les règles élémentaires de la circulation. Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 juin 2015 |
| van 5 juni 2015 tot wijziging van artikel 2 en van de bijlage het | modifiant l'article 2 et l'annexe de l'arrêté du Gouvernement flamand |
| besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997 tot bepaling van de | du 27 mai 1997 définissant les objectifs de développement et les |
| ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van het gewoon basisonderwijs. | objectifs finaux de l'enseignement fondamental ordinaire. |
| Brussel, 5 juni 2015. | Bruxelles, le 5 juin 2015. |
| De minister-president van de Vlaamse Regering, | Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, |
| G. BOURGEOIS | G. BOURGEOIS |
| De Vlaamse minister van Onderwijs, | La Ministre flamande de l'Enseignement, |
| H. CREVITS | H. CREVITS |
| Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van | Annexe 2 de l'arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'article 2 et |
| artikel 2 en van de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering | |
| van 27 mei 1997 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen en de | l'annexe de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 mai 1997 |
| définissant les objectifs de développement et les objectifs finaux de | |
| eindtermen van het gewoon basisonderwijs | l'enseignement fondamental ordinaire |
| BIJLAGE 2. - Eindtermen als vermeld in artikel 2, 2° | ANNEXE 2. - Objectifs finaux tels que visés à l'article 2, 2° |
| EINDTERMEN WETENSCHAPPEN EN TECHNIEK | OBJECTIFS FINAUX SCIENCES ET TECHNIQUE |
| 1. Natuur | 1. Nature |
| Algemene vaardigheden | Aptitudes générales |
| De leerlingen | Les élèves |
| 1.1. kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen en kunnen waarnemingen op een systematische wijze noteren; 1.2. kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese. Levende en niet-levende natuur De leerlingen 1.3. kunnen in een beperkte verzameling van organismen en gangbare materialen gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden; 1.4. kennen in hun omgeving twee verschillende biotopen en kunnen er enkele veel voorkomende organismen in herkennen en benoemen; 1.5. kunnen bij organismen kenmerken aangeven die illustreren dat ze aangepast zijn aan hun omgeving; 1.6. kunnen illustreren dat de mens de aanwezigheid van organismen beïnvloedt; 1.7. kunnen de wet van eten en gegeten worden illustreren aan de hand van minstens twee met elkaar verbonden voedselketens; | 1.1. sont en mesure d'observer, de façon ciblée, avec tous les sens et de noter des observations d'une manière systématique ; 1.2. peuvent confronter, avec accompagnement, au moins un phénomène naturel observé à une hypothèse par le biais d'une simple vérification expérimentale. La nature vivante et non vivante Les élèves 1.3. peuvent découvrir dans une collection limitée d'organismes et de matériaux courants, les ressemblances et les différences et, sur la base d'au moins un critère, apporter et justifier leur propre classification ; 1.4. connaissent dans leur environnement deux différents biotopes et peuvent reconnaître et nommer quelques organismes que l'on rencontre fréquemment ; 1.5. peuvent identifier des caractéristiques chez des organismes démontrant que ceux-ci sont adaptés à leur environnement ; 1.6. sont en mesure d'illustrer que l'homme influence la présence d'organismes ; 1.7. peuvent illustrer la loi « manger et être mangé » à l'aide d'au moins deux chaînes alimentaires interconnectées ; |
| 1.8. kunnen de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij ademhaling, spijsvertering en bloedsomloop in het menselijk lichaam verwoorden op een eenvoudige wijze; 1.9. kunnen de functie van de zintuigen, het skelet en de spieren op een eenvoudige wijze verwoorden; 1.10. kunnen lichamelijke veranderingen die ze bij zichzelf en leeftijdsgenoten waarnemen, herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling; 1.11. kunnen de weerselementen op een bepaald moment en over een beperkte periode, meten, vergelijken en die weersituatie beschrijven; 1.12. kunnen het verband illustreren tussen de leefgewoonten van mensen en het klimaat waarin ze leven; 1.13. kunnen tonen hoe de aarde om de eigen