| Uittreksel uit arrest nr. 157/2010 van 22 december 2010 Rolnummer 4881 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Luik. | Extrait de l'arrêt n° 157/2010 du 22 décembre 2010 Numéro du rôle : 4881 En cause : la question préjudicielle relative à l'article 26 de la loi du 10 mars 1925 sur les distributions d'énergie électrique, posée par le Tribunal de commerce de La Cour constitutionnelle, composée du président émérite M. Melchior, conformément à l'article 6(...) |
|---|---|
| GRONDWETTELIJK HOF | COUR CONSTITUTIONNELLE |
| Uittreksel uit arrest nr. 157/2010 van 22 december 2010 | Extrait de l'arrêt n° 157/2010 du 22 décembre 2010 |
| Rolnummer 4881 | Numéro du rôle : 4881 |
| In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van | En cause : la question préjudicielle relative à l'article 26 de la loi |
| 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening, gesteld door de | du 10 mars 1925 sur les distributions d'énergie électrique, posée par |
| Rechtbank van Koophandel te Luik. | le Tribunal de commerce de Liège. |
| Het Grondwettelijk Hof, | La Cour constitutionnelle, |
| samengesteld uit emeritus voorzitter M. Melchior, overeenkomstig | composée du président émérite M. Melchior, conformément à l'article |
| artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | 60bis de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour |
| Grondwettelijk Hof, en voorzitter M. Bossuyt, en de rechters A. Alen, | constitutionnelle, et du président M. Bossuyt, et des juges A. Alen, |
| J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, | J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels et T. Merckx-Van Goey, |
| bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van | assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président |
| emeritus voorzitter M. Melchior, | émérite M. Melchior, |
| wijst na beraad het volgende arrest : | après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : |
| I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Objet de la question préjudicielle et procédure |
| Bij vonnis van 19 februari 2010 in zake de nv « Straps » tegen de nv « | Par jugement du 19 février 2010 en cause de la SA « Straps » contre la |
| C.P.T.E. » en de nv « Elia Asset », en in zake de nv « Elia Asset » | SA « C.P.T.E. » et la SA « Elia Asset », et en cause de la SA « Elia |
| tegen de nv « Straps », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof | Asset » contre la SA « Straps », dont l'expédition est parvenue au |
| is ingekomen op 25 februari 2010, heeft de Rechtbank van Koophandel te | greffe de la Cour le 25 février 2010, le Tribunal de commerce de Liège |
| Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : | a posé la question préjudicielle suivante : |
| « Is artikel 26 van de wet van 10 maart 1925 op de | « L'article 26 de la loi du 10 mars 1925 sur les distributions |
| electriciteitsvoorziening, doordat het, in het kader van een | d'énergie électrique faisant bénéficier dans le cadre d'une action |
| burgerlijke rechtsvordering, de daders van een of meer bij | civile de la courte prescription d'un an les auteurs d'une ou |
| proces-verbaal vastgestelde overtredingen van de wet die | plusieurs violations de la loi constatées par procès-verbal, |
| strafrechtelijke misdrijven vormen, de korte verjaringstermijn van één | constitutives d'infractions pénales alors que les auteurs d'une ou |
| jaar laat genieten, terwijl de daders van een of meer overtredingen | plusieurs violations de la même loi non constatées par procès-verbal, |
| van dezelfde wet die niet bij proces-verbaal zijn vastgesteld en die | non constitutives d'infractions pénales sont soumis à une prescription |
| geen strafrechtelijke misdrijven vormen, aan een langere | |
| verjaringstermijn zijn onderworpen, niet strijdig met de artikelen 10 | plus longue, n'est-il pas contraire aux articles 10 et 11 de la |
| en 11 van de Grondwet in die zin dat de daders van een of meer | Constitution au sens où les auteurs d'une ou plusieurs violations de |
| overtredingen van de wet van 10 maart 1925, die niet strijdig worden | la loi du 10 mars 1925 considérée comme non contraire à l'ordre public |
| geacht met de openbare orde, zich ten aanzien van hun schuldeisers in | se trouvent, vis-à-vis de leurs créanciers, dans une situation moins |
| een minder gunstige situatie bevinden op het vlak van verjaring dan | favorable sur le plan de la prescription que ceux qui commettent une |
| diegenen die een bij proces-verbaal vastgestelde overtreding begaan die strafrechtelijk wordt gestraft ? ». | infraction constatée par procès-verbal, sanctionnée pénalement ? ». |
| (...) | (...) |
| III. In rechte | III. En droit |
| (...) | (...) |
