gepubliceerd op 01 maart 2017
Besluit van de Regering tot wijziging van verschillende statutaire en geldelijke bepalingen betreffende het personeel van het Ministerie en bepaalde paragemeenschappelijke instellingen van de Duitstalige Gemeenschap
19 JANUARI 2017. - Besluit van de Regering tot wijziging van verschillende statutaire en geldelijke bepalingen betreffende het personeel van het Ministerie en bepaalde paragemeenschappelijke instellingen van de Duitstalige Gemeenschap
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, §§ 1 en 3, vervangen bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, artikel 54, eerste lid, vervangen bij de wet van 18 juli 1990;
Gelet op het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap, artikel 102, § 1, eerste lid;
Gelet op het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren;
Gelet op het besluit van de Regering van 10 maart 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het "Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap);
Gelet op het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan;
Gelet op het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut;
Gelet op het besluit van de Regering van 4 september 2012 tot wijziging van het besluit van 28 december 1994 houdende reglement van het contractueel personeel van de beroepsopleiding van de gemeenschappelijke en gewestelijke dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling (FOREm/GRABA) en het besluit van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut;
Gelet op het met redenen omklede advies van de directieraad van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap van 17 oktober 2016;
Gelet op protocol nr. S7/2016 van sectorcomité XIX van de Duitstalige Gemeenschap van 10 november 2016;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 november 2016;
Gelet op advies 60.493/3 van de Raad van State, gegeven op 22 december 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG;
Op de voordracht van de Minister-President, bevoegd voor Personeel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren
Artikel 1.Artikel 3, § 1, tweede lid, van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren, vervangen bij het besluit van de Regering van 17 juli 2003, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van het eerste lid geschiedt een indienstneming bij arbeidsovereenkomst : 1. om een ambtenaar gedurende een tijdelijke voltijdse of deeltijdse afwezigheid te vervangen;2. om te voldoen aan personeelsbehoeften, ongeacht de aard ervan, totdat de nodige selectieprocedures georganiseerd en afgesloten zijn om de functies door statutaire personeelsleden te laten bekleden;3. altijd om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen die door de Regering vastgelegd worden.»
Art. 2.In hoofdstuk I, afdeling 1, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, wordt een artikel 3.1 ingevoegd, luidende : « Art. 3.1 De benoeming van een ambtenaar geschiedt van ambtswege in een voltijds ambt. »
Art. 3.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "De rangen worden aangeduid met een Romeins cijfer dat het niveau aangeeft en met een letter, waarbij de letter A of, naargelang van het geval, de letters AA de hoogste rang binnen een niveau aangeven."
Art. 4.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het tweede lid worden de woorden "3 rangen, van II+/C tot II+/A" vervangen door de woorden "4 rangen, van II+C tot II+AA"; 2. in het derde lid worden de woorden "3 rangen, van II/C tot II/A" vervangen door de woorden "4 rangen, van II.C tot II.AA".
Art. 5.In artikel 11.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. het eerste en het tweede lid worden vervangen als volgt : « De Regering wijst voor een verlengbare termijn van vijf jaar departementshoofden aan, hetzij onder de met "positief" geëvalueerde ambtenaren, contractuelen of met een opdracht voor het Ministerie belaste personeelsleden van het onderwijs of onder externe gegadigden. Op het tijdstip van de aanwijzing als departementshoofd is betrokkene houder van een diploma dat hem toegang verleent tot niveau II+ of niveau I of is betrokkene geslaagd voor een overgangsexamen voor niveau II+ of niveau I. De aanwijzing geschiedt op de voordracht van de directieraad nadat de voorzitter van de directieraad een oproep tot de gegadigden heeft gedaan waarin het vereiste profiel is bekendgemaakt en nadat de directieraad vervolgens de geschiktheid en de vaardigheden van alle in aanmerking komende gegadigden voor de leidinggevende taak heeft vergeleken. » 2. het artikel wordt aangevuld met een vierde lid, luidende : « Het departementshoofd kan zijn ambt te allen tijde neerleggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.»
Art. 6.In artikel 21, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, worden de woorden "van de vermindering van de prestaties" opgeheven.
Art. 7.In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het tweede lid worden de woorden "15 werkdagen" vervangen door de woorden "15 werkdagen bij een voltijdse betrekking" en voorts wordt het tweede lid aangevuld met de volgende zin : "Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend." 2. in het derde lid worden het tweede tot en met het vijfde streepje opgeheven;3. het vierde lid wordt opgeheven.
Art. 8.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende : « Afdeling 4. - Stage voor contractuele personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap die zonder onderbreking in de tijd overgaan naar het statutaire dienstverband »
Art. 9.In hoofdstuk II, afdeling 4, van hetzelfde besluit wordt een artikel 36.10.1 ingevoegd, luidende : « Art. 36.10.1 Voor contractuele personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap die zonder onderbreking in de tijd van het contractuele naar het statutaire dienstverband overgaan, geldt de stage overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk als met succes voltooid, als de duur van het contractuele dienstverband op de dag van de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking minstens overeenstemt met de duur van de stage die de betrokkene als kandidaat-ambtenaar zou hebben moeten doorlopen. Zijn benoeming tot ambtenaar geschiedt onmiddellijk.
Indien de duur van het contractuele dienstverband op de dag van de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking korter is dan de duur van de stage die de betrokkene als kandidaat-ambtenaar zou hebben moeten doorlopen, stemt de duur van de stage overeen met de ontbrekende periode. Tijdens die verkorte stage is afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing op de kandidaat-ambtenaar.
Indien de periode vermeld in het tweede lid minder dan drie maanden bedraagt, wordt de betrokkene vrijgesteld van de in artikel 25 vermelde verplichting om een persoonlijk rapport op te stellen.
