Etaamb.openjustice.be
Document van 23 december 2002
gepubliceerd op 27 januari 2003

Ministeriële richtlijn MFO-5 houdende de opdrachten van federale aard uit te oefenen door de lokale politie, wat betreft de opdrachten van bijzondere bescherming van personen en roerende en onroerende goederen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000007
pub.
27/01/2003
prom.
23/12/2002
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


23 DECEMBER 2002. - Ministeriële richtlijn MFO-5 houdende de opdrachten van federale aard uit te oefenen door de lokale politie, wat betreft de opdrachten van bijzondere bescherming van personen en roerende en onroerende goederen


Aan de Dames en Heren Burgemeesters Ter informatie : Aan de Dames en Heren Gouverneurs en Arrondissementscommissarissen Aan de Commissaris-generaal van de Federale Politie Aan de Korpschefs van de Lokale Politie A. Eerste deel : principes A.1. Voorwerp Deze richtlijn heeft betrekking op de opdrachten van federale aard in uitvoering van artikel 62, 5° (opdrachten van bewaking, toezicht of bijzondere bescherming van personen en van roerende of onroerende goederen) en artikel 62, 9° (bepaalde specifieke bewakings- en toezichtopdrachten bij ernstige of nakende bedreiging van de openbare orde, met inbegrip van risico's van zware aantastingen van personen en goederen) van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

In dat kader voert de richtlijn artikel 62, 6°, van dezelfde wet uit (het inwinnen van informatie noodzakelijk voor de federale overheden).

A.2. Definitie De wet van 7 december 1998 (1) heeft tot doel een geïntegreerde politiestructuur op twee niveaus in plaats te stellen die een nauwe samenwerking tussen de verschillende politiediensten toelaat en de veiligheid van eenieder garandeert.

Teneinde dit doel te bereiken, heeft de wetgever functionele banden voorzien tussen het lokale en federale politieniveau. Een van die functionele banden betreft de bevoegdheid toegekend door de wet aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, elk binnen hun bevoegdheidsdomein, om aan de burgemeesters de noodzakelijke richtlijnen betreffende opdrachten van federale aard (2) te geven die uitgevoerd moeten worden door de lokale politie.

De wet geeft een exhaustieve opsomming weer van opdrachten van federale aard die aan de lokale politie kunnen toevertrouwd worden.

A.3. Opdrachten geviseerd door deze richtlijn Deze richtlijn heeft betrekking op de opdrachten van bewaking, toezicht of bijzondere bescherming van personen en van roerende en onroerende goederen. De term « bijzondere bescherming » wordt gebruikt om het onderscheid te maken met de normale bescherming van personen en goederen die behoort tot de opdrachten van basispolitiezorg van de lokale politie.

Het doel van deze richtlijn is die politionele opdrachten van federale aard te definiëren, teneinde de lokale politie naar best vermogen de bescherming van de betrokken personen en instellingen te laten verzekeren.

Die opdrachten zijn vooral gericht op de bescherming van personen en instellingen die vatbaar zijn voorwerp uit te maken van een bijzondere dreiging, door hun aard of door hun symbolische waarde, waarmee bedoeld wordt : - de diplomatieke en consulaire instellingen, met inbegrip van de residenties; - de internationale instellingen en organen : Europese Unie, Nato, SHAPE, ...; - de Belgische instellingen : parlementen, koninklijk paleis en andere gebouwen die ter beschikking staan van de koninklijke familie, federale, regionale en gewestelijke ministeries; - de kritieke, vitale of gevoelige installaties, en de gebouwen die een regelmatige of punctuele politieke, culturele, religieuze of een andere getinte activiteit herbergen, en die voorwerp van een bedreiging uitmaken; - de personaliteiten : buitenlandse staats- en regeringsleiders op bezoek in België, officiële buitenlandse burgerlijke of militaire personaliteiten, en bedreigde personen die in België wonen of verblijven.

Het tweede deel van deze richtlijn zet voor elk van die categorieën de context van hun bijzondere bescherming en het kader van de te nemen maatregelen uiteen (zie infra, punten B1 tot B5).

De opdrachten van de territoriale brigades van de federale politie zijn overgenomen door de lokale politie en het is aangewezen deze beschermingsmaatregelen te integreren in een algemeen concept van toezicht binnen de betrokken politiezone. In ieder geval vormt een goede kennis van de fysische en menselijke omgeving van de te beschermen personen en instellingen in kwestie een bijkomende succesfactor.

Daar de federale overheid ten aanzien van de voornoemde personen en instellingen een zekere verantwoordelijkheid heeft, vereist dit dat zij schikkingen kan treffen teneinde de maatregelen van administratieve politie te coördineren. Daarom is het gepast ze te beschouwen als opdrachten van federale aard in de zin van de artikelen 61 tot 63 van de WGP. De protocollaire maatregelen worden niet gevat door deze richtlijn.