as draait, welk gevolg dit heeft voor het dag- en nachtritme in de eigen omgeving en hoe de aarde, de zon en de maan ten opzichte van elkaar bewegen; 1.14. kunnen van courante materialen uit hun omgeving enkele eigenschappen aantonen; 1.15. kunnen illustreren dat een stof van toestand kan veranderen; 1.16. kunnen met enkele voorbeelden aantonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet-levende systemen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen. Gezondheid De leerlingen 1.17. kunnen gezonde en ongezonde levensgewoonten in verband brengen met wat ze weten over het functioneren van het eigen lichaam; | 1.8. sont en mesure d'expliquer de manière simple la fonction d'organes importants qui sont impliqués dans la respiration, la digestion et la circulation sanguine du corps humain ; 1.9. peuvent illustrer d'une manière simple la fonction des sens, du squelette et des muscles ; 1.10. peuvent reconnaître des changements physiques qu'ils perçoivent chez eux-mêmes et chez leurs compagnons d'âge comme des aspects normaux dans leur développement ; 1.11. peuvent mesurer et comparer les éléments atmosphériques à un moment déterminé et pendant une période limitée et décrire cette situation atmosphérique ; 1.12. sont capables d'illustrer le rapport entre les habitudes de vie des gens et le climat dans lequel ils vivent ; 1.13. peuvent montrer comment la terre tourne sur elle-même, quelle en est la conséquence pour le rythme jour/nuit dans le propre environnement et comment la terre, le soleil et la lune se meuvent l'un vis-à-vis de l'autre ; 1.14. peuvent démontrer quelques caractéristiques de matériaux courants de leur propre environnement ; 1.15. sont en mesure d'illustrer qu'une substance peut changer d'état ; 1.16. peuvent démontrer au moyen de quelques exemples qu'il faut de l'énergie pour faire fonctionner des systèmes vivants et non vivants et peuvent en nommer les sources d'énergie. Santé Les élèves 1.17. peuvent mettre les saines et malsaines habitudes en rapport avec ce qu'ils savent du fonctionnement du propre corps ; |
| 1.18. weten dat bepaalde ziekteverschijnselen en handicaps niet altijd | 1.18. savent que certains symptômes de maladie ou handicaps ne peuvent |
| kunnen worden vermeden; | pas toujours être évités ; |
| 1.19. beseffen dat het nemen van voorzorgen de kans op ziekten en | 1.19. se rendent compte que la prise de précautions réduit les risques |
| ongevallen vermindert; | de maladies et d'accidents ; |
| 1.20. kunnen de hulp inroepen van een volwassene in een noodsituatie; | 1.20. peuvent demander l'aide d'un adulte dans une situation d'urgence |
| 1.21. kunnen elementaire hulp toedienen bij brandwonden. Milieu De leerlingen 1.22. kunnen bij de verzorging van dieren en planten uit hun omgeving zelfstandig basishandelingen uitvoeren; 1.23.* tonen zich in hun gedrag bereid om in de eigen klas en school zorgvuldig om te gaan met afval, energie, papier, voedsel en water; 1.24. kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu; 1.25. kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren dat aan milieuproblemen vaak tegengestelde belangen ten grondslag liggen; 1.26.* tonen respect en zorg voor de natuur vanuit het besef dat de mens voor zijn levensbehoeften afhankelijk is van het natuurlijk leefmilieu. | ; 1.21. peuvent administrer les premiers secours en cas de brûlures. Environnement Les élèves 1.22. sont en mesure de donner de manière autonome les soins de base aux animaux et plantes de leur environnement ; 1.23.* se montrent, dans leur comportement, disposés à utiliser rationnellement les déchets, l'énergie, le papier, les aliments et l'eau en classe et à l'école ; 1.24. peuvent illustrer par des exemples concrets provenant de leur propre environnement comment les gens se comportent de manière négative mais également positive vis-à-vis de l'environnement ; 1.25. peuvent illustrer par des exemples de leur environnement que bien souvent, des intérêts contradictoires se trouvent à la base de problèmes environnementaux ; 1.26.* se montrent respectueux de la nature, parce qu'ils se rendent compte que l'homme dépend des ressources naturelles pour combler ses besoins. |