| B.1. Artikel 26 van de wet van 10 maart 1925 op de | B.1. L'article 26 de la loi du 10 mars 1925 sur les distributions |
| electriciteitsvoorziening bepaalt : | d'énergie électrique dispose : |
| « De openbare rechtsvordering en de burgerlijke rechtsvordering wegens | « L'action publique et l'action civile résultant d'une infraction aux |
| overtreding van hoogerstaande bepalingen dezer wet of van de ter | dispositions ci-dessus de la présente loi, ou aux règlements arrêtés |
| uitvoering daarvan genomen verordeningen, verjaren na één jaar vanaf | en exécution de celle-ci, se prescrivent par une année révolue à |
| den datum van het proces-verbaal dat de overtreding vaststelt ». | partir de la date du procès-verbal constatant l'infraction ». |
| B.2.1. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over het | B.2.1. Le juge a quo interroge la Cour sur la différence de traitement |
| verschil in behandeling dat uit dat artikel voortvloeit tussen, | |
| enerzijds, de verjaringstermijn waaraan de vordering tot vergoeding | qui découle de cet article entre le délai de prescription auquel est |
| van de schade, veroorzaakt door een overtreding van de bepalingen van | soumise l'action en réparation du préjudice causé par un manquement |
| de wet van 10 maart 1925 die een misdrijf vormt, is onderworpen en, | aux dispositions de la loi du 10 mars 1925 constitutif d'infraction, |
| anderzijds, de verjaringstermijn waaraan de vordering tot vergoeding | d'une part, et le délai de prescription auquel est soumise l'action en |
| van de schade, veroorzaakt door een overtreding van de bepalingen van | réparation du préjudice causé par un manquement aux dispositions de la |
| dezelfde wet die evenwel geen misdrijf vormt, is onderworpen. In het | même loi, mais qui n'est pas constitutif d'une infraction, d'autre |
| laatste geval wordt de verjaringstermijn, krachtens artikel 2262bis, § | part. Dans le dernier cas, le délai de prescription est, en principe, |
| 2, van het Burgerlijk Wetboek, in beginsel vastgesteld op vijf jaar | fixé, en vertu de l'article 2262bis, § 2, du Code civil, à cinq ans à |
| vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen | partir du jour qui suit celui où la personne lésée a eu connaissance |
| van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de | du dommage ou de son aggravation et de l'identité de la personne |
| daarvoor aansprakelijke persoon. | responsable. |
| B.2.2. Te dezen wordt de geïntimeerde op hoofdberoep voor de | B.2.2. En l'espèce, il est reproché à la partie intimée à titre |
| verwijzende rechter verweten dat zij heeft geweigerd om een | principal devant le juge a quo d'avoir refusé d'enlever un pylône |
| elektriciteitsmast weg te nemen die zij had geïnstalleerd op een | électrique, qu'elle avait installé sur un terrain ne lui appartenant |
| terrein dat haar niet toebehoort, zonder de toestemming van de | pas, sans l'autorisation du propriétaire du terrain, alors même que ce |
| eigenaar van het terrein, ook al had die laatste besloten om op die | dernier avait décidé de bâtir à cet endroit. La partie appelante à |
| plaats te bouwen. De appellante op hoofdberoep is van mening dat het | titre principal estime qu'il s'agit d'une faute au sens de l'article |
| een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek | 1382 du Code civil. |
| betreft. De artikelen 15 en 16 van de voormelde wet van 10 maart 1925 bepalen : | Les articles 15 et 16 de la loi du 10 mars 1925 précitée disposent : |
| « Art. 15.De regeering, na onderzoek en bij beredeneerd koninklijk besluit, mag verklaren dat het van algemeen nut is electrische lijnen aan te leggen boven of onder private onbebouwde gronden, die niet door muren of dergelijke omheiningen zijn afgesloten. Door deze verklaring bekomt de belanghebbende onderneming het recht bedoelde lijnen aan te leggen boven of onder deze gronden, voor het toezicht daarop te zorgen en de onderhouds- en herstellingswerken uit te voeren, dit alles onder de bij bedoeld besluit bepaalde voorwaarden. De regeering mag, onder dezelfde voorwaarden, den houder eener |
« Art. 15.Le gouvernement, après enquête et par arrêté royal motivé, pourra déclarer qu'il y a utilité publique à établir les lignes électriques sur ou sous des terrains privés non bâtis qui ne sont pas fermés de murs ou autres clôtures équivalentes. Cette déclaration confère à l'entreprise intéressée le droit d'installer ces lignes sur ou sous ces terrains, d'en assurer la surveillance et de procéder aux travaux d'entretien et de réfection, le tout aux conditions déterminées dans le dit arrêté. Le gouvernement pourra, dans les mêmes conditions, autoriser le titulaire d'une permission de voirie à faire usage des droits spécifiés à l'article 14. |