Dit artikel is niet van toepassing wanneer - uiterlijk op de dag vóór de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking - de arbeidsovereenkomst van de betrokkene werd opgezegd of in enigerlei vorm tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd besloten. »
Art. 10.In hoofdstuk II, afdeling 4, van hetzelfde besluit wordt een artikel 36.10.2 ingevoegd, luidende : « Art. 36.10.2 Voor de berekening van de perioden van het contractuele dienstverband die als stageperiode gelden, wordt - onverminderd het tweede en het derde lid - rekening gehouden met elke periode vanaf de dag van indienstneming onder arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de perioden waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst was en aan betrokkene om die reden geen loon uitbetaald werd.
Wanneer de betrokkene bij een voltijdse betrekking in het totaal 15 werkdagen al dan niet onderbroken afwezig is geweest, dan wordt geen rekening meer gehouden met de daaropvolgende afwezigheden tijdens de stage. Jaarlijkse vakantie wordt niet als afwezigheid beschouwd.
Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend. »
Art. 11.In artikel 36.13, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, worden de woorden "en bevindt zich in actieve dienst" opgeheven.
Art. 12.In artikel 37 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 5 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. (geldt alleen voor de Duitse tekst); 2. het derde lid van dezelfde paragraaf wordt vervangen als volgt : « In de gevallen vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, en in de artikelen 10, 11.2 en 71 mag de vereiste evaluatie "positief" niet ouder zijn dan twee jaar. In het geval vermeld in het tweede lid, 3°, vindt de evaluatie een jaar na de laatste evaluatie plaats. » 3. paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art. 13.Artikel 38, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 5 juli 2007, wordt vervangen als volgt : « Indien de evaluatie "onder voorbehoud" wordt gegeven, wordt binnen de termijn vermeld in artikel 37, § 1, derde lid, ofwel een evaluatie "positief", ofwel een evaluatie "negatief" gegeven. »
Art. 14.Artikel 39, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « De directieraad kan vastleggen dat de personeelsleden van een dienst met afzonderlijk beheer geëvalueerd worden door het hoofd van de betrokken dienst in plaats van door de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal. »
Art. 15.In artikel 44 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 1 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Bij contractuele personeelsleden van het Ministerie die zonder onderbreking in de tijd naar het statutaire dienstverband overgaan, worden de graadanciënniteit, de ranganciënniteit en de niveauanciënniteit vanaf de dag van de indienstneming onder arbeidsovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling berekend en voor de bevordering in aanmerking genomen, waarbij het begin van de betrokken dienstanciënniteit overeenstemt met de datum waarop de weddeschaal die overeenkomstig de ambtenarenloopbaan met het niveau, de rang de graad gepaard gaat, toegekend wordt.» 2. paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Voor de berekening worden alleen werkelijke diensten in aanmerking genomen die de betrokkene verricht heeft als stagiair, ambtenaar of contractueel personeelslid van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s, van de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap of van de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap. »
Art. 16.In artikel 46 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het eerste lid worden de woorden "De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten" vervangen door de woorden "De stagiair of ambtenaar verricht werkelijke diensten";2. het bestaande tweede lid wordt het vierde lid en het bestaande derde lid wordt het vijfde lid;3. in het artikel worden een nieuw tweede lid en een nieuw derde lid ingevoegd, luidende : « Het contractueel personeelslid verricht werkelijke diensten zolang geen vorm van schorsing van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst voorligt waarbij zijn loon niet wordt uitbetaald. In afwijking van het tweede lid wordt in volgende gevallen de duur van de schorsing als werkelijke dienst in aanmerking genomen : 1. de afwezigheden in het kader van een geboorte zoals bepaald in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971;2. de afwezigheid wegens een georganiseerde werkonderbreking;3. de afwezigheid in het kader van een loopbaanonderbreking;4. ouderschapsverlof;5. de dienstvrijstelling voor opdracht;6. de verloven bepaald in artikel 117.»
Art. 17.Artikel 47 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 47.Voor de berekening van de in aanmerking komende diensten tellen alleen de werkelijke diensten mee. Werkelijke diensten die op de eerste dag van de maand beginnen en op de laatste dag van de maand eindigen, gelden als een werkmaand. Bij werkelijke diensten die niet op de eerste dag van de maand beginnen of op de laatste dag van de maand eindigen, gelden 365 kalenderdagen werkelijke diensten als twaalf werkmaanden.
Bij personeelsleden die wegens persoonlijke aangelegenheden deeltijds werken of bij contractuele personeelsleden met een deeltijdse arbeidsovereenkomst wordt het aantal werkmaanden berekend op basis van de in het vorige lid beschreven regels en met inachtneming van het betrokken tewerkstellingspercentage. Indien de werktijd met hoogstens acht uur per week wordt verminderd, worden de prestaties als voltijdse prestaties berekend.
Voor de dienstanciënniteit die uit de som van alle in aanmerking komende diensten voortvloeit, worden alleen de werkmaanden uitgedrukt in hele getallen behouden, decimalen worden buiten beschouwing gelaten. »
Art. 18.Artikel 58, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor de bevordering tot de graden II.AA en II+.AA moet de kandidaat bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 25 jaar kunnen bewijzen. »
Art. 19.Artikel 71 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 27 april 2000, 9 december 2004 en 4 september 2012, wordt aangevuld met een tiende en een elfde lid, luidende : « De door de Regering als departementshoofd aangewezen ambtenaar wordt voor de duur van zijn aanwijzing bezoldigd op basis van weddeschaal I/8 tot hij op grond van zijn loopbaanontwikkeling op basis van een hogere weddeschaal bezoldigd wordt. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de regeling inzake bevorderingen.
