← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 160/2001 van 19 december 2001 Rolnummer 2003 In zake : de
prejudiciële vraag betreffende de artikelen 61 en volgende van het Wetboek van Strafvordering, gesteld
door het Hof van Beroep te Luik. Het Arbitragehof, I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 2"
Uittreksel uit arrest nr. 160/2001 van 19 december 2001 Rolnummer 2003 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 61 en volgende van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik. Het Arbitragehof, I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 2 | Extrait de l'arrêt n° 160/2001 du 19 décembre 2001 Numéro du rôle : 2003 En cause : la question préjudicielle relative aux articles 61 et suivants du Code d'instruction criminelle, posée par la Cour d'appel de Liège. La Cour d'arbitrage, |
---|---|
ARBITRAGEHOF | COUR D'ARBITRAGE |
Uittreksel uit arrest nr. 160/2001 van 19 december 2001 | Extrait de l'arrêt n° 160/2001 du 19 décembre 2001 |
Rolnummer 2003 | Numéro du rôle : 2003 |
In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 61 en | En cause : la question préjudicielle relative aux articles 61 et |
volgende van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van | suivants du Code d'instruction criminelle, posée par la Cour d'appel |
Beroep te Luik. | de Liège. |
Het Arbitragehof, | La Cour d'arbitrage, |
samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. | composée des présidents M. Melchior et A. Arts, des juges L. François, |
François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. | P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. |
Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, en, overeenkomstig | Alen, J.-P. Snappe et J.-P. Moerman, et, conformément à l'article |
artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | 60bis de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, du |
Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier | président émérite H. Boel, assistée du greffier L. Potoms, présidée |
L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, | par le président M. Melchior, |
wijst na beraad het volgende arrest : | après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag | I. Objet de la question préjudicielle |
Bij arrest van 28 juni 2000 in zake het openbaar ministerie tegen | Par arrêt du 28 juin 2000 en cause du ministère public contre G.B., |
G.B., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is | |
ingekomen op 3 juli 2000, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende | dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 3 |
juillet 2000, la Cour d'appel de Liège a posé la question | |
prejudiciële vraag gesteld : | préjudicielle suivante : |
« Schenden de artikelen 61 en volgende van het Wetboek van | « Les articles 61 et suivants du Code d'instruction criminelle |
Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, in | violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, lus en |
samenhang gelezen met artikel 6, § 3, a, van het Verdrag tot | combinaison avec l'article 6, § 3, a, de la Convention de sauvegarde |
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, | des droits de l'homme et des libertés fondamentales, ils ne |
zij niet voorschrijven dat de onderzoeksrechter een verdachte verhoort | prescrivent pas l'interrogatoire, par le juge d'instruction, d'un |
ten aanzien van wie niet wordt overwogen een bevel tot aanhouding te | inculpé à l'égard duquel un mandat d'arrêt n'est point envisagé, alors |
verlenen, terwijl artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 20 juli | que l'article 16, § 2, alinéa 1er, de la loi du 20 juillet 1990 |
1990 betreffende de voorlopige hechtenis een dergelijk verhoor oplegt | relative à la détention préventive impose un tel interrogatoire avant |
alvorens een bevel tot aanhouding te verlenen, in het geval waarin de | la délivrance d'un mandat d'arrêt, dans le cas où l'inculpé n'est ni |
verdachte noch voortvluchtig is, noch zich verbergt, en terwijl | fugitif ni latitant et que l'article 22, alinéa 2, de la même loi |
artikel 22, tweede lid, van dezelfde wet, op verzoek van de verdachte | prescrit, à la requête de l'inculpé ou de son conseil, un |
of van zijn raadsman, een samenvattende ondervraging voorschrijft ? » | interrogatoire récapitulatif ? » |
(...) | (...) |
IV. In rechte | IV. En droit |
(...) | (...) |
B.1. De prejudiciële vraag wordt geherformuleerd als volgt : | B.1. La question préjudicielle est reformulée comme suit : |
« Schenden de artikelen 61 en volgende van het Wetboek van | « Les articles 61 et suivants du Code d'instruction criminelle |
Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang | violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution, lus en |
gelezen met artikel 6.3, a, van het Europees Verdrag voor de Rechten | combinaison avec l'article 6.3, a, de la Convention européenne des |
van de Mens, in zoverre zij niet voorschrijven dat de | droits de l'homme, en ce qu'ils ne prescrivent pas l'interrogatoire, |
onderzoeksrechter een inverdenkinggestelde verhoort ten aanzien van | par le juge d'instruction, d'un inculpé à l'égard duquel un mandat |
