Etaamb.openjustice.be
Decreet van 02 april 2015
gepubliceerd op 04 mei 2016

Decreet houdende instemming met het IAO-Verdrag nr. 130 betreffende de geneeskundige verzorgingen en de uitkeringen wegens ziekte, aangenomen in Genève op 25 juni 1969

bron
franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2016031334
pub.
04/05/2016
prom.
02/04/2015
ELI
eli/decreet/2015/04/02/2016031334/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 APRIL 2015. - Decreet houdende instemming met het IAO-Verdrag nr. 130 betreffende de geneeskundige verzorgingen en de uitkeringen wegens ziekte, aangenomen in Genève op 25 juni 1969


De Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen en Wij, het College, bekrachtigen en verkondigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt, krachtens artikel 138 van de Grondwet, een materie die bedoeld wordt in de artikelen 127 en 128 hiervan.

Art. 2.Het IAO-Verdrag nr. 130 betreffende de geneeskundige verzorgingen en de uitkeringen wegens ziekte, aangenomen in Genève op 25 juni 1969, zal volkomen gevolg hebben.

Bijlage bij het decreet houdende instemming met het IAO-Verdrag nr. 130 betreffende de geneeskundige verzorgingen en de uitkeringen wegens ziekte, aangenomen in Genève op 25 juni 1969 Verdrag betreffende de geneeskundige verzorgingen en de uitkeringen wegens ziekte, aangenomen door de Conferentie tijdens haar drieënvijftigste zitting, Genève, 25 juni 1969 AANHEF De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie, Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen op 4 juni 1969 in haar drieënvijftigste zitting;

Na de beslissing om diverse voorstellen goed te keuren met betrekking tot de herziening van het verdrag over de ziekteverzekering (industrie), 1927, en van de het verdrag over de ziekteverzekering (landbouw), 1927, een kwestie die het vijfde agendapunt vormt van de zitting;

Besloten hebbende dat deze voorstellen de vorm zouden krijgen van een internationaal verdrag, Neemt heden de vijfentwintigste juni van het jaar negentienhonderdnegenenzestig het volgende verdrag aan, dat kan worden aangehaald als het Verdrag inzake geneeskundige verzorgingen en uitkeringen wegens ziekte, 1969.

DEEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Volgens dit verdrag : (a) de term wetgeving bevat de wetten en reglementeringen, evenals de statutaire bepalingen inzake sociale zekerheid;(b) de term 'bepaalt' betekent bepaald door of krachtens de nationale wetgeving;(c) de uitdrukking 'industriële onderneming' bevat alle ondernemingen die behoren tot de volgende takken van economische activiteit : extractieve industrieën;fabrieksindustrieën; bouwbedrijven en openbare werken; elektriciteit, gas en water; transport, opslag en communicatie; (d) de term 'residentie' verwijst naar de gewone verblijfplaats op het grondgebied van het Lid en de term 'resident' verwijst naar een persoon die gewoonlijk verblijft op het grondgebied van het Lid;(e) de uitdrukking 'ten laste van' heeft betrekking op de vermoedelijke staat van afhankelijkheid in voorgeschreven gevallen;(f) de term echtgenote verwijst naar een echtgenote die afhankelijk is van haar echtgenoot;(g) de term kind verwijst naar : (i) een kind dat zich onder de leeftijd bevindt waarop de schoolplicht eindigt of een kind van jonger dan vijftien jaar, de oudste leeftijd alvorens je in overweging genomen wordt;een Lid dat een verklaring heeft afgelegd in toepassing van artikel 2 kan echter, zolang deze verklaring van kracht is, het verdrag toepassen alsof de term kind slechts een kind zou beogen dat jonger is dan de leeftijd waarop de schoolplicht eindigt of een kind jonger dan vijftien jaar; (ii) onder voorgeschreven voorwaarden, een kind jonger dan de hoogste leeftijd aangeduid in de voorgaande sub-alinea, wanneer het leerschool volgt, zijn studies verderzet, of aan een chronische ziekte lijdt of aan een gebrek dat iedere professionele activiteit onmogelijk maakt, tenzij de nationale wetgeving de term kind definieert als ieder kind jonger dan een leeftijd die beduidend hoger ligt dan deze aangeduid in de voorgaande sub-alinea ; (h) de term voorbeeldbegunstigde verwijst naar een man met een echtgenote en twee kinderen;(i) de term 'stage' heeft betrekking op oftewel een le terme stage désigne soit une période de cotisation, soit une période d'emploi, soit une période de résidence, soit une combinaison quelconque de ces périodes, selon ce qui est prescrit;(j) de term 'ziekte' heeft betrekking op elke ziekelijke toestand, wat hier ook de oorzaak van is;k) de uitdrukking 'medische zorgen' bevat de verwante diensten.

Art. 2.1. Een Lid dat op economisch en medisch gebied nog niet voldoende tot ontwikkeling is gekomen kan door een bij de akte van bekrachtiging gevoegde gemotiveerde verklaring zich het recht voorbehouden tot tijdelijke toepassing van de afwijkende bepalingen, voorzien in subalinea g), i) van het artikel 1, van artikel 11, artikel 14, artikel 20 en van alinea 2 van artikel 26. 2. Elk Lid dat een verklaring heeft afgelegd in toepassing van het voorgaande Lid moet, in de verslagen over de toepassing van deze overeenkomst die hij moet voorstellen krachtens artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie, voor elk van deze afwijkingen waarvan hij gebruik gemaakt heeft het volgende laten weten : (a) dat de redenen voor de toepassing nog steeds bestaan;(b) dat het met ingang van een bepaalde datum afziet van zijn recht tot toepassing van de afwijking in kwestie.3. Elk Lid dat een verklaring heeft afgelegd in toepassing van Lid 1 van dit artikel zal, naargelang het onderwerp van zijn verklaring en indien de omstandigheden dit zullen toelaten : (a) het aantal beschermde personen verhogen;(b) de beschikbare medische zorgen uitbreiden;(c) de toekenningsduur voor ziekte-uitkeringen verlengen.

