gepubliceerd op 08 januari 2004
Decreet betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan de diensten voor opdrachten inzake bijstand aan de slachtoffers en aan hun naasten, enerzijds, en aan de verdachten en in vrijheid gestelde veroordeelden en aan ex-gedetineerden en aan hun naasten, anderzijds
7 NOVEMBER 2003. - Decreet betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan de diensten voor opdrachten inzake bijstand aan de slachtoffers en aan hun naasten, enerzijds, en aan de verdachten en in vrijheid gestelde veroordeelden en aan ex-gedetineerden en aan hun naasten, anderzijds
De Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt, uit hoofde van artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet dient er te verstaan te worden onder : 1° slachtoffers : de personen die een overtreding of een overtreding genoemd feit ondergaan hebben;2° verdachten : de personen die het voorwerp uitmaken van een tenlastelegging, evenals de personen tegen wie een strafvordering aanhangig gemaakt is en de personen die zich in een toestand bevinden die ertoe leidt of zou kunnen leiden dat zij het voorwerp uitmaken van een tenlastelegging;3° veroordeelden : de personen die het voorwerp uitmaken van een strafveroordeling of van een maatregel in het kader van de proeftijd die hem toegestaan wordt en waartoe besloten wordt in uitvoering van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;4° ex-gedetineerden : de personen die een voorwaardelijke, voorlopige of definitieve invrijheidsstelling genieten, met inbegrip van de persoon die onderworpen is aan een maatregel ter bescherming van de maatschappij;5° Adviesraad : de afdeling Ambulante Diensten van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Welzijnszorg en Gezondheid.
Art. 3.Binnen de perken van de begrotingskredieten erkent het College diensten voor opdrachten inzake bijstand aan slachtoffers en hun naasten en voor opdrachten inzake bijstand aan de verdachten en in vrijheid gestelde veroordeelden, aan de ex-gedetineerden en hun naasten, hierna « de diensten » genoemd en die voldoen aan de voorwaarden vastgesteld door dit decreet of krachtens dit decreet.
Onder bijstand dient verstaan elke individuele of in groep ondernomen actie ter bevordering van de actieve deelname aan het maatschappelijk, economisch, openbaar en cultureel leven overeenkomstig de rechten van de mens zoals bepaald door de internationale verdragen en overeenkomsten, de grondwet en de wetten. HOOFDSTUK II. - De opdrachten
Art. 4.Wat de bijstand aan slachtoffers en hun naasten betreft, zijn de opdrachten : 1° het organiseren van een specifieke dienstwaarneming in daartoe geschikte lokalen;2° de contactopname met het slachtoffer dat de politiediensten de toestemming heeft gegeven om zijn adresgegevens mede te delen aan de hulpdiensten die het aanwijst;3° het verlenen aan de slachtoffers en aan hun naasten van psychologisch hulp die gericht is op de rechtstreekse en onrechtstreekse oorzaken en gevolgen van de overtreding;4° het begeleiden van de slachtoffers en van hun naasten die om bijstand verzoeken en dit gedurende alle stappen die zij ondernemen om de gevolgen van het slachtofferschap, met inbegrip van het secundaire slachtofferschap, te overwinnen en, indien mogelijk, om hen te helpen om er een schadeloosstelling voor te bekomen;5° het informeren en oriënteren van het slachtoffer of zijn naasten in hun betrekkingen met de politie, de rechterlijke macht en de verzekeringsmaatschappijen, evenals met het oog op het bekomen van Staatshulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.6° het vergemakkelijken, ten behoeve van de slachtoffers en van hun naasten, van de toegang tot de diensten voor welzijnszorg en gezondheid via partnerschap met het sociaal-sanitair netwerk.
Art. 5.Voor wat betreft de bijstand aan de slachtoffers en aan hun naasten, kan de dienst volgende bijkomende opdracht uitvoeren : het publiek en de betrokken instellingen sensibiliseren voor de rechten en de specifieke behoeften van de slachtoffers, door vormingsessies te organiseren ten behoeve van de psycho-medisch-sociale actoren, van de bedrijven of van de openbare diensten.