wie niet wordt overwogen een bevel tot aanhouding te verlenen, terwijl | d'arrêt n'est point envisagé, alors que l'article 16, § 2, alinéa 1er, |
artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende | de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive impose |
de voorlopige hechtenis een dergelijk verhoor oplegt alvorens een | un tel interrogatoire avant la délivrance d'un mandat d'arrêt, dans le |
bevel tot aanhouding te verlenen, in het geval waarin de verdachte | |
noch voortvluchtig is, noch zich verbergt, en terwijl artikel 22, | cas où l'inculpé n'est ni fugitif ni latitant et que l'article 22, |
tweede lid, van dezelfde wet een samenvattende ondervraging, op | alinéa 2, de la même loi prescrit, à la requête de l'inculpé ou de son |
verzoek van de verdachte of van zijn raadsman, voorschrijft ? » | conseil, un interrogatoire récapitulatif ? » |
B.2.1. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de prejudiciële vraag | B.2.1. Il ressort de la décision a quo que la question préjudicielle |
betrekking heeft op artikel 61bis van het Wetboek van Strafvordering, | porte sur l'article 61bis du Code d'instruction criminelle, inséré par |
ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998. Dat artikel luidt : | la loi du 12 mars 1998. Cette disposition énonce : |
« Art. 61bis.De onderzoeksrechter gaat over tot de |
« Art. 61bis.Le juge d'instruction procède à l'inculpation de toute |
inverdenkingstelling van elke persoon tegen wie ernstige aanwijzingen | personne contre laquelle existent des indices sérieux de culpabilité. |
van schuld bestaan. Deze inverdenkingstelling vindt plaats ter | Cette inculpation est faite lors d'un interrogatoire ou par |
gelegenheid van een verhoor of door kennisgeving aan de betrokkene. | notification à l'intéressé. |
Dezelfde rechten als de inverdenkinggestelde geniet eenieder tegen wie | Bénéficie des mêmes droits que l'inculpé toute personne à l'égard de |
de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk | laquelle l'action publique est engagée dans le cadre de l'instruction. |
onderzoek. » | » |
B.2.2. De artikelen 16, § 2, eerste lid, en 22, tweede lid, van de wet | B.2.2. Les articles 16, § 2, alinéa 1er, et 22, alinéa 2, de la loi du |
van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, vermeld in de | 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, mentionnés dans la |
prejudiciële vraag, luiden : | question préjudicielle, énoncent : |
« Art. 16.[...] |
« Art. 16.[...] |
§ 2. Tenzij de verdachte voortvluchtig is of zich verbergt, moet de | § 2. Sauf si l'inculpé est fugitif ou latitant, le juge d'instruction |
onderzoeksrechter alvorens een bevel tot aanhouding te verlenen, de | doit, avant de décerner un mandat d'arrêt, interroger l'inculpé sur |
verdachte ondervragen over de hem ten laste gelegde feiten en zijn opmerkingen horen. » | les faits mis à sa charge et entendre ses observations. » |
« Art. 22.[...] |
« Art. 22.[...] |
Op verzoek van de verdachte of van zijn raadsman roept de | Sur requête de l'inculpé ou de son conseil, le juge d'instruction |
onderzoeksrechter, binnen tien dagen die aan elke verschijning voor de | convoque l'inculpé dans les dix jours qui précèdent chaque comparution |
raadkamer of voor de kamer van inbeschuldigingstelling die | en chambre du conseil ou en chambre des mises en accusation statuant |
overeenkomstig artikel 31, § 4, uitspraak doet na verwijzing | sur renvoi conformément à l'article 31, § 4, pour un interrogatoire |
voorafgaan, de verdachte op voor een samenvattende ondervraging; de | récapitulatif; le greffier notifie immédiatement et par écrit ou par |
griffier brengt de oproeping, schriftelijk of per faxpost, | télécopieur la convocation au conseil de l'inculpé et au procureur du |
onmiddellijk ter kennis van de raadsman van de verdachte en van de | |
procureur des Konings, die deze ondervraging kunnen bijwonen. » | Roi, lesquels peuvent assister à cet interrogatoire. » |
B.3. In de overwegingen van het verwijzingsarrest wordt aangegeven dat | B.3. Dans les attendus de l'arrêt a quo, il est indiqué que « le |
« de beklaagde een schending ziet van het gelijkheidsbeginsel vervat | prévenu voit une violation du principe d'égalité inscrit dans les |
in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de omstandigheid dat de ondervraging van een verdachte is voorgeschreven op straffe van nietigheid wanneer een afgifte van een bevel tot aanhouding is beoogd, terwijl het niet als verplicht wordt beschouwd in het tegengestelde geval » (dit wil zeggen in geval van inverdenkingstelling). In tegenstelling tot wat de Ministerraad betoogt, vloeit het in het geding zijnde verschil in behandeling niet voort uit het feit dat te dezen, de inverdenkinggestelde voor de verwijzende rechter zich ervan zou hebben onthouden rechtsmiddelen aan te wenden waartoe hij toegang zou hebben. Zij vloeit rechtstreeks voort uit het feit dat artikel 61bis weliswaar bepaalt dat een verhoor kan plaatshebben vooraleer de beslissing tot inverdenkingstelling wordt genomen, doch niet vereist dat een verhoor voorafgaat aan de inverdenkingstelling. B.4. De inverdenkingstelling is een handeling van de onderzoeksrechter waarbij een persoon op de hoogte wordt gebracht van de feiten die hem worden verweten en van