De door de Regering als departementshoofd aangewezen ambtenaar die op grond van hoofdstuk IV op basis van de weddeschalen I/10, I/10-59, I/10bis of I/10bis-59 bezoldigd wordt, alsook een geldelijke anciënniteit van 25 jaar en een geldelijke anciënniteit als departementshoofd van minstens 10 jaar heeft, neemt voor de duur van zijn aanwijzing de weddeschaal I/10ter of, naargelang van het geval, I/10ter-59 in. »
Art. 20.(Geldt alleen voor de Duitse tekst).
Art. 21.In artikel 74 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. (geldt alleen voor de Duitse tekst);2. (geldt alleen voor de Duitse tekst);3. (geldt alleen voor de Duitse tekst);4. § 2, tweede lid, 7°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, wordt vervangen als volgt : « 7° de verloven bepaald in artikel 117.»
Art. 22.Artikel 81.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, wordt opgeheven.
Art. 23.(Geldt alleen voor de Duitse tekst).
Art. 24.In artikel 87.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 5 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het eerste lid wordt het getal "357,09" vervangen door het getal "616,15";2. in het tweede lid wordt het woord "effectieve" vervangen door het woord "werkelijke".
Art. 25.Hoofdstuk V, afdeling 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 5 juli 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, wordt aangevuld met een artikel 87.5, luidende : « Art. 87.5 In afwijking van artikel 87.2 tot en met 87.4 heeft het door de Regering aangewezen departementshoofd dat overeenkomstig artikel 71, elfde lid, wordt bezoldigd, geen recht op een toelage voor managements- en stafopdrachten. »
Art. 26.(Geldt alleen voor de Duitse tekst).
Art. 27.In artikel 106, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in de bepaling onder 6° wordt het woord "bevindt" vervangen door de woorden "bevindt of een wachtwedde ontvangt" en wordt de punt op het einde van de zin vervangen door een kommapunt;2. er wordt een bepaling onder 7° ingevoegd, luidende : « 7° tijdens de periode waarin een contractueel personeelslid dat afwezig is wegens ziekte geen recht op verdere uitbetaling van zijn loon heeft.»
Art. 28.Artikel 109 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van 9 december 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 109.Naast het jaarlijks vakantieverlof heeft de ambtenaar recht op bijzonder verlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1. huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;2. bevalling van de echtgenote/levenspartner : 10 werkdagen;3. overlijden van de echtgenoot/ levenspartner, een van de ouders of een van de ouders van de echtgenoot/levenspartner, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de eerste graad van de echtgenoot/levenspartner : 4 werkdagen;4. huwelijk van een kind of van een kind van de echtgenoot/levenspartner : 2 werkdagen;5. huwelijk van een van de ouders of stiefouders, huwelijk van een van de ouders van de echtgenoot/levenspartner;huwelijk van een broer of zus, halfbroer of halfzus, stiefbroer of stiefzus; huwelijk van een kleinkind of van een kleinkind van de echtgenoot/levenspartner : 1 werkdag; 6. overlijden van een bloedverwant of van een bloedverwant van de echtgenoot/levenspartner die onder hetzelfde dak woont : 2 werkdagen;7. overlijden van een bloedverwant in de tweede of de derde graad of overlijden van een bloedverwant in de tweede of de derde graad van de echtgenoot/levenspartner die niet onder hetzelfde dak woont : 1 werkdag;8. priesterwijding of intreden in het klooster van een kind van de ambtenaar, van zijn echtgenoot/levenspartner, of elke daarmee gelijkgestelde religieuze of vrijzinnige gebeurtenis : 1 werkdag;9. plechtige communie van een kind van de ambtenaar, van een kind van de echtgenoot/levenspartner van de ambtenaar of elke daarmee gelijkgestelde religieuze of vrijzinnige plechtigheid : 1 werkdag.»
Art. 29.Artikel 110 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, wordt opgeheven.
Art. 30.(Geldt alleen voor de Duitse tekst).
Art. 31.Artikel 135 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 135.De bepalingen van deze onderafdeling voorzien in de omzetting van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG. »
Art. 32.Artikel 136 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 9 december 2004 en 4 september 2012, wordt vervangen als volgt : «
Art. 136.Een ambtenaar in dienstactiviteit kan na een geboorte of een adoptie ouderschapsverlof opnemen. »
Art. 33.Artikel 136.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 19 oktober 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, wordt vervangen als volgt : « Art. 136.1 Het ouderschapsverlof bedraagt vier maanden en kan voltijds in maanden opgesplitst worden. Het moet opgenomen worden voordat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Na afloop van het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht terug te keren in zijn vroegere functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie. »
Art. 34.Hoofdstuk VIII, afdeling 5, onderafdeling 5.3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003 en laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, wordt aangevuld met een artikel 136.2 luidende : « Art. 136.2 De ambtenaar kan een aanpassing van zijn werktijden aanvragen voor een duur van zes maanden na afloop van het ouderschapsverlof. Bij de aanpassing van de werktijd wordt rekening gehouden met het belang van de dienst en met het belang van de betrokken ambtenaar om de verenigbaarheid van het beroepsleven en het gezinsleven te verbeteren.
De aanvraag om de werktijd aan te passen, moet minstens drie weken vóór afloop van het ouderschapsverlof, via de hiërarchische meerdere, schriftelijk ingediend worden bij de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal die de beslissing neemt in overleg met de hiërarchische meerdere.
De aanvraag kan alleen geweigerd worden bij een beslissing die de betrokken ambtenaar minstens één week voor afloop van het ouderschapsverlof schriftelijk wordt meegedeeld. »
Art. 35.Artikel 141, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, wordt opgeheven.
Art. 36.In artikel 172 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het eerste lid, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, wordt de tweede zin vervangen als volgt : « De opdracht vult een tot nu toe door de ambtenaar uitgeoefende activiteit aan of vervangt die activiteit geheel of gedeeltelijk.»; 2. het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 37.Artikel 173 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 11 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, wordt vervangen als volgt : «
Art. 173.Elke ambtenaar kan op eigen verzoek een dienstvrijstelling krijgen voor een opdracht bij een andere nationale of internationale overheid.