Art. 6.Wat de verdachten, de in vrijheid gestelde veroordeelden en de ex-gedetineerden betreft, zijn de opddrachten : 1° het organiseren van een specifieke dienstwaarneming in daartoe geschikte lokalen;2° het verlenen van psychologische, individuele of collectieve bijstand aan de verdachten, de in vrijheide gestelde veroordeelden, de ex-gedetineerden evenals aan hun naasten;3° het begeleiden van de verdachten, van de veroordeelden en van de ex-gedetineerden die bijstand vragen of aanvaarden om aan de gevolgen van hun daden het hoofd te kunnen bieden;4° het informeren en oriënteren van de verdachten, van de in vrijheid gestelde veroordeelden, van de ex-gedetineerden of van hun naasten in hun betrekkingen met de politie of de rechterlijke macht;5° het vergemakkelijken, ten behoeve van de verdachten, van de in vrijheid gestelde veroordeelden, van de ex-gedetineerden of van hun naasten van de toegang tot de diensten voor welzijnszorg en gezondheid via partnerschap met het sociaal-sanitair netwerk.6° het bevorderen van de inschakeling of de sociaal-professionele herinschakeling van de verdachten, van de in vrijheid gestelde veroordeelden of van de ex-gedetineerden.
Art. 7.Voor wat betreft de verdachten, de in vrijheid gestelde veroordeelden en de ex-gedetineerden, kan de dienst volgende bijkomende opdracht uitvoeren : bijdragen tot de uitwerking en de uitvoering van oplossingen die als alternatief gelden voor de hechtenis of van activiteiten waardoor vrijheidsberoving voorkomen kan worden.
Artikel 7bis.De diensten erkend voor het uitvoeren van de opdrachten bedoeld in artikel 4 en van de opdrachten bedoeld in artikel 6 kunnen bovendien het publiek en de betrokken diensten sensibiliseren voor de problemen die verband houden met de delinquentie in het openbaar leven evenals voor de behoeften van de verdachten, van de in vrijheid gestelde veroordeelden, van de ex-gedetineerden en van hun naasten. HOOFDSTUK III. - Erkenning
Art. 8.Het College erkent de diensten die minstens alle opdrachten bedoeld in artikel 4 of in artikel 6 uitvoeren.
De opdrachten bedoeld in artikelen 4 en 5 kunnen beperkt worden tot de slachtoffers van specifieke categorieën van overtredingen of van overtreding genoemde feiten.
In dit laatste geval kan het College één of meerdere diensten toelaten niet gehouden te zijn de opdracht vermeld in artikel 4, tweede lid, uit te voeren.
De beslissing van erkenning bepaalt voor welke opdrachten de dienst erkend is en in voorkomend geval, de beperkingen inzake categorieën van overtredingen.
Art. 9.Om erkend te worden, moet de dienst aan volgende voorwaarden beantwoorden : 1° georganiseerd zijn onder de vorm van een v.z.w.; 2° zijn bedrijfszetel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben;3° gedurende minstens 2 jaar, regelmatig en permanent, de opdrachten uitvoeren waarvoor de erkenning gevraagd wordt;4° deze opdrachten uitvoeren voor zijn begunstigden zonder onderscheid van leeftijd, van geslacht, van seksuele geaardheid, van taal, van filosofische overtuiging, van godsdienst of maatschappelijke origine of zonder om het even welke andere vorm van discriminatie;5° kosteloos of mits een bijdrage van de begunstigden waarvan de maximum bedragen door het College vastgesteld zijn, de diensten inzake bijstand verlenen zoals bedoeld in de artikelen 4, 6 en 7;6° over geschoold personeel beschikken om de opdrachten waarvoor de erkenning gevraagd wordt, uit te voeren;7° beschikken over geschikte kantoren die het mogelijk maken in te staan voor een permanent onthaal en een permanent consult in alle vertrouwelijkheid;8° de dienst die gelijktijdig over een erkenning beschikt voor de twee opdrachten bedoeld in artikelen 4 en 6 moet deze twee opdrachten op afzonderlijke plaatsen of op een onderscheiden tijdstip kunnen uitvoeren. Het College bepaalt de voorwaarden voor de erkenning met betrekking tot de kwalificatie van het personeel van de diensten en met betrekking tot de organisatie van hun lokalen.
Art. 10.De erkenning wordt door de dienst bij het College aangevraagd.