A.4. De informatiestroom Teneinde zijn verantwoordelijkheden inzake de bijzondere bescherming van personen en instellingen te kunnen uitoefenen, onderhoudt de Minister van Binnenlandse Zaken, via de Algemene Directie Crisiscentrum (hierna « ADCC » genoemd), een voortdurend contact met de volgende diensten die haar van de nodige inlichtingen voorzien : a) De gebruikelijke partners in de informatiestroom : 1° De Staatsveiligheid die tot opdracht heeft het inwinnen, analyseren en overmaken aan de bevoegde overheid van alle inlichtingen houdende activiteiten die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, alsook de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen (3) bedreigen of kunnen bedreigen.Deze dienst is onder meer belast met de opdrachten van close protection van personen. 2° De Anti-terroristische Gemengde Groep (AGG) die belast is met het evalueren van de terroristische dreiging ten aanzien van de instellingen in België of ten aanzien van de Belgische burgers of belangen in het buitenland (4).3° Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dienst protocol en veiligheid, die de ADCC informeert van de officiële bezoeken van personaliteiten aan België, van internationale evenementen die zich in België afspelen en van aanvragen tot bescherming afkomstig van bepaalde diplomatieke posten.4° De federale politie waarvan de Algemene Directie Bestuurlijke Politie (DGA), en meer bepaald de Directie van de operaties en de informatie inzake bestuurlijke politie (DAO) de evenementen volgt die een grote of georganiseerde dreiging ten aanzien van de openbare orde zouden kunnen uitmaken.De federale politie heeft dus tot taak alle inlichtingen te verzamelen houdende de openbare orde en die een impact hebben op de bijzondere bescherming van personen en goederen, en dit zowel bij haar eenheden (onder meer de Scheepvaartpolitie (SPN), het veiligheidsdetachement van de nationale luchthaven (VDNL), de Eenheid van de federale politie bij de SHAPE, ...) als bij de lokale politie.

Deze informatiegaring gebeurt ofwel op eigen initiatief, ofwel op vraag van de ADCC. De federale politie voert bovendien bepaalde opdrachten van close protection uit. 5° De lokale politie die aan de ADCC alle inlichtingen verstrekt aangaande bedreigingen tegen een persoon of een instelling geviseerd door deze richtlijn en die de bijzondere beschermingsopdrachten uitvoert voorzien in deze richtlijn. In het algemeen dient erop gewezen te worden dat de overdracht van informatie van de lokale politie aan de ADCC in het kader van deze richtlijn, in principe de normale informatiestroom volgt : overmaking aan de bestuurlijke directeur-coördinator / coördinatie- en steundienst van de federale politie (DirCo/CSD), die overmaakt aan de Algemene Directie Bestuurlijke Politie / Directie van de operaties en de informatie inzake bestuurlijke politie (DGA/DAO), die overmaakt aan de ADCC. In dringende gevallen wordt de informatie echter onmiddellijk aan de ADCC overgemaakt, met kopie aan de DirCo/CSD. b) De partners in specifieke gevallen 1° Het College van Procureurs-generaal in het kader van de bescherming van bepaalde personen, met name de magistraten.De gerechtelijke autoriteiten zijn gehouden om alle inlichtingen betreffende mogelijke bedreigingen ten aanzien van personen, zoals voorzien in artikel 8, 5°, van de wet van 30 november 1998 over te maken aan de Minister van Binnenlandse Zaken, in casu de ADCC (5). 2° De diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen maken aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dienst protocol en veiligheid, elke informatie over betreffende een bedreiging tegen personen en goederen. In dringende gevallen kunnen ze zich onmiddellijk wenden tot de ADCC, middels bevestiging van de informatie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De politiediensten die een dringende informatie van dit type ontvangen, dienen deze onmiddellijk aan de ADCC over te maken. 3° De Europese instellingen betreffende de data van vergaderingen en van belangrijke evenementen die een invloed kunnen hebben op de openbare orde (Europese Top, bezoeken, ...). De veiligheidsdiensten van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad maken eveneens alle inlichtingen over die in hun bezit zijn betreffende gevoelige evenementen of risico's qua ordeverstoring, en, in voorkomend geval, hun risico-evaluatie. 4° De autoriteiten van de NAVO betreffende de data van de vergaderingen en de belangrijke evenementen die een invloed kunnen hebben op de openbare orde.De veiligheidsdienst van de NAVO maakt tevens alle informatie over die in haar bezit is betreffende gevoelige evenementen, en in voorkomend geval, haar risico-evaluatie. 5° De Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de strijdkrachten (ADIV) die tot taak heeft het inwinnen, analyseren en overmaken aan de bevoegde autoriteit van alle inlichtingen houdende activiteiten die de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten en het waken over het behoud van de militaire veiligheid van het personeel of van de militaire installaties bedreigen of kunnen bedreigen (6). 6° De autoriteiten van de SHAPE betreffende de data van de belangrijke vergaderingen die een invloed kunnen hebben op de openbare orde (Commanders Conference, Change of Command, ...).

A.5. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende administratieve overheden a) Algemene maatregelen van administratieve politie en bijzondere beveiligingsmaatregelen : verantwoordelijke overheden De verantwoordelijkheden van de lokale en federale administratieve overheden en hun bevoegdheden ten aanzien van de lokale politie uiten zich in functie van de volgende principes : 1) De burgemeester is de eerste verantwoordelijke voor wat betreft de handhaving van de openbare orde op zijn grondgebied, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale overheden.Hij is in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiebesluiten en -reglementen, in de praktijk met het toelaten van manifestaties op de openbare weg en, in de gevallen voorzien door de wet, met het nemen van politieverordeningen (artikelen 133 en 134 van de nieuwe gemeentewet). 2) In subsidiaire orde, kan de Minister van Binnenlandse Zaken maatregelen van bestuurlijke politie nemen wanneer het algemeen belang zijn tussenkomst vereist (art.11 van de wet op het politieambt (hierna WPA genoemd)), zelfs wanneer de situatie slechts plaatsheeft binnen één gemeente.

De WGP heeft aan de Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid verleend bepaalde opdrachten van federale aard toe te vertrouwen aan de lokale politie. Diezelfde wet verleent de uitvoering ervan aan de korpschef onder het gezag van de burgemeester (art. 44 en 45).

In de praktijk is de Minister van Binnenlandse Zaken dus verantwoordelijk voor de toepassing door zijn diensten van de voorliggende richtlijn, dit wil zeggen in hoofdzaak voor de activering van het mechanisme door overdracht aan de betrokken lokale politiediensten van taken van bijzondere bescherming, met de bepaling van het beschermingsniveau, waarbij de operationele vertaling gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de korpschef en het gezag van de burgemeester.