Art. 3.Elk Lid wiens wetgeving werknemers beschermt, kan door een bij de akte van bekrachtiging gevoegde verklaring tijdelijk van de toepassing van dit Verdrag uitzonderen de werknemers in de agrarische sector, die ten tijde van bedoelde bekrachtiging nog niet door een wettelijke regeling overeenkomstig de normen van dit Verdrag beschermd zijn.

Elk Lid dat een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het voorgaande lid, moet in de verslagen over de toepassing van dit Verdrag, die hij ingevolge artikel 22 van het statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie moet voorstellen, aangeven in welke mate uitvoering is gegeven of welke uitvoering men zich voorstelt te geven aan de bepalingen van het verdrag met betrekking tot de werknemers in de agrarische sector, alsmede elke vooruitgang welke geboekt is met het oog op de toepassing van het Verdrag op zodanige werknemers, of, als er geen verandering te melden is, een verklaring daarvan verstrekken.

Elk Lid dat een verklaring heeft afgelegd in toepassing van het eerste lid van dit artikel moet, naar mate de omstandigheden dit toelaten en volgens het ritme hiervan, het aantal beschermde werknemers in de agrarische sector verhogen.

Art. 4.1. Elk Lid dat dit Verdrag bekrachtigt, kan door een bij de akte van bekrachtiging gevoegde verklaring van de toepassing van het Verdrag uitsluiten : (a) zeevarenden, met inbegrip van zeevissers, (b) overheidsdienaren, wanneer deze categorieën beschermd worden door bijzondere regelingen, die, over het geheel genomen, voorzien in uitkeringen welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de uitkeringen die door dit Verdrag worden voorgeschreven.2. Wanneer een ingevolge het vorige lid afgelegde verklaring van kracht is, kan het Lid : (a) de personen, die in deze verklaring zijn bedoeld uitzonderen van het aantal personen, dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de percentages bedoeld in alinea (c) van artikel 5, alinea (b) van artikel 10, artikel 11, alinea (b) van artikel 19 en artikel 20;(b) deze zelfde personen, alsmede hun echtgenoten en kinderen uitzonderen van het aantal personen, dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het percentage bedoeld in alinea (c) van artikel 10.3. Elk Lid dat een verklaring ingevolge de bepalingen van lid 1 van dit artikel heeft afgelegd, kan later de Directeur-Generaal van het Internationale Arbeidsbureau ervan in kennis stellen, dat het de verplichtingen van dit Verdrag aanvaardt met betrekking tot alle categorieën die het bij zijn bekrachtiging heeft uitgesloten.

Art. 5.Elk Lid wiens wetgeving werknemers beschermt, kan indien nodig, van de toepassing van dit Verdrag uitzonderen : (a) personen, die gelegenheidswerk verrichten;(b) inwonende gezinsleden van de werkgever voor zover zij voor hem werken;(c) andere categorieën van werknemers, waarvan het aantal niet meer mag bedragen dan 10% van het totaal der werknemers, ongerekend zij die door toepassing van de alinea's (a) en (b) van dit artikel zijn uitgezonderd.

Art. 6.Voor de toepassing van dit Verdrag mag een Lid rekening houden met de bescherming, voortvloeiende uit een verzekering die op de datum van de bekrachtiging krachtens zijn wetgeving niet verplicht is voor de beschermde personen, wanneer deze verzekering : (a) onder toezicht staat van de overheid of volgens voorgeschreven regels door werkgevers en werknemers gezamenlijk wordt beheerd;(b) een belangrijk aantal personen omvat wier inkomen niet hoger is dan dat van de geschoolde mannelijke arbeider, nader omschreven in lid 6 van artikel 22;(c) voldoet aan de bepalingen van het Verdrag, indien nodig tezamen met andere vormen van bescherming.

Art. 7.De verzekerde eventualiteiten moeten omvatten : (a) de noodzaak tot geneeskundige verzorging van genezende aard en, onder bepaalde voorwaarden, de noodzaak tot geneeskundige verzorging van preventieve aard;(b) arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte welke derving van inkomsten met zich meebrengt zoals die door de nationale wettelijke regeling wordt bepaald. DEEL II. - MEDISCHE VERZORGINGEN

Art. 8.Elk Lid moet met betrekking tot de in alinea (a) van artikel 7 bedoelde eventualiteit overeenkomstig de voorgeschreven bepalingen aan de beschermde personen geneeskundige verzorging van genezende of preventieve aard waarborgen.

Art. 9.De geneeskundige verzorging, als bedoeld in artikel 8, moet verleend worden om de gezondheid van de beschermde persoon, alsmede zijn arbeidsgeschiktheid in stand te houden, te herstellen of te verbeteren en om in zijn persoonlijke behoeften te voorzien.

Art. 10.Met betrekking tot de in alinea (a) van artikel 7 bedoelde eventualiteit moeten tot de beschermde personen worden gerekend : (a) alle loontrekkenden met inbegrip van de leerlingen, alsmede hun echtgenoten en hun kinderen;(b) voorgeschreven groepen van het economisch actieve deel der bevolking, welke ten minste 75 % uitmaken van het gehele economisch actieve deel der bevolking, alsmede de echtgenoten en de kinderen van de tot de bedoelde groepen behorende personen;(c) voorgeschreven groepen ingezetenen, welke ten minste 75 % uitmaken van alle ingezetenen.