Indien voor een in het eerste lid bepaalde opdracht een oproep tot de kandidaten wordt gedaan, dient de belanghebbende ambtenaar zijn kandidatuur in bij de bevoegde dienst en licht hij tegelijkertijd de minister bevoegd voor Personeel, de secretaris-generaal en de hiërarchische meerdere daarvan in. »
Art. 38.In bijlage I van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 11 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van 19 oktober 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in niveau II+ worden de volgende regels ingevoegd : « leidend maatschappelijk werker II+.AA leidend assistent II+.AA » 2. in niveau II worden de volgende regels ingevoegd : « leidend opsteller II.AA leidend technicus II.AA »
Art. 39.In bijlage II van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. de woorden "Vanaf 1 januari 2018 gelden de volgende weddeschalen : " worden vervangen door de woorden "Vanaf 1 januari 2017 gelden de volgende weddeschalen : ";2. in de weddeschalen die vanaf 1 januari 2017 gelden, worden de weddeschalen II/6, II/6-59, II+/5, II+/5-59, I/10ter en I/10ter-59 die in bijlage 1 van dit besluit vermeld worden, ingevoegd;3. in de weddeschalen die vanaf 1 januari 2017 gelden, worden de weddeschalen I/11bis, I/11bis-59, I/12 en I/12-59 vervangen door de weddeschalen I/11bis, I/11bis-59, I/12 en I/12-59 die in bijlage 1 van dit besluit vermeld worden;4. in de weddeschalen die vanaf 1 januari 2019 gelden, worden de weddeschalen II/6, II/6-59, II+/5, II+/5-59, I/10ter en I/10ter-59 die in bijlage 2 van dit besluit vermeld worden, ingevoegd;5. in de weddeschalen die vanaf 1 januari 2019 gelden, worden de weddeschalen I/11bis, I/11bis-59, I/12 en I/12-59 vervangen door de weddeschalen I/11bis, I/11bis-59, I/12 en I/12-59 die in bijlage 2 van dit besluit vermeld worden.
Art. 40.In bijlage III van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in niveau II+ worden de volgende regels ingevoegd : « leidend maatschappelijk werker II+/5 of II+/5-59 leidend assistent II+/5 of II+/5-59 » 2.in niveau II worden de volgende regels ingevoegd : « leidend opsteller II/6 of II/6-59 leidend technicus II/6 of II/6-59 »
Art. 41.In bijlage VII van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, worden de bepalingen over niveau II+ aangevuld met een bepaling onder 20°, luidende : « 20° geslaagd zijn voor de opleiding bepaald in het koninklijk besluit van 17 mei 2007 betreffende de vorming en de bijscholing van de preventieadviseurs van de interne en externe diensten voor preventie en bescherming op het werk indien de houder tegelijk beschikt over een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs; » HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het besluit van de Regering van 10 maart 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het "Belgisches Rundfunk und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap)
Art. 42.In bijlage 3 van het besluit van de Regering van 10 maart 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het "Belgisches Rundfunk und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap), vervangen bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, worden de woorden "Vanaf 1 januari 2018 gelden de volgende weddeschalen : « vervangen door de woorden "Vanaf 1 januari 2017 gelden de volgende weddeschalen : ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan
Art. 43.Art. 15.15 van het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 5 juli 2007 en vervangen bij het besluit van de Regering van 13 maart 2008, wordt vervangen als volgt : « Art. 15.15 Artikel 87.2, § 1, van het voormelde besluit van 27 december 1996 wordt vervangen door de volgende bepaling : " § 1. De afgevaardigd directeur kan een toelage toekennen aan een personeelslid dat managements- of stafopdrachten binnen een bepaald werkterrein vervult. Indien de betrokken instelling een directieraad heeft, geschiedt dit op voorstel van de directieraad.
Onder personeelslid wordt verstaan : een contractueel personeelslid, een stagiair of een ambtenaar van de instelling of een personeelslid dat door het onderwijs belast is met een opdracht voor de betrokken instelling.
De Regering bepaalt, per instelling, het maximale aantal toelagen dat kan worden toegekend.
In afwijking van het eerste lid kan alleen de minister bevoegd voor Personeel die toelage toekennen aan de afgevaardigd directeur." »
Art. 44.Artikel 15.16 van hetzelfde besluit van de Regering, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 13 maart 2008, wordt vervangen als volgt : « Artikel 15.16 Het tweede en het derde lid van artikel 87.3 van het bovenvermeld besluit van 27 december 1996 worden vervangen door de volgende bepalingen : "In afwijking van het eerste lid schrapt de afgevaardigd directeur de toelage voortijdig als het personeelslid geen managements- of stafopdrachten meer vervult." Indien de betrokken instelling een directieraad heeft, geschiedt dit na advies of op voorstel van de directieraad.
In afwijking van het eerste lid schrapt de minister bevoegd voor Personeel vroegtijdig de toelage als het personeelslid geen afgevaardigd directeur meer is of geen managements- of stafopdrachten meer vervult. » HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut
Art. 45.In artikel 2 van het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 9 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 1, tweede lid, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° bij indienstneming in niveau IV met toepassing van artikel 4 voor ten hoogste drie maanden;» 2. in de bepaling onder 3° van hetzelfde lid wordt de punt op het einde van de zin vervangen door een kommapunt;3. hetzelfde lid wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende : « 4° bij indienstneming in de dienst met afzonderlijk beheer "Gemeenschapscentra" voor de sectoren Sport en Animatie wegens een toestroom aan bezoekers naar aanleiding van de weersomstandigheden of wegens onvoorspelbare omstandigheden die een openbare oproep tot de kandidaten onmogelijk maken, waarbij de duur van de indienstneming ten hoogste drie maanden bedraagt;» 4. in § 2, tweede lid, worden de woorden "De Regering resp.de beheerraad" vervangen door de woorden "De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal resp. de afgevaardigd directeur".
