Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering
gepubliceerd op 05 april 2023

Milieuverklaring. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het milieuwetboek, met daarin het waterwetboek, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw Artikel D.6, 6°, van boek I van het Milieuwetboek defin Milieueffectenrapport Uit de conclusie van het MER blijkt dat er met het PDSB 4 aanzienlijke voo(...)

bron
waalse overheidsdienst
numac
2023041550
pub.
05/04/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

WAALSE OVERHEIDSDIENST


Milieuverklaring. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het milieuwetboek, met daarin het waterwetboek, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw Artikel D.6, 6°, van boek I van het Milieuwetboek definieert de milieuverklaring als het deel van het besluit tot aanvaarding of goedkeuring van een plan of programma of het bijgevoegde document bij dit besluit waarin wordt samengevat hoe de milieuoverwegingen in het plan of programma worden geïntegreerd en hoe rekening wordt gehouden met het verslag van de milieubeoordelingen, de opmerkingen en meningen van de geraadpleegde instanties en het geraadpleegde publiek, alsmede de redenen voor de keuze van het plan of programma zoals het is aangenomen, rekening houdend met de andere overwogen redelijke oplossingen. Deze milieuverklaring zal worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Milieueffectenrapport Uit de conclusie van het MER blijkt dat er met het PDSB 4 aanzienlijke vooruitgang zal worden geboekt door rekening te houden met de specifieke kenmerken van de grond om de verspreiding van stikstof eraan aan te passen en een te hoge toevoer te voorkomen. De invoering van een register zal de controle op de naleving van de bemestingsnormen versterken. De vermindering van de opslagtijd buiten de infrastructuur is nog relatief klein, maar zal dankzij de strengere voorwaarden niettemin het effect van de opslag op het milieu verkleinen. Evenzo wordt een zekere versoepeling van de werkzaamheden op blijvende graslanden gecompenseerd door beperkende voorwaarden, waardoor het effect van deze wijziging in de regelgeving wordt teruggedrongen.

De suggesties in het MER zijn opvolgingsacties en vormen geen wijzigingen van het PDSB. Advies van de groepen milieu en platteland van de Economische, Sociale en Milieuraad van Wallonië Algemene opmerkingen Wat de algemene beoordeling van het ontwerpprogramma betreft(1): ? Sommige organisaties(2) verwelkomen de relatieve continuïteit met eerdere bindende maatregelen en de keuze om de reikwijdte van de wijzigingen te beperken tot de belangrijkste bezwaren van de Europese Commissie. Deze organisaties wijzen erop dat de huidige PDSB-maatregelen aanzienlijke investeringen en veranderingen in de praktijken van landbouwers vereisen, die leiden tot stabilisatie of verbetering van de waterkwaliteit. Zij wijzen erop dat de doeltreffendheid van het PDSB regelmatig wordt gecontroleerd en geëvalueerd en zijn van mening dat er vóór de evaluatie in 2024 geen verdere wijzigingen in het PDSB 4 mogen worden aangebracht. ? Andere organisaties(3) merken op dat, ondanks de ontegenzeggelijke inspanningen van landbouwers en de naleving door de overgrote meerderheid van hen, uit de gegevens blijkt dat de drie vorige plannen voor duurzaam stikstofbeheer de trend van achteruitgang van de waterlichamen niet hebben gekeerd, wat indruist tegen de Europese eisen van de kaderrichtlijn water (KRW). Deze organisaties zijn van mening dat de wijzigingen in de huidige bepalingen niet significant zijn en slechts een geringe invloed zullen hebben op de doeltreffendheid van de regeling. ? Deze organisaties zetten vraagtekens bij het ontbreken van aanvullende maatregelen waarover reeds lang wordt gesproken, zoals de herziening van de TLS-berekening, de vaststelling van een gemiddelde hoeveelheid potentieel uitspoelbare stikstof op rotatieniveau of de vaststelling van een maximaal toegestane hoeveelheid potentieel uitspoelbare stikstof van 40 kg/ha. Met het oog op de KRW-doelstellingen voor 2027 zijn zij van oordeel dat een herziening van het PDSB 4 in die zin zo snel mogelijk moet worden overwogen. Ook willen zij dat de gevolgen van de keuze van de begin- en einddata voor het verspreiden van organisch materiaal op grasland wordt beoordeeld in het licht van de perioden waarin de watervoerende lagen worden aangevuld.