| 2. Techniek Kerncomponenten van techniek De leerlingen 2.1. kunnen van technische systemen uit hun omgeving zeggen uit welke materialen of grondstoffen ze gemaakt zijn; 2.2. kunnen specifieke functies van onderdelen bij eenvoudige technische systemen onderzoeken door middel van hanteren, monteren of demonteren; 2.3. kunnen onderzoeken hoe het komt dat een zelf gebruikt technisch systeem niet of slecht functioneert; 2.4. kunnen illustreren dat sommige technische systemen moeten worden onderhouden; 2.5. kunnen illustreren dat technische systemen evolueren en verbeteren; 2.6. kunnen illustreren hoe technische systemen onder meer gebaseerd zijn op kennis over eigenschappen van materialen of over natuurlijke verschijnselen; 2.7. kunnen in concrete ervaringen stappen van het technisch proces herkennen (het probleem stellen, oplossingen ontwikkelen, maken, in gebruik nemen, evalueren); 2.8. kunnen technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en keuzen herkennen binnen verschillende toepassingsgebieden van techniek. Techniek als menselijke activiteit De leerlingen 2.9. kunnen een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch oplossen door verschillende stappen van het technisch proces te doorlopen; 2.10. kunnen bepalen aan welke vereisten het technisch systeem dat ze willen gebruiken of realiseren, moet voldoen; 2.11. kunnen ideeën genereren voor een ontwerp van een technisch systeem; 2.12. kunnen keuzen maken bij het gebruiken of realiseren van een technisch systeem, rekening houdend met de behoefte, met de vereisten en met de beschikbare hulpmiddelen; 2.13. kunnen een eenvoudige werktekening of handleiding stap voor stap uitvoeren; | 2. Technique Composantes clés de la technique Les élèves 2.1. peuvent dire de systèmes techniques de leur environnement à partir de quels matériaux et matières premières ceux-ci sont fabriqués ; 2.2. peuvent examiner des fonctions spécifiques de pièces de simples systèmes techniques par la manipulation, le montage ou le démontage ; 2.3. sont capables d'examiner la raison pour laquelle un système technique qu'ils utilisent fonctionne mal ou ne fonctionne pas du tout ; 2.4. peuvent illustrer que certains systèmes techniques doivent être entretenus ; 2.5. peuvent illustrer que les systèmes techniques évoluent et s'améliorent ; 2.6. peuvent illustrer comment les systèmes techniques sont entre autres basés sur les connaissances des caractéristiques de matériaux ou de phénomènes naturels ; 2.7. peuvent reconnaître par des expériences concrètes les étapes du processus technique (poser le problème, concevoir, produire, mettre en service et évaluer des solutions) ; 2.8. peuvent reconnaître des systèmes techniques, le processus technique, des ressources et des choix dans différents champs d'application de la technique. La technique comme activité humaine Les élèves 2.9. peuvent résoudre d'une manière technique un problème né d'un besoin en parcourant différentes étapes du processus technique ; 2.10. peuvent définir les conditions auxquelles doit répondre le système technique qu'ils entendent utiliser ou réaliser ; 2.11. peuvent générer des idées pour la conception d'un système technique ; 2.12. peuvent opérer des choix lors de l'utilisation ou la réalisation d'un système technique, compte tenu du besoin, des exigences et des ressources disponibles ; 2.13. peuvent exécuter progressivement une épure ou une note explicative simple ; |
| 2.14. kunnen werkwijzen en technische systemen vergelijken en over | 2.14. peuvent comparer des procédés et des systèmes techniques et |
| beide een oordeel formuleren aan de hand van criteria; | formuler un jugement sur les deux au moyen de critères ; |
| 2.15. kunnen technische systemen in verschillende toepassingsgebieden | 2.15. peuvent utiliser et/ou réaliser des systèmes techniques dans |
| van techniek gebruiken en/of realiseren. | différents champs d'application de la technique. |
| De leerlingen zijn bereid | Les élèves sont disposés |