Art. 46.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. in het opschrift van het artikel worden de woorden "en proeftijd" opgeheven;2. in § 1, eerste lid, worden de woorden "op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst" vervangen door de woorden "via een schriftelijke arbeidsovereenkomst";3. in het tweede lid van dezelfde paragraaf, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 17 januari 2013, worden de woorden "en bepalen tegelijk het aantal indienstnemingen en één der in hoofdstuk II vermelde overeenkomstencategorieën" opgeheven.4. paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art. 47.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 3.1 ingevoegd, luidende : « Art. 3.1 Algemeen Om te voldoen aan personeelsbehoeften, ongeacht de aard ervan, totdat de nodige selectieprocedures georganiseerd worden om de functies door statutaire personeelsleden te laten bekleden, geschiedt een indienstneming bij arbeidsovereenkomst. »
Art. 48.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.Vervanging Voor de duur van de voorlopige vol- of deeltijdse afwezigheid van een personeelslid wordt een vervanger uitsluitend bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen. »
Art. 49.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 50.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 6.Bijkomende of specifieke opdrachten Voor de uitoefening van de bijkomende of specifieke opdrachten vermeld in het tweede lid geschieden uitsluitend indienstnemingen bij arbeidsovereenkomst.
Als bijkomende of specifieke opdrachten worden beschouwd : 1. alle taken van de huishoudkundige dienst;2. de ontvangst- en telefoondienst;3. huismeestertaken;4. in de tijd beperkte bijzondere opdrachten of in de tijd beperkte projectopdrachten;5. de opleidingen van de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap;6. alle taken van de diensten met afzonderlijk beheer "Mediacentrum" en "Gemeenschapscentra".»
Art. 51.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Art.7 - Teamleiders in de diensten met afzonderlijk beheer Om een efficiënte organisatie- en leidinggevende structuur binnen de diensten met afzonderlijk beheer "Gemeenschapscentra" en "Mediacentrum" te waarborgen, kan de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal voor een verlengbare termijn van vijf jaar teamleiders aanwijzen onder de medewerkers van de betrokken dienst die van niveau II+, II en III zijn en de evaluatie "positief" hebben gekregen.
De aanwijzing geschiedt nadat de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal een oproep tot de gegadigden heeft gedaan waarin het vereiste profiel is bekendgemaakt en nadat de directieraad vervolgens de geschiktheid en de vaardigheden van alle in aanmerking komende gegadigden voor de leidinggevende taak heeft vergeleken.
Na overleg met de directieraad, die de betrokkene vooraf gehoord heeft, kan de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal de aanwijzing van een teamleider op grond van ernstige tekortkomingen voortijdig beëindigen.
De teamleider kan zijn ambt te allen tijde neerleggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. »
Art. 52.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.Vervangers De contractuele personeelsleden die met toepassing van artikel 4 in dienst worden genomen, worden hoogstens ingeschaald in de weddeschaal van de aanwervingsgraad van de loopbaan van het te vervangen personeelslid. »
Art. 53.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 5 mei 2007, wordt een artikel 9.1 ingevoegd, luidende : « Art. 9.1 Teamleiders in de diensten met afzonderlijk beheer Tijdens de duur van zijn aanwijzing als teamleider overeenkomstig artikel 7 ontvangt het personeelslid een teamleidertoelage.
Bij een voltijdse betrekking stemt de toelage overeen met de helft van de toelage voor het uitoefenen van management- en stafopdrachten vermeld in artikel 87.4, eerste lid, van het besluit van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren. Bij een deeltijdse betrekking wordt het bedrag evenredig verminderd in verhouding tot het tewerkstellingspercentage.
De toelage wordt tegelijk met de maandwedde uitbetaald. Als tijdens ten minste 30 opeenvolgende dagen geen werkelijke diensten verricht worden, wordt de toelage voor de duur van de afwezigheid niet uitbetaald. »
Art. 54.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 5 mei 2007, wordt een artikel 9.2 ingevoegd, luidende : « Art. 9.2 Departementshoofd Indien een contractueel personeelslid van het Ministerie overeenkomstig artikel 11.2 van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996 door de Regering aangewezen wordt als departementshoofd, wordt dat personeelslid tijdens zijn aanwijzing als departementshoofd bezoldigd op basis van weddeschaal I/8 tot het met toepassing van de bepalingen van artikel 12 van dit besluit op basis van een hogere weddeschaal bezoldigd wordt. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de financiële opwaardering.
Het door de Regering als departementshoofd aangewezen contractuele personeelslid dat op grond van artikel 12, derde lid, op basis van de weddeschalen I/10, I/10-59, I/10bis of I/10bis-59 bezoldigd wordt, alsook een geldelijke anciënniteit van 25 jaar en een geldelijke anciënniteit als departementshoofd van minstens 10 jaar heeft, neemt voor de duur van zijn aanwijzing de weddeschaal I/10ter of, naargelang van het geval, I/10ter-59 in en het recht op een toelage voor managements- en stafopdrachten wordt geschrapt.
Onverminderd het eerste en het tweede lid wordt het contractueel personeelslid dat via een externe procedure geselecteerd wordt om een departement te leiden, in dienst genomen in het niveau waartoe zijn diploma toegang verleent en wordt dat personeelslid onverminderd artikel 9.3 in een weddeschaal ingedeeld. »
Art. 55.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 5 mei 2007, wordt een artikel 9.3 ingevoegd, luidende : « Art. 9.3 Deskundigen Het contractueel personeelslid dat in dienst wordt genomen op basis van zijn gespecialiseerde vakkennis, zijn specifieke beroepsvaardigheden of zijn jarenlange beroepservaring kan bezoldigd worden op basis van een hogere weddeschaal dan die bepaald in artikel 8, § 1, waarbij de weddeschaal die in de arbeidsovereenkomst moet worden bepaald, overeenstemt met een bestaande schaal van het niveau waarvoor het contractueel personeelslid een diploma kan voorleggen.