Art. 11.Wanneer een krachtens artikel 2 afgelegde verklaring van kracht is, moeten met betrekking tot de in alinea (a) van artikel 7 bedoelde eventualiteit tot de beschermde personen worden gerekend : (a) voorgeschreven groepen van loontrekkenden, welke ten minste 25 % uitmaken van het totale aantal loontrekkenden, alsmede de vrouwen en kinderen van de tot de bedoelde groepen behorende loontrekkenden;(b) voorgeschreven groepen van loontrekkenden in industriële ondernemingen, welke ten minste 50 % uitmaken van het totale aantal loontrekkenden, werkzaam in industriële ondernemingen, alsmede de echtgenoten en de kinderen van de tot de bedoelde groepen behorende loontrekkenden.

Art. 12.Personen die een sociale zekerheidsuitkering ontvangen wegens invaliditeit, ouderdom, overlijden van de kostwinner, of werkloosheid en in voorkomend geval, de echtgenoten en de kinderen van deze personen, moeten onder de voorgeschreven voorwaarden, met betrekking tot de in alinea (a) van artikel 7 bedoelde eventualiteit tot de beschermde personen blijven behoren.

Art. 13.De geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 8, moet ten minste omvatten : (a) de hulp van huisartsen, met inbegrip van huisbezoeken;(b) de hulp van specialisten verleend in ziekenhuizen aan patiënten, die opgenomen zijn en aan patiënten die niet opgenomen zijn en specialistische hulp die buiten ziekenhuizen kan worden verleend;(c) de verstrekking van noodzakelijke geneesmiddelen op voorschrift van een geneeskundige of een andere daartoe bevoegde persoon;(d) opneming in een ziekenhuis, wanneer zulks nodig is;(e) tandheelkundige zorg als voorgeschreven;(f) geneeskundige revalidatie, waaronder begrepen de verstrekking, het onderhoud en de vervanging van prothesen en orthopedische middelen, als voorgeschreven.

Art. 14.Wanneer een krachtens artikel 2 afgelegde verklaring van kracht is, moet de in artikel 8 bedoelde geneeskundige verzorging ten minste omvatten : (a) de hulp van huisartsen, zo mogelijk met inbegrip van huisbezoeken;(b) de hulp van specialisten, verleend in ziekenhuizen aan patiënten die opgenomen zijn en aan patiënten die niet opgenomen zijn en zo mogelijk specialistische hulp, die buiten ziekenhuizen kan worden verleend;(c) de verstrekking van noodzakelijke geneesmiddelen op voorschrift van een geneeskundige of een andere daartoe bevoegde persoon;(d) opneming in een ziekenhuis, wanneer zulks nodig is.

Art. 15.Wanneer de wetgeving van een Lid het recht op geneeskundige verzorging, als bedoeld in artikel 8, afhankelijk stelt van de vervulling van een wachttijd door de beschermde persoon of door zijn kostwinner, moeten de bepalingen betreffende die wachttijd zodanig zijn, dat personen die gewoonlijk tot de groepen van beschermde personen behoren, het recht op verstrekkingen niet wordt ontzegd.

Art. 16.1. De in artikel 8 bedoelde geneeskundige verzorging moet worden verleend tijdens de gehele duur van de eventualiteit. 2. Wanneer een rechthebbende niet meer tot een van de groepen van beschermde personen behoort, kan een verdere aanspraak op geneeskundige verzorging voor een ziektegeval dat aangevangen is toen hij nog tot de bedoelde groep behoorde, beperkt worden tot een voorgeschreven periode die niet korter mag zijn dan 26 weken met dien verstande dat de geneeskundige verzorging niet mag eindigen, zolang de rechthebbende nog ziekengeld ontvangt.3. Ongeacht de bepalingen in het vorige lid moet de duur van de geneeskundige verzorging voor ziekten, waarvan erkend wordt, dat ze een langdurige verzorging nodig maken, verlengd worden.

Art. 17.Wanneer de wetgeving van een Lid erin voorziet, dat de rechthebbende of zijn kostwinner bijdraagt in de kosten van de in artikel 8 bedoelde geneeskundige verzorging moet deze bijdrageregeling zo zijn vastgesteld, dat zij geen te zware last vormt en dat zij aan de doelmatigheid van de geneeskundige en sociale bescherming geen afbreuk doet.

DEEL III. - UITKERINGEN WEGENS ZIEKTE

Art. 18.Elk Lid moet ten aanzien van de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit aan de beschermde personen overeenkomstig de voorgeschreven bepalingen de toekenning van ziekte-uitkeringen waarborgen.

Art. 19.Ten aanzien van de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit, moeten tot de beschermde personen worden gerekend : (a) alle loontrekkenden, met inbegrip van de leerlingen;(b) voorgeschreven groepen van het economisch actieve deel der bevolking, welke ten minste 75% uitmaken van het gehele economisch actieve deel der bevolking;(c) alle ingezetenen wier inkomsten tijdens de eventualiteit de grenzen, voorgeschreven overeenkomstig de bepalingen van artikel 24, niet overschrijden.

Art. 20.Wanneer een verklaring, afgelegd overeenkomstig artikel 2, van kracht is, moeten met betrekking tot de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit tot de beschermde personen worden gerekend : (a) voorgeschreven groepen van loontrekkenden, welke ten minste 25 % uitmaken van het totale aantal loontrekkenden;(b) voorgeschreven groepen van loontrekkenden in industriële ondernemingen, welke ten minste 50 % uitmaken van het totale aantal loontrekkenden, werkzaam in industriële ondernemingen.