In de praktijk : a) neemt de burgemeester alle noodzakelijke maatregelen tot behoud van de openbare orde en veiligheid, met inbegrip van het verlenen van orders, instructies en richtlijnen aan de lokale politie, maar die maatregelen mogen niet tegenstrijdig zijn met de beslissingen van de federale overheid, die bevoegd is vanaf het moment dat een instelling of een personaliteit vermeld in voorliggende richtlijn, geviseerd wordt.b) moet de burgemeester, tijdens het beheer van de evenementen op zijn grondgebied, rekening houden met de internationale verplichtingen van de Belgische Staat, bijvoorbeeld tijdens het onderzoek van een aanvraag tot manifestatie voor of in de buurt van een ambassade. Men moet hieruit besluiten dat wanneer een evenement slechts één gemeente betreft, en wanneer daarbij niet geraakt wordt aan het goed functioneren van de ambassade of de betrokken instelling, het beheer op het vlak van de openbare orde van een manifestatie voor een diplomatiek gebouw of naar aanleiding van een internationale vergadering, een lokale belangenkwestie vormt, die onder de exclusieve bevoegdheid van de burgemeester valt.

Daarentegen, wanneer de verstoring van die aard is dat de bepalingen van de Conventie van Wenen (7) van toepassing worden, bijvoorbeeld omdat het gaat om een dreiging tot bezetting van een ambassade, of omdat de manifestanten zich vastketenen aan de hekkens van de ambassade op een wijze dat de toegang tot de ambassade geblokkeerd wordt, kan de Minister van Binnenlandse Zaken beslissen over de te nemen maatregelen.

Dit geldt eveneens « mutatis mutandis » voor alle andere instellingen en personen bedoeld in deze richtlijn. b) Immuniteiten van de diplomatieke posten en van de betrokken Europese en internationale instellingen Op de openbare weg komt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het herstel van de openbare orde exclusief toe aan de Belgische overheden. Dit principe is van toepassing in de onmiddellijke omgeving van onroerende goederen die ingenomen worden door die instellingen, want dit maakt deel uit van de openbare weg. De aanwezigheid op de openbare weg van buitenlandse politiemensen, militairen of veiligheidsagenten in actieve dienst voor rekening van die posten en instellingen, is dus onderworpen aan de Belgische wetten en aan het akkoord van de bevoegde Belgische overheid (8).

De politiediensten komen slechts tussen in de gebouwen van de diplomatieke posten en de Europese en internationale instellingen na een uitdrukkelijke vraag, vordering of toestemming uitgaande van een bevoegde persoon van die betrokken post of instelling.

A.6. Verdeling van de opdrachten tussen de politiediensten volgens de verschillende fasen De bijzondere beschermingsmaatregelen voor personen en instellingen komen tot stand gedurende opeenvolgende fasen waarin de betrokken diensten hun eigen verantwoordelijkheden hebben. Elke dienst dient via de normale weg aan de Minister van Binnenlandse Zaken de inlichtingen mee te delen die naar voren komen in het kader van haar activiteiten en die van belang zijn voor de uitvoering van de lokale opdrachten van federale aard. a) Analyse en evaluatie van de dreiging De personen en instellingen die betrokken zijn door deze richtlijn, kunnen voorwerp uitmaken van bedreigingen in het kader van de openbare orde (manifestaties, bezettingen, aanslag op de fysieke integriteit van een persoon, ...) of in het kader van het terrorisme (aanslagen tegen personen van een ambassade, gijzelingen, ...).

De ADCC vraagt inlichtingen aan de inlichtingendiensten, aan de AGG en aan de Federale Politie (meer bepaald de Algemene Directie Bestuurlijke Politie, Directie van de operaties en de informatie (hierna « DGA/DAO » genoemd). DGA/DAO maakt deze vraag over aan de eenheden van de federale politie, alsook aan de lokale politie. Elke dienst maakt een analyse van de dreiging op, dit binnen de grenzen van zijn wettelijke bevoegdheden (vb. de AGG houdt zich bezig met hetgeen het terrorisme aangaat, de Algemene Directie Gerechtelijke politie van de federale politie (DGJ/DJC) voor de georganiseerde criminaliteit, ...).

De politiediensten brengen onmiddellijk DGA/DAO ter kennis van alle essentiële elementen die de dreigingsanalyse kunnen wijzigen. Het is dan aan DGA/DAO de betrokken diensten te informeren.

De actualiteit vereist dat de diensten belast met de analyse van de dreiging hun evaluatie continu aanpassen op een manier dat de bijzondere beschermingsmaatregelen adequaat blijven. b) Definitie van het beschermingsniveau betreffende het in werking te stellen operationeel dispositief Wanneer uit de analyse van de betrokken diensten blijkt dat er een dreiging bestaat tegen een bepaalde persoon of instelling, zal de ADCC beslissen over het dispositief dat in werking gesteld dient te worden voor de bescherming ervan, en, onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken, het beschermingsniveau bepalen. De volgende niveaus worden momenteel gebruikt : 1) opname van een gebouw in het schema van de zonale patrouilles, min of meer frequent;2) aanwijzing van een politiefunctionaris als contactpunt voor de bedreigde personaliteit;3) vraag tot oriëntatie van de patrouilles naar het verzamelen van informatie met betrekking tot verdachte gedragingen in de omgeving van de te beschermen plaats;4) georiënteerde patrouilles naar een plaats die bedreigd wordt, met controle van verdachte voertuigen of personen, en met het leggen van contacten met de veiligheids- of bewakingsdienst ter plaatse;5) politionele aanwezigheid ter plaatse wanneer het gaat om een gepreciseerde risicosituatie, vb.bij aankomst en vertrek van personaliteiten; 6) permanent beschermingsdispositief voor een persoon of een gebouw, ofwel tijdens een gedeelte van de dag, ofwel gedurende de nacht, ofwel gedurende de twee. De bepaling van het beschermingsniveau gebeurt, wanneer dit niet uiterst dringend is, in overleg met de dienst(en) die de bijzondere bescherming zal (zullen) verzorgen. Doel van dit overleg is het operationeel dispositief voorzien voor de bijzondere bescherming, zo goed mogelijk aan te passen in functie van de dreiging en de lokale omstandigheden.