Het oorspronkelijke doel van deze herziening van het PDSB was tegemoet te komen aan de bezwaren van de Europese Commissie betreffende de duur van de opslag op het veld, het ontbreken van een bemestingsregister en de maatregelen met betrekking tot de bemesting op hellende bodems.

Tijdens de vergaderingen met de belanghebbenden werd deze herziening aangevuld met enkele kleine wijzigingen (verduidelijkingen, administratieve vereenvoudigingen enz.). Anderzijds werden de wijzigingen die een grondige studie of bezinning vergden, uitgesteld tot een latere herziening. De huidige herziening maakt immers deel uit van een geschil dat snel moet worden beslecht, wil Wallonië niet het slachtoffer worden van boetes van het Europees Hof van Justitie.

Cartografie van de risicoklassen voor laterale nitraatoverdracht De groepen wijzen op het belang van het opleggen van voorwaarden voor de bemesting op percelen met een aanzienlijk risico van laterale overdracht van meststoffen.

De groepen betreuren echter dat deze cartografie, die de basis vormt voor de wijziging van de voorwaarden voor bemesting, in dit stadium niet beschikbaar is. De groepen merken op dat deze cartografie in het MER niet werd geanalyseerd en evenmin in het kader van het openbaar onderzoek werd bekendgemaakt aan de betrokken landbouwers en het publiek. Het is echter een essentieel document zonder welke niet met kennis van zaken op deze raadpleging kan worden gereageerd.

Bovendien plaatsen de groepen vraagtekens bij: ? de tijdens de presentatie van het PDSB door de administratie aangekondigde doelstelling om de percelen opnieuw op te splitsen in lijn met deze cartografie; ? het gebruik van een erosierisicokaart om te fungeren als laterale overdrachtsrisicokaart. De groepen dringen erop aan dat er snel een meer relevante risicokaart voor laterale overdracht wordt ingevoerd om de verwachte gevolgen voor de waterkwaliteit te versterken; ? het verband tussen de bemestingsbeperkingen en de in het strategisch plan GLB aangekondigde maatregelen (anti-erosiemaatregelen); ? de controleerbaarheid van de maatregelen en de aan deze kaart verbonden beperkingen.

Met betrekking tot de controle op de regeling merken de groepen op dat de verplichting om de gebruikte hoeveelheden stikstof en de toepassingsdata in een register op te nemen, tot controle van de nieuwe verplichtingen moet kunnen leiden. Zij plaatsen echter vraagtekens bij de berekening van met name het grondgebondenheidscijfer. Deze berekening zal worden gemaakt voor het gebruik van verwerkte organische mest, die na de inwerkingtreding van de `meststoffenverordening' als minerale mest wordt beschouwd.

De in het PDSB gebruikte cartografie werd in 2019 met 1000 landbouwers getest en geïntegreerd in de uitwerking van het strategisch plan GLB, in samenwerking met vertegenwoordigers van de landbouwsector, milieuverenigingen en ministeriële kabinetten. Over het strategisch plan GLB werd een openbaar onderzoek gehouden. Er waren geen opmerkingen over de gebruikte cartografie. Bovendien zou er in de zomer van 2022 een informatiebrief naar de landbouwers worden gestuurd. Aangezien het echter om een mededeling over het GLB ging, is deze communicatie tot op heden opgeschort.

De heropsplitsing van de percelen in lijn met de gebruikte cartografie is geen doel op zich. Anderzijds is de heropsplitsing van een perceel een manier om een of meer delen van dit perceel te verplaatsen van de ene risicoklasse naar een andere, lagere risicoklasse.

De gebruikte cartografie is meer gericht op het verschijnsel van erosie dan op dat van afvloeiing. Gezien het verband tussen beide verschijnselen blijft het gebruik van een cartografie van het erosierisico echter relevant en geschikter dan het gebruik van het R10/R15-referentiekader. Bovendien werd de keuze voor deze cartografie ingegeven door de behoefte aan beschikbaarheid en door de doelstelling om te voorkomen dat de landbouwers met twee verschillende referentiesystemen zouden werken.