Art. 21.Het ziekengeld, bedoeld in artikel 18, moet worden verleend in de vorm van een periodieke betaling, berekend : (a) overeenkomstig de bepalingen van artikel 22 of artikel 23 wanneer loontrekkenden of groepen van het economisch actieve deel der bevolking beschermd worden;(b) overeenkomstig de bepalingen van artikel 24, wanneer alle ingezetenen wier inkomsten tijdens de eventualiteit zekere voorgeschreven grenzen niet overschrijden, worden beschermd.

Art. 22.1. Ten aanzien van elke periodieke betaling waarop dit artikel van toepassing is moet het bedrag van de uitkering, vermeerderd met het bedrag van de tijdens de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit verstrekte kinderbijslag zodanig zijn dat het voor de gerechtigde volgens standaard ten minste gelijk is aan 60 % van het totaal van de vroegere inkomsten uit arbeid van de gerechtigde en van het bedrag van de kinderbijslag verstrekt aan een beschermde persoon die dezelfde gezinslasten heeft als de gerechtigde volgens standaard. 2. De vroegere inkomsten uit arbeid van de gerechtigde worden overeenkomstig voorgeschreven regelen berekend;wanneer de beschermde personen volgens hun inkomsten uit arbeid zijn ingedeeld in klassen, kunnen deze vroegere inkomsten berekend worden naar het basisinkomen van de klasse waartoe zij hebben behoord. 3. Het bedrag van de uitkering of het arbeidsinkomen, dat voor de berekening van de uitkering in aanmerking wordt genomen, kan aan een maximum worden gebonden, mits dit maximum zodanig wordt vastgesteld, dat aan de bepalingen van lid 1 van dit artikel voldaan wordt, wanneer het vroegere arbeidsinkomen van de gerechtigde gelijk is aan of minder bedraagt dan het loon van een geschoolde mannelijke arbeider.4. De vroegere inkomsten uit arbeid van de gerechtigde, het loon van de geschoolde mannelijke arbeider, de uitkeringen en de kinderbijslag moeten op dezelfde tijdsbasis berekend worden.5. Voor de andere gerechtigden moet de uitkering zodanig worden vastgesteld dat deze in een redelijke verhouding staat tot die van de gerechtigde volgens standaard.6. Voor de toepassing van dit artikel wordt als een geschoolde mannelijke arbeider aangemerkt : (a) een bankwerker of een draaier in de bedrijfstak machinebouw, met uitzondering van die van elektrische apparaten;(b) een geschoolde arbeider volgens standaard, zoals omschreven in de bepalingen van het volgende lid;(c) een persoon, wiens arbeidsinkomen gelijk is aan of meer bedraagt dan het arbeidsinkomen van 75 % van alle beschermde personen, waarbij dat arbeidsinkomen wordt bepaald over een tijdvak van een jaar of over een korter tijdvak, naar gelang is voorgeschreven;(d) een persoon wiens arbeidsinkomen gelijk is aan 125% van het gemiddelde arbeidsinkomen van alle beschermde personen.7. Voor de toepassing van alinea (b) van het voorgaande lid wordt de geschoolde arbeider volgens standaard gekozen uit de klasse met het grootste aantal tegen de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit beschermde mannelijke personen in de bedrijfstak die zelf het grootste aantal van deze beschermde personen telt;daartoe wordt gebruik gemaakt van de internationale industriële standaardclassificatie van alle takken van economische bedrijvigheid, aangenomen door de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties in zijn zevende zitting op 27 augustus 1948, en in haar in 1968 gewijzigde vorm als bijlage bij dit Verdrag gevoegd, met inachtneming van de wijzigingen welke daarin eventueel nog worden aangebracht. 8. Wanneer de uitkering van streek tot streek verschilt, kan voor elke streek een geschoolde mannelijke arbeider worden gekozen overeenkomstig de bepalingen van de leden 6 en 7 van dit artikel.9. Het loon van de geschoolde mannelijke arbeider, met inbegrip van eventuele duurtetoeslagen, wordt vastgesteld op basis van het loon voor een normaal aantal arbeidsuren, vastgesteld hetzij bij collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij eventueel bij of krachtens de nationale wetgeving, hetzij krachtens gewoonte;wanneer de aldus vastgestelde lonen van streek tot streek verschillen en de bepalingen van het voorgaande lid niet worden toegepast, moet het gemiddelde loon worden genomen.