Daarom waakt de ADCC erover dat de opdrachten van de verschillende betrokken diensten gecoördineerd zijn op het vlak van de verdeling van de opdrachten en organiseert ze, telkens dit nodig blijkt, overlegvergaderingen. c) Uitvoering van de bijzondere beschermingsmaatregelen De opdrachten tot bijzondere bescherming zijn toevertrouwd aan de lokale politie, met uitzondering voor wat betreft : - de bescherming van de leden van de koninklijke familie en van de gebouwen die aan hen ter beschikking zijn gesteld, en van de SHAPE (9), opdrachten die uitdrukkelijk aan de federale politie werden toevertrouwd; - elke maatregel van close protection ten aanzien van een persoon, een opdracht die uitdrukkelijk toevertrouwd is aan de Staatsveiligheid, en, in bepaalde gevallen, aan de federale politie.

De betrokken lokale politie kan steeds, wanneer haar materiële middelen onvoldoende zijn (vb. Spaanse ruiters, specifiek materieel, ...) of wanneer zij haar opdrachten niet kan uitvoeren zonder haar lokale opdrachten in gedrang te brengen, steun vragen aan de federale politie en/of aan de lokale politie van andere zones overeenkomstig artikel 62, 10° WGP en de ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het personeel capaciteitsbeheer en het verlenen van versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie. Een dergelijke steun kan bijvoorbeeld noodzakelijk blijken in uitzonderlijke periodes of wanneer een bijzondere bescherming van lange duur voorzien is.

Overeenkomstig de ministeriële richtlijn MFO-2, wordt de steun verleend door een lokale politie van een andere politiezone beschouwd als een supralokale versterking en aangerekend op de gehypothekeerde capaciteit van die lokale politie.

Voor wat betreft de steun voor het in plaats stellen van een permanent beschermingsdispositief van niveau 6 (zie supra), kan de eventuele steun van de Federale Politie beschouwd worden als deel uitmakend van haar wettelijke taak van subsidiaire steun.

Op basis van het gestelde beschermingsniveau, is het de lokale politie die de principes qua interventie, de draagwijdte en de samenstelling van het operationeel dispositief bepaalt. Uitzonderlijke omstandigheden kunnen het echter rechtvaardigen dat in toepassing van artikel 61, alinea 4 WGP, de Minister van Binnenlandse Zaken bepaalde details qua uitvoering vaststelt.

Het door de lokale politie opgezette beschermingsdispositief heeft als enige finaliteit te voldoen aan de veiligheidsvereisten die gepaard gaan met de evaluatie van het risico en met de bedreiging die rust op het gebouw of de persoon in kwestie. De protocollaire aspecten worden niet gevat door deze richtlijn.

Wanneer de lokale politie in de onmogelijkheid is de bijzondere bescherming uit te voeren, licht ze de ADCC hiervan tijdig in.

Hetzelfde geldt wanneer niet voldaan kan worden aan de bijzondere bescherming volgens het vastgestelde niveau.

Wanneer de ADCC van mening is - tengevolge van het evaluatieproces (zie punt f)) of tengevolge van andere inlichtingen - dat het voorziene politionele dispositief niet voldoet aan het gestelde beschermingsniveau, zal ze met de lokale politie en de DirCo/CSD overleg plegen teneinde deze situatie op te lossen, vooraleer over te gaan tot een bevel overeenkomstig artikel 63 WGP. d) Initiatiefverplichting van de lokale politie De procedure tot bepaling van het beschermingsniveau sluit niet uit dat de lokale politie routinemaatregelen of initiatieven gericht op de betrokken personen of instellingen neemt.Dit is bijvoorbeeld mogelijk middels het geven van raadgevingen van techno-preventieve aard, ...

Wanneer de situatie het rechtvaardigt en dit op basis van informatie waarover de lokale politie beschikt, kan het daarenboven noodzakelijk zijn dat deze het initiatief neemt een bijzondere bescherming in werking te stellen, of de bestaande bescherming te verhogen zodat het voorziene niveau overstegen wordt, zonder te wachten op instructies vanwege de ADCC. De ADCC dient hiervan in dat geval wel onmiddellijk ingelicht te worden.