Om de band tussen het PDSB en het strategisch plan GLB te verbeteren, wordt voorgesteld rekening te houden met de beschermingsmaatregelen vermeld in de artikelen 53 tot en met 61 van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 23/02/2023 pub. 05/04/2023 numac 2023041432 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit sluiten betreffende de gemeenschappelijke concepten van de interventies en de steunmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit (en de daaropvolgende ministeriële besluiten), teneinde de verspreiding van meststoffen mogelijk te maken.

De afwezigheid van bemesting op een strook land die grenst aan oppervlaktewater en de afwezigheid van bemesting volgens de classificatie (R10/R15) van een perceel zijn reeds onderworpen aan controles in het kader van het huidige PDSB. De bepalingen van het toekomstige PDSB zullen derhalve aan soortgelijke controles worden onderworpen.

Het bemestingsregister en het grondgebondenheidscijfer zullen complementaire instrumenten zijn, aangezien het eerste rekening houdt met alles waar het tweede geen rekening mee houdt. Zo zal een effluent van de berekening van het grondgebondenheidscijfer worden afgetrokken wanneer het het bedrijf verlaat naar een verwerkingslocatie en zal een verwerkte organische meststof in het register worden opgenomen wanneer deze op een perceel wordt aangebracht.

Rekening houden met de weersomstandigheden bij de toepassing van de maatregelen De groepen waarderen de bereidheid om rekening te houden met de weersomstandigheden om de data van de bemesting, de beplanting en de vernietiging van de dekgewassen aan te passen. Zij achten het noodzakelijk verder te gaan dan de huidige voorstellen tot wijziging van de tekst, teneinde een snelle aanpassing en modulatie in functie van veranderende weersomstandigheden mogelijk te maken, zonder een beroep te moeten doen op afwijkingsprocedures. Verschillende bepalingen zouden bij ministerieel besluit kunnen worden vastgelegd, hetgeen meer flexibiliteit zou bieden om van seizoen tot seizoen verschillende situaties te beheren.

Een voorbeeld is de maximale opslagtijd van een mest- of composthoop op het veld: tijdens droge perioden vormt een hoop die zijn opslagtijd heeft bereikt of overschreden, geen probleem qua nitraatuitspoeling.

Ook de termijn voor het omploegen van grasland en het inzaaien van een graslandmengsel moet enigszins flexibel zijn, aangezien augustus nog te droog kan zijn om in te zaaien. In dat geval zou het uitstel van het inzaaien gepaard kunnen gaan met een verlenging van het verbod op meststoffen tot 4 maanden.

De aanpassing van het Programma Duurzaam Stikstofbeheer (PDSB) aan de klimaatverandering werd uiteraard aangehaald tijdens de beschouwingen voorafgaand aan de ontwikkeling van de vierde versie ervan. Dit betreft zowel het planten van vanggewassen als de perioden waarin de verspreiding van meststoffen verboden is. De overgang van een systeem met vaste data naar een systeem met variabele perioden van jaar tot jaar lijkt in theorie haalbaar, maar is in de praktijk niet zo gemakkelijk. De basis waarop deze termijnen kunnen worden gewijzigd, moet worden vastgelegd. Er moet een systeem worden ingevoerd om een doeltreffend toezicht mogelijk te maken. Zowel een voorafgaande studie als uitgebreid overleg lijken noodzakelijk om een dergelijk systeem op te zetten, voor zover dit kan worden opgezet. En in de context van de urgentie van de herziening van het PDSB lijkt een dergelijke wijziging niet mogelijk binnen het gegeven tijdsbestek.

Wat de opslag op het veld betreft, zij opgemerkt dat de beoogde duur een van de langste is in vergelijking met de Waalse grensgebieden.

Bovendien beantwoorden de voorgestelde looptijden aan het bezwaar van de Europese Commissie.

Wat de flexibiliteit met betrekking tot de datum van vernieuwing van een grasland betreft, wordt in het PDSB 4 reeds een versoepeling van de huidige regel voorgesteld. En zoals het milieueffectenrapport aangaf, ondermijnt deze versoepeling de rol van het PDSB als milieubeschermende maatregel, ook al zorgt dit ervoor dat men zich beter kan aanpassen aan de klimaatverandering.