| 2.16.* hygiënisch, nauwkeurig, veilig en zorgzaam te werken. Techniek en samenleving De leerlingen 2.17. kunnen illustreren dat techniek en samenleving elkaar beïnvloeden; 2.18. kunnen aan de hand van voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu. Voor het realiseren van bovenstaande eindtermen gelden volgende begripsomschrijvingen. Kerncomponenten van techniek De vier kerncomponenten van techniek zijn: technisch systeem, technisch proces, hulpmiddelen en keuzen. - Technisch systeem Een technisch systeem is een geheel van elkaar wederzijds beïnvloedende elementen en onderdelen die gericht zijn op het bereiken van (een) bepaald(e) doel(en). In een technisch systeem kunnen zich natuurkundige, scheikundige of biologische fenomenen voordoen. De term technisch systeem kan betrekking hebben op het systeemaspect | 2.16.* à travailler de manière hygiénique, avec précision et en toute sécurité. Technique et société Les élèves 2.17. peuvent illustrer que la technique et la société s'influencent réciproquement ; 2.18. peuvent illustrer, à l'aide d'exemples de différents champs d'application de la technique, que des systèmes techniques peuvent être utiles, dangereux et/ou nuisibles pour eux-mêmes, les autres ou pour la nature et l'environnement. Pour la réalisation des objectifs finaux précités, les définitions suivantes sont applicables. Composantes clés de la technique Les quatre composantes clés de la technique sont le système technique, le processus technique, les ressources et les choix. - Système technique Un système technique est un ensemble d'éléments et de parties qui s'influencent mutuellement et qui visent à atteindre (un) certain(s) but(s). Dans un système technique, des phénomènes physiques, chimiques ou biologiques peuvent se produire. Le terme système technique peut porter sur un seul aspect du système |
| alleen of op alle aspecten (de 4 kerncomponenten) van het technisch | ou sur tous les aspects (les 4 composantes clés) d'un objet technique. |
| object. De gekozen toepassing van de eindterm bepaalt welke van de | L'application choisie de l'objectif final définit quelle des deux |
| twee benaderingen aangewezen is. | approches est indiquée. |
| - Technisch proces | - Processus technique |
| Een proces kent een geleidelijk verloop van een reeks acties om een | Un processus est caractérisé par le déroulement progressif d'une série |
| technisch systeem in te zetten, te ontwikkelen of te verbeteren. | d'actions pour mettre en oeuvre, développer ou améliorer un système |
| Kenmerkend voor techniek is het technisch proces. | |
| Het technisch proces vertrekt vanuit een behoefte en verloopt volgens | technique. La technique est caractérisée par le processus technique. |
| 5 stappen: | Le processus technique part d'un besoin et se déroule en 5 étapes : |
| - probleem stellen; | - poser le problème ; |
| - ontwerpen; | - concevoir ; |
| - maken; | - produire ; |
| - in gebruik nemen; | - mettre en service ; |
| - evalueren. | - évaluer. |
| - Hulpmiddelen | - Ressources |
| De kerncomponent `hulpmiddelen' omvat alles wat nodig is om technische | La composante clé 'ressources' comprend tout ce qui est nécessaire |
| systemen efficiënter te laten functioneren, te verwezenlijken en hun | pour améliorer l'efficacité des systèmes techniques, les mettre au |
| werking te doorgronden. Daarmee worden onder andere bedoeld: | point et comprendre leur fonctionnement. Sont entre autres visés : les |
| materialen en grondstoffen, energie, machines en gereedschappen, | matériaux et les matières premières, l'énergie, les machines et les |
| meetinstrumenten, mensen, kapitaal, tijd, ... | outils, les instruments de mesure, les ressources humaines, le capital, le temps, ... |
| - Keuzen | - Choix |
| Keuzen zijn afhankelijk van criteria waaraan technische systemen | Les choix dépendent des critères auxquels doivent satisfaire les |
| moeten voldoen. Die criteria kunnen door de maatschappij of vanuit de techniek worden bepaald. Criteria kunnen norm worden en normen kunnen wet worden. EINDTERMEN MENS EN MAATSCHAPPIJ 1. Mens Ik en mezelf De leerlingen 1.1.* drukken in een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit. 1.2. kunnen beschrijven wat ze voelen en wat ze doen in een concrete situatie en kunnen illustreren dat zowel hun gedrag als hun gevoelens situatiegebonden zijn. 1.3.