Daarentegen kan de lokale politie op eigen initiatief het beschermingsniveau niet verlagen. Wanneer zij redenen heeft om tot een verlaging van de maatregelen over te gaan, neemt ze vooraf contact op met de ADCC (per fax), die dan een overleg zal organiseren. e) Aanduiding contactpersoon lokale politie Aan elke betrokken lokale politiedienst waar een diplomatieke of consulaire post of een internationale instelling of organisatie gelegen is, wordt gevraagd een contactpersoon aan te duiden die op geregelde basis contact kan onderhouden met de veiligheidsverantwoordelijke van die post of instelling, en dit om informatie uit te wisselen betreffende de dreiging of betreffende de maatregelen die door de lokale politie genomen worden.De coördinaten van deze contactpersoon van de lokale politie dienen aan de ADCC overgemaakt te worden, tevens elke wijziging ervan. f) Niveau van operationele leiding en coördinatie De opdrachten van federale aard worden in principe door de lokale politie uitgevoerd onder de leiding van de korpschef van de lokale politie, onder het gezag van de burgemeester. Wanneer verschillende lokale politiediensten belast zijn met het uitvoeren van een taak van federale aard, of wanneer de federale politie tussenkomt, moet het principe van de eenheid van commando toegepast worden. De optie genomen in deze richtlijn is dat, in de meerderheid van de gevallen, het de korpschef van de betrokken lokale politie is, die de operationele leiding en coördinatie uitoefent. Deze benadering is ingegeven door een parallelle lezing van artikel 61, alinea 5 van de WGP en de artikelen 7/1 tot 7/3 van de WPA. 1) Opdrachten waarvan de uitvoering beperkt is tot één enkele politiezone In deze hypothese, conform artikel 61, alinea 5 WGP en artikel 7/2 WPA, zijn de operationele leiding en coördinatie voor wat betreft de opdrachten van bijzondere bescherming, toevertrouwd aan de korpschef van de lokale politie. Daarentegen, wanneer de taak door de lokale politie en de federale politie gezamenlijk uitgevoerd wordt, en deze laatste tussenkomt op eigen initiatief of op mijn vraag tot uitvoering van opdrachten van supralokale aard, geeft de wet mij de bevoegdheid, gezien de omstandigheden eigen aan deze tussenkomst, de operationele coördinatie en leiding toe te vertrouwen aan de bestuurlijke Directeur-Coördinator (hierna « DirCo » genoemd). Deze uitzonderlijke beslissing zal, buiten de gevallen van hoogdringendheid, genomen worden na overleg met de burgemeester.

Vanaf heden, en dit voor het specifieke geval van de SHAPE, is de operationele coördinatie en leiding, voor de opdrachten die uitsluitend betrekking hebben op de terreinen van de SHAPE, steeds voorbehouden aan de officier die de speciale eenheid van de federale politie leidt. 2) Opdrachten waarvan de uitvoering zich uitstrekt over meerdere politiezones In geval van gezamenlijk optreden van meerdere korpsen van de lokale politie, en waarbij de federale politie niet tussenkomt, worden de operationele coördinatie en leiding op basis van een akkoord tussen de verschillende korpsen van de lokale politie toevertrouwd aan de korpschef van de lokale politie die hiervoor wordt aangeduid door de betrokken burgemeester of burgemeesters (10). Wanneer er een gezamenlijk optreden plaatsvindt van verschillende lokale politiekorpsen en van de federale politie (bijvoorbeeld voor een veiligheidsescorte van een personaliteit, van een waardetransport of van een gevaarlijk transport), zal de operationele coördinatie en leiding in principe worden toevertrouwd aan de DirCo, behalve in het geval van gezamenlijke beslissing van de lokale en federale politieoverheden (11). Ik beveel hierbij aan deze laatste optie zoveel mogelijk toe te passen, en dus de operationele coördinatie en leiding toe te vertrouwen aan de korpschefs van de lokale politie.

Nochtans houd ik mij de mogelijkheid voor om per uitzondering de operationele coördinatie en leiding aan de DirCo toe te vertrouwen, in functie van de volgende drie elementen : - het belang van de gebeurtenis; - haar al dan niet nationale karakter; - de respectievelijke deelname van de lokale politie van de betrokken zones, van de lokale politiediensten die in steun geroepen worden, en van de federale politie.

In het geval van de SHAPE, voor de gevallen waarbij opdrachten zich verder uitstrekken dan het eigenlijke terrein van de SHAPE, vertrouw ik de operationele coördinatie en leiding toe aan de DirCo van Bergen.

Voor de NAVO blijven de regels inzake operationele coördinatie en leiding van kracht zoals voor de overige opdrachten. g) Evaluatie van de uitvoering van de beschermingsmaatregelen De evaluatie van de uitvoering van de beschermingsmaatregelen wordt gedaan door de DirCo/CSD, in overleg met de betrokken lokale politie. Wanneer de DirCo meent dat de uitvoering van de beschermingsmaatregelen onvoldoende overeenstemt met het vooropgestelde veiligheidsniveau, dient hij de lokale politie te adviseren teneinde te de situatie te analyseren en te komen tot een afdoende bescherming.

Legt de lokale politie dit advies zonder grondige reden naast zich neer, dan deelt de DirCo dit mee aan de ADCC (via DGA/DAO). De ADCC zal dan de nodige stappen ondernemen om alsnog tot een adequate uitvoering van de beschermingsmaatregelen te komen.

B. Tweede deel : bijzondere gevallen Dit tweede deel van de richtlijn bevat de informatie-elementen die de betrokken diensten toelaten naar best vermogen hun opdrachten uit te voeren.

Ze bevat bijzondere bepalingen die de bepalingen vervat in het 1ste deel vervolledigen en preciseren.

B.1. Beveiliging van diplomatieke en consulaire posten De Belgische Staat is gehouden de diplomatieke en consulaire zendingen uitgevoerd op haar grondgebied te beschermen. Artikel 22.2 van de Conventie van Wenen (12) preciseert dat « op de ontvangende Staat de bijzondere verplichting rust alle geëigende maatregelen te nemen om de gebouwen van de zending tegen indringers en tegen het toebrengen van schade te beschermen en te verhinderen dat de rust van de zending op enigerlei wijze wordt verstoord of aan haar waardigheid afbreuk wordt gedaan ».

Men beschouwt het diplomatiek korps sensu lato als het geheel van diplomatieke gezanten geaccrediteerd door éénzelfde Staatshoofd (13) (de Koning). Momenteel beschikken meer dan 200 landen over een officiële vertegenwoordiging in België. Elk van die landen heeft meerdere instellingen : - diplomatieke instellingen : kanselarij en residentie van de ambassadeur; - consulaire instellingen : consulaten, algemene consulaten en residenties van de consuls; - instellingen verbonden aan bepaalde ambassades of consulaten : afdeling sociale zaken, handelsafdeling,...; - geaccrediteerden bij de internationale organisaties; - militaire attachés.