Harmonisatie tussen de verschillende regelgevende teksten Voor de groepen is het wenselijk om de verschillende reglementen (duur van de overeenkomsten, referentieafstanden enz.) zoveel mogelijk te harmoniseren, om te zorgen voor samenhang tussen de regels binnen het PDSB en de andere wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de landbouwsector en om zo echt een administratieve vereenvoudiging voor de landbouwers mogelijk te maken.

Een eerste poging in die richting werd gedaan door verwijzingen naar het Waalse Landbouwwetboek en door het gebruik van een cartografie die in het strategisch plan GLB wordt gebruikt.

Bijzondere opmerkingen Definities (art. R188) De groepen vragen zich af of het wenselijk is om in 9° quinquies, sexies, septies termen te herdefiniëren die reeds deel uitmaken van het Waterwetboek.

In punt 27° vestigen de groepen de aandacht op de gevolgen van een wijziging van de definitie van `cultuurgrond' om tijdelijk grasland op te nemen, met name voor de berekening van het grondgebondenheidscijfer.

Met het oog op de leesbaarheid worden de definities in de punten 9° quinquies, sexies en septies geschrapt.

De wijziging van punt 27° leidt inderdaad tot wijzigingen of interpretatieproblemen in de rest van de tekst. Daarom wordt voorgesteld terug te keren naar de oorspronkelijke versie (uitsluiting van alle grasland van cultuurgrond). Tijdelijk grasland kan echter net als akkerland worden geploegd zonder de beperkingen van blijvend grasland. Daardoor kunnen er grote hoeveelheden stikstof vrijkomen en bemesting van dit omgeploegde tijdelijke grasland is niet verboden. De bepalingen van bijlage XXIIbis (bemesting overeenkomstig de risicoklasse voor laterale nitraatoverdracht) die voor cultuurgrond gelden, zullen derhalve ook van toepassing zijn op tijdelijk grasland dat minder dan twee jaar bestaat. Bijlage XXIIbis bestaat derhalve uit twee delen: 1. blijvend grasland en tijdelijk grasland ouder dan 2 jaar, 2.cultuurgrond en tijdelijk grasland van minder dan 2 jaar oud.

Lozingsverboden, beheer van afvloeisel, groen, wit en bruin water (art. R191) In de artikelen 191 § 1, 194 § 4 en 195 § 1 plaatsen de groepen vraagtekens bij de keuze voor een afstand van 50 meter.

De groepen vragen zich af hoe het wit water beheerd zal worden, dat niet samen met de gier wordt opgeslagen en waarvoor geen vergunning voor lozing in het riool is verleend.

In artikel R191 houdt de betrokken nieuwe bepaling een voor het milieu schadelijke afwijking van de algemene regel in. Het wordt daarom ingetrokken. In de artikelen R194 en 195 leidde de term `op de boerderij' in het huidige PDSB tot uiteenlopende interpretaties.

Daarom werd aanvankelijk de term `binnen de gebouwen van het landbouwbedrijf of binnen 50 m daarvan' voorgesteld. De afstand van 50 m kan in veel gevallen een probleem vormen wanneer de opslag plaatsvindt op een doorlatend oppervlak binnen 50 m van gebouwen. Deze nieuwe verplichting zou sommige landbouwers ertoe aanzetten deze opslag te verplaatsen naar meer dan 50 m om de aanleg van een opslagplaat te vermijden, met bepaalde milieueffecten tot gevolg (brandstofverbruik, rijsporen enz.). Daarom wordt voorgesteld de term `op de boerderij' te vervangen door `binnen de grenzen van de gebouwen van het landbouwbedrijf'.

Opslag van mest en compost op een doorlatend oppervlak (art. R192 ) De groepen merken op dat het begrip `doorlatend oppervlak' niet wordt gedefinieerd en stellen voor te spreken van onverharde oppervlakken.

Dit geldt ook voor de artikelen 193 en 193 bis.

Eenvoudigheidshalve zou het raadzaam zijn deze definitie op te nemen in de definities van artikel R188.

