Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Bericht van --
← Terug naar "Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 november 2000 in zake M.-A. Baguet tegen H. Graulich, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 de « Schendt artikel 2276bis van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, a) d(...)"
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 november 2000 in zake M.-A. Baguet tegen H. Graulich, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 de « Schendt artikel 2276bis van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, a) d(...) Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par jugement du 24 novembre 2000 en cause de M.-A. Baguet contre H. Graulich, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 8 décemb « L'article 2276bis du Code civil viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution a) en ce q(...)
ARBITRAGEHOF COUR D'ARBITRAGE
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 november 2000 in zake M.-A. Baguet tegen H. Graulich, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 2000, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2276bis van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, a) doordat het, gelezen in samenhang met artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, een onderscheid instelt, dat niet redelijk verantwoord is, wat de verjaringstermijnen betreft, naargelang een vordering tot schadevergoeding steunt op een contractuele aansprakelijkheid of op een extracontractuele aansprakelijkheid, onderscheid waarvan de gevolgen niet evenredig zijn ten opzichte van het nagestreefde doel; b) doordat het, gelezen in samenhang met artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, een onderscheid instelt, dat niet redelijk verantwoord is, tussen, enerzijds, de houders van een vordering tot schadevergoeding gegrond op een contractuele aansprakelijkheid die voor het instellen van hun vordering beschikken over een termijn van 10 jaar te rekenen vanaf het schadeverwekkende feit en, anderzijds, de houders van een vordering tot schadevergoeding gegrond op een contractuele aansprakelijkheid tegenover hun advocaat, die beschikken over een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf een moment dat aan de willekeur van elk van de partijen kan worden overgelaten, namelijk de beëindiging van de taak van de advocaat, en te dien einde op de voormelde onevenredige maatregel een beroep doet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2091 van de rol van het Hof. De griffier, Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par jugement du 24 novembre 2000 en cause de M.-A. Baguet contre H. Graulich, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 8 décembre 2000, le Tribunal de première instance de Bruxelles a posé la question préjudicielle suivante : « L'article 2276bis du Code civil viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution a) en ce que, combiné avec l'article 2262bis du Code civil, il crée une distinction qui n'est pas raisonnablement justifiée dans les délais de prescription selon qu'une demande en dommages et intérêts est fondée sur une responsabilité contractuelle ou sur une responsabilité extracontractuelle, distinction dont les effets sont disproportionnés par rapport à l'objectif poursuivi; b) en ce que, combiné avec l'article 2262bis du Code civil, il crée une distinction qui n'est pas raisonnablement justifiée entre, d'une part, les titulaires d'une action en dommages et intérêts fondée sur une responsabilité contractuelle, qui possèdent un délai de dix ans à dater du fait générateur du dommage pour intenter leur action et, d'autre part, les titulaires d'une action en dommages et intérêts fondée sur une responsabilité contractuelle à l'encontre de leur avocat, qui possèdent un délai de cinq ans à dater d'un moment susceptible d'être laissé à l'arbitraire de chacune des parties, à savoir l'achèvement de la mission de l'avocat, et recourt à cet effet à la mesure disproportionnée susmentionnée ? » Cette affaire est inscrite sous le numéro 2091 du rôle de la Cour. Le greffier,
L. Potoms. L. Potoms.
^