De opdrachten van bijzondere bescherming worden georganiseerd in nauwe coördinatie met de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, dienst protocol en veiligheid. Het is via deze dienst dat de Belgische Staat, buiten in de gevallen van hoogdringendheid, de officiële relaties onderhoudt met de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers.

B.2. Beveiliging van internationale instellingen en organisaties a) De Instellingen van de Europese Unie Het artikel 1 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (14) heeft betrekking op het beginsel van onschendbaarheid van de gebouwen van de Europese Instellingen (15). Dit beginsel van onschendbaarheid houdt de verplichting in om alle nodige maatregelen te nemen teneinde te verhinderen dat de lokalen worden binnengedrongen of beschadigd. Deze verplichting komt toe aan de Belgische overheid die de nodige beschermingsmaatregelen moet nemen om de ordehandhaving te verzekeren in de onmiddellijke omgeving van de door de Europese Unie ingenomen gebouwen.

Zijn momenteel aanwezig in België, de volgende Europese instellingen : - het Europees Parlement, - de Europese Raad, - de Europese Commissie, - het Economisch en Sociaal Comité, - het Comité van de regio's.

Verschillende Europese instellingen beschikken over een eigen interne veiligheidsdienst. b) De NAVO De NAVO is een politieke instelling gecreëerd na de tweede wereldoorlog (16) om een kader van politieke en militaire samenwerking te verlenen aan haar Europese en Noord-Amerikaanse leden en om hen te beschermen tegen externe bedreigingen. De instellingen van de NAVO, die handelen over aangelegenheden die betrekking hebben op de fundamentele veiligheidsbelangen van al haar leden, zijn dikwijls het doelwit van verschillende bedreigingen en genieten in dit opzicht een beschermingsstelsel dat identiek is aan dat van de Europese Unie.

De NAVO heeft zijn zetel gevestigd in Brussel. Het gaat hier om enerzijds de politieke zetel van de alliantie, en anderzijds de permanente vergadering van de Noord-Atlantische Raad. Haar gebouwen bieden plaats aan de permanente vertegenwoordigers alsook aan de nationale delegaties, aan het bureau van de Secretaris-generaal en van de nationale militaire vertegenwoordigers.

De instellingen van de NAVO omvatten tevens de nationale diplomatieke posten van de lidstaten van de NAVO en de delegaties van partnerlanden voor de vrede.

De inwendige bescherming van de site van de NAVO en de persoonsbescherming van de Secretaris-generaal worden uitgevoerd door de eigen veiligheidsdienst van de NAVO (17). c) De SHAPE Opgericht in 1951 in Parijs en gevestigd in België sinds 1967, bestaat de algemene opdracht van de SHAPE (Supreme Headquarters Allied Powers in Europe) erin de vrede te bewaren in Europa onder leiding van het Militair Comité en de Noord-Atlantische Raad van de NAVO.De SHAPE is gevestigd in de politiezone van Bergen.

Door de uitgestrektheid van haar terreinen situeren haar uiterste grenzen zich in feite op het grondgebied van drie politiezones. Zo bevinden drie van de vijf toegangswegen tot de SHAPE zich in de zones Soignies en Jurbise, en is er ook nog de basis van Chièvres die verwijderd is van de rest van de domeinen van de SHAPE, maar er toch deel van uitmaakt. De instellingen van de SHAPE omvatten de Opperbevelhebber van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa (SACEUR) en de leden van het hoofdkwartier, de nationale militaire vertegenwoordigingen van de landen van de NAVO en de delegaties van de partnerlanden voor de vrede.

Artikel 7 van de overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de SHAPE gaat over het beginsel van onschendbaarheid van de installaties die ter beschikking worden gesteld van de SHAPE (18). Anderzijds geniet de Opperbevelhebber van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa (SACEUR) de immuniteiten en voorrechten toegekend aan het hoofd van een diplomatieke zending (19).

Deze diplomatieke zending en dit beginsel van onschendbaarheid houden de verplichting in om zowel de gebouwen, als de persoon van de SACEUR te beschermen en bijgevolg om maatregelen te nemen teneinde te verhinderen dat er schade wordt toegebracht aan die persoon en dat de installaties worden binnengedrongen of beschadigd.

De bescherming binnen de installaties van de SHAPE alsook de fysieke bescherming van de SACEUR en van zijn residentie worden uitgevoerd door de eenheid van de federale politie (20) die speciaal hiervoor werd aangesteld bij de SHAPE, met de medewerking van de internationale militaire politie (21).

Op de openbare weg in het algemeen en meer bepaald in de onmiddellijke omgeving van de SHAPE en van de residentie van de SACEUR, komt de verantwoordelijkheid voor de handhaving en het herstel van de openbare orde toe aan de lokale politie. Daarnaast dient de lokale politie ook steun te bieden aan de eenheid van de federale politie op de terreinen van de SHAPE. De lokale politie beschikt dan over dezelfde bevoegdheden als de leden van de bijzondere eenheid van de federale politie, en staat bijgevolg onder het commando van de leidinggevende officier van de eenheid van de federale politie.

De Directeur-generaal van de Algemene Directie Bestuurlijke Politie van de federale politie (DGA) sluit met de korpschefs van Bergen, Soignies en Jurbise een overeenkomst houdende de modaliteiten met betrekking tot de steunverlening van de lokale politie aan de eenheid van de SHAPE. De lokale politie kan ook subsidiair optreden binnen de installaties van de SHAPE, in geval van nood en in afwachting van de interventie door de federale politie.