In de artikelen 192, 193 en 193 bis merken de groepen op dat het opslagverbod van organisch materiaal op het laagste punt van een topografische holte wordt vervangen door het opslagverbod op een afvloeiingsconcentratie-as. Zij bevelen aan de huidige bepaling van een topografische holte in plaats van een natuurlijke afvloeiingsconcentratie-as te behouden (om rekening te houden met andere gevallen die gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling maar niet als afvloeiingsconcentratie-as zijn opgenomen).

De groepen hebben nota genomen van het verzoek van de Europese Commissie tot wijziging van de Waalse bepalingen betreffende de duur van de mestopslag op het veld, en stellen vast dat deze tekst hier een antwoord op biedt. De groepen vestigen echter de aandacht op de moeilijkheden die deze wijziging kan opleveren (verplaatsen van de hoop na 9 maanden) en stellen mogelijkheden voor om de periode te verlengen in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden (zie punt 1.1.4 van het advies).

Tot slot betreuren de groepen dat de verplichting om een register van de mesthopen bij te houden alleen betrekking heeft op landbouwers, waardoor de verplichtingen van het PDSB bij andere betrokkenen niet kunnen worden gecontroleerd.

Met betrekking tot het doorlatend oppervlak wordt voorgesteld dit in artikel R188 als volgt te definiëren: een 'deel van een terrein waar vloeistof in de grond kan sijpelen'.

De opmerking over de topografische holte suggereert dat bepaalde gevallen van opslag in gebieden die gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling, zouden kunnen voldoen aan het verbod op de afvloeiingsconcentratie-as, terwijl het verbod op de topografische holte wordt omzeild. De opmerking bevat echter geen voorbeelden van dergelijke gevallen. De in het PDSB 4 beoogde wijziging beantwoordt reeds aan een eerdere opmerking betreffende de moeilijkheid om de topografische holte te controleren of te interpreteren. Het gebruik van afvloeiingsconcentratie-assen zou bijna alle gevallen van topografische holtes moeten dekken.

De verplichting om een register bij te houden van de opslaglocaties op het veld is daadwerkelijk van toepassing op landbouwers (zie § 3 van de artikelen R192 en R193). Er zij evenwel op gewezen dat de nieuwe ingevoegde definitie van landbouwer verwijst naar het Waalse Landbouwwetboek. Deze definitie houdt in dat iedereen die vee of huisdieren houdt voor economisch nut, aan veeteelt doet en dus landbouwer is.

Opslag van pluimveemest (art. R193) De groepen hebben nota genomen van het verzoek van de Europese Commissie tot wijziging van de Waalse bepalingen ter zake en stellen vast dat het ontwerp van het PDSB 4 een antwoord biedt.

De groepen wijzen echter op de moeilijkheden die deze verandering voor de pluimveehouders kan betekenen. In de praktijk zullen deze veranderingen grote gevolgen voor hen hebben. In dit verband vragen de groepen dat het effect van de wijziging van deze maatregel wordt geëvalueerd bij alle Waalse pluimveehouders (+/- 650 in 2021).

Als gevolg van de wijzigingen in de tekst is het namelijk mogelijk dat zij voor de opslag van hun mest op het bedrijf betonnen ruimten moeten bouwen, hetgeen constructiekosten en -tijd met zich meebrengt. Er moet derhalve worden gezocht naar steunmogelijkheden en het PDSB moet een tijdschema bevatten voor de uitvoering van de nieuwe bepaling.

Over de opslag van pluimveemest werd in de zomer van 2020 via het Collège des Producteurs een enquête gehouden om de praktijken op het terrein te kennen. Gezien de kosten van pluimveemest en de snelle afbraak ervan, is de opslagtijd op het veld voor de meeste landbouwers relatief kort. De toegestane tijd laat de landbouwers dus voldoende speelruimte. Er zal worden voorzien in een follow-up van de ingevoerde maatregelen.

Conformiteitsattest voor opslaginstallaties van dierlijke mest (art.