* tonen in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen. Ik en de ander De leerlingen 1.4. kunnen in concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen, erover praten en aangeven dat deze op elkaar | systèmes techniques. Ces critères peuvent être déterminés par la société ou à partir de la technique. Des critères peuvent devenir normes et des normes peuvent devenir lois. OBJECTIFS FINAUX L'HOMME ET LA SOCIETE 1. L'homme Moi et moi-même Les élèves 1.1.* expriment de façon spontanée dans une situation non conflictuelle, leurs propres impressions, sentiments, désirs, pensées et appréciations. 1.2. peuvent décrire ce qu'ils ressentent et font dans une situation concrète et peuvent illustrer que tant leur comportement que leurs sentiments sont liés au contexte. 1.3.* montrent dans des situations concrètes une confiance en soi suffisante, basée sur la connaissance de leurs propres possibilités. Moi et l'autre Les élèves 1.4. peuvent dans des situations concrètes reconnaître différentes manières d'interagir, d'en parler et d'indiquer que celles-ci |
| inspelen. | s'influencent. |
| 1.5.* tonen de bereidheid zich te oefenen in omgangswijzen met anderen | 1.5.* se montrent prêts à s'exercer dans les modes de fréquentation |
| waarin ze minder sterk zijn. | avec d'autres où ils sont moins forts. |
| 1.6.* tonen in een eenvoudige conflictsituatie in de omgang met | 1.6.* montrent qu'ils sont disposés à rechercher une solution non |
| leeftijdgenoten de bereidheid om te zoeken naar een geweldloze | violente lors d'une situation conflictuelle simple dans leurs |
| oplossing. | relations avec leurs compagnons d'âge. |
| Ik en de anderen: in groep | Moi et les autres : en groupe |
| De leerlingen | Les élèves |
| 1.7.* hebben aandacht voor de onuitgesproken regels die de interacties | 1.7.* sont attentifs aux règles implicites qui caractérisent les |
| binnen een groep typeren en zijn bereid er rekening mee te houden. | interactions à l'intérieur d'un groupe et sont disposés à en tenir |
| 2. Maatschappij | compte. 2. Société |
| Sociaal-economische verschijnselen | Phénomènes socioéconomiques |
| De leerlingen | Les élèves |
| 2.1. kunnen illustreren dat verschillende vormen van arbeid | 2.1. peuvent illustrer que différentes formes de travail sont |
| verschillend toegankelijk zijn voor mannen en vrouwen en verschillend | différemment accessibles aux hommes et aux femmes et que ces formes |
| gewaardeerd worden. | sont appréciées différemment. |
| 2.2. kunnen met een zelf gekozen voorbeeld illustreren hoe de prijs van een product tot stand komt. 2.3. kunnen met een zelf gekozen voorbeeld het nut en het belang aangeven van een collectieve voorziening, waarvoor de overheid zorg draagt. 2.4. kunnen illustreren dat welvaart zowel over de verschillende landen in de wereld als in België ongelijk verdeeld is. 2.5.* beseffen dat hun gedrag beïnvloed wordt door de reclame en de media. 2.6.* tonen zich bereid om actieve en passieve vormen van vrijetijdsbesteding te onderzoeken en te evalueren. Sociaal-culturele verschijnselen De leerlingen 2.7.* kunnen er in hun omgang met leeftijdgenoten op discrete wijze rekening mee houden dat niet alle kinderen in hetzelfde type gezin wonen als zijzelf. 2.8. kunnen illustreren dat verschillende sociale en culturele groepen verschillende waarden en normen bezitten. 2.9. kunnen voorbeelden geven van mogelijkheden die in onze samenleving bestaan voor de zorg en opvang van bejaarden en mensen met | 2.2. peuvent illustrer à l'aide d'un exemple choisi par eux-mêmes comment le prix d'un produit est calculé. 2.3. peuvent indiquer à l'aide d'un exemple choisi par eux-mêmes l'utilité et l'importance d'un équipement collectif fourni par les autorités. 2.4. peuvent illustrer que la prospérité est inéquitablement répartie dans les différents pays étrangers ainsi qu'en Belgique. 2.5.* se rendent compte que leur comportement est influencé par la publicité et les médias. 2.6.* se montrent prêts à examiner et évaluer des formes actives et passives de loisirs. Phénomènes socioculturels Les élèves 2.7.* peuvent, lors de la fréquentation de leurs compagnons d'âge, tenir compte, de manière discrète, du fait que tous les enfants ne vivent pas dans le même type de famille qu'eux-mêmes. 2.8. peuvent illustrer que différents groupes sociaux et culturels ne partagent pas les mêmes valeurs et normes. 2.9. peuvent donner des exemples des possibilités de soins et d'accueil que notre société offre aux personnes âgées et personnes |