B.3. Bescherming van de Belgische instellingen a) Het Parlement en de neutrale zone De wet van 2 maart 1954 (22) stelt een neutrale zone in rond het Koninklijk Park van Brussel.Dit is te verklaren door het feit dat het Parlement, door de Grondwet ingestelde soevereine macht van de Belgische Staat, vrij van elke gewelddadige druk van de bevolking moet kunnen beraadslagen. Het gaat dus over de bescherming van de democratische instellingen van ons land en over het feit dat de instellingen vrij en efficiënt zouden kunnen werken.

Het respect van deze neutrale zone wordt toevertrouwd aan de lokale politie die erover moet waken dat het verbod van alle samenscholingen of manifestaties (23) wordt nageleefd binnen die zone waarvan de precieze begrenzingen bij wet worden omschreven (24). b) Het Koninklijk Paleis en andere gebouwen ter beschikking van de koninklijke familie Overeenkomstig artikel 8, 2° van het koninklijk besluit van 3 september 2000 (25), is de bescherming van de leden van de koninklijke familie en van de koninklijke paleizen toegewezen aan de federale politie.Deze informeert de ADCC over de genomen maatregelen.

Teneinde de integratie na te streven en een goede politiewerking te bewerkstelligen is het aangewezen om net als bij de SHAPE akkoorden af te sluiten tussen de federale eenheid en de omliggende lokale zones.

Maar, in tegenstelling tot de SHAPE, zal de lokale politie hier geen opdrachten tot steun vervullen binnen het domein van de paleizen. c) Federale Ministeries en federale, regionale en gewestelijke administraties De lokale politie moet tevens waken over de bescherming van de federale ministeries en hun administraties, wanneer de situatie dit vereist.Die verplichting is eveneens van toepassing op de regionale en gewestelijke administraties.

Het voorziene beschermingsdispositief zal uitsluitend afhankelijk zijn van de veiligheidsvereisten die gepaard gaan met de evaluatie van het risico en van de bedreiging die rust op het gebouw of de persoon in kwestie. In het algemeen impliceert het risico dat bestaat ten aanzien van de Ministeries of van andere administraties niet dat een permanent veiligheidsdispostitief in plaats wordt gesteld. In het tegenovergestelde en uitzonderlijke geval, is de redactie van een protocolakkoord tussen de betrokken administratie en de lokale politie noodzakelijk. De opdracht toevertrouwd aan de lokale politie wordt slechts beschouwd als een taak van federale aard wanneer de Minister van Binnenlandse Zaken dit protocolakkoord goedkeurt.

B.4. Bescherming van kritieke, vitale of gevoelige installaties en van gebouwen die een regelmatige of punctuele politieke, culturele, religieuze of een andere getinte activiteit herbergen, en die voorwerp van een bedreiging uitmaken De ADCC beslist over de bescherming van de gebouwen waar ministeriële of internationale vergaderingen gehouden worden, en dit op basis van de evaluatie van het risico, gelieerd aan de Belgische of internationale politieke activiteit en de aanwezige personen.

Een bepaald aantal installaties van producten, transporten en diensten hebben een vitaal karakter ten aanzien van de bevolking. Het feit dat die installaties toebehoren aan een privé-onderneming, dan wel een publieke onderneming verandert hier niets aan.

Bepaalde extreem ernstige omstandigheden kunnen bijzondere beschermings-maatregelen rechtvaardigen, die toevertrouwd worden aan de lokale politie.

Dezelfde benadering geldt ten aanzien van gemeenschappelijke ruimten, plaatsen waar personen samenkomen, gebedsplaatsen, ..., die in functie van de bijzondere omstandigheden, bijzondere beschermingsmaatregelen kunnen rechtvaardigen, die toevertrouwd worden aan de lokale politie.

B.5. Bescherming van bedreigde personaliteiten en personen De Belgische Staat is verantwoordelijk voor de veiligheid van officiële personaliteiten die uitgenodigd worden op het grondgebied in het kader van een officieel bezoek, een werkbezoek of die deelnemen aan een vergadering in de schoot van een internationale instelling of organisatie. Hetzelfde geldt voor privé-bezoeken vanwege officiële personaliteiten.

Het gaat hier om opdrachten van bestuurlijke politie die behoren tot de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en dit als overheid van bestuurlijke politie. Immers, de aard van de aanwezige belangen, het supralokaal karakter (beginsel van het algemeen belang in de zin van artikel 11 WPA) en de coördinatievereisten die het met zich brengt, rechtvaardigen de aanwijzing van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Crisiscentrum, als bevoegde overheid voor de bepaling van het beschermingsniveau. a) Toepassingsgebied De bescherming van de buitenlandse personaliteiten op bezoek in België wordt geregeld door een regeringsonderrichting tot organisatie van het bezoek van vooraanstaande vreemde personen in België en tot bepaling van de taken en de bevoegdheden van alle betrokken departementen en diensten (26).Die onderrichting werd aangevuld met de omzendbrief van 8 juni 2000 betreffende de politiemaatregelen in het kader van bezoek van bepaalde buitenlandse personaliteiten (27).

Deze teksten beogen de volgende bezoeken van personaliteiten : - de buitenlandse personaliteiten op officieel bezoek of op werkbezoek in België, van een rang gelijk aan die van staatshoofd of regeringsleider; - de andere buitenlandse personaliteiten op officieel bezoek in België (Minister van Buitenlandse Zaken, ...); - de buitenlandse personaliteiten op privé-bezoek indien er een dreiging bestaat.

De volgende personen vallen eveneens onder de bijzondere beschermingstaken geviseerd door de voorliggende ministeriële richtlijn : - de buitenlandse militaire personaliteiten die bedreigd worden; - de Belgische bedreigde personaliteiten; - de bedreigde privé-personen. b) Coördinatie De voorziene beschermingsmaatregelen moeten doeltreffend en efficiënt zijn en, met dat doel, waakt de ADCC over de coördinatie van de opdrachten van de verschillende betrokken diensten.Elke keer als dit noodzakelijk blijkt, kan ze met deze betrokken diensten overlegvergaderingen beleggen.