R198) De groepen vermelden: ? dat het in § 1, betreffende de geldigheid van het conformiteitsattest voor opslaginstallaties van dierlijke mest (ACISEE), consequent zou zijn dit te baseren op de duur van de vergunning van klasse 3, d.w.z. 10 jaar; ? dat in § 2, 1° de formulering niet erg duidelijk is omdat de basisberekening niet op het attest wordt uitgevoerd en de landbouwer niet altijd over een kopie van de berekening beschikt. In ieder geval kan de berekening niet worden gebaseerd op een toename van de veestapel op het hele bedrijf, aangezien deze op een andere productie-eenheid of op de wei kan worden ondergebracht.

De in § 1 voorgestelde 7 jaar werd gerechtvaardigd door de grote meerderheid van de bedrijven die aan de voorschriften voldoen (98,4%) en door de uitbreiding van het toepassingsgebied van het ACISEE tot houders van dieren die niet in het SIGEC zijn geregistreerd.

Uiteindelijk wordt aanbevolen terug te keren naar een periode van 5 jaar, gerechtvaardigd door de behoefte aan contact tussen de administratie en de landbouwsector, een betere opvolging van de bedrijven en een geplande hervorming van de milieuvergunning die voorziet in zelfcontroles om de 5 jaar.

Er zij aan herinnerd dat het ACISEE betrekking heeft op een landbouwbedrijf en niet op een deel van de productie-eenheden ervan.

De overschrijding met 15% geldt dus voor het hele bedrijf. Om na te gaan of deze voorwaarde wordt nageleefd, ontvangt de dienst die belast is met het beheer van de ACISEE's drie keer per jaar de stikstofproductie van de dieren van het bedrijf, op basis van de authentieke gegevens van het Organisme Payeur de Wallonie. Zodra een overschrijding van 15 % wordt vastgesteld met betrekking tot de (initiële of hernieuwde) ACISEE-aanvraag, neemt de met de ACISEE's belaste dienst contact op met de betrokken landbouwer voor een bezoek aan de installaties.

Onder de verplichtingen vallende activiteiten (art. R199bis) De groepen nemen met voldoening nota van de wil om de opslaginfrastructuurverplichtingen uit te breiden tot bepaalde andere activiteiten dan de landbouw, maar benadrukken dat de tekst van het artikel het beoogde doel niet zal bereiken. Het verwijst namelijk naar de term `bedrijf' die elders is gedefinieerd en beperkt de werkingssfeer tot uitsluitend landbouwactiviteiten.

Daarom moet uitdrukkelijk worden vermeld om welke niet-agrarische activiteiten het gaat. De groepen denken aan elke andere dierenfokkerij- of -houderij die een hoeveelheid organische stikstof boven een bepaalde jaarlijkse drempelwaarde genereert.

Ter herinnering, landbouwactiviteiten omvatten veeteelt, met als doel het houden van huisdieren of vee voor economisch nut. En men hoeft niet bij het SIGEC te zijn ingeschreven om als landbouwer te worden beschouwd.

Verbod op en vergunningsvoorwaarden voor bemesting (art. R200) Voor de groepen blijft de definitie van `besneeuwde grond' als `grond die volledig wit is geworden' voor interpretatie vatbaar. Verder zijn ze van mening dat het begrip `zware regenval' onnauwkeurig is en dat er voor `waarschuwing voor zware regenval' duidelijke en ondubbelzinnige modaliteiten moeten worden geformuleerd.

Deze begrippen moeten worden verduidelijkt en geïllustreerd met concrete voorbeelden, waar zowel de administratie als de exploitanten toegang toe hebben.

De groepen plaatsen ook vraagtekens bij de manier waarop waarschuwingen voor `zware regenval' zullen worden doorgegeven.

En waarom gaat het alleen om gebieden met een hoog overstromingsrisico? Indien de waarschuwing wordt gegeven voor neerslag met een langere terugkeerperiode, moet het gaan om de op basis van deze terugkeerperiode gedefinieerde gevarenzones. De groepen stellen voor om in 4° van het artikel te preciseren dat `gebieden met een hoog overstromingsrisico' worden gedefinieerd op basis van de kaart van het `zones met overstromingsrisico door neerslag en buiten de oever tredende waterlichamen'.

Wat betreft het verbod ( § 1) om meststoffen te verspreiden binnen 6 meter van het oppervlaktewater, dringen de groepen erop aan dat de administratie kaarten verstrekt die overeenstemmen met de realiteit op het terrein. Dit geldt ook voor de hierboven besproken cartografie van gebieden met een hoog overstromingsrisico.

