Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 04 mei 2005

Toewijzingsplan 2005-2007 van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. - Herziening September 2004 0. INLEIDING : EVOLUTIE VAN DE BROEIKASGASEMISSIES IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJKE GEWEST 0.1. Historische emissies(...) In 2001 bedroegen de totale broeikasgasemissies in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest 4.440 kton ((...)

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2005031137
pub.
04/05/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST


Toewijzingsplan 2005-2007 van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. - Herziening (1) September 2004 0. INLEIDING : EVOLUTIE VAN DE BROEIKASGASEMISSIES IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJKE GEWEST 0.1. Historische emissies In 2001 bedroegen de totale broeikasgasemissies in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest 4.440 kton (kt) CO2-eq, te weten ongeveer 3 % van de Belgische broeikasgasemissies.

De Brusselse emissies bestaan voor circa 93 % uit CO2. Gezien de zeer beperkte aanwezigheid van industriële activiteiten op het gewestelijke grondgebied, kan de verbranding van fossiele brandstoffen voor de verwarming van gebouwen - zowel van woningen, bureaus, handelszaken als andere diensten -, als belangrijkste bron van CO2 -emissies worden aangeduid.

De CO2-emissies van het Gewest kenden een algemene stijging van 12 % in vergelijking met 1990. Hierbij dient opgemerkt dat de winter van 1990 zeer mild was. Omgekeerd, kunnen de hoge emissieniveaus van 1996 toegewezen worden aan een stijging van het verbruik voor verwarmingsdoeleinden als gevolg van een strenge winter (2). In het algemeen kan men een goede correlatie waarnemen tussen de Brusselse CO2-emissies en de waarde van de graaddagen (3) die een aanduiding geeft van het aantal stookdagen (zie de figuur hierna).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De situatie van het Brusselse Gewest is moeilijk te vergelijken met deze van de andere gewesten. Inderdaad, binnen de totale CO2-emissies vertegenwoordigt de residentiele sector het belangrijkste aandeel (48 %), gevolgd door de tertiaire sector (24 %) en vervolgens de transportsector (19 %). Daar waar de Energie et Industriële sectoren haast de helft van de Belgische emissies uitmaken, vertegenwoordigen deze sectoren slechts circa 3 % van de CO2-emissies van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. De emissies van de Energiesector zijn daarenboven sterk gedaald tegenover het niveau van 1990-1993, als gevolg van het verdwijnen van de cokesactiviteit.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld NB : Overeenkomstig de toepasselijke regels voor de berekening van emissies, betreffen de hieronder vermelde gegevens enkel de directe emissies die op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest worden uitgestoten. De indirecte emissies worden niet in aanmerking genomen. Het betreft emissies verbonden aan elektriciteit die binnen het Gewest werd verbruikt, maar daarbuiten geproduceerd werd. Gezien de elektriciteitsproductie in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest zeer beperkt is, hebben de reductiemaatregelen inzake het elektriciteitsconsumptie geen invloed op de Brusselse emissies maar wel op deze van de andere Gewesten.

De installaties die onder het toepassingsgebied van de Richtlijn vallen bevinden zich binnen de drie sectoren Industrie, Energie en de Tertiaire sector, en vertegenwoordigen 2 % van de Brusselse emissies (en minder dan 0,06 % van de Belgische broeikasgasemissies). 0.2. Projecties inzake energieconsumptie et broeikasgasemissies 0.2.1. Referentiescenario's In een studie van Econotec (4), werden de CO2-emissies van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest voor 2010 bij ongewijzigd beleid (Business As Usual, afgekort « BAU ») op 4.819 kt CO2 geraamd. Dit cijfer houdt geen rekening met de bijkomende emissies als gevolg van de ontwikkelingen op het gebied van het gebruik van warmtekrachtkoppeling, die op 104kt CO2 worden geschat.

Rekeninghoudend met de overige broeikasgassen (CH4, N2O en de gefluoreerde gassen) bedragen de Brusselse BAU-2010 emissies 5.189 kt CO2eq. NB: dit BAU-scenario houdt rekening met de tegen 2010 verwachte stijging van de energie-efficiëntie als gevolg van de « natuurlijke » evolutie van de technologie.

Gezien de broeikasgasemissies van het BHG sterk afhankelijk zijn van de verwarmingsnoden, die op hun beurt afhangen van de buitentemperatuur, zijn de reële emissies van een gegeven jaar niet vergelijkbaar met deze van een ander jaar, zonder dat deze worden de reële emissies werden genormaliseerd door middel van een zogenaamde « klimaatcorrectie ». Deze correctie laat toe om met een « normaal » klimaat rekening te houden. Om het BAU-scenario vast te stellen, dient men zich dus op de genormaliseerde historische emissies te steunen.

Bij gebrek hieraan kan men de toekomstige emissies niet correct inschatten (risico van over- of onderschatting).

In deze context werden de BAU-projecties van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest berekend rekeninghoudend met « normale » klimatologische omstandigheden (volgens het Koninklijk Meteorologisch Instituut), hetgeen overeenstemt met een gemiddelde van 2088 graaddagen. Evenwel werden, in onderhavig document, de klimatologische omstandigheden in rekening gebracht rekeninghoudend met het gemiddeld van de graaddagen van een meer recente periode (van 1971 tot 2000), te weten 2010 graaddagen, met als resultaat BAU emissieprojecties ter hoogte van 5.149 kton CO2eq in 2010. De aldus aangepaste projecties worden in figuur 4 weergegeven. Ter vergelijking worden voor 2001, de werkelijk waargenomen emissies en de op basis van 2010 graaddagen herberekende emissies ( (4667 kt CO2eq), weergegeven.

De BAU-emissie voor 2006 (4,935 kt eq-CO2) werden herberekend door een eenvoudige extrapolatie tussen 2001 en 2010 (na klimaatcorrectie) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1. BEPALING VAN DE TOTALE HOEVEELHEID RECHTEN Reductiedoelstelling Wat is de emissiebeperkings- of -verminderingsverplichting van de lid-Staat krachtens Beschikking 2002/358/EG of het Kyotoprotocol (naar gelang van toepassing) ? België heeft zich ertoe verbonden zijn broeikasgasemissies over de periode 2008-2012 met -7,5 te reduceren in vergelijking met de emissies van het jaar 1990.In de Belgische federale context, heeft deze reductie-inspanning het voorwerp uitgemaakt van een lastenverdeling tussen de federale overheid en de gewesten. Luidens het akkoord inzake de lastenverdeling bij beslissing van 8 maart 2004 (5), heeft het Brussels Hoofdstedelijke Gewest zich ertoe verbonden om haar broeikasgas emissies in de periode 2008-2012 hoogstens te stijgen met 3,475 % ten opzichte van haar emissies IN 1990, hetgeen op basis van de huidige gegevens, overeenstemt met een emissieplafond van gemiddeld 4.130 kton per jaar.

Dit vertegenwoordigt een reductie-inspanning van 20 % in vergelijking met de geschatte BAU-emissies van het Brussels Gewest in 2010.Op de weg naar de verwezenlijking van haar emissiebeperkingsdoelstelling over de periode 2008-2012 voorziet het gewest haar broeikasgasemissies in de periode 2005-2007 te beperken tot 14.025 kton CO2eq, hetgeen overeenstemt met een jaarlijks gemiddelde uitstoot van 4.675 kton CO2eq (zie Figuur 5, hierna). Deze doelstelling komt overeen met een stabilisatie van de emissies ten opzichte van 2001 (na klimaatcorrectie). Deze doelstelling betekent dus dat het Gewest een halt toeroept aan de stijging van de emissies die in de periode 1990 tot 2001 kon worden waargenomen (en die volgens de Econotec studie - zonder verdere maatregelen - zou blijven voortduren).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze doelstelling veronderstelt dat in de periode 2008-2012 een grotere reductie-inspanning wordt geleverd dan in de periode 2005-2007. Dit wordt gerechtvaardigd vanuit het feit dat de inwerkingstelling van bepaalde instrumenten zoals deze die verband houden met de EU richtlijn inzake de energieprestatie van gebouwen slechts na de periode 2005-2007 een gunstig effect zullen hebben.