De deskundigen worden hoogstens in de volgende weddeschaal ingedeeld : 1. in niveau I : weddeschaal I/8;2. in niveau II+ : weddeschaal II+/3;3. in niveau II : weddeschaal II/4;4. in niveau III : weddeschaal III/6.»
Art. 56.Artikel 12 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 5 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «
Art. 12.Financiële opwaardering Contractuele personeelsleden die op basis van de weddeschaal verbonden aan de aanwervingsgraad van hun loopbaan bezoldigd worden en de evaluatie "positief" hebben, worden bezoldigd op basis van de weddeschaal verbonden aan de eerste bevorderingsgraad van dezelfde loopbaan indien ze voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarde voor de bevordering in een vlakke loopbaan van een ambtenaar van de begingraad tot de onmiddellijk hogere graad van zijn vlakke loopbaan vermeld in artikel 60 van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996.
Op voordracht van de directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, op voordracht van de afgevaardigd directeur, kan de bevoegde in dienst nemende overheid de contractuele personeelsleden die op basis van de weddeschaal verbonden aan de eerste bevorderingsgraad van hun loopbaan bezoldigd worden en die de evaluatie "positief" hebben, overeenkomstig artikel 12.1 een bezoldiging op basis van de weddeschaal van de tweede bevorderingsgraad van dezelfde loopbaan toekennen indien ze voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden voor de bevordering van een ambtenaar bepaald in artikel 58, eerste lid, van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996. Als de in dienst nemende overheid één van de instellingen vermeld in artikel 1, 2° tot 4°, is, wordt de goedkeuring van de Regering omtrent de voordracht gevraagd.
Contractuele personeelsleden van de niveaus I, II+, II, III en IV die op basis van de weddeschaal verbonden aan de tweede bevorderingsgraad van hun loopbaan bezoldigd worden en de evaluatie "positief" hebben, worden bezoldigd op basis van de weddeschalen I/10, II+/4, II/5, III/7 en IV/6, indien ze voldoen zowel aan de anciënniteitsvoorwaarden voor de bevordering van een ambtenaar bepaald in artikel 58, eerste lid, van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996 als aan de anciënniteitsvoorwaarden voor de toekenning van de respectieve weddeschalen I/10, II+/4, II/5, III/7 en IV/6 bepaald in artikel 71 van hetzelfde besluit.
Voor de financiële opwaarderingen wordt de loopbaan van de contractuele personeelsleden van niveau IV die aangesteld zijn in de huishoudkundige dienst gelijkgesteld met de loopbaan van de bode-telefonisten. »
Art. 57.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit van de Regering wordt een artikel 12.1 ingevoegd, luidende : « Art. 12.1 Voorstel tot financiële opwaardering overeenkomstig artikel 12, tweede lid Voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, bepaalt de bevoegde in dienst nemende overheid het aantal financiële opwaarderingen per niveau. Nadat het aantal financiële opwaarderingen is bepaald, doet de voorzitter van de directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, de afgevaardigd directeur een oproep tot de kandidaten die schriftelijk aan alle in aanmerking komende gegadigden wordt bezorgd. De in aanmerking komende gegadigden ondertekenen een bewijs dat ze de oproep tot de gegadigden hebben ontvangen of de overheid zendt de oproep tot de kandidaten, in het bijzonder wanneer de gegadigde afwezig is, per aangetekende brief toe. De oproep tot de kandidaten voorziet in een termijn van ten minste 15 werkdagen voor de indiening van een schriftelijke sollicitatie bij de voorzitter van de directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, bij de afgevaardigd directeur en vermeldt zo nodig welke inlichtingen en documenten moeten worden meegedeeld.
De directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, de afgevaardigd directeur maakt over elke in aanmerking komende gegadigde een met redenen omkleed advies op. Indien er verscheidene in aanmerking komende gegadigden zijn, maakt de directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur een rangschikking op, waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie, maar daarnaast ook met de prestaties en de ervaring van de gegadigden, hun geschiktheid, hun inspanningen om opleidingen en voortgezette opleiding in samenhang met hun taken te volgen, alsook hun dienstanciënniteit. De directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur doet dienovereenkomstig de in artikel 12, tweede lid, vermelde voordracht voor de in dienst nemende overheid.
De directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur deelt elke gegadigde mee op welke plaats hij gerangschikt staat. De in aanmerking komende gegadigde heeft het recht door de directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur te worden gehoord; de gegadigde dient de aanvraag om te worden gehoord in bij de directieraad of, naargelang van het geval, bij de afgevaardigd directeur binnen een termijn van 10 werkdagen die ingaat de dag nadat hij de mededeling van de rangschikking heeft ontvangen.
Nadat alle in aanmerking komende gegadigden die erom verzochten zijn gehoord, wordt de oorspronkelijke rangschikking door de directieraad of, naargelang van het geval, door de afgevaardigd directeur gewijzigd of bekrachtigd. »
Art. 58.Artikel 12.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 5 juli 2007, wordt vernummerd tot artikel 12.2 en de woorden ", waarbij in afwijking van artikel 37, § 1, lid 2, 1°, in de loop van het jaar vóór de mogelijke financiële valorisaties bepaald in artikel 12 van voorliggend besluit een evaluatie plaatsvindt en artikel 37, § 1, lid 2, 2°, niet toepasselijk is" opgeheven.
