← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 176/2005 van 30 november 2005 Rolnummer 3776 In zake :
de prejudiciële vraag betreffende artikel 36 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991
inzake hulpverlening aan de jeugd, gesteld door de Jeug Het Arbitragehof,
beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 176/2005 van 30 november 2005 Rolnummer 3776 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 36 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, gesteld door de Jeug Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...) | Extrait de l'arrêt n° 176/2005 du 30 novembre 2005 Numéro du rôle : 3776 En cause : la question préjudicielle concernant l'article 36 du décret de la Communauté française du 4 mars 1991 relatif à l'aide à la jeunesse, posée par le Tribunal La Cour d'arbitrage, chambre restreinte, composée du président M. Melchior et des juges-rapporte(...) |
---|---|
ARBITRAGEHOF | COUR D'ARBITRAGE |
Uittreksel uit arrest nr. 176/2005 van 30 november 2005 | Extrait de l'arrêt n° 176/2005 du 30 novembre 2005 |
Rolnummer 3776 | Numéro du rôle : 3776 |
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 36 van het decreet | En cause : la question préjudicielle concernant l'article 36 du décret |
van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de | de la Communauté française du 4 mars 1991 relatif à l'aide à la |
jeugd, gesteld door de Jeugdrechtbank te Luik. | jeunesse, posée par le Tribunal de la jeunesse de Liège. |
Het Arbitragehof, beperkte kamer, | La Cour d'arbitrage, chambre restreinte, |
samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers | composée du président M. Melchior et des juges-rapporteurs J. |
J. Spreutels en A. Alen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, | Spreutels et A. Alen, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, |
wijst na beraad het volgende arrest : | après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Objet de la question préjudicielle et procédure |
Bij vonnis van 20 september 2005 in zake K. Kosters tegen de directeur | Par jugement du 20 septembre 2005 en cause de K. Kosters contre le |
van de dienst gerechtelijke bescherming en S. Simal, waarvan de | directeur du service de protection judiciaire et S. Simal, dont |
expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 30 | l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 30 |
september 2005, heeft de Jeugdrechtbank te Luik het Hof gevraagd : | septembre 2005, le Tribunal de la jeunesse de Liège a demandé à la Cour de : |
« te preciseren of minderjarigen, zonder dat de artikelen 10 en 11 van | « préciser si des mineurs peuvent faire, sans violer les articles 10 |
de Grondwet worden geschonden, verschillend kunnen worden behandeld - | et 11 de la Constitution, l'objet d'un traitement différent - en |
naargelang zij al dan niet gehandicapt zijn - bij een aanvraag tot | |
individuele hulpverlening waarin het besluit van de Franse | fonction de leur situation de handicapé ou non - lors d'une demande |
Gemeenschapsregering van 30 juni 1998 ' tot vaststelling van de | d'aide individuelle prévue à l'A.G./F. du 30 juin 1998 fixant les |
limieten van de uitgaven bestemd voor individuele hulpverlening in | |
verband met de hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming ' | limites des dépenses exposées en vue de l'aide individuelle relative à |
voorziet, volgens hetwelk de hulpverlening die de Franse Gemeenschap | l'aide et à la protection de la jeunesse qui impose le caractère |
toekent aan de jongeren die onder de hulpverlening aan de jeugd | supplétif et complémentaire de l'aide octroyée par la Communauté |
vallen, ten opzichte van de door de O.C.M.W.'s toegekende | française aux jeunes relevant de l'aide à la jeunesse, par rapport à |
hulpverlening een aanvullend en complementair karakter moet hebben, | l'aide octroyée par les C.P.A.S., explicitement instauré dans |
dat in artikel 36 van het decreet van 4 maart 1991 inzake | l'article 36 du décret sur l'aide à la jeunesse du 4 mars 1991, et qui |
hulpverlening aan de jeugd uitdrukkelijk wordt ingevoerd, en volgens | impose aux mineurs handicapés placés en dehors de leur milieu familial |
hetwelk de gehandicapte minderjarigen die buiten hun familiaal milieu | d'introduire devant les juridictions compétentes des recours que les |
worden geplaatst, voor de bevoegde rechtscolleges beroepen moeten | |
instellen die de niet-gehandicapte minderjarigen die buiten hun | |
familiaal milieu worden geplaatst, niet moeten instellen, daar de | mineurs non handicapés placés en dehors de leur milieu familial ne |
hulpverlening van de Franse Gemeenschap stelselmatig wordt toegekend | doivent pas exercer puisque l'aide de la Communauté française est |
en bijgevolg sneller en gemakkelijker kan worden verkregen ». | systématique et donc bien plus rapide et facile à obtenir ». |
Op 13 oktober 2005 hebben de rechters-verslaggevers, met toepassing | Le 13 octobre 2005, les juges-rapporteurs ont informé le président, en |
van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 | application de l'article 71, alinéa 1er, de la loi spéciale du 6 |
op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij | |
ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in | janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, qu'ils pourraient être amenés à |
beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt | proposer à la Cour, siégeant en chambre restreinte, de rendre un arrêt |
vastgesteld dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet | constatant que la question préjudicielle est manifestement |
ontvankelijk is. | irrecevable. |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. En droit |