Daarenboven zal voor wat betreft het transport, het Gewestelijk Expres Net (GEN) waartoe de federale overheid zich heeft verbonden, slechts volledig in werking worden gesteld in de periode 2008-2012 zodat voor wat betreft de transportsector, een betekenisvolle emissiereductie slechts na de periode 2005-2007 verwacht wordt.

Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest is van plan in flexibele mechanismen uit het Kyoto Protocol te investeren. In zijn Lucht-Klimaat Plan 2002-2010 (6), voorschrift 70, heeft het Gewest beslist het voorrecht te geven aan het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling (MSO) in de Zuidelijke landen.

Het Gewest rekent erop om voor de periode 2008-2012 zowat een 300.000 t kredieten per jaar te verkrijgen, voornamelijk via koolstoffonds (5 euro /t CO2). Om deze 1.5 Mt CO2 te bereiken voor de eerste Kyoto periode, heeft het Gewest een budget nodig van 7.5M euro . Hiervoor heeft het Gewest een fonds, ACP-Brussel, opgericht dat gezamenlijk beheerd wordt door het Gewest en het COO (7). Het fonds beschikt vandaag over bijna 1.5 M euro : 2 bijdragen (8) van ieder 741.000 euro in 2003 en 2004.

Een bedrag van 1 M euro zal jaarlijks ingeschreven worden in de budgetten van 2005 en 2006. Indien dit bedrag in de volgende budgetten ingeschreven blijft, zal er tegen 2012 een totaal bedrag van 9.5 M euro beschikbaar zijn voor de MSO projecten en eventueel voor small scale projeten. 1.2. Vaststellen van de globale omslag Welke beginselen, aannamen en gegevens zijn gebruikt om het aandeel te bepalen van de installaties die onder de richtlijn betreffende emissierechtenhandel vallen aan de emissiebeperkings- of -verminderingsverplichting van de lid-Staat (totale en sectorale historische emissies, totale en sectorale voorspelde emissies, meest kosteneffectieve aanpak) ? Als voorspelde waarden voor de emissies zijn gebruikt, leg dan uit welke methodologie en aannamen daarvoor zijn gehanteerd.

Het vaststellen van de globale omslag van emissierechten door het Brusselse Gewest steunt op een dubbele benadering : enerzijds, een top-down benadering, en anderzijds, een bottom-up benadering. Het algemene principe van deze aanpak wordt in volgende figuur weergegeven: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De top-down methode is erop gericht de toegelaten emissies (het CO2 emissieplafond) voor het Brussels Gewest over de periode 2005-2007, tussen de non-tradingsector en de tradingsector te verdelen, om aldus de globale omslag van emissierechten voor de tradingsector vast te stellen. Om tot deze verdeling te komen werd rekening gehouden met zowel van de historische emissies (gemiddelde emissies over de periode 1995-2001) als de geraamde emissies over de periode 2005-2007. In dit laatste geval, werden over de periode 2005-2007 zowel de geschatte business as usual-emissies (BAU-emissies, dit is bij ontstentenis van bijkomende maatregelen), als de geschatte emissies rekeninghoudend met het reductiepotentieel beschouwd.

De historische emissies op gewestniveau steunen op de gegevens van de inventaris die jaarlijks wordt berekend overeenkomstig de aanbevelingen vastgesteld in het kader van het VN Raamverdrag inzake Klimaatverandering (UNFCCC) (9). De historische emissies van de tradingsector steunen op de informatie die door de betrokken ondernemingen werd aangeleverd (zie paragraaf 0).

Voor de evaluatie van de BAU-emissies, werd in de top-down benadering vertrokken vanuit de sectoriele groeivoeten zoals deze in de beschikbare studies werden geraamd zie paragraaf 0). Om rekening te houden met het reductiepotentieel t.o.v. de BAU-emissies, werd tevens rekening gehouden met het gemiddeld sectoraal reductiepotentieel (zie paragraaf 0).

Deze eerste benadering laat een eerste raming van de omvang van de omslag voor de tradingsector toe.

Het vaststellen van de globale omslag voor de tradingsector overeenkomstig deze methode vereist dat voorafgaand het emissieplafond voor de periode 2005-2007 voor het Brussels Gewest wordt vastgesteld.

Dit plafond is zelf afhankelijk van het emissieplafond waartoe het Gewest zich voor de periode 2008-2012 heeft verbonden (zie paragraaf 0).

Daarnaast is het nuttig om rekening te houden met een bijzonder kenmerk van de Brusselse tradingsector: deze groepeert een zeer klein aantal installaties en vertegenwoordigt slechts een zeer klein aandeel van de Brusselse emissies. Deze groep installaties vormt dus geen statistisch representatief staal van de sectoren waartoe zij behoren.

Dientengevolge, wijken hun toekomstige emissies naar alle waarschijnlijkheid substantieel af van de emissieprojecties vastgesteld op basis van gemiddelde groeivoeten afgeleid uit gewestelijke of sectoriele studies. Dit verklaart het belang om naast de topdown benadering tevens een benadering te hanteren waarbij men zich uitsluitend steunt op gegevens die door de betrokken exploitanten worden aangeleverd, met inbegrip van de geschatte emissies over de periode 2005-2007. Het betreft hier de bottom-up benadering.

De som van de emissies geschat op basis van gegevens die door de betrokken exploitanten werden aangeleverd (m.b.t. historische emissies of emissieprojecties) biedt een tweede raming van de globale omslag voor de tradingsector.

Beide ramingen (top-down en bottom-up) dienen verzoend te worden (reconciliatieoefening).

In de praktijk, vertrekken we voor het vaststellen van de omslag voor de tradingsector vanuit een combinatie van gegevens inzake historische emissies, BAU emissieprojecties en emissieprojecties waarbij rekening wordt gehouden met het reductie potentieel.

De formule die terzake weerhouden werd, wordt hieronder weergegeven: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : Qh = het gemiddelde van de globale omslag berekend op basis van de historische emissies volgens, enerzijds, een top-down benadering en, anderzijds, een bottom-up benadering. Hierbij werd de periode van 6 jaar (1995-2001) in rekening genoen om zo de invloed van conjuncturele schommelingen te beperken.

De top-down gegevens steunen op de emissiegegevens zoals meegedeeld door het Gewest met het oog op de communicatie, door België, van haar emissie-inventaris inzake broeikasgassen aan de het Secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties Unies inzake Klimaatverandering. De bottom-up gegevens komen voort uit de gegevensvergaring beschreven in paragraaf 0. ph= de wegingsfactor voor de historische emissies.

QBAU = het gemiddelde van de globale omslag berekend op basis van de BAU-emissies volgens, enerzijds, een top-down benadering en, anderzijds, een bottom-up benadering. Voor de top-down benadering werden de emissieprojecties van de Econotecstudie (10) gebruikt. Voor de bottom-up benadering werden de gegevens gebruikt die door middel van de vragenlijst bij de exploitanten werden vergaard (zie paragraaf 0). pBAU = de wegingsfactor voor de BAU emissieprojecties.

QP = het gemiddelde van de globale omslag berekend op basis van de emissieprojecties rekeninghoudend met het reductiepotentieel waarvan sprake in paragraaf 0, en dit volgens enerzijds, een top-down benadering en, anderzijds, een bottom-up benadering. pp = de wegingsfactor voor de emissieprojecties rekeninghoudend met het reductiepotentieel. 1.3. Totale hoeveelheid toegewezen rechten Wat is de totale hoeveelheid toegewezen rechten (gratis of via veiling) en wat is het aandeel van de emissies waarop deze rechten betrekking hebben in de totale uitstoot, inclusief die van bronnen die niet onder de emissiehandelsrichtlijn vallen ? Wijkt dit aandeel af van het huidige aandeel van de emissies van onder deze richtlijn vallende installaties ? Wanneer dat het geval is, geef dan de redenen voor deze afwijking aan de hand van één of meer van de in bijlage III bij de richtlijn gegeven criteria en/of één of meer andere objectieve en transparante criteria.

Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest beschouwt dat de reductie-inspanning die aan de non-tradingsector gevraagd wordt voor de periode 2005-2007, dient overeen te komen met het geraamde reductiepotentieel van deze sector. Het is dit criterium dat de keuze van de wegingsfactoren uit voormelde formule heeft bepaald.

De wegingsfactoren bedragen respectievelijk 0 %, 40 % en 60 % voor wat betreft de historische emissies, de BAU emissieprojecties en de emissieprojecties rekeninghoudend met het reductiepotentieel.

Door toepassing van de voormelde formule bedraagt de totale omslag voor de tradingsector 108 kton. Het geheel van deze emissierechten zal kosteloos worden toebedeeld. Deze emissierechten vertegenwoordigen 2,3 % van het Brussels emissieplafond voor de periode 2005-2007.

Merk op dat het aantal emissierechten compatibel is met het reductiepotentieel van de non-tradingsector (zie tabel hieronder).

Voor wat betreft de tradingsector wordt een inspanning gevraagd die het reductiepotentieel overstijgt.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tabel 2 : Berekening van de globale omslag aan de hand van de formule die een combinatie maakt van de historische benadering, de BAU benadering en de benadering inzake de toekomstige emissies aangepast aan het reductiepotentieel We duiden erop dat de emissierechten die voor de individuele installaties van de tradingsector worden voorbehouden, in gelijke delen over de drie jaren uit de periode 2005-2007 zullen verleend worden. Bijgevolg werden alle vermelde cijfers berekend voor het jaar 2006, en kan het totaal aan emissierechten berekend worden door dit getal (op jaarbasis) met drie te vermenigvuldigen. 1.4. Beleidsinstrumenten en maatregelen voor de non-tradingsector Welke beleidsinstrumenten en maatregelen zullen worden gehanteerd voor de uitstoot van bronnen die niet onder deze richtlijn vallen ? Op 13 november 2002, keurde de Brusselse regering haar « Plan voor de structurele verbetering van de luchtkwaliteit en de strijd tegen de opwarming van het klimaat" 2002 - 2010, kortweg « Lucht- en Klimaatsplan » genoemd. Deze omvat het definitieve Brusselse klimaatsplan dat deel uitmaakt van het nationaal klimaatplan vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de Kyotodoelstelling, te weten een vermindering van de Belgische broeikasgassen in de periode 2008-2012 met 7,5 % in vergelijking met de emissies van 1990.

Een rationeel beheer van de luchtkwaliteit veronderstelt de implementatie van multidisciplinaire en elkaar afgestelde maatregelen als antwoord op een vraagstuk met zowel globale (wereldwijd) als zuiver lokale en regionale aspecten. Het Lucht- en Klimaatsplan is er op gericht een antwoord te bieden op deze tweevoudige realiteit.

Vanuit een globale benadering zoals de bekommernis inzake de opwarming van de aarde, de aantasting van de ozonlaag of de verzuring, worden concrete oplossingen voor deze problemen op het lokaal vlak aangereikt.

De acties van het Lucht- en Klimaatsplan (11) zijn op de twee belangrijkste vervuilingsbronnen gericht, te weten: de energieconsumptie m.b.t. gebouwen en industrie, en het wegverkeer. Het Plan behandelt ook andere, minder belangrijke bronnen. Zodoende, dekt het Plan de belangrijkste sectoren - al dan niet gedekt door de Richtlijn - die broeikasgassen uitstoten. Gezien de richtlijn slechts een beperkt deel van de emissies uit de industriële en tertiaire sector van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest omvat, maakt et Plan geen onderscheid tussen de sectoren die onder de Richtlijn vallen en deze die er buiten vallen.

Hieronder geven we een overzicht van de voornaamste maatregelen van het Plan inzake broeikasgasemissies: * Transport A. De vermindering van het wegverkeervolume, ondermeer door middel van: - Het aansporen om minder gebruik te maken van de wagen door een planning van het straatparkeren en het off-streetparkeren; - Het aanmoedigen tot het gebruik van minder vervuilende transportmiddelen, ondermeer door de verplichte opmaak van vervoerplannen voor ondernemingen en organismen met meer dan 200 personen op een zelfde site; - Aanpassing van de infrastructuren ter promotie van een propere' verplaatsing, te voet of met de fiets; - De verwezenlijking van parkeergelegenheden buiten Brussel.

B. De daling van de emissiefactoren van het wegverkeer door: - De ondersteuning en de verspreiding van technologische verbeteringen inzake wagens (schone' wagens); - Het beheer van het verkeer (snelheid en debiet) met het oog op een verminderde atmosferische vervuiling; - Een beter onderhoud en een betere controle van de emissies van wagens.

C. Acties inzake het vervoersgedrag gericht op een beperking van de vervuiling ondermeer door middel een sensibiliseringsbeleid gericht op een gedragswijziging.

We duiden erop dat deze maatregelen slechts een betekenisvolle impact zullen hebben, indien zijn begeleid worden door bijkomende maatregelen die buiten de bevoegdheid van het Gewest vallen, voornamelijk de inwerkingstelling van een Gewestelijk Expres Net (GEN). * Energieconsumptie in de gebouwen en de industrie: - Inventariseren: een betere kennis van het energieverbruik van het gebouwenpark - informatiecampagnes gericht op het « grote publiek » - Een centrum voor de informatie voor en sensibilisering van de consumenten - Steunmaatregelen voor de gezinnen, ondernemingen en de publieke sector - De energiefactuur leesbaar en duidelijk maken - Toezicht op de toepassing van de thermische reglementering - Versterken van de thermische reglementering - Eigenaars, bewoners en verhuurders aansporen tot het verkrijgen van een energiecertificaat - Systematische controle van de goede werking van verwarmingsinstallaties - Informeren: de betrokken beroepssectoren rond de tafel brengen inzake het thema « energie-efficiëntie in kantoorgebouwen » - Technologisch informatiecentrum voor professionals - Elektrische toestellen met hoge energie-efficiëntie promoten - De energie-efficiëntie in de overheidsaanbestedingen verbeteren - Vrijwillige overeenkomsten sluiten met de betrokken sectoren 1.5. Gebruik van de flexibele mechanismen van het Kyotoprotocol ? Zullen de flexibele mechanismen van het Kyotoprotocol worden gebruikt ? Wanneer dat het geval is, in welke mate en welke stappen zijn al gezet (b.v. vervroegen van wetgeving, gereserveerde middelen) ? In haar Lucht- en Klimaatsplan heeft het Brussels Hoofdstedelijke Gewest het voorrecht te geven aan het MSO. Hiervan heeft het Gewest een fonds, ACP-Brussel, opgericht dat vandaag beschikt over bijna 1.5M euro . Het Gewest zal 1M euro per jaar in de begroting opnemen. Het Gewest zal hierdoor vanaf 2005 in een of twee koolstof fonds kunnen investeren voor een prijs van 5 euro /t CO2. Het zal het Gewest toelaten CER voor 1.5Mt CO2 te verkrijgen. 1.6. In rekening name van het energiebeleid Hoe is bij de vaststelling van de totale hoeveelheid toegewezen emissierechten rekening gehouden met het nationale energiebeleid ? Hoe is gewaarborgd dat de totale hoeveelheid naar planning toe te wijzen rechten consistent is met het streven om de doelstellingen van de lid-Staat overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG of het Kyotoprotocol (naar gelang van toepassing) te behalen of te overschrijden ? Bij het vaststellen van de totale hoeveelheid toe te kennen emissierechten, werd rekening gehouden met de Ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest, dat in een systeem van groenestroomcertificaten voorziet waarbij groene stroom en warmtekrachtkoppeling worden begunstigd. Er werd rekening gehouden met de stijging van de CO2 emissies tegen 2010 als gevolg van e ontwikkeling van warmtekrachtkoppeling op het gewestelijke grondgebied. 1.7. Waarborgen dat de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten niet groter is dan vereist Hoe is gewaarborgd dat de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten niet groter is dan vereist voor de strikte toepassing van de criteria van bijlage III ? Hoe is de consistentie met de bepaling van de huidige en geplande emissies overeenkomstig Beschikking 93/389/EEG gewaarborgd ? Deze aspecten werden behandeld ter hoogte van paragraaf 1.3, waar er wordt aangegeven dat het Brusselse emissieplafond voor de periode 2005-2007 een reductie-inspanning van de trading en non-trading sector vergt die minstens gelijk is aan hun respectievelijke reductiepotentieel. 1.8. Veiling van emissierechten Wanneer de lid-Staat van plan is emissierechten te veilen, vermeld dan de totale hoeveelheid die zal worden geveild en hoe dit zal gebeuren.

Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest overweegt niet om tot de veiling van emissierechten over te gaan. Zo zal het geheel (100 %) van de emissierechten uit de omslag voor de tradingsector kosteloos worden verleend. 2. BEPALING VAN DE HOEVEELHEID RECHTEN OP ACTIVITEITSNIVEAU 2.1. Methode van toewijzing op activiteitsniveau Via welke methode zijn de emissierechten op activiteitsniveau toegewezen ? Is dezelfde methode gebruikt voor alle activiteiten ? Wanneer dit niet het geval is, leg dan uit waarom een differentiatie naar gelang van de activiteit noodzakelijk is geacht, hoe die differentiatie is gebeurd, in detail, en waarom dit niet als een onrechtmatig voordeel voor bepaalde bedrijven of activiteiten binnen de lid-Staat moet worden beschouwd.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overweegt om vanuit de globale omslag voor de tradingsector vier sectoromslagen te definiëren, te weten : - 1 sectoromslag « elektriciteit » - 1 sectoromslag « industrie » - 1 sectoromslag « tertiair » - 1 sectoromslag « militaire installaties » De verdeling van de globale omslag in sectoromslagen voor de verschuillende activiteiten/sectoren vindt op dezelfde wijze plaats als voor de vaststelling van de globale omslag voor de tradingsector.

Op basis van de beschikbare gegevens, bedragen de sectoromslagen 5.9, 51.2, 31.1 en 10,6 kt CO2 respectievelijk voor de elektriciteits-, de industriële, de tertiaire sector en de militaire installaties. 2.2. Invloed van het reductiepotentieel Wanneer het potentieel, met inbegrip van het technologische potentieel, van activiteiten om hun emissies terug te dringen op dit niveau in rekening is gebracht, vermeld dit dan hier en geef meer details in punt 4.1 (zie verderop).

Er werd rekening gehouden met et technologisch reductiepotentieel van deze drie typen activiteiten/sectoren (elektriciteits-, de industriële en de tertiaire sector). 2.3. Communautaire wetgeving en beleidsinstrumenten Wanneer bij de bepaling van de afzonderlijke hoeveelheden per activiteit rekening is gehouden met de communautaire wetgeving en beleidsinstrumenten, geef dan in punt 5.3 een overzicht van de relevante instrumenten en geef aan welke instrumenten uiteindelijk zijn gebruikt en hoe dat is gebeurd.

Communautaire wetgeving en beleidsinstrumenten werden niet in acht genomen. 2.4. Concurrentie van landen of entiteiten van buiten de Unie Wanneer rekening is gehouden met het bestaan van concurrentie van landen of entiteiten van buiten de Unie, geef dan aan hoe dit is gebeurd.

Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest overweegt geen bijkomende toebedeling van emissierechten aan bepaalde activiteitssectoren om redenen die verband houden met de concurrentie van buiten de Unie.

Inderdaad, de meeste betrokken sectoren worden niet of slechts in geringe mate blootgesteld aan een concurrentie van buiten de Unie, of indien zij hieraan al bloot worden gesteld, dan nog wordt hun concurrentie positie niet substantieel aangetast. 3. BEPALING VAN DE HOEVEELHEID RECHTEN OP HET NIVEAU VAN DE INSTALLATIES 3.1. Methodologie Via welke methode zijn de emissierechten op het niveau van de installaties toegewezen ? Is dezelfde methode gebruikt voor alle installaties ? Wanneer dit niet het geval is, leg dan uit waarom een differentiatie naar gelang van de installatie noodzakelijk is geacht, hoe die differentiatie is gebeurd, in detail, en waarom dit niet als een onrechtmatig voordeel voor bepaalde ondernemingen binnen de lidstaat moet worden beschouwd.

De toewijzingsmethode die door het Gewest werd weerhouden, steunt op een dubbele basis: * de toewijzing van 50 % van de emissierechten uit de sectoromslag op basis van de historische emissies : Voor dit deel werden de emissierechten verdeeld rekeninghoudend met het aandeel van iedere installatie in de historische emissies over de periode 2001-2003. Dit laat toe om van de meest recente gegevens te vertrekken, die in beginsel beschikbaar zijn voor iedere inrichting.

De gegevens met betrekking tot deze recente periode geven een vrij getrouw beeld van de huidige situatie van de inrichting doordat zij een gemiddelde van 3 jaar vaststellen, het geen toelaat de schommelingen als gevolg van bijvoorbeeld een verschil in activiteitsgraad op te vangen. Om in voorkomend geval tegemoet te komen aan de vroegtijdige maatregelen die werden genomen, kan onder bepaalde voorwaarden, op verzoek van de betreffende exploitant een eerder jaar gekozen worden (zie paragraaf 0). We merken op dat voor de inrichtingen uit de tertiaire sector een klimaatcorrectie werd doorgevoerd door 2010 graaddagen als referentiewaarde voor de berekening te kiezen. * de toewijzing van 50 % van de emissierechten uit de sectoromslag op basis van de BAU-emissieprojecties : Voor dit deel werden de emissierechten verdeeld pro rata de BAU-emissieprojecties. 3.2. Evaluatie van de historische emissies voor de tradingsector Wanneer emissiegegevens uit het verleden zijn gebruikt, geef dan aan of die gegevens zijn vastgesteld overeenkomstig de Commissierichtsnoeren voor emissiebewaking en -rapportage van artikel 14 van deze richtlijn of overeenkomstig een andere verzameling richtsnoeren, en geef aan of er een onafhankelijke verificatie van die gegevens is gebeurd.

De historische emissies van installaties die onder de richtlijn vallen werden geraamd vanuit het brandstofverbruik aangeleverd door de verschillende exploitanten van de installaties.

Ter zake werd een vragenlijst opgesteld en aan de exploitanten overgemaakt. Door middel van deze vragenlijst, werden de exploitanten uitgenodigd, om ondermeer hun jaarlijks energieverbruik tussen 1990 en 2003, per brandstof en, indien mogelijk, per installatie mee te delen.

Na ontvangst van deze vragenlijst, werden plaatsbezoeken uitgevoerd met het oog op het vervolledigen, en eventueel samen met de exploitant de aangeleverde gegevens te verbeteren.

De CO2 emissies werden vervolgens berekend op basis van de het energieverbruik rekeninghoudend met de calorisch onderwaarde en de CO2 emissiefactoren. Deze waarden werden gekozen in overeenstemming met de « Beschikking van de Commissie van 29/01/2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad » : De calorische onderwaarden voor de relevante brandstoffen (aardgas en gasolie) werden vastgesteld overeenkomstig niveau 2 uit de beschikking (specifieke waarden per land aangeduid door de lidstaat in het laatste nationaal emissie-inventaris ingediend bij het UNFCCC-secretariaat).