Art. 59.Artikel 16, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 60.De bijlage van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 4 september 2012, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het besluit van de Regering van 4 september 2012 tot wijziging van het besluit van 28 december 1994 houdende reglement van het contractueel personeel van de beroepsopleiding van de gemeenschappelijke en gewestelijke dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling (FOREm/GRABA) en het besluit van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut
Art. 61.In artikel 9 van het besluit van de Regering van 4 september 2012 tot wijziging van het besluit van 28 december 1994 houdende reglement van het contractueel personeel van de beroepsopleiding van de gemeenschappelijke en gewestelijke dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling (FOREm/GRABA) en het besluit van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut wordt het getal "2018" door het getal "2017" vervangen. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 62.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017, met uitzondering van de artikelen 1 tot 5, 11 tot 13, 18, 20, 21, 23, 26 tot 34, 36 tot 38, 40, 41, 45-50, 59 en 60, die in werking treden de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.
Art. 63.De minister bevoegd voor Personeel is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 19 januari 2017.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, De Minister-President, O. PAASCH
Bijlage 1 bij het besluit van de Regering 2783/EX/VIII/A/I van 19 januari 2017
Barema
II/6
Verhoging
jaarl.
3
480,61
tweejaarl.
3
961,20
tweejaarl.
8
540,67
Min
31.609,57
Max
40.260,36
0
31.609,57
1
32.090,18
2
32.570,79
3
33.051,40
5
34.012,60
7
34.973,80
9
35.935,00
11
36.475,67
13
37.016,34
15
37.557,01
17
38.097,68
19
38.638,35
21
39.179,02
23
39.719,69
25
40.260,36
Barema
II+/5
Verhoging
jaarl.
3
410,35
tweejaarl.
3
820,72
tweejaarl.
8
461,67
Min
35.649,82
Max
43.036,39
0
35.649,82
1
36.060,17
2
36.470,52
3
36.880,87
5
37.701,59
7
38.522,31
9
39.343,03
11
39.804,70
13
40.266,37
15
40.728,04
17
41.189,71
19
41.651,38
21
42.113,05
23
42.574,72
25
43.036,39
Barema
II/6-59
Verhoging
jaarl.
3
480,61
tweejaarl.
3
961,20
tweejaarl.
7
540,67
tweejaarl.
1
1.081,34
Min
31.609,57
Max
40.801,03
0
31.609,57
1
32.090,18
2
32.570,79
3
33.051,40
5
34.012,60
7
34.973,80
9
35.935,00
11
36.475,67
13
37.016,34
15
37.557,01
17
38.097,68
19
38.638,35
21
39.179,02
23
39.719,69
25
40.801,03
Barema
II+/5-59
Verhoging
jaarl.
3
410,35
tweejaarl.
3
820,72
tweejaarl.
7
461,67
tweejaarl.
1
923,34
Min
35.649,82
Max
43.498,06
1
35.649,82
2
36.060,17
3
36.470,52
5
36.880,87
7
37.701,59
9
38.522,31
11
39.343,03
13
39.804,70
15
40.266,37
17
40.728,04
19
41.189,71
21
41.651,38
21
42.113,05
23
42.574,72
25
43.498,06
Barema
I/10ter
Verhoging
jaarl.
3
935,02
tweejaarl.
3
1.870,03
tweejaarl.
7
1.202,18
Min.
46.370,15
Max.
63.200,56
0
46.370,15
1
47.305,17
2
48.240,19
3
49.175,21
5
51.045,24
7
52.915,27
9
54.785,30
11
55.987,48
13
57.189,66
15
58.391,84
17
59.594,02
19
60.796,20
21
61.998,38
23
63.200,56
Barema
I/10ter-59
Verhoging
jaarl.
3
935,02
tweejaarl.
3
1.870,03
tweejaarl.
6
1.202,18
tweejaarl.
1
2.404,36
Min.
46.370,15
Max.
64.402,74
0
46.370,15
1
47.305,17
2
48.240,19
3
49.175,21
5
51.045,24
7
52.915,27
9
54.785,30
11
55.987,48
13
57.189,66
15
58.391,84
17
59.594,02
19
60.796,20
21
61.998,38
23
64.402,74
Barema
I/11bis
Verhoging
jaarl.
3
832,42
tweejaarl.
3
1.664,84
tweejaarl.
7
1.069,73
Min.
48.353,12
Max.
63.333,01
0
48.353,12
1
49.185,54
2
50.017,96
3
50.850,38
5
52.515,22
7
54.180,06
9
55.844,90
11
56.914,63
13
57.984,36
15
59.054,09
17
60.123,82
19
61.193,55
21
62.263,28
23
63.333,01
Barema
I/11bis-59
Verhoging
jaarl.
3
832,42
tweejaarl.
3
1.664,84
tweejaarl.
6
1.069,73
tweejaarl.
1
2.139,46
Min.
48.353,12
Max.
64.402,74
0
48.353,12
1
49.185,54
2
50.017,96
3
50.850,38
5
52.515,22
7
54.180,06
9
55.844,90
11
56.914,63
13
57.984,36
15
59.054,09
17
60.123,82
19
61.193,55
21
62.263,28
23
64.402,74
Barema
I/12
Verhoging
jaarl.
3
887,52
tweejaarl.
3
1.775,00
tweejaarl.
7
1.140,54
Min.
58.329,83
Max.
74.301,17
0
58.329,83
1
59.217,35
2
60.104,87
3
60.992,39
5
62.767,39
7
64.542,39
9
66.317,39
11
67.457,93
13
68.598,47
15
69.739,01
17
70.879,55
19
72.020,09
21
73.160,63
23
74.301,17
Barema
I/12-59
Verhoging
jaarl.
3
887,52
tweejaarl.
3
1.775,00
tweejaarl.
6
1.140,54
tweejaarl.