de kwalificatie ervan in dat stadium van de procedure. In tegenstelling tot het bevel tot aanhouding heeft zij niet tot gevolg dat afbreuk wordt gedaan aan zijn vrijheid van beweging. Zij ligt zelfs aan de oorsprong van bepaalde rechten, zoals het recht om het dossier te raadplegen of om onderzoekingen te vorderen. Zij kan echter, wanneer zij ruchtbaarheid krijgt, iemands reputatie schaden, ondanks het beginsel van het vermoeden van onschuld. Voor diegene die in verdenking dreigt te worden gesteld, zou een waarborg die erin bestaat dat de inverdenkingstelling verplicht dient te worden voorafgegaan door een verhoor, in bepaalde gevallen weliswaar ontegenzeggelijk een voordeel vormen. Maar welke ook de pertinentie van de kritiek op de in het geding zijnde bepaling op zich moge zijn, de belangen die op het spel staan bij een inverdenkingstelling of een aanhouding zijn van een dermate verschillende aard dat er geen aanleiding is om die bepaling als discriminerend te beoordelen op de enkele basis van een vergelijking van de voorwaarden van de inverdenkingstelling en de voorwaarden van het verlenen van een bevel tot aanhouding. B.5. Zoals de prejudiciële vraag is geformuleerd, wordt het Hof tevens verzocht over te gaan tot een toetsing aan de artikelen 10 en 11 van | articles 10 et 11 de la Constitution, dans la circonstance que l'interrogatoire d'un inculpé est prescrit à peine de nullité lorsqu'est envisagée la délivrance d'un mandat d'arrêt, tandis qu'il n'est point considéré comme obligatoire dans le cas contraire » (c'est-à-dire en cas d'inculpation). Contrairement à ce que soutient le Conseil des ministres, la différence de traitement en cause ne résulte pas de ce qu'en l'espèce, l'inculpé devant le juge a quo se serait abstenu d'exercer des voies de droit qui lui seraient ouvertes. Elle résulte directement de ce que l'article 61bis, tout en prévoyant qu'un interrogatoire puisse avoir lieu avant que soit prise la décision d'inculper, n'exige pas d'interrogatoire préalable à l'inculpation. B.4. L'inculpation est un acte du juge d'instruction par lequel une personne est informée des faits qui lui sont reprochés et de leur qualification à ce stade de la procédure. Contrairement au mandat d'arrêt, elle n'a pas pour effet de porter atteinte à la liberté d'aller et venir. Elle est même source de certains droits, tels celui de consulter le dossier ou de demander des investigations. Elle peut toutefois, lorsqu'elle est ébruitée, faire tort à une réputation, en dépit du principe de la présomption d'innocence. Certes, l'avantage serait dans certains cas indéniable, pour celui qui risque d'être inculpé, d'une garantie consistant dans l'obligation de procéder à un interrogatoire préalable à l'inculpation. Mais quelle que soit la pertinence des critiques dont la disposition en cause fait l'objet en soi, les intérêts en jeu lors d'une inculpation ou d'une arrestation sont d'une nature si différente qu'il n'y a pas lieu de juger cette disposition discriminatoire sur la seule base d'une comparaison entre les conditions de l'inculpation et celles de la délivrance du mandat d'arrêt. B.5. Telle qu'elle est formulée, la question préjudicielle invite également la Cour à exercer un contrôle au regard des articles 10 et |
de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6.3, a, van het Europees | 11 de la Constitution, combinés avec l'article 6.3, a, de la |
Verdrag voor de Rechten van de Mens. | Convention européenne des droits de l'homme. |
De gezamenlijke lezing van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en de | La lecture combinée des articles 10 et 11 et de la disposition |
voormelde verdragsrechtelijke bepaling leidt te dezen niet tot een | conventionnelle précitée ne conduit pas, en l'espèce, à une autre |
andere conclusie. | conclusion. |
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. | B.6. La question préjudicielle appelle une réponse négative. |
Om die redenen, | Par ces motifs, |
het Hof | la Cour |
zegt voor recht : | dit pour droit : |
Artikel 61bis van het Wetboek van Strafvordering schendt de artikelen | L'article 61bis du Code d'instruction criminelle ne viole pas les |
10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het, al dan niet in | articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, lu isolément ou en |
samenhang gelezen met artikel 6.3, a, van het Europees Verdrag voor de | combinaison avec l'article 6.3, a, de la Convention européenne des |
Rechten van de Mens, niet de ondervraging door de onderzoeksrechter | droits de l'homme, il n'impose pas l'interrogatoire, par le juge |
oplegt van een inverdenkinggestelde ten aanzien van wie niet is | d'instruction, d'un inculpé à l'égard duquel un mandat d'arrêt n'est |
overwogen een bevel tot aanhouding te verlenen. | pas envisagé. |
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig | Ainsi prononcé en langue française et en langue néerlandaise, |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur |
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 december 2001. | la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 19 décembre 2001. |
De griffier, De voorzitter, | Le greffier, Le président, |
L. Potoms. M. Melchior. | L. Potoms. M. Melchior. |