Art. 23.1. Ten aanzien van elke periodieke betaling waarop dit artikel van toepassing is moet het bedrag van de uitkering, vermeerderd met het bedrag van de tijdens de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit verstrekte kinderbijslag zodanig zijn dat het voor de gerechtigde volgens standaard ten minste gelijk is aan 60% van het loon van een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider en van het bedrag van de kinderbijslag verstrekt aan een beschermde persoon die dezelfde gezinslasten heeft als de gerechtigde volgens standaard. 2. Het loon van de volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider, de uitkeringen en de kinderbijslag moeten naar dezelfde basistijd worden berekend.3. Voor de andere gerechtigden moet de uitkering zodanig worden vastgesteld dat deze in een redelijke verhouding staat tot die voor de gerechtigde volgens standaard.4. Voor de toepassing van dit artikel wordt als ongeschoolde mannelijke arbeider aangemerkt : (a) een ongeschoolde arbeider in de bedrijfstak machinebouw, met uitzondering van die van elektrische apparaten;(b) een ongeschoolde arbeider zoals omschreven in de bepalingen van het volgende lid.5. Voor de toepassing van alinea (b) van het voorgaande lid wordt de ongeschoolde arbeider gekozen uit de klasse met het grootste aantal tegen de in alinea (b) van artikel 7 bedoelde eventualiteit beschermde mannelijke personen in de bedrijfstak die zelf het grootste aantal van deze beschermde personen telt;daartoe wordt gebruik gemaakt van de internationale industriële standaardclassificatie van alle takken van economische bedrijvigheid aangenomen door de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties in zijn zevende zitting op 27 augustus 1948, en in haar in 1968 gewijzigde vorm als bijlage bij dit Verdrag gevoegd, met inachtneming van de wijzigingen welke daarin eventueel nog worden aangebracht. 6. Wanneer de uitkering van streek tot streek verschilt, kan voor elke streek een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider worden gekozen overeenkomstig de bepalingen van de leden 4 en 5 van dit artikel 7.Het loon van de volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider met inbegrip van eventuele duurtetoeslagen wordt vastgesteld op basis van het loon voor een normaal aantal arbeidsuren, vastgesteld hetzij bij collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij eventueel bij of krachtens de nationale wetgeving, hetzij krachtens gewoonte; wanneer de aldus vastgestelde lonen van streek tot streek verschillen en het voorgaande lid niet wordt toegepast, moet het gemiddelde loon worden genomen.

Art. 24.Met betrekking tot elke periodieke betaling waarop dit artikel van toepassing is : (a) moet het bedrag van de uitkering worden vastgesteld volgens een voorgeschreven schaal of volgens een schaal, vastgesteld door het bevoegde overheidsorgaan, overeenkomstig voorgeschreven regelen;(b) mag het bedrag van de uitkering slechts worden verminderd in de mate waarin de overige inkomsten van het gezin van de gerechtigde een voorgeschreven of door het bevoegde overheidsorgaan overeenkomstig voorgeschreven regelen vastgesteld substantieel bedrag te boven gaan;(c) moet het totaal van de uitkering en de overige inkomsten na aftrek van het in de vorige alinea bedoelde substantiële bedrag voldoende zijn om aan het gezin van de gerechtigde gezonde en passende levensomstandigheden te verzekeren;het mag niet minder bedragen dan het bedrag van de uitkering, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 23; (d) wordt aan de bepalingen van de voorgaande alinea geacht te zijn voldaan, indien het totaalbedrag van de krachtens dit Verdrag betaalde uitkeringen ten minste 30% meer bedraagt dan het totaalbedrag der uitkeringen, dat men zou verkrijgen bij toepassing van de bepalingen van artikel 23 en de bepalingen van alinea b) van artikel 19.

Art. 25.Wanneer de wettelijke regeling van een Lid het recht op ziekengeld, als bedoeld in artikel 18, afhankelijk stelt van het feit dat de beschermde personen een wachttijd moeten vervullen, moeten de voorwaarden van deze wachttijd zodanig zijn, dat personen die normaal tot de categorie van beschermde personen behoren, niet het genot van deze uitkering wordt ontnomen.

Art. 26.1. Het ziekengeld als bedoeld in artikel 18, moet worden verleend tijdens de gehele duur van de eventualiteit; de duur van de uitkering mag evenwel beperkt worden tot ten minste 52 weken per ziektegeval, al naar is voorgeschreven. 2. Wanneer een ingevolge artikel 2 afgelegde verklaring van kracht is mag de duur van de uitkering van ziekengeld, zoals bedoeld in artikel 18, beperkt worden tot ten minste 26 weken voor ieder geval van onbekwaamheid, indien zulks is voorgeschreven.3. Wanneer de wettelijke regeling van een Lid erin voorziet, dat het ziekengeld slechts mag worden verleend na afloop van een wachttijd, mag deze wachttijd niet langer zijn dan de eerste drie dagen van inkomstenderving.

Art. 27.1. In geval van overlijden van een persoon die ziekengeld ontving of die aanspraak kon maken op ziekengeld, zoals bedoeld in artikel 18, moet overeenkomstig de voorgeschreven voorwaarden aan zijn nabestaanden, aan andere personen, die door hem werden onderhouden of aan degene, voor wiens rekening de begrafeniskosten zijn gekomen, een begrafenisuitkering worden verleend. 2. Een Lid kan van de bepalingen in het voorgaande lid afwijken wanneer volgende voorwaarden gelden : (a) het lid heeft de verplichtingen aanvaard van deel IV van het Verdrag betreffende uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom en aan nagelaten betrekkingen, 1967;(b) het uitkeringspercentage van het ziekengeld, dat door zijn wettelijke regeling wordt verleend niet lager is dan 80% van het loon van de beschermde personen;(c) de meerderheid van de beschermde personen de garantie hebben van een vrijwillige verzekering, die onder toezicht staat van de overheid en die voorziet in een begrafenisuitkering. DEEL IV. - GEZAMENLIJKE BEPALINGEN