1
2.281,08
Min.
58.329,83
Max.
75.441,71
0
58.329,83
1
59.217,35
2
60.104,87
3
60.992,39
5
62.767,39
7
64.542,39
9
66.317,39
11
67.457,93
13
68.598,47
15
69.739,01
17
70.879,55
19
72.020,09
21
73.160,63
23
75.441,71
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Regering 2783/EX/VIII/A/I van 19 januari 2017.
Eupen, 19 januari 2017.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, De Minister-President, O. PAASCH
Bijlage 2 bij het besluit van de Regering 2783/EX/VIII/A/I van 19 januari 2017
Barema
II/6
Verhoging
jaarl.
3
485,46
tweejaarl.
3
970,91
tweejaarl.
8
546,13
Min.
31.842,29
Max.
40.580,44
0
31.842,29
1
32.327,75
2
32.813,21
3
33.298,67
5
34.269,58
7
35.240,49
9
36.211,40
11
36.757,53
13
37.303,66
15
37.849,79
17
38.395,92
19
38.942,05
21
39.488,18
23
40.034,31
25
40.580,44
Barema
II+/5
Verhoging
jaarl.
3
414,50
tweejaarl.
3
829,01
tweejaarl.
8
466,33
Min.
35.923,35
Max.
43.384,52
0
35.923,35
1
36.337,85
2
36.752,35
3
37.166,85
5
37.995,86
7
38.824,87
9
39.653,88
11
40.120,21
13
40.586,54
15
41.052,87
17
41.519,20
19
41.985,53
21
42.451,86
23
42.918,19
25
43.384,52
Barema
II/6-59
Verhoging
jaarl.
3
485,46
tweejaarl.
3
970,91
tweejaarl.
7
546,13
tweejaarl.
1
1.092,26
Min.
31.842,29
Max.
41.126,57
0
31.842,29
1
32.327,75
2
32.813,21
3
33.298,67
5
34.269,58
7
35.240,49
9
36.211,40
11
36.757,53
13
37.303,66
15
37.849,79
17
38.395,92
19
38.942,05
21
39.488,18
23
40.034,31
25
41.126,57
Barema
II+/5-59
Verhoging
jaarl.
3
414,50
tweejaarl.
3
829,01
tweejaarl.
7
466,33
tweejaarl.
1
932,66
Min.
35.923,35
Max.
43.850,85
0
35.923,35
1
36.337,85
2
36.752,35
3
37.166,85
5
37.995,86
7
38.824,87
9
39.653,88
11
40.120,21
13
40.586,54
15
41.052,87
17
41.519,20
19
41.985,53
21
42.451,86
23
42.918,19
25
43.850,85
Barema
I/10ter
Verhoging
jaarl.
3
944,46
tweejaarl.
3
1.888,92
tweejaarl.
7
1.214,32
Min.
46.751,97
Max.
63.752,35
0
46.751,97
1
47.696,43
2
48.640,89
3
49.585,35
5
51.474,27
7
53.363,19
9
55.252,11
11
56.466,43
13
57.680,75
15
58.895,07
17
60.109,39
19
61.323,71
21
62.538,03
23
63.752,35
Barema
I/10ter-59
Verhoging
jaarl.
3
944,46
tweejaarl.
3
1.888,92
tweejaarl.
6
1.214,32
tweejaarl.
1
2.428,64
Min.
46.751,97
Max.
64.966,67
0
46.751,97
1
47.696,43
2
48.640,89
3
49.585,35
5
51.474,27
7
53.363,19
9
55.252,11
11
56.466,43
13
57.680,75
15
58.895,07
17
60.109,39
19
61.323,71
21
62.538,03
23
64.966,67
Barema
I/11bis
Verhoging
jaarl.
3
840,83
tweejaarl.
3
1.681,65
tweejaarl.
7
1.080,53
Min.
48.841,49
Max.
63.972,64
0
48.841,49
1
49.682,32
2
50.523,15
3
51.363,98
5
53.045,63
7
54.727,28
9
56.408,93
11
57.489,46
13
58.569,99
15
59.650,52
17
60.731,05
19
61.811,58
21
62.892,11
23
63.972,64
Barema
I/11bis-59
Verhoging
jaarl.
3
840,83
tweejaarl.
3
1.681,65
tweejaarl.
6
1.080,53
tweejaarl.
1
2.161,06
Min.
48.841,49
Max.
65.053,17
0
48.841,49
1
49.682,32
2
50.523,15
3
51.363,98
5
53.045,63
7
54.727,28
9
56.408,93
11
57.489,46
13
58.569,99
15
59.650,52
17
60.731,05
19
61.811,58
21
62.892,11
23
65.053,17
Barema
I/12
Verhoging
jaarl.
3
896,48
tweejaarl.
3
1.792,93
tweejaarl.
7
1.152,06
Min.
58.918,98
Max.
75.051,63
0
58.918,98
1
59.815,46
2
60.711,94
3
61.608,42
5
63.401,35
7
65.194,28
9
66.987,21
11
68.139,27
13
69.291,33
15
70.443,39
17
71.595,45
19
72.747,51
21
73.899,57
23
75.051,63
Barema
I/12-59
Verhoging
jaarl.
3
896,48
tweejaarl.
3
1.792,93
tweejaarl.
6
1.152,06
tweejaarl.
1
2.304,12
Min.
58.918,98
Max.
76.203,69
0
58.918,98
1
59.815,46
2
60.711,94
3
61.608,42
5
63.401,35
7
65.194,28
9
66.987,21
11
68.139,27
13
69.291,33
15
70.443,39
17
71.595,45
19
72.747,51
21
73.899,57
23
76.203,69
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering 2783/EX/VIII/A/I van 19 januari 2017.
Eupen, 19 januari 2017.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, De Minister-President, O. PAASCH .