← Terug naar "Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij
arrest nr. 89.834 van 27 september 2000 in zake A. Ceressia tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie
ter griffie van het Arbitragehof is « Moet er niet van uitgegaan worden dat de wet van 15 december
1970, waarbij de Kamer van ambachten(...)"
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 89.834 van 27 september 2000 in zake A. Ceressia tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is « Moet er niet van uitgegaan worden dat de wet van 15 december 1970, waarbij de Kamer van ambachten(...) | Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage Par arrêt n° 89.834 du 27 septembre 2000 en cause de A. Ceressia contre l'Etat belge, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le « Dans la mesure où l'exercice d'une activité professionnelle constitue un droit civil et dans la m(...) |
---|---|
ARBITRAGEHOF | COUR D'ARBITRAGE |
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 | Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 |
januari 1989 op het Arbitragehof | sur la Cour d'arbitrage |
Bij arrest nr. 89.834 van 27 september 2000 in zake A. Ceressia tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 oktober 2000, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Moet er niet van uitgegaan worden dat de wet van 15 december 1970, waarbij de Kamer van ambachten en neringen en de Vestigingsraad van het Ministerie van Middenstand worden opgericht en waarbij die overheidsinstanties de bevoegdheid wordt verleend om de toegang tot bepaalde beroepen te beperken, een zware discriminatie inhoudt in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Belgische Grondwet en moet er bovendien niet van uitgegaan worden dat die discriminatie, in zoverre ze elke vorm van gerechtelijke bescherming wegneemt, volledig buitensporig is en niet in verhouding staat tot het nagestreefde doel, voorzover de uitoefening van een beroepswerkzaamheid een burgerlijk recht is en voorzover de vrije keuze van beroepsarbeid gewaarborgd wordt bij artikel 23 van de Belgische Grondwet en bij artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische en sociale rechten, en voorzover artikel 144 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alleen de hoven en rechtbanken bevoegd zijn om uitspraak te doen over geschillen over burgerlijke rechten, alsook voorzover blijkt dat de aantasting van de vrijheid om een beroepswerkzaamheid uit te oefenen een schending van artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens kan zijn ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2059 van de rol van het Hof. De griffier, | Par arrêt n° 89.834 du 27 septembre 2000 en cause de A. Ceressia contre l'Etat belge, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 17 octobre 2000, le Conseil d'Etat a posé la question préjudicielle suivante : « Dans la mesure où l'exercice d'une activité professionnelle constitue un droit civil et dans la mesure où le libre choix d'une activité professionnelle est garanti par l'article 23 de la Constitution belge et l'article 6 du Pacte international relatif aux droits économiques et sociaux, et dans la mesure où la Constitution belge, en son article 144, prévoit que seuls les cours et tribunaux sont compétents pour statuer sur des droits civils, dans la mesure également où il apparaît que l'atteinte à la liberté d'exercer une activité professionnelle peut constituer une violation de l'article 1er du Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de l'Homme, ne doit-on pas considérer que la loi du 15 décembre 1970, qui crée la Chambre des métiers et négoces et le Conseil d'établissement du ministère des Classes moyennes et autorise ces autorités à limiter l'accès à certaines professions, constitue une discrimination grave au regard des articles 10 et 11 de la Constitution belge et ne doit-on pas également considérer que cette discrimination, en tant qu'elle supprime toute protection judiciaire, est totalement disproportionnée et sans rapport avec l'objectif poursuivi ? » Cette affaire est inscrite sous le numéro 2059 du rôle de la Cour. Le greffier, |
L. Potoms. | L. Potoms. |