| wegenistoelating machtigen de bij artikel 14 bepaalde rechten uit te oefenen. Art. 16.Vooraleer de rechten krachtens de artikelen 14 en 15 verleend uit te oefenen, onderwerpt de belanghebbende onderneming het plan der plaats en de bijzonderheden van den aanleg der geleidingen aan de goedkeuring der overheid van wie de openbare weg afhangt. Deze overheid beslist binnen drie maand te rekenen van den datum waarop het plan werd ingezonden, en zij geeft de belanghebbende onderneming kennis van haar beslissing. Na dezen termijn kan de onderneming haar aanvraag zenden naar de regeering die beslist. De werken mogen slechts aanvangen na rechtstreeksche kennisgeving aan de belanghebbende eigenaars en huurders. De uitvoering der werken heeft geen onteigening voor gevolg. Het plaatsen van draagijzers op muren of gevels kan den eigenaar niet hinderen in zijn recht van afbreken, herstellen of ophoogen. De ondergrondsche lijnen en de steunen geplaatst in een open onbebouwden grond dienen, op verzoek van den eigenaar, te worden weggenomen, indien deze zijn recht van omheinen of bouwen uitoefent; de kosten van het wegnemen dezer lijnen en steunen vallen ten laste van wie hen heeft aangebracht. Maar de eigenaar dient ten minste zes maand vóór het aanvangen der afbraak-, herstellings-, ophoogings-, omheinings- en bouwwerken, het betrokken bestuur, den houder van een bedrijfs- of van een wegenistoelating te verwittigen ». B.3.1. Het Hof merkt op dat « de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening wordt opgeheven wat betreft de gewestelijke |
Art. 16.Avant d'user des droits conférés par les articles 14 et 15, l'entreprise intéressée devra soumettre à l'approbation de l'autorité dont relève la voie publique, le tracé de l'emplacement et des détails d'installation des conducteurs. Cette autorité devra statuer dans les trois mois de la date d'envoi du tracé et donner notification de sa décision à cette entreprise. Passé ce délai, celle-ci sera admise à adresser sa demande au gouvernement, qui statuera. Les travaux ne pourront être commencés qu'après une notification directe aux propriétaires et locataires intéressés. L'exécution de ces travaux n'entraîne aucune dépossession. La pose d'appuis sur les murs ou façades ne peut faire obstacle au droit du propriétaire de démolir, réparer ou surélever. Les lignes souterraines et supports établis dans un terrain ouvert et non bâti devront être enlevés à la demande du propriétaire, si celui-ci use de son droit de se clore ou de bâtir; les frais de l'enlèvement de ces lignes et supports seront à charge de celui qui les aura établis. Mais le propriétaire devra, six mois au moins avant d'entreprendre les travaux de démolition, réparation, surélévation, clôture ou construction, prévenir par écrit l'administration, le concessionnaire ou le titulaire de permission de voirie intéressé ». |
| bevoegdheden » krachtens artikel 62 van het decreet van het Waalse | B.3.1. La Cour relève qu'en vertu de l'article 62 du décret de la |
| Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. Het staat in de regel echter niet aan het Hof te bepalen welke normen van toepassing zijn op het geschil voor de verwijzende rechter. Enkel bij een kennelijke vergissing dienaangaande kan het Hof beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft. Te dezen beschikt het Hof niet over de noodzakelijke inlichtingen om vast te stellen dat de in het geding zijnde wet niet van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil. B.3.2. Volgens de Ministerraad zou de prejudiciële vraag niet dienstig zijn voor de oplossing van het voor de verwijzende rechter hangende geschil aangezien te dezen geen enkel strafrechtelijk misdrijf zou zijn gepleegd. Het staat in de regel aan het verwijzende rechtscollege te oordelen of het antwoord op de prejudiciële vraag dienstig is voor de oplossing van het geschil dat het moet beslechten. Enkel wanneer dat klaarblijkelijk niet het geval is, kan het Hof beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, kan het antwoord op de prejudiciële vraag dienstig zijn om het geschil te beslechten dat bij het verwijzende rechtscollege aanhangig is gemaakt. Het volstaat immers vast te stellen dat dat rechtscollege in de verwijzingsbeslissing heeft gepreciseerd dat het zich vooralsnog niet uitsprak over het strafbare karakter van de feiten die de geïntimeerde op hoofdberoep werden verweten. B.4.1. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het al dan niet strafbaar stellen door de wet van de schadeverwekkende gedraging. Door de verjaringstermijn van de vordering tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit een fout die een strafrechtelijk misdrijf vormt, op één jaar vast te stellen en door hem te doen ingaan vanaf het opstellen van het proces-verbaal waarbij de overtreding wordt vastgesteld, maakt de wetgever het niet onmogelijk dat de burgerlijke rechtsvordering die uit de overtreding voortvloeit, verjaart na het | Région wallonne du 12 avril 2001 relatif à l'organisation du marché régional de l'électricité, « la loi du 10 mars 1925 sur les distributions d'énergie électrique est abrogée pour ce qui concerne les compétences régionales ». En règle, il n'appartient toutefois pas à la Cour de déterminer les normes applicables au litige devant le juge a quo. Ce n'est qu'en cas d'erreur manifeste à ce sujet que la Cour peut décider que la question n'appelle pas de réponse. En l'espèce, la Cour ne dispose pas des informations nécessaires pour établir que la loi en cause ne s'applique manifestement pas au litige pendant devant le juge a quo. B.3.2. Selon le Conseil des ministres, la question préjudicielle ne serait pas utile à la solution du litige pendant devant le juge a quo dès lors qu'aucune infraction pénale n'aurait été commise en l'espèce. Il appartient en règle à la juridiction a quo d'apprécier si la réponse à la question préjudicielle est utile à la solution du litige qu'elle doit trancher. Ce n'est que lorsque ce n'est manifestement pas le cas que la Cour peut décider que la question n'appelle pas de réponse. Contrairement à ce que soutient le Conseil des ministres, la réponse à la question préjudicielle peut présenter une utilité pour trancher le litige dont la juridiction a quo est saisie. Il suffit en effet de constater que celle-ci a précisé, dans la décision de renvoi, qu'elle ne se prononçait pas, pour l'heure, sur le caractère infractionnel des faits reprochés à la partie intimée à titre principal. B.4.1. La différence de traitement en cause repose sur un critère objectif, à savoir le caractère pénalement punissable ou non du comportement dommageable. En fixant à un an le délai de prescription de l'action en réparation du dommage résultant d'une faute constitutive d'une infraction pénale et en le faisant débuter à dater de la rédaction du procès-verbal constatant l'infraction, le législateur ne rend pas impossible que l'action civile découlant de l'infraction soit prescrite à l'échéance |
| verstrijken van een termijn die korter is dan die welke het | d'un délai inférieur à celui dont bénéficie la victime d'une faute - |
| slachtoffer van een fout - die met name voortvloeit uit de overtreding | résultant, notamment, de la violation d'une disposition de la loi en |
| van een bepaling van de in het geding zijnde wet die geen misdrijf | cause non constitutive d'une infraction - en vertu de l'article |
| vormt - krachtens artikel 2262bis, § 2, van het Burgerlijk Wetboek | 2262bis, § 2, du Code civil. |
| geniet. B.4.2. Daaruit volgt dat de in het geding zijnde bepaling tot gevolg | B.4.2. Il s'ensuit que la disposition en cause peut avoir pour |
| kan hebben dat de situatie van een persoon die wegens een fout schade | conséquence que la situation d'une personne ayant subi un dommage |
| heeft geleden, aanzienlijk ongunstiger is wanneer die fout een | résultant d'une faute soit sensiblement plus défavorable lorsque cette |
| misdrijf vormt dan wanneer zij geen misdrijf vormt. Daaruit vloeit een | faute constitue une infraction que lorsqu'elle n'en constitue pas une. |
| ernstige beperking van de rechten van het slachtoffer voort, die niet | Il en résulte une grave limitation des droits de la victime, hors de |
| in verhouding staat tot de belangen die de wetgever heeft willen | proportion avec les intérêts que le législateur a pu vouloir protéger |
| beschermen door de verjaringstermijn van de strafvordering en van de | en fixant le délai de prescription de l'action publique et de l'action |
| burgerlijke rechtsvordering die uit de overtreding voortvloeit, op één | civile découlant de l'infraction à un an. |
| jaar vast te stellen. | |
| B.5. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord. | B.5. La question préjudicielle appelle une réponse positive. |
| Om die redenen, | Par ces motifs, |
| het Hof | la Cour |
| zegt voor recht : | dit pour droit : |
| Artikel 26 van de wet van 10 maart 1925 op de | L'article 26 de la loi du 10 mars 1925 sur les distributions d'énergie |
| electriciteitsvoorziening schendt de artikelen 10 en 11 van de | électrique viole les articles 10 et 11 de la Constitution. |
| Grondwet. Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig | Ainsi prononcé en langue française et en langue néerlandaise, |
| artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur |
| Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 22 december 2010. | la Cour constitutionnelle, à l'audience publique du 22 décembre 2010. |
| De griffier, | Le greffier, |
| P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
| De voorzitter, | Le président, |
| M. Melchior. | M. Melchior. |