De emissiefactoren betreffen deze die door het Gewest werden gebruikt voor de opmaak van haar laatste inventaris met het oog op de mededeling van de Belgische emissie-inventaris aan het UNFCCC-secretariaat (hetgeen overeenstemt met een niveau 2a uit de beschikking).

Er werd en oxidatiefactor van 0.995 werd toegepast voor al de brandstoffen (geen steenkoolverbruik in de Brusselse installaties), hetgeen overeenstemt met niveau 1 in de beschikking.

In de tabel hieronder worden de emissiefactoren en calorische onderwaarden (PCI) weergegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.3. Vroegtijdige maatregelen Wanneer op dit niveau vroegtijdige maatregelen of schone technologieën zijn gebruikt, vermeld dat dan hier en geef nadere details onder punt 4.2 en/of 4.3 (zie verderop).

Zie paragrafen 4.2. en 4.3. 3.4. Eenzijdige opname van installaties Wanneer de lid-Staat het voornemen heeft unilateraal installaties op te nemen die in bijlage I genoemde activiteiten uitvoeren met een lagere capaciteit dan de in die bijlage vermelde niveaus, leg dan uit waarom dit is gebeurd en behandel daarbij in het bijzonder de effecten op de interne markt, de eventuele marktdistorsies die daaruit voortvloeien en de effecten op de milieu-impact van de regeling.

Het Brussels Gewest heeft niet het voornemen om installaties op te nemen die niet voldoen aan de thermische drempelwaarde, bepaald in de Richtlijn. Immers, er is geen betekenisvol milieuvoordeel door de opt-in toe te passen in het BHG. Niettemin voorziet het Gewest haar positie te herzien indien een verzoek hiertoe zou worden geformuleerd door exploitanten van installaties die zich in de buurt van de drempel, bepaald in bijlage I van de Richtlijn, bevinden en deze in een uitbreiding van hun activiteiten zouden voorzien waardoor zij de voormelde drempel in de periode 2005-2007 zouden overschrijden. Dit evenwel op voorwaarde dat de vergunningsaanvraag tijdig wordt ingediend (30 juni 2004).

Tot hiertoe heeft geen enkele onderneming een aanvraag in die zin ingediend. In het BHG zal er dus geen unilaterale insluiting van installaties zijn. 3.5. Tijdelijke uitsluiting van installaties Wanneer de lid-Staat het voornemen heeft bepaalde installaties tijdelijk uit te sluiten van de Gemeenschapsregeling tot uiterlijk 31 december 2007, zet dan gedetailleerd uiteen hoe de eisen van artikel 27, lid 2, sub a) tot en met c), van Richtlijn 2003/87/EG in acht zijn genomen.

Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest wenst geen beroep te doen op de mogelijkheid om bepaalde installaties tijdelijk uit te sluiten, gezien deze installaties sowieso onder de toepassing van de Richtlijn zullen vallen vanaf 2008, en gezien de eerste periode als een leerperiode kan worden beschouwd waardoor de exploitanten van de tradingsector de mogelijkheid hebben om met het emissiehandelssysteem vertrouwd te geraken.

Daarnaast, vereist de uitsluiting gelijkwaardige reductie-inspanningen, monitoring en verificatievereisten en sancties.

Dit alles betekent een verhoogde complexiteit van het beheer en van de opvolging door het Gewest zonder dat de betreffende inrichtingen vrij zouden worden gesteld van de vereisten inzake emissiereducties, verificaties en andere. 3.6. De militaire installaties In het BHG vallen twee militaire domeinen onder de bepalingen van de richtlijn « Verhandelbare emissierechten »: de site in Neder-over-Heembeek (kwartier Koningin Astrid) en de site Evere-Noord (kwartier Koning Albert). De activiteiten uitgevoerd op de site zijn voornamelijk van administratieve aard maar ook opslag enz. komt voor.

De emissies van deze twee sites bedroeg 10966 ton CO2 in 2003.

Deze sites werden niet in beschouwing genomen in het initiële plan, aangenomen door de Brusselse regering op 15 april 2004, omdat de kwestie van de militaire sites nog bestudeerd werden door de federale regering en er nog geen zekerheid bestond over de gewestelijke bevoegdheid van hun emissies. Hun situatie werd verduidelijkt in een gemeenschappelijke nota van de (federale) minister van leefmilieu en de minister van landsverdediging. Deze nota was gebaseerd op een studie uitgevoerd door PriceWaterhouseCoopers (PWC) die gepresenteerd werd tijdens de federale-gewestelijke overlegcommissie van 21 april 2004. Daaruit bleek dat de militaire sites wel degelijk onder de gewestelijke bevoegdheid vallen maar dat op grond van het decreet van 8-10 juli 1791 en het decreet van 24 december 1811, welke nog steeds van kracht zijn, een bijzonder statuut wordt toegekend aan de militaire domeinen.Op grond hiervan neemt de militaire overheid zelf de toepassing en de controle van elke regelgeving op zich en dit voor de domeinen die de zuivere militaire dienst betreffen. Dit is van toepassing voor de milieuwetgeving.

Daarnaast wordt in deze nota een toewijzingsmethode voor emissierechten voorgesteld dat eenvormig is voor alle militaire sites op het Belgisch grondgebied. Als gevolg van een vergadering en enige briefwisseling met het BIM, heeft de militaire autoriteit hun voorkeur voor het gebruik van deze specifieke toewijzingsmethode uitgedrukt. Om deze aanvraag te rechtvaardigen werd in herinnering gebracht dat de Belgische militairen reeds grote inspanningen hebben geleverd om hun energieverbruik te verminderen en dit via het systeem van derde ondernemer. Een daling in energieverbruik van 30 % tegenover 1990 is reeds bereikt. Dit brengt echter met zich mee dat de marge voor bijkomende dalingen zeer beperkt is.

De voorgestelde berekeningsmethode verschilt niet veel van diegene die gebruikt werd voor de andere installaties in het Brussels allocatieplan: de voorgestelde methode houdt zowel rekening met de historische uitstoot, de mogelijkheid om het energieverbruik te verminderen als met uitbreidingsplannen (onbestaande voor de militaire domeinen gelegen in het BHG). Als referentiejaar werd 2001 gekozen omdat het als het meest normale' jaar beschouwd kan worden in vergelijking met de eerder warme' jaren 2002 en 2003. In 2001 bedroeg de uitstoot van de twee domeinen 10760 ton CO2, een daling van 17.5 % tegenover 1990. Er wordt rekening gehouden met een verdere daling van 1 %, 2 % en 3 % tegenover 2001 voor de jaren 2005, 2006 en 2007, hetgeen uitkomt op een toewijzing van 31640 ton CO2 voor de periode 2005-2007.

Er werd nagegaan of het gebruik van deze toewijzingsmethode niet resulteerde in een voordeliger toewijzing voor de militaire domeinen tegenover de methode weerhouden voor de andere installaties in de tertiaire sector.Gezien het niet-commerciële karakter van de militaire domeinen, stelt het probleem van de concurrentievervalsing zich hier niet.

De gegevens betreffende de militaire domeinen zijn op dezelfde wijze gebruikt voor de berekening van de globale en sectoriele omslag als voor de andere installaties, hun individuele emissierechten werden gehaald uit de tertiaire sector en vervolgens berekend volgens onderstaande methode. 4. TECHNISCHE ASPECTEN 4.1. Potentieel ('mogelijkheden'), waaronder technologisch potentieel Is criterium (3) uitsluitend gebruikt om de totale hoeveelheid emissierechten te bepalen, of ook om de verdeling van de rechten tussen de onder de regeling vallende activiteiten vast te leggen ? Beschrijf de methode (inclusief de voornaamste aannamen) en de bronnen die zijn gebruikt om het emissiereductiepotentieel van activiteiten te bepalen. Wat zijn de behaalde resultaten ? Hoe is gewaarborgd dat de totale hoeveelheid toegewezen rechten consistent is met het potentieel ? Geef toelichting bij de methode of formule(s) die is/zijn gebruikt om de emissierechten toe te wijzen op totaalniveau en/of activiteitsniveau, rekening houdend met het potentieel van activiteiten om hun emissies terug te dringen.