Art. 28.1. De uitkeringen waarop een beschermde persoon recht zou hebben gehad op grond van dit Verdrag, kunnen worden geschorst in een eventueel voor te schrijven mate : (a) zolang de belanghebbende zich niet op het grondgebied van het Lid bevindt;(b) zolang de belanghebbende voor dezelfde eventualiteit door een derde wordt schadeloos gesteld, tot het bedrag van deze schadeloosstelling;(c) wanneer de belanghebbende getracht heeft op bedrieglijke wijze de desbetreffende uitkering te verkrijgen;(d) wanneer de eventualiteit is veroorzaakt door een door de belanghebbende gepleegd misdrijf;(e) wanneer de eventualiteit is veroorzaakt door een ernstig en opzettelijk verzuim van de belanghebbende;(f) wanneer de belanghebbende zonder geldige reden nalaat gebruik te maken van de geneeskundige verzorging of van de revalidatiediensten die tot zijn beschikking staan, of wanneer hij de regelen niet nakomt welke zijn voorgeschreven voor het vaststellen van het bestaan van de eventualiteit of voor de gedragingen van de gerechtigde op uitkeringen;(g) wanneer het ziekengeld, als bedoeld in artikel 18, betreft, zolang het onderhoud van de belanghebbende ten laste van de overheid of van een orgaan of dienst van sociale zekerheid komt;(h) wanneer het ziekengeld, als bedoeld in artikel 18, betreft, zolang de belanghebbende andere sociale zekerheidsuitkeringen ontvangt - met uitzondering van gezinsbijslag - met dien verstande evenwel, dat het gedeelte van de uitkering dat geschorst wordt, niet hoger mag zijn dan het bedrag van de andere uitkeringen.2. In voorgeschreven gevallen en binnen voorgeschreven grenzen, moet een deel van de uitkering die normaal zou zijn toegekend, betaalbaar worden gesteld aan de personen die ten laste van de belanghebbende komen.

Art. 29.1. Een ieder die aanspraak maakt op een uitkering moet het recht hebben beroep in te stellen wanneer hem een uitkering wordt geweigerd of wanneer hij zich niet kan verenigen met de hoedanigheid of de omvang ervan. 2. Wanneer bij de toepassing van dit Verdrag het beheer van de geneeskundige verzorging is toevertrouwd aan een regeringsdepartement, dat verantwoording is verschuldigd aan een parlement, mag het recht van beroep als voorzien in het eerste lid van dit artikel, vervangen worden door het recht om een klacht, betreffende de weigering van geneeskundige verzorging of de hoedanigheid ervan door de bevoegde autoriteit te laten onderzoeken.

Art. 30.1. Elk Lid moet een algemene verantwoordelijkheid aanvaarden wat betreft het verlenen van de krachtens dit Verdrag toegekende prestaties en neemt alle hiertoe dienende maatregelen. 2. Elk Lid moet een algemene verantwoordelijkheid aanvaarden voor een goede administratie van de instellingen en diensten die betrokken zijn bij de toepassing van dit Verdrag.

Art. 31.Wanneer de administratie niet wordt gevoerd door een op overheidsvoorschriften berustende instelling of door een regeringsdepartement dat verantwoording verschuldigd is aan een parlement : (a) moeten vertegenwoordigers van de beschermde personen onder de voorgeschreven voorwaarden deelnemen aan het bestuur;(b) moet de nationale wetgeving, in daarvoor in aanmerking komende gevallen voorzien in de deelneming van vertegenwoordigers van de werkgevers;(c) kan de nationale wetgeving eveneens voorzien in de deelneming van vertegenwoordigers van de overheid.

Art. 32.Met betrekking tot het recht op de uitkeringen, voorzien in dit Verdrag, moet elk Lid op zijn grondgebied vreemdelingen, die er wonen of er gewoonlijk werken, op gelijke wijze behandelen als zijn eigen onderdanen.

Art. 33.1. Wanneer een Lid : (a) de verplichtingen van dit Verdrag zonder gebruikmaking van de afwijkingen en uitzonderingen, voorzien in artikel 2 en artikel 3, aanvaard heeft;(b) over het geheel genomen gunstigere uitkeringen verstrekt dan die welke in dit Verdrag zijn voorzien en voor het totaal der uitgaven betrekking hebbend op geneeskundige verzorging en uitkeringen bij ziekte ten minste 4 % van zijn nationale inkomen besteedt;(c) ten minste aan twee van de drie volgende voorwaarden voldoet : (i) een percentage van het economisch actieve deel der bevolking beschermen, dat ten minste tien eenheden hoger is dan het vereiste percentage in artikel 10, alinea (b) en in artikel 19, alinea (b) of een percentage van het totaal der inwoners, dat ten minste tien eenheden hoger is dan het in artikel 10, alinea (c) vereiste percentage; (ii) geneeskundige verzorging van genezende en preventieve aard waarborgen van een aanzienlijk hoger peil dan in artikel 13 is voorzien; (iii) ziekengeld waarborgen tot een bedrag overeenkomende met een percentage, dat ten minste tien eenheden hoger is dan het percentage dat in de artikelen 22 en 23 is vastgesteld; kan zulk een Lid na overleg met de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers, zo deze bestaan, tijdelijk van sommige bepalingen van de delen II en III van dit Verdrag afwijken, mits dergelijke afwijkingen de wezenlijke waarborgen van dit Verdrag fundamenteel verminderen noch aantasten. 2. Ieder Lid dat gebruik heeft gemaakt van zodanige afwijkende bepalingen zal in de rapporten over de toepassing van dit Verdrag, die het ingevolge artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie moet uitbrengen, de stand vermelden van zijn wetgeving en de uitvoering hiervan met betrekking tot deze afwijkende bepalingen en de vooruitgang welke het met het oog op de volledige toepassing van het Verdrag heeft gemaakt.

Art. 34.Dit Verdrag is niet van toepassing op : (a) eventualiteiten die plaatsvonden voordat het Verdrag voor het betrokken Lid in werking is getreden;(b) uitkeringen, toegekend voor eventualiteiten die plaatsvonden nadat het Verdrag voor het betrokken Lid in werking is getreden, voor zover het recht op deze uitkeringen voortvloeit uit tijdvakken voorafgaande aan de datum van genoemde inwerkingtreding. DEEL V. - EINDBEPALINGEN

Art. 35.Dit Verdrag herziet het Verdrag betreffende de ziekteverzekering (in de industrie), 1927, en het Verdrag betreffende de ziekteverzekering (van landarbeiders), 1927.