Teneinde de evaluatie van het risico zo goed mogelijk te kunnen verfijnen, staat de ADCC in contact met de organiserende autoriteit van het bezoek teneinde alle nuttige informatie te kunnen verzamelen omtrent het programma van de personaliteit. Wanneer het gaat om een Belgische personaliteit, zal contact opgenomen worden met de persoon of zijn vertegenwoordiger teneinde alle nuttige informatie te verzamelen. Wanneer het gaat om een buitenlandse personaliteit, worden de contacten, buiten de gevallen van hoogdringendheid, gelegd via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. c) Opdrachten van de lokale politie De lokale politie verzekert alle uitvoeringsbepalingen en -maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van personen : - de maatregelen die toelaten de verkeerscirculatie, het stilstaan en parkeren van officiële auto's te vergemakkelijken (deze maatregelen geven geen aanleiding tot facturatie); - de andere politionele verkeersmaatregelen noodzakelijk voor de bescherming van de personaliteit of voor de openbare orde; - het sensibiliseren van de « bedreigde » personen door middel van het geven van veiligheidsaanbevelingen. In bepaalde gevallen gaat het hier om een gespecialiseerde expertise, een opdracht die vervuld wordt door de federale politie; - het voorzien van een surveillance van de gebouwen waar de personaliteit zich ophoudt of waar hij verblijft; - het voorzien van een ordedienst voor de bezochte plaatsen; - het escorteren van de personaliteit en zijn officieel gevolg. d) Andere diensten De opdrachten van close protection van personen worden toevertrouwd aan de Staatsveiligheid, overeenkomstig de wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst (28), en, voor de militaire personaliteiten en de leden van de koninklijke familie, door de federale politie, overeenkomstig de regeringsonderrichting van 1974 (29). Daarenboven zijn een beperkt aantal officiële veiligheidsdiensten van internationale instellingen en organen, gemachtigd beschermingsmaatregelen ten aanzien van personaliteiten te verzekeren op de openbare weg (30).

De ADCC houdt zich ter uwer beschikking voor elke vraag betreffende de toepassing van de voorliggende richtlijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE _______ Nota's (1) Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Belgisch Staatsblad van 5 januari 1999), hierna « WGP » genoemd.(2) Art.61 van de WGP. (3) Art.7, 1° en 3° van de wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst (wet van 30 november 1998). (4) Art.1 van het koninklijk besluit van 17 oktober 1991 houdende de Antiterroristische Gemengde Groep. (5) Art.23, al. 1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. (6) Art.11, § 1, 1° en 2°, van de wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. (7) Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer, goedgekeurd door de wet van 30 maart 1968 (Belgisch Staatsblad van 6 juni 1968).(8) Voornamelijk de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligings-ondernemingen en de interne bewakingsdiensten.Zie tevens de omzendbrief OOP 21ter van 8 november 1999 betreffende de veiligheid van de NAVO, de Raad van de Europese Unie, en de Commissie van de Europese Gemeenschap. (9) Met inbegrip van de extensies : het kasteel van Gendebien en de luchtvaartbasis van Chièvres (10) Art.7/1, al. 1, 1° WPA. (11) Art.7/1, al. 1, 2° WPA. (12) Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer, goedgekeurd door de wet van 30 maart 1968 (Belgisch Staatsblad van 6 juni 1968).(13) J.Salmon, Manuel de droit diplomatique, Editie Bruylant, 1996. (14) Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 13 mei 1966 (Belgisch Staatsblad van 8 juli 1967).(15) Art.1 : « De gebouwen en terreinen van de Gemeenschappen zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Gemeenschappen kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard. » (16) Noord-Atlantisch Verdrag, ondertekend te Washington op 4 april 1949, goedgekeurd door de wet van 2 juni 1949 (Belgisch Staatsblad van 1 en 2 augustus 1949).(17) OOP 21ter van 08 november 1999 betreffende de veiligheid van de NAVO, de Raad van de Europese Unie, en de Commissie van de Europese Gemeenschap, ter vervanging van de omzendbrief OOP 21bis van 3 juni 1997.(18) Wet van 22 januari 1970 houdende goedkeuring van de overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa inzake de bijzondere voorwaarden voor de vestiging en het functioneren van dit Hoofdkwartier op het grondgebied van het Koninkrijk België, ondertekend te Brussel op 12 mei 1967 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 1970).(19) Art 8.van de wet van 22 januari 1970. (20) Art.8, 2°, d) van het koninklijk besluit met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie. (21) Art.2 van het Memorandum van overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa, ondertekend te Casteau op 6 juli 1972. (22) Wet van 2 maart 1954 tot voorkoming en beteugeling der aanslagen op de vrije uitoefening van de door de Grondwet ingestelde soevereine machten (Belgisch Staatsblad van 19 maart 1954). (23) Behoudens uitzonderingen bepaald in de wet zoals de militaire optochten,... (cfr. art 3 van de wet van 2 maart 1954). (24) Art.3 van de voormelde wet van 2 maart 1954. (25) Koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie.(26) Regeringsonderrichting MO/100A van 10 juni 1974 betreffende de organisatie van het bezoek van vooraanstaande vreemde personen in België.Protocol - Veiligheid - Ordehandhaving - Samenwerking tussen ministeriële departementen en tussen politiekorpsen. (27) Protocol van 8 februari 2000 betreffende de veiligheidsmaatregelen in het kader van bezoeken van bepaalde buitenlandse personaliteiten, van kracht geworden op 1 september 2000.(28) Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst.(29) Pagina 6 van de eerder geciteerde regeringsonderrichting MO/100A. (30) Omzendbrief OOP 21ter, eerder geciteerd.

^