| een handicap. | handicapées. |
| 2.10. weten dat ze in het contact met mensen met een handicap attent | 2.10. savent qu'ils doivent être attentifs aux besoins et aux attentes |
| moeten zijn voor de noden en verwachtingen van deze mensen. | des personnes handicapées dans leurs contacts avec ces personnes. |
| 2.11. kunnen illustreren dat arbeidsmigratie en het probleem van | 2.11. peuvent illustrer que la migration de travailleurs et le |
| vluchtelingen een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van onze | problème des réfugiés ont joué un rôle dans le développement de notre |
| multiculturele samenleving. | société multiculturelle. |
| 2.12. zien in dat racisme vaak gebaseerd is op onbekendheid met en | 2.12. se rendent compte que le racisme est souvent basé sur |
| vrees voor het vreemde. | l'ignorance et la crainte de l'inconnu. |
| Politieke en juridische verschijnselen | Phénomènes politiques et juridiques |
| De leerlingen | Les élèves |
| 2.13. kunnen het belang illustreren van de fundamentele Rechten van de | 2.13. peuvent illustrer l'importance des Droits fondamentaux de |
| Mens en de Rechten van het Kind. Ze zien daarbij in dat de rechten en | l'Homme et des Droits de l'Enfant. Ils se rendent compte que droits et |
| plichten complementair zijn. | devoirs sont complémentaires. |
| 2.14. kunnen op een eenvoudige wijze uitleggen dat verkiezingen een | 2.14. peuvent expliquer d'une manière simple que les élections sont un |
| basiselement zijn van het democratisch functioneren van onze instellingen. | élément de base du fonctionnement démocratique de nos institutions. |
| 2.15. kunnen illustreren op welke wijze internationale organisaties | 2.15. peuvent illustrer de quelle manière les organisations |
| ernaar streven om het welzijn en/of de vrede in de wereld te | internationales aspirent à promouvoir le bien-être et/ou la paix dans |
| bevorderen. | le monde. |
| 2.16. weten dat Vlaanderen één van de gemeenschappen is van het | 2.16. savent que la Flandre est une des communautés de la Belgique |
| federale België en dat België deel uitmaakt van de Europese Unie. Ze | fédérale et que la Belgique fait partie de l'Union européenne. Ils |
| weten daarbij dat elk een eigen bestuur heeft waar beslissingen worden | savent en outre que chaque entité a sa propre administration où des |
| genomen. | décisions sont prises. |
| 2.17. kennen de erkende symbolen van de Vlaamse Gemeenschap (met name | 2.17. connaissent les symboles reconnus de la Communauté flamande |
| feestdag, wapen, vlag, volkslied en memoriaal). | (notamment jour de fête, armoiries, drapeau, hymne et mémorial). |
| 3. Tijd | 3. Temps |
| Dagelijkse tijd | Temps quotidien |
| De leerlingen | Les élèves |
| 3.1. kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende | 3.1. peuvent estimer de manière réaliste combien de temps il leur faut |
| bezigheid realistisch schatten. | pour accomplir une activité connue. |
| 3.2. kunnen een kalender gebruiken om speciale gebeurtenissen uit | 3.2. peuvent utiliser un calendrier pour situer dans le temps des |
| eigen leven in de tijd te situeren en om de tijd tussen deze | événements particuliers de leur propre vie et pour déterminer |
| gebeurtenissen correct te bepalen. | correctement le temps écoulé entre ces événements. |
| 3.3. kunnen in een kleine groep voor een welomschreven opdracht een | 3.3. peuvent préparer, en groupe restreint, une répartition des tâches |
| taakverdeling en planning in de tijd opmaken. 3.4. kunnen tijdsaanduidingen op uitnodigingen en openings- en sluitingstijden correct interpreteren. Historische tijd De leerlingen 3.5. kunnen belangrijke gebeurtenissen of ervaringen uit eigen leven chronologisch ordenen en indelen in periodes. Ze kunnen daarvoor eigen indelingscriteria vinden. 3.6. kunnen hun afstamming aangeven tot twee generaties terug. 3.7. kennen de grote periodes uit de geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische elementen in hun omgeving en belangrijke historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand van een tijdsband. 