Leg onder punt 4.1 (zie verderop) uit hoe bij de bepaling van de totale hoeveelheid emissierechten rekening is gehouden met het potentieel, inclusief het technologisch potentieel, van activiteiten om hun uitstoot terug te dringen.

In een studie van Econotec (11)voor het Brussels Hoofdstedelijke Gewest werd het CO2-emissiereductiepotentieel 2010 geraamd voor de Tertiaire en Residentiële sectoren.

Voor de directe emissies werd het reductiepotentieel dat overeenstemt met een kostprijs van minder dan 20 euro /t CO2, geraamd op 231 kt waarvan 45 kt als reductiepotentieel voor de tertiaire sector en 186 kt als reductiepotentieel voor de residentiële sector kan worden aangemerkt.

NB : In de Econotec studie wordt aangeduid dat, als gevolg van de gebruikte methodologie, het reductiepotentieel onderschat wordt.

Derhalve, leek het ons opportuun om er van uit te gaan dat 100 % van dit potentieel bereikt zou kunnen worden in de periode 2005-2007, en dit hoewel volgens deze studie, dit potentieel slechts zou bereikt worden in de periode 2008-2012. Het korte tijdsbestek voor de opmaak van het plan liet niet toe om meer doorgedreven studies uit te voeren inzake het reductiepotentieel. Voor de volgende periode (2008-2012), rekent het BHG er op om aan de hand van de opgedane ervaring, ondermeer naar aanleiding van de uitgevoerde energie-audits, het reductiepotentieel van de verschillende sectoren verder te kunnen verfijnen.

Dit houdt geen rekening met het potentieel aan warmtekrachtkoppeling.

Het systeem van groenestroomcertificaten zou volgens dezelfde studie de ingebruikname van een aantal nieuwe warmtekrachtkoppelinginstallaties stimuleren, hetgeen bijkomende emissies ter hoogte van 104 kt tot gevolg zou hebben.

Inzake de energiesector en de industriële sector kan naar de "DSM" studie uit 2003 (12) verwezen worden. In deze studie werden twee emissiescenario's voor geheel België berekend waaruit een economisch rendabel reductiepotentieel kan worden afgeleid.

Werden beschouwd, enerzijds een emissiescenario bij ongewijzigd beleid (BAU), en anderzijds, een "benchmarking"scenario waarin de invloed van maatregelen op de Belgische emissies werd berekend, indien dezelfde maatregelen zouden worden toegepast als in andere Europese landen die een bijzonder hoge graad van energie-efficiënte kennen. Op basis van deze resultaten, zou het elektriciteitsgebruik tegen 2007 met 5 % kunnen dalen in vergelijking met het BAU-scenario. Voor wat betreft de Industrie, en meer bepaald de subsector van de uitrustingsgoederen waartoe de installaties uit het Gewest die onder de emissiehandel vallen, behoren zou overeenkomstig de DSM studie het reductiepotentieel 2007 circa 8,2 % bedragen.

Tenslotte, kan voor de Transportsector, de bouw van het Gewestelijk Expres Net (GEN) als belangrijkste emissiereductiemaatregel naar voren worden geschoven. Deze behoort echter tot de bevoegdheid van de federale overheid. Het is daarenboven weinig waarschijnlijk dat de implementatie ervan reeds tijdens de periode 2005-2007 geheel zou worden verwezenlijkt. Bijgevolg, dient het reductiepotentieel dat met gewestelijke bevoegdheden kan worden bewerkstelligd als verwaarloosbaar te worden beschouwd.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4.1.1. Gebruik van benchmarks Wanneer benchmarking is gebruikt als basis voor de toewijzing van rechten aan afzonderlijke installaties, geef dan aan welk benchmarktype is gebruikt en welke formule(s) is/zijn gebruikt om de rechten op basis van deze benchmarking toe te wijzen. Welke benchmark is gekozen en waarom is dit als het beste instrument beschouwd om de bereikbare vooruitgang te ramen ? Waarom is de prognose inzake de output als de meest waarschijnlijke ontwikkeling beschouwd ? Geef toelichting bij de antwoorden.

Het Gewest heeft geen benchmarks gebruikt voor de berekening van de emissierechten. 4.2. Vroegtijdige maatregelen (indien van toepassing) Wanneer bij de toewijzing van emissierechten aan afzonderlijke installaties rekening is gehouden met vroegtijdige maatregelen, geef dan aan hoe dit is gebeurd. Geef een overzicht, met de nodige toelichting, van de maatregelen die als vroegtijdige maatregelen in aanmerking zijn genomen en van de criteria om ze als zodanig te aanvaarden. Toon aan dat de in aanmerking genomen investeringen/maatregelen een emissievermindering hebben meegebracht die groter was dan zou zijn bereikt bij toepassing van de communautaire of nationale wetgeving die van kracht was op het tijdstip dat de maatregel getroffen is.

Het Brussels Gewest overweegt rekening te houden met vroegtijdige maatregelen, door de exploitanten de mogelijkheid te bieden om één van de jaren van de periode 2001-2003 gebruikt voor de toewijzing op basis van de historische emissies (cfr supra, paragraaf 0), door de emissies van een ander jaar van de periode 1990-2000 te vervangen.

De ondernemingen moeten echter aan de hand van betrouwbare en goed gedocumenteerde gegevens staven dat de verkregen emissiereductie substantieel is en dat de reductie niet het gevolg is van de naleving van een wettelijke verplichting.

Andere elementen, zoals eventuele subsidies voor de financiering van de vroegtijdige maatregelen worden in rekening gebracht om te vermijden dat de toewijzing van emissierechten beschouwd zou worden als een niet-toegestane steunmaatregel.

Tot op vandaag heeft nog geen enkele onderneming voldoende elementen aangebracht om de toevlucht tot vroegtijdige maatregelen te verantwoorden.

Wanneer benchmarks gebruikt zijn, beschrijf dan op welke basis de groepering is gemaakt van de installaties waarop de benchmarks zijn toegepast en waarom de respectieve benchmarks zijn gekozen. Vermeld ook de toegepaste outputwaarden en geef aan waarom die als geschikt zijn beschouwd. 4.3. Schone technologieën (indien van toepassing) Hoe is in het toewijzingsproces rekening gehouden met schone technologieën, waaronder energie-efficiënte technologieën ? Als dergelijke technologieën in aanmerking zijn genomen, welke technologieën zijn dan in rekening gebracht en waarom komen zij in aanmerking ? Is voor in aanmerking genomen energiewinningstechnologieën staatssteun met het oog op milieubescherming verleend in een lidstaat ? Geef aan of andere in aanmerking genomen industriële technologieën kunnen worden beschouwd als "beste beschikbare technieken", als gedefinieerd in Richtlijn 96/61/EG, en leg uit waarom die technologieën met name een grote bijdrage kunnen leveren tot het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.

Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest overweegt niet om bijkomende emissierechten toe te kennen voor schone technologieën. We duiden er op dat voor warmtekrachtkoppeling het systeem van groenestroomcertificaten reeds een referentiekader biedt voor de ondersteuning van warmtekrachtkoppeling, en dit zowel voor de bestaande als voor de nieuwe installaties die in de loop van de periode 2005-2007 in werking zullen worden gesteld. 5. COMMUNAUTAIRE WETGEVING EN COMMUNAUTAIR BELEID 5.1. Mededingingsbeleid (artikelen 81-82 en 87-88 van het Verdrag) Als exploitanten een aanvraag hebben ingediend om een pool te mogen vormen en de bevoegde autoriteit van plan is dat verzoek in te willigen, voeg dan een afschrift van deze aanvraag bij het nationale toewijzingsplan. Welk percentage van de in het totaal toegewezen rechten gaat naar de pool ? Welk percentage van de aan de desbetreffende sector toegewezen rechten gaat naar de pool ? Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest overwoog initieel om de pooling die beantwoordt aan de bepalingen van de Richtlijn toe te laten. Met het oog op de evaluatie door de Commissie van een verzoek tot « pooling », alsook op de afronding van het definitieve toewijzing binnen de vastgestelde termijnen, dienden de ondernemingen die zulk een pooling wensten te organiseren, uiterlijk op 31 mei 2004 een verzoek hiertoe aan het Gewest over te maken.

Geen enkele aanvraag in die zin werd ontvangen. Bijgevolg zal pooling in het BHG niet toegepast worden 5.2. Beleid inzake de interne markt - nieuwkomers (artikel 43 van het Verdrag) Hoe kunnen nieuwkomers op de markt een begin maken met hun deelname aan de EU- regeling voor handel in emissierechten ? Wanneer er een reserve voor nieuwkomers is vastgesteld, hoe is de totale hoeveelheid in reserve gehouden emissierechten bepaald en op welke basis zal de hoeveelheid rechten worden bepaald die aan elke nieuwkomer zal worden toegekend ? Hoe verhoudt de voor nieuwkomers te gebruiken formule zich tot de formule die wordt gebruikt voor gevestigde marktdeelnemers binnen de relevante activiteit ? Leg ook uit wat er zal gebeuren met de hoeveelheid rechten die in de reserve overblijft op het einde van de emissiehandelsperiode. Wat zal er gebeuren als de vraag naar emissierechten uit de reserve de beschikbare hoeveelheid overschrijdt ? Is er al informatie beschikbaar over het aantal nieuwkomers dat wordt verwacht (op basis van aanvragen voor de aankoop van grond, bouwvergunningen, andere milieuvergunningen, enz.) ? Zijn er nieuwe of geactualiseerde vergunningen voor de uitstoot van broeikasgassen verleend aan exploitanten waarvan de installaties nog in aanbouw zijn, maar waarvan de relevante activiteit naar verwachting zal starten in de periode 2005-2007 ? Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest overweegt een reserve voor nieuwkomers vast te stellen, waarbij een verdeelsleutel wordt voorzien voor de verdeling van emissies rechten over installatie voor warmtekrachtkoppeling enerzijds, en andere installaties, anderzijds.

Deze optie laat toe om een deel van de reserve voor nieuwe warmtekrachtkoppeling installaties voor te behouden. 5.2.1. Omvang van de reserve De omvang van de reserve wordt vastgesteld op basis van volgende elementen: a) Het aantal nieuwe ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest over de periode 1999 tot 2002, bedroeg 6.700, op een gemiddeld totaal aantal bedrijven over dezelfde periode van 73.500 (14) b) Indien men rekening houdt met het feit dat de tradingsector een twaalftal ondernemingen omvat (0.02 % van het totaal aantal ondernemingen), kan men het aantal potentiële nieuwkomers ramen op minstens 1 nieuwe onderneming per jaar in de periode 2005-2007 (3 a 4 in het totaal).

Op basis van de tot op heden bekende gegevens, zou dit leiden tot een reserve van circa 8.7 kt CO2, te weten circa 8 % van de globale omslag (15).

Eens de reserve uitgeput is, zal het Gewest de toewijzing van emissierechten aan nieuwkomers stopzetten. 5.2.2. Rekening houden met Warmtekrachtkoppeling (WKK) Volgens de Econotec-studie kan in het Brussels Gewest dankzij het systeem van groenestroomcertificaten, een WKK-potentieel ten belope van een totaal elektrisch vermogen van 128 MWe tegen 2010 worden ingezet. Dit stemt overeen met emissies van 104 kton CO2 tegen 2010.

Het WKK-vermogen dat in werking kan gesteld worden binnen de tradingsector (met inbegrip van de nieuwkomers) zal naar alle waarschijnlijkheid slechts een beperkt aandeel van voormeld totaal vermogen bedragen. Evenwel, dient men erop toe te zien dat de Richtlijn deze technologie niet ontmoedigt. Zo bijvoorbeeld, brengt een WKK-installatie meer emissies teweeg in vergelijking met een verbrandingsinstallatie die in een zelfde warmtebehoefte kan voorzien, maar op het geheel van de productie van warmte en elektriciteit kan doorgaans een netto milieuvoordeel worden vastgesteld.

Het Brussels Gewest voorziet dat de reserve voor nieuwkomers verdeeld wordt in een deelreserve A (85 % van de reserve) voor installaties andere dan WKK en een deelreserve B (15 % van de reserve) voor WKK- installaties.

In de praktijk, zal een exploitant die de reserve aanspreekt in de periode 2005-2007: * tot 85 % van zijn behoeften kunnen dekken uit deelreserve A. Het saldo, te weten 15 % van de benodigde emissierechten, zou bijkomend worden toebedeeld uit deelsreserve B ingeval de aanvraag een WKK-installatie betreft. Het Gewest zal criteria vaststellen opdat emissierechten uit deze deelreserve enkel zouden toebedeeld worden aan WKKinstallaties die een minimum rendement verzekeren (vast te stellen op latere datum) en gedimensioneerd werden rekeninghoudend met een vanuit economisch oogpunt gerechtvaardigde warmtevraag. 5.2.3. Toewijzingsmethode De emissierechten uit de reserve zullen aan de nieuwkomers toebedeeld worden op het moment dat deze een CO2 emissievergunning hebben verkregen, en dit voor zover er nog voldoende emissierechten in de reserve beschikbaar zijn.

Daarnaast, zal een benchmarking-benadering (beste energetische performantie voor de betreffende activiteitssector) gevolgd worden om het aantal emissierechten vast te stellen. 5.2.4. Wat met de overtollige emissierechten ? De emissierechten die in de reserve blijven tot op het einde van de periode zullen worden geannuleerd (gezien het eerder beperkt aantal). 5.2.5. Sluiting van installaties Vanaf het moment dat een onderneming de stopzetting van zijn activiteiten aan het BIM meldt, kan deze zijn emissierechten behouden.

De daaropvolgende jaren zal hij echter geen rechten meer ontvangen. De overeenkomstige emissierechten worden toegevoegd aan de reserve. 5.3. Andere wetgevende of beleidsinstrumenten Geef een overzicht van de andere wetgevende of beleidsinstrumenten van de Gemeenschap die in aanmerking zijn genomen bij de uitwerking van het nationale toewijzingsplan en leg uit hoe zij elk op hun beurt de geplande toewijzing hebben beïnvloed, en dit voor welke activiteiten.

Is er gekeken naar specifieke communautaire wetgeving die onvermijdelijk moet uitmonden in een vermindering of toename van de emissies ? Wanneer dat het geval is, leg dan uit waarom de emissieverandering als onvermijdelijk is beschouwd en hoe daarmee rekening is gehouden.

Geen enkel ander wetgevend of beleidsinstrument van de Gemeenschap werd in aanmerking genomen. 6. RAADPLEGING VAN HET PUBLIEK 6.1. Organisatie van de openbare raadpleging Hoe wordt het nationale toewijzingsplan bekend gemaakt aan het publiek zodat dit zijn opmerkingen kan maken ? De openbare raadpleging gebeurt in twee stappen opdat de opmerkingen ten volle in aanmerking zouden kunnen worden genomen vóór de definitieve beslissing inzake het nationale toewijzingsplan (het luik van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest): - Een eerste openbare raadpleging strekt ertoe kennis te nemen van de voorkeuren en opmerkingen van het publiek met betrekking tot de basisopties voor de opmaak van het gewestelijke toewijzingsplan. Deze raadpleging heeft plaatsgevonden in de periode van 15 maart 2004 tot 25 maart 2004. Het publiek werd door middel van regionale pers en via de website van het BIM uitgenodigd om het plan te raadplegen. De belangrijkste milieuorganisaties alsook de betrokken ondernemingen en beroepsfederaties werden door middel van een elektronische mailing hiervan op de hoogte gebracht. - Een tweede openbare raadpleging heeft plaatsgevonden nadat de opmerkingen van de Commissie inzake het ontwerp van nationaal toewijzingsplan werden verwerkt.