Het College bepaalt de inhoud van de erkenningsaanvraag evenals de nadere bepalingen voor de indiening ervan.
De aanvraag bevat minstens volgende elementen : 1° de opdrachten waarop de aanvraag betrekking heeft evenals de eventuele beperkingen van categorieën van overtredingen of van overtreding genoemde feiten voor de diensten die opdrachten inzake slachtofferhulp vervullen.; 2° de taakomschrijving van de dienst; 3° de statuten van de v.z.w. 4° de lijst van de personeelsleden die aangesteld zijn voor de opdrachten evenals hun kwalificaties.
Art. 11.Een voorlopige erkenning van twee jaar kan, na advies van de adviesraad, toegekend worden aan de dienst die een eerste erkenning aanvraagt.
De erkenning wordt, na advies van de adviesraad, toegekend voor een periode van 5 jaar. De erkenning kan verlengd worden.
Art. 12.Het College bepaalt de procedure en de nadere bepalingen volgens dewelke de voorlopige erkenning en de erkenning toegekend, gewijzigd, verlengd of geweigerd worden.
Indien een bepaling van dit decreet niet meer nageleefd wordt, kan het College de erkenning van de dienst intrekken, nadat de dienst haar argumenten heeft kunnen doen gelden en na advies van adviesraad volgens de nadere bepalingen vastgesteld door het College. HOOFDSTUK IV. - De subsidies
Art. 13.Het gesubsidieerd personeelsbestand van iedere dienst wordt voor de duur van de voorlopige of definitieve erkenning door het College vastgesteld.
Art. 14.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten, kent het College aan de erkende diensten subsidies toe voor personeelskosten, kosten inzake voortdurende vorming van het personeel en werkingskosten. § 2. De personeelskosten omvatten het geïndexeerd bruto bedrag van de toegekende weddenschaal en de werkgeverslasten evenals andere voordelen vastgesteld door het College.
Het College bepaalt de barema's die van toepassing zijn voor iedere functie, de berekeningswijze van de anciënniteit van het gesubsidieerd personeel en de berekeningswijze van de werkgeverslasten en van de andere gesubsidieerde voordelen. § 3. Het College bepaalt het percentage van de personeelskosten die toegelaten zijn voor de berekening van de subsidies die toegekend worden voor de kosten inzake voortdurende vorming van de werknemers; § 4. Het College bepaalt het bedrag van de subsidies die toegekend worden voor de werkingskosten. Deze laatste omvatten de kosten die verband houden met de werking van de dienst evenals de kosten die verband houden met het boekhoudkundig en administratief beheer.
Art. 15.Overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 17 april 1997 betreffende de uitbetaling van de organieke toelagen, worden de subsidies uitbetaald per driemaandelijkse voorschotten van 25 % binnen de eerste veertiendaagse van de eerste, tweede en derde trimester en van 20 % binnen de eerste veertiendaagse van de vierde trimester.
Het saldo wordt uitbetaald na controle van de bewijsstukken van de subsidies, ten laatste op 31 oktober van het volgende jaar.
Het College bepaalt de nadere bepalingen van de uitbetaling van de subsidies. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 16.In artikel 5, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie houdende oprichting van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Welzijnszorg en Gezondheid. Wordt de eerte zin als volgt aangevuld : « evenals de bijstand aan de slachtoffers en aan hun naasten, enerzijds, en de bijstand aan de verdachten en in vrijheid gestelde veroordeelden en aan hun naasten, anderzijds ».
Art. 17.Het Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 december 1989 betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan diensten voor forensische welzijnszorg, wordt opgeheven.
Art. 18.De diensten voor forensische welzijnszorg, erkend krachtens het besluit bedoeld in artikel 17, worden ambtshalve erkend als diensten voor bijstand aan de slachtoffers, de verdachten en in vrijheid gestelde veroordeelden, aan de ex-gedetineerden en aan hun naasten en dit voor een periode van twee jaar vanaf het in werking treden van dit decreet.
Art. 19.Het College bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Brussel, 7 november 2003.
E. TOMAS, Minister-Voorzitter van het College.
D. DUCARME, Lid van het College.
D. GOSUIN, Lid van het College.
W. DRAPS Lid van het College.
A. HUTCHINSON, Lid van het College.