(...) | (...) |
B.1. Artikel 27, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | B.1. L'article 27, § 2, de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la |
Arbitragehof bepaalt dat de beslissing tot verwijzing de bepalingen | Cour d'arbitrage prévoit que la décision de renvoi indique les |
van de wet vermeldt die het onderwerp uitmaken van de prejudiciële | dispositions législatives qui font l'objet de la question |
vraag. Te dezen beoogt de vraag het voormelde besluit van de Franse | préjudicielle. En l'espèce, la question vise l'arrêté du Gouvernement |
Gemeenschapsregering van 30 juni 1998, dat niet onder de bevoegdheid | de la Communauté française du 30 juin 1998 précité, qui ne relève pas |
valt van het Hof, en artikel 36 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd dat, zoals in de vraag en de motivering van het verwijzingsvonnis wordt aangegeven, het aanvullende en bijkomende karakter verankert van de hulpverlening die wordt toegekend door de Franse Gemeenschap in vergelijking met de hulpverlening die wordt toegekend door het O.C.M.W. Paragraaf 6 ervan bepaalt immers : « Wanneer aan al de voorwaarden bedoeld in artikel 7, lid 1, van dit decreet voldaan is, kan de adviseur, nadat hij heeft vastgesteld dat geen andere dienst of particulier er op dat ogenblik in staat toe is een aangepaste hulp aan de jongere te verlenen, uitzonderlijk en voorlopig, zolang de stappen bedoeld in § 2 niet tot resultaten hebben geleid, aan de diensten voor hulpverlening aan de jeugd en aan de particulieren en diensten die hun medewerking verlenen voor de toepassing van dit decreet, opdracht geven de aangepaste hulp te verlenen gedurende de nodige periode ». Die bepaling heeft echter niets te maken met de beroepen waaromtrent de verwijzende rechter van mening is dat de minderjarigen op een verschillende wijze worden behandeld naargelang zij al dan niet gehandicapt zijn, aangezien het beroep tegen de beslissing van het O.C.M.W., volgens de verwijzende rechter, zich enkel in het eerste geval opdringt. B.2. De in de prejudiciële vraag beoogde bepalingen maken het niet mogelijk om het verschil in behandeling vast te stellen dat de verwijzende rechter aan het Hof voorlegt, in de veronderstelling dat dit verschil zou zijn gebaseerd op normen die het Hof vermag te toetsen. Daaruit volgt dat de prejudiciële vraag niet de vereiste elementen bevat opdat het Hof uitspraak kan doen. B.3. Bovendien zou het antwoord op een dergelijke prejudiciële vraag het contradictoire karakter van de rechtspleging voor het Hof in het gedrang brengen, nu de partijen die in voorkomend geval in de zaak voor het Hof wensen tussen te komen niet in de gelegenheid zouden worden gesteld om zulks op een doeltreffende wijze te doen. Dat geldt inzonderheid voor de partij die zou opkomen voor de verdediging van de in het geding zijnde bepalingen en alsdan geen dienstig verweer zou kunnen voeren. B.4. De prejudiciële vraag is klaarblijkelijk onontvankelijk. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, zegt voor recht : De prejudiciële vraag is klaarblijkelijk onontvankelijk. Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 november 2005. De griffier, P.-Y. Dutilleux. De voorzitter, | de la compétence de la Cour, et l'article 36 du décret du 4 mars 1991 relatif à l'aide à la jeunesse qui, comme l'indiquent la question et la motivation du jugement a quo, consacre le caractère supplétif et complémentaire de l'aide octroyée par la Communauté française par rapport à celle octroyée par le C.P.A.S. Son paragraphe 6 dispose en effet : « Lorsque les conditions définies à l'article 7, alinéa 1er, du présent décret sont réunies, le conseiller peut, après avoir constaté qu'aucun autre service ou particulier n'est en mesure à ce moment d'apporter au jeune une aide appropriée, exceptionnellement et provisoirement tant que les démarches prévues au § 2 n'ont pas abouti, confier aux services de l'aide à la jeunesse et aux particuliers et services qui concourent à l'application du présent décret le soin d'apporter l'aide appropriée durant le temps nécessaire ». Mais cette disposition est étrangère aux recours à propos desquels le juge a quo estime que les mineurs sont traités de manière différente, selon qu'ils sont handicapés ou non, le recours contre la décision du C.P.A.S. ne s'imposant, selon le juge a quo, que dans le premier cas. B.2. Les dispositions visées par la question préjudicielle ne permettent pas d'établir la différence de traitement que le juge a quo soumet à la Cour, à supposer que cette différence soit fondée sur des normes que la Cour est habilitée à contrôler. Il s'ensuit que la question préjudicielle ne contient pas les éléments nécessaires pour permettre à la Cour de statuer. B.3. En outre, répondre à une telle question préjudicielle compromettrait le caractère contradictoire de la procédure devant la Cour, dès lors que les parties qui, le cas échéant, souhaiteraient intervenir dans la cause devant la Cour, n'auraient pas la possibilité de le faire efficacement. Il en est particulièrement ainsi pour la partie qui interviendrait pour défendre les dispositions en cause, laquelle ne serait alors pas en mesure de fournir une défense utile. B.4. La question préjudicielle est manifestement irrecevable. Par ces motifs, la Cour, chambre restreinte, statuant à l'unanimité des voix, dit pour droit : La question préjudicielle est manifestement irrecevable. Ainsi prononcé en langue française et en langue néerlandaise, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 30 novembre 2005. Le greffier, P.-Y. Dutilleux. Le président, |
M. Melchior. | M. Melchior. |