Art. 36.1. Overeenkomstig de bepalingen in artikel 75 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid (minimumnormen), 1952, houdt deel III van dat verdrag en de overeenkomstige bepalingen van de andere delen van genoemd verdrag op van toepassing te zijn voor ieder Lid dat dit Verdrag bekrachtigt van de datum af, waarop de bepalingen van dit Verdrag dit Lid binden, mits geen verklaring, ingevolge artikel 3, van kracht is, 2. De aanvaarding van de verplichtingen van dit Verdrag zal voor de toepassing van artikel 2 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid (minimumnormen), 1952, worden beschouwd, mits geen verklaring ingevolge artikel 3 van kracht is, als aanvaarding van de verplichtingen van deel III en de overeenkomstige bepalingen van andere delen van genoemd Verdrag.

Art. 37.Wanneer zulks wordt bepaald in een later door de Conferentie aangenomen verdrag, hetwelk betrekking heeft op een of meer van de in dit Verdrag behandelde onderwerpen, houden de bepalingen van dit Verdrag welke in het nieuwe verdrag worden gespecifieerd, op van toepassing te zijn op ieder Lid, dat dit laatste verdrag heeft bekrachtigd vanaf de datum waarop dit Verdrag voor het betrokken Lid in werking treedt.

Art. 38.De formele bekrachtigingen van dit verdrag zullen meegedeeld worden aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en deze zullen door hem worden geregistreerd.

Art. 39.1. Dit verdrag zal slechts de Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie binden waarvan de bekrachtiging zal worden geregistreerd door de Directeur-Generaal. 2. Dit verdrag zal van kracht zijn twaalf maanden nadat de bekrachtigingen van twee Leden geregistreerd zullen worden door de Directeur-Generaal.3. Bijgevolg zal dit verdrag voor elk Lid van kracht zijn twaalf maanden na de datum waarop de registratie van de bekrachtiging zal hebben plaatsgevonden.

Art. 40.1. Ieder lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag voor het eerst in werking is getreden, door middel van een aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en door hem geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd. 2. Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaren als bedoeld in het vorig lid geen gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging bedoeld in dit artikel, zal voor een nieuwe termijn van tien jaren gebonden zijn en zal daarna dit Verdrag kunnen opzeggen na afloop van elke termijn van tien jaren op de voorwaarden, voorzien in dit artikel.

Art. 41.1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zal alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis stellen van de registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen welke hem door de Leden van de Organisatie zijn medegedeeld. 2. Bij de kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de tweede aan hem medegedeelde bekrachtiging, zal de Directeur-Generaal de aandacht vestigen van de Leden van de Organisatie op de datum waarop dit Verdrag in werking zal treden.

Art. 42.De directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zal aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, ter registratie, in overeenstemming met artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, de volledige bijzonderheden mededelen omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen die hij overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen zal hebben geregistreerd.

Art. 43.De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau zal, telkens wanneer hij dat noodzakelijk zal achten, aan de Algemene Conferentie verslag uitbrengen over de toepassing van dit Verdrag en de Raad zal onderzoeken of het wenselijk is een gehele of gedeeltelijke herziening van dit Verdrag op de agenda van de Conferentie te plaatsen

Art. 44.1. Indien de Conferentie een nieuw Verdrag zou aannemen, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van dit Verdrag, tenzij het nieuwe Verdrag anders bepaalt : (a) zou de bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, ipso iure onmiddellijke opzegging brengen van het onderhavige Verdrag mede, niettegenstaande het bepaalde in artikel 40 van dit Verdrag, onder voorbehoud evenwel, dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, van kracht is geworden;(b) zou dit verdrag, vanaf de datum van de inwerkingtreding van het nieuwe verdrag houdende herziening, niet meer kunnen geratificeerd worden door de Leden .2. Dit verdrag zou in elk geval in zijn vorm van kracht blijven voor de Leden die het geratificeerd zouden hebben en die het verdrag houdende herziening niet zouden ratificeren .

Art. 45.De Franse en de Engelse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk gezaghebbend.

Bijlage INTERNATIONAAL CLASSIFICATIEMODEL, PER INDUSTRIE, VAN ALLE TAKKEN VAN ECONOMISCHE ACTIVITEIT (Herzien in 1969) Nomenclatuur van de takken, categorieën en klassen

Categorieën

Klasse

Tak 1. - Landbouw, jacht, bosbouw en visvangst

11

Landbouw en jacht.

111

Landbouwproductie en veeteelt.

112

Bijbehorende activiteiten van de landbouw.

113

Jacht, vangst en het uitzetten van wild.

12

Bosbouw en bosexploitatie.

121

Bosbouw.

122

Bosexploitatie.

13

30

Visvangst.

Tak 2. - Extractieve industrieën

21

210

Winning van steenkool.

22

220

Productie van ruwe aardolie en aardgas.

23

230

Winning van metaalhoudende mineralen.

29

290

Winning van andere mineralen.

Tak 3. - Fabrieksindustrieën

31

Fabricatie van voedingsproducten, dranken en tabak.

311-312

Voedingsindustrieën.

313

Fabricatie van dranken.

314

Tabaksindustrie.

32

Textiel-, kleding- en lederindustrieën.

321

Textielindustrie.

322

Fabricatie van kledingartikelen, exclusief schoenen.