Alle informatie moest geraadpleegd worden op het internet : http://www.ibgebim.be/nederlands/contenu/content.asp ?ref=1723 6.2. In aanmerking name van de ontvangen opmerkingen Hoe zorgen de lid-Staten ervoor dat terdege rekening wordt gehouden met de opmerkingen van het publiek voordat een definitief besluit over de toewijzing van de emissierechten wordt genomen ? De opmerkingen van het publiek en de betrokken inrichtingen tijdens het eerste onderzoek, werden geanalyseerd door het BIM en de consultants die met de studie inzake het toewijzingsplan belast werden.

Deze analyse betrof zowel opmerkingen die meerdere keren door verschillende commentatoren werden aangehaald als specifieke opmerkingen die bijvoorbeeld slechts door één enkele inrichting werden gemaakt. De relevantie van iedere opmerking werd geëvalueerd rekeninghoudend met de beperkingen uit de Richtlijn. Vervolgens werd nagegaan welk gevolg hieraan gegeven dienende te worden, en werd in voorkomend geval, nagegaan welke wijzigingen aan het plan vereist waren en de gevolgen hiervan.

Een bondige samenvatting van de opmerkingen en suggesties voor wijziging werd aan de regering overgemaakt met het oog op een beslissing.

Wanneer opmerkingen van het publiek, ontvangen in de loop van de eerste raadplegingsronde, een aanzienlijke weerslag hebben gehad op het nationale toewijzingsplan, moeten de lid-Staten deze opmerkingen samenvatten en aangeven hoe zij daarmee rekening hebben gehouden De opmerkingen die naar aanleiding van de openbare raadpleging werden ontvangen, hebben geen aanzienlijke weerslag gehad op het Brusselse toewijzingsplan.

Een beknopte samenvatting van deze opmerkingen en hun behandeling kunnen geraadpleegd worden op het internet: http://www.ibgebim.be/francais/contenu/content.asp ?ref=1857 7. ANDERE CRITERIA DAN DIE VAN BIJLAGE III BIJ DE RICHTLIJN Zijn er voor de vaststelling van het aangemelde nationale toewijzingsplan andere criteria gehanteerd dan die van bijlage III bij de richtlijn ? Als dat het geval is, specificeer dan deze criteria en geef aan hoe zij zijn gehanteerd.Toon tevens aan dat die extra criteria niet-discriminerend zijn.

Niet van toepassing 8. BANKING Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest laat geen banking' tussen de periode 2005-2007 en de periode 208-20012 toe. 9. Bijlage I - Lijst van installaties Gelieve een tabel in te dienen waarin de volgende informatie is opgenomen: - Identificatie (e.g. naam, adres) van elke installatie - Naam van de exploitant van elke installatie - Het nummer van de vergunning voor de broeikasgasemissie - Het unieke identificatienummer (EPER) van de installatie - De hoofdactiviteit en, wanneer van toepassing, de andere activiteiten van de installatie - De totale hoeveelheid emissierechten die wordt toegekend voor de periode, met de uitsplitsing per jaar, voor elke installatie - Of de installatie al dan niet unilateraal is opgenomen, dan wel tijdelijk is uitgesloten, en of zij deel uitmaakt van en pool - De jaargegevens per installatie, inclusief de emissiefactoren wanneer emissiegegevens worden gebruikt, die zijn gebruikt in de emissietoewijzingsformule(s) - Een subtotaal per activiteit van de gebruikte gegevens en het aantal toegekende rechten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Deze herziening houdt rekening met volgende elementen : - bekrachtigen en bijwerken van de gegevens van de individuele installaties - het in rekening brengen van de twee militaire installaties en twee bijkomende, nieuw geïdentificeerde installaties - een herberekening van zowel de globale en de sectoriele omslag als de individuele quota's op basis van de nieuwe gegevens.Dit verklaard waarom de individuele rechten van meerdere vestigingen licht wijzigen. - Bepalingen in het geval van stopzetting van de activiteiten en het geval waarin de reserve, bestemd voor nieuwkomers, uitgeput is - Bijwerken voor vroegtijdige maatregelen, het éénzijdig bijvoegen van installaties en het uniformiseren - Het verduidelijken van het gebruik van flexibele mechanismen door het Gewest (2) 1990 = warm jaar (GD15/15=1723), 1996 = koud jaar (GD15/15=2383); het gemiddelde dat hier gebruikt wordt bedraagt 2010 GD, hetgeen overeenstemt met het gemiddelde over de periode 1971 tot 2000. (3) Degré-jours = différence exprimée en degrés centigrades, entre la température moyenne d'un jour déterminé et un température de référence (15 °C).Les températures moyennes supérieures à 15 °C ne sont pas comptabilisées. Pour une période donnée (mois, année), on effectue la somme des degrés-jours de la période. (4) Econotec, 2003, « Potentiels de réduction des émissions de CO2 en Région Bruxelles-Capitale à l'horizon 2008-2012 », eindrapport in opdracht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer (5) « Akkoord over de herverdeling van de inspanningen inzake reductie van broeikasgassen (Verdrag van Kyoto) », kamer van volksvertegenwoordigers van België, 21 april 2004, DOC 51 1034/001 (6) « Plan voor de structurele verbetering van de luchtkwaliteit en de strijd tegen de opwarming van het klimaat 2002-2010 », BIM schrift n° 20, goedgekeurd door de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 13 november 2002, genoemd « Plan lucht-Klimaat » (7) Het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen is een instelling opgericht door de Groep der Staten ACP en de Europese Unie in het kader van de Conventie van Cotonou (8) « Ministerieel Besluit dat een het Centrum voor de Ontwikkeling van Ondernemingen (COO) een subsidie toekent », december 2003 en juni 2004 (9) BIM, 2004, Broeikasgasemissies : http://www.ibgebim.be/francais/contenu/content.asp ?ref=1869 (10) Econotec, 2003, « Potentiels de réduction des émissions de CO2 en Région Bruxelles-Capitale à l'horizon 2008-2012 », in opdracht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer (11) BIM, 2003, « Plan voor de structurele verbetering van de luchtkwaliteit en de strijd tegen de opwarming van het klimaat" 2002-2010 » : www.ibgebim.be/nederlands/contenu/content.asp ?ref (12) Econotec, 2003, « Potentiels de réduction des émissions de CO2 en Région Bruxelles-Capitale à l'horizon 2008-2012 », in opdracht van het BIM (13) FhG-ISI, ECI-Oxford University, ENERDATA, CEA, STEM, Ghent University, Institut Wallon, 2003, Gestion de la demande d'énergie dans le cadre des efforts à accomplir par la Belgique pour réduire ses émissions de gaz à effet de serre », voor het Ministerie van Economie. (14) Ministerie van Economische zake, gegevens beschikbaar op de website http://ecodata.mineco.fgov.be (15) Op basis van deze twee elementen kan een gemiddelde CO2 hoeveelheid berekend worden door de globale omslag voor de tradingsector te delen door het aantal installaties (huidige installaties + potentiële nieuwkomers), en deze vervolgens te vermenigvuldigen door het gemiddeld aantal nieuwkomers per jaar. Evenwel sluiten we bij deze berekening de bijdrage (emissies) uit van de installatie met de meest omvangrijke emissies van de tradingsector.

^