3.8. kunnen aan de hand van een voorbeeld illustreren dat een actuele toestand, die voor kinderen herkenbaar is, en die door de geschiedenis | et une planification dans le temps d'une tâche bien définie. 3.4. peuvent interpréter correctement des indications de temps sur des invitations, ainsi que des horaires d'ouverture et de fermeture. Temps historique Les élèves 3.5. peuvent classer de manière chronologique d'importants événements ou d'importantes expériences de leur propre vie et les répartir en périodes. Ils peuvent établir, à cet effet, leurs propres critères de classification. 3.6. peuvent faire état de leur descendance en remontant jusqu'à deux générations. 3.7. connaissent les grandes époques de l'histoire et peuvent situer des éléments historiques clairs dans leur environnement et des figures et événements historiques importants dont ils prennent connaissance dans l'époque correcte, à l'aide d'une ligne du temps. 3.8. peuvent illustrer, à l'aide d'un exemple, qu'une situation actuelle qui est reconnaissable pour enfants et qui a été influencée |
| beïnvloed werd, vroeger anders was en in de loop der tijden evolueert. | par l'histoire, était différente auparavant et évolue au fil du temps. |
| 3.9.* tonen belangstelling voor het verleden, heden en de toekomst, | 3.9.* montrent de l'intérêt pour le passé, le présent et l'avenir, ici |
| hier en elders. | et ailleurs. |
| Algemene vaardigheden tijd | Aptitudes générales : temps |
| De leerlingen | Les élèves |
| 3.10.* beseffen dat er een onderscheid is tussen een mening over een | 3.10.* sont conscients qu'il y a une distinction entre une opinion sur |
| historisch feit en het feit zelf. | un fait historique et le fait lui-même. |
| 4. Ruimte | 4. Espace |
| Oriëntatie- en kaartvaardigheid | Aptitude à l'orientation et à lire une carte |
| De leerlingen | Les élèves |
| 4.1. kunnen aan elkaar een te volgen weg tussen twee plaatsen in de | 4.1. peuvent décrire l'un à l'autre un chemin à suivre entre deux |
| eigen gemeente of stad beschrijven. Ze kunnen deze reisweg ook | endroits dans la propre commune ou ville. Ils peuvent également |
| aanduiden op een plattegrond. | indiquer ce trajet sur un plan. |
| 4.2. kunnen aan de hand van een kaart de afstand tussen twee plaatsen | 4.2. peuvent calculer et décrire la distance entre deux endroits en |
| in Vlaanderen berekenen en beschrijven. | Flandre, à l'aide d'une carte routière. |
| 4.3. kunnen in een praktische toepassingssituatie op een gepaste kaart | 4.3. peuvent chercher et indiquer dans une situation d'application |
| en op de globe evenaar, de polen, de oceanen, de landen van de | pratique sur une carte appropriée et sur le globe l'équateur, les |
| Europese Unie en de werelddelen opzoeken en aanwijzen. | pôles, les océans, les pays de l'Union européenne et les continents. |
| 4.4. kunnen bij een oriëntatie in de werkelijkheid de windstreken (hoofd- en tussenrichtingen) bepalen aan de hand van de zonnestand of een kompas. 4.5. kunnen begrippen zoals wijk, gehucht, dorp, deelgemeente, fusiegemeente, stad, provincie, gemeenschap, land en continent in een juiste context gebruiken. 4.6. hebben een voorstelling van de kaart van Vlaanderen en van België zodat ze in een praktische toepassingssituatie de gemeenschappen, de provincies en de provinciehoofdplaatsen kunnen aanwijzen. Ruimtebeleving De leerlingen 4.7. kunnen aan de hand van een concreet voorbeeld het verschil tussen beleefde en absolute afstand illustreren. 4.8. kunnen suggesties geven voor het inrichten van hun eigen omgeving. Ruimtelijke ordening/bepaaldheid De leerlingen 4.9. kunnen in de realiteit op een gepaste kaart een landelijke, stedelijke, toeristische en industriële omgeving herkennen en van | 4.4. peuvent déterminer, lors d'une orientation dans la réalité, les points cardinaux (directions principales et intermédiaires) grâce à la position du soleil ou grâce à une boussole. 4.5. peuvent utiliser dans le contexte exact des notions telles que quartier, hameau, village, ancienne commune, commune fusionnée, ville, province, communauté, pays et continent. 4.6. peuvent se représenter la carte de la Flandre et de Belgique, de manière qu'ils puissent indiquer dans une situation d'application pratique les communautés, les provinces et les chefs-lieux des provinces. Expérience de l'espace Les élèves 4.7. peuvent illustrer, à l'aide d'un exemple concret, la différence entre distance vécue et distance absolue. 4.8. peuvent faire des suggestions pour aménager leur propre environnement. Aménagement de l'espace/Précision Les élèves 4.9. peuvent reconnaître et distinguer dans la réalité sur une carte appropriée des environnements rural, urbain, touristique et |