323

Industrie van leder, lederartikelen en artikelen in ledervervangers, en bont, exclusief schoenen en en kledingartikelen.

324

Fabricatie van schoenen, exclusief schoenen in gevulkaniseerd of gegoten rubber en schoenen in plastiek.

33

Houtindustrie en fabricatie van houtwerken, met inbegrip van meubels.

331

Houtindustrieën en fabricatie van houtwerken en kurkwerken, exclusief meubels.

332

Fabricatie van meubels en accessoires, exclusief meubels en accessoires die hoofdzakelijk uit metaal gemaakt zijn.

34

Fabricatie van papier en papierartikelen; drukkerij en uitgave.

341

Fabricatie van papier en papierartikelen.

342

Drukkerij, uitgave en bijbehorende industrieën.

35

Chemische industrie en fabricatie van chemische producten, van derivaten van olie en steenkool, en rubberwerken en werken in plastiek.

351

Chemie-industrie.

352

Fabricatie van andere chemische producten.

353

Olieraffinaderijen.

354

Fabricatie van diverse derivaten van olie en steenkool.

355

Rubberindustrie.

356

Fabricatie van plastieken werken niet elders geclassificeerd.

36

Fabricatie van niet metalen mineraalproducten, exclusief derivaten van olie en steenkool.

361

Fabricatie van zandsteen, porselein en aardewerken.

362

Glasindustrie.

369

Fabricatie van andere niet metalen mineraalproducten.

37

Basis metaalindustrie.

371

Staalindustrie en de eerste verwerking van gietijzer, ijzer en staal.

372

Productie en eerste verwerking van niet ijzerhoudende metalen.

38

Fabricatie van metaalwerken, van machines en van materiaal.

381

Fabricatie van metaalwerken, exclusief machines en materiaal.

382

Constructie van machines, exclusief elektrische machines.

383

Fabricatie van elektrische machines, apparaten en benodigdheden.

384

Constructie van transportmateriaal.

385

Fabricatie van medisch en chirurgisch materiaal, precisie-instrumenten, metings- en controleapparaten, niet elders geclassificeerd, fotografisch materiaal en optische instrumenten.

39

390

Andere fabrieksindustrieën.

Tak 4. - Elektriciteit, gas en water.

41

410

Elektriciteit, gas en stoom.

42

420

Installaties van waterdistributie en openbare distributie van water.

Tak 5. - Gebouw en openbare werken

50

500

Gebouwen en openbare werken.

Tak 6. - Groot- en kleinhandel; restaurants en hotels

61

610

Groothandel.

62

620

Kleinhandel.

63

Restaurants en hotels.

631

Restaurants en drankgelegenheden.

632

Hotels, gemeubileerde hotels en analoge etablissementen; campingterreinen.

Tak 7. - Transport, opslag en mededelingen

71

Transport en opslag.

711

Transport ter land.

712

Transport over het water.

713

Luchttransport.

719

Ondersteunende vervoersdiensten.

72

720

Mededelingen.

Tak 8. - Bank, verzekeringen, zaken in onroerende goederen en geleverde diensten aan de ondernemingen

81

810

Financiële instellingen.

82

820

Verzekeringen.

83

Zaken in onroerende goederen en geleverde diensten aan de ondernemingen.

831

Zaken in onroerende goederen.

832

Geleverde diensten aan ondernemingen, exclusief de huur van machines en materiaal.

833

Huur van machines en materiaal.

Tak 9. - Diensten geleverd aan de gemeenschap, maatschappelijke diensten en eigen diensten

91

910

Openbaar bestuur en Landsverdediging.

92

920

Gezondheidsdiensten en analoge diensten.

93

Maatschappelijke diensten en samenhangende diensten geleverd aan de gemeenschap.

931

Onderwijs.

932

Wetenschappelijke instituten en onderzoekscentra.

933

Medische diensten, tandheelkundige diensten en andere gezondheidsdiensten, en veterinaire diensten.

934

Maatschappelijk werk.

935

Handelsverenigingen, beroepsverenigingen en vakbondsverenigingen.

939

Andere maatschappelijke diensten en samenhangende diensten geleverd aan de gemeenschap.

94

Recreatieve diensten en bijbehorende culturele diensten.

941

Cinematografische films en andere recreatieve diensten.

942

Bibliotheken, musea, botanische tuinen en dierentuinen en andere culturele diensten niet elders geclassificeerd.

949

Vermaak en recreatieve diensten niet elders geclassificeerd.

95

Geleverde diensten aan particulieren en gezinnen.

951

Reparatiediensten niet elders geclassificeerd.

952

Wasserij, stomerij.

953

Huishoudelijke diensten.

959

Diverse eigen diensten.

96

960

Internationale organisaties en andere extraterritoriale instellingen.

Tak 0. - Slecht toegewezen activiteiten

0

000

Slecht toegewezen activiteiten.

De voorgaande tekst is de authentieke tekst van het Verdrag, naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie in haar Drieënvijftigste Zitting, gehouden te Genève en voor gesloten verklaard op 25 juni 1969.

Ten blijke waarvan hebben ondertekend op deze vijfentwintigste dag van juni 1969.

De Voorzitter van de Conferentie, J. MÖRI De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau, David A. MORSE Brussel, 20 maart 2015.

De Voorzitster, De Secretaris, De Griffier, Voor de Franse Gemeenschapscommissie : Brussel, 2 april 2015.

Fadila LAANAN Minister-president van het College.

Rudi VERVOORT Collegelid Cécile JODOGNE Collegelid Didier GOSUIN Collegelid Céline FREMAULT Collegelid

^