| elkaar onderscheiden. | industriel. |
| 4.10. kunnen hun eigen streek en twee andere streken in België | 4.10. peuvent situer leur propre région et deux autres régions de |
| situeren op een kaart en de relatie beschrijven tussen de omgeving en | Belgique sur une carte et décrire la relation entre l'environnement et |
| aspecten van het dagelijks leven van de mensen. | les aspects de la vie quotidienne des gens. |
| 4.11. kunnen aspecten van het dagelijks leven in een land van een | 4.11. peuvent comparer à leur propre vie des aspects de la vie |
| ander cultuurgebied vergelijken met het eigen leven. | quotidienne dans un pays d'une autre culture. |
| Algemene vaardigheden ruimte | Aptitudes générales : espace |
| De leerlingen | Les élèves |
| 4.12. kunnen in een landschap gericht waarnemen en ze kunnen op een | 4.12. peuvent observer, de façon ciblée, un paysage et ils peuvent |
| eenvoudige wijze onderzoeken waarom het er zo uitziet. | examiner de manière simple pourquoi il a cet aspect. |
| 4.13. kunnen een atlas raadplegen en kunnen enkele soorten kaarten | 4.13. peuvent consulter un atlas et utiliser quelques types de cartes |
| hanteren gebruik makend van de legende, windrichting en schaal. | en ayant recours à la légende, à la direction des vents et à l'échelle. |
| Verkeer en mobiliteit | Circulation et mobilité |
| De leerlingen | Les élèves |
| 4.14. kunnen de gevaarlijke verkeerssituaties in de ruimere | 4.14. peuvent localiser les situations de trafic dangereuses dans les |
| schoolomgeving lokaliseren. | environs de l'école (au sens large). |
| 4.15. beschikken over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en | 4.15. disposent d'une rapidité de réaction suffisante, d'un maintien |
| de leur équilibre et d'un sens de la coordination, et connaissent les | |
| gevoel voor coördinatie en ze kennen de verkeersregels voor fietsers | règles de circulation applicables aux cyclistes et aux piétons, afin |
| en voetgangers, om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen | de pouvoir se déplacer de manière autonome et en sécurité le long |
| langs een voor hen vertrouwde route. | d'une route qui leur est familière. |
| 4.16.* tonen zich in hun gedrag bereid rekening te houden met andere | 4.16.* se montrent dans leur comportement prêts à tenir compte |
| weggebruikers. | d'autres usagers de la route. |
| 4.17. kennen de belangrijkste gevolgen van het groeiende autogebruik | 4.17. connaissent les conséquences principales de l'utilisation |
| en kunnen de voor- en | croissante de voitures et peuvent comparer les avantages et |
| désavantages d'alternatives possibles. | |
| 4.18. kunnen een eenvoudige route uitstippelen met het openbaar | 4.18. peuvent planifier un itinéraire simple en transports en commun. |
| vervoer. 5. Brongebruik | 5. Utilisation des sources d'information |
| 5.1. De leerlingen kunnen op hun niveau verschillende | 5.1. Les élèves peuvent consulter à leur niveau différentes sources |
| informatiebronnen raadplegen. | d'information. |
| Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering | Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 juin 2015 |
| van 5 juni 2015 tot wijziging van artikel 2 en van de bijlage het | modifiant l'article 2 et l'annexe de l'arrêté du Gouvernement flamand |
| besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997 tot bepaling van de | du 27 mai 1997 définissant les objectifs de développement et les |
| ontwikkelingsdoelen en de eindtermen van het gewoon basisonderwijs. | objectifs finaux de l'enseignement fondamental ordinaire. |
| Brussel, 5 juni 2015. | Bruxelles, le 5 juin 2015. |
| De minister-president van de Vlaamse Regering, | Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, |
| G. BOURGEOIS | G. BOURGEOIS |
| De Vlaamse minister van Onderwijs, | La Ministre flamande de l'Enseignement, |
| H. CREVITS | H CREVITS |