Om het probleem van de interpretatie van `besneeuwde grond' aan te pakken, wordt voorgesteld het artikel in kwestie anders te formuleren: het is verboden mest te verspreiden op het deel van de grond of het perceel dat volledig wit is geworden als gevolg van de sneeuwval, ongeacht de dikte van het sneeuwdek.

Het begrip `zware regenval' werd binnen de regering voorgesteld met inachtneming van de bestaande landbouwpraktijken. Dit hoeft in deze tekst niet gedefinieerd te worden. Er bestaan waarschuwingen via de weerapplicaties die dagelijks door de landbouwsector worden gebruikt.

Verspreidingsvoorwaarden (art. R201) De groepen zetten vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van de maatregel die het begrip `helling' vervangt door het begrip `risicozones voor laterale overdracht', met specifieke maatregelen voor elke klasse.

Naast bovenstaande algemene beoordeling (zie punt 1.3.) uiten de groepen de volgende opmerkingen en kritiek op het in kaart brengen van het risico van laterale overdracht: De groepen merken op dat het in het kader van het openbaar onderzoek beschikbaar gestelde dossier geen cijfers (zelfs geen schattingen) bevat over de totale oppervlakte die waarop het verspreidingsverbod van meststoffen betrekking heeft.

De groepen merken ook op dat het dossier geen kaarten bevat van de classificatie van de percelen en dat het ontbreekt aan informatie en transparantie over de criteria die leiden tot de indeling in een bepaalde risicocategorie.

Volgens wat de administratie tijdens de presentatie van 7 september 2022 heeft uitgelegd, berekent de administratie een `gemiddeld' risico voor een perceel, terwijl zij op kleine schaal over precieze gegevens van de helling (`pixels') beschikt. De groepen zijn van mening dat het begrip `gemiddeld' risico geen nut heeft voor blijvend grasland en dat de daarop afgestemde bepaling moet worden herzien. Het probleem is dat het erosierisico waarop de cartografie is gebaseerd, in permanent grasland minimaal of zelfs onbestaande is, terwijl er wel een risico van laterale overdracht kan zijn.

Met betrekking tot deze toekomstige maatregelen voor hellende bodems en de overgang naar het in kaart brengen van het erosierisico stellen de groepen voor om een specifieke periode toe te staan waarin de landbouwers toegang krijgen tot de cartografie in hun oppervlakteaangiften en waarin ze kennis kunnen nemen van het simulatie-instrument voor classificatie.

Concluderend en gelet op bovenstaande opmerkingen zijn de groepen van mening dat § 2 van artikel 201 en de in dit artikel genoemde bijlage in hun huidige vorm niet volledig zijn en moeten worden herzien.

De groepen wijzen erop dat de nieuwe bepaling van een 10 meter brede niet-bemestingsstrook langs gewoon oppervlaktewater tot verwarring leidt in verband met de reeds toegepaste verplichting van 6 meter vegetatiebedekking.

Ten slotte moet in § 3 de term `opname binnen één dag' worden vervangen door 'opname binnen 24 uur'.

De uitvoerbaarheid van de nieuwe maatregel inzake de bemesting op hellende bodems zal worden verzekerd door middel van gedetailleerde communicatie- en voorlichtingsbijeenkomsten met de landbouwers.

De methodologie waarmee de cartografie wordt opgesteld, kan online worden geraadpleegd op de website van de administratie (Carte de sensibilité à l'érosion v Service Public de Wallonie - GISER) en er is een testfase voor opvolging van de cartografie opgestart, die vanaf 2019 met duizend landbouwers werd getest. De cartografie werd naar aanleiding van de opmerkingen van de landbouwers verfijnd. Bovendien zullen de landbouwers via hun oppervlakteaangifte voor 2023 worden geïnformeerd over de classificatie van elk van hun percelen en werden of worden er vóór de uitvoering van deze cartografie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.

Het is nogal verrassend dat de groepen bij het opstellen van hun adviezen op een gebrek aan cijfers over de getroffen oppervlakten wijzen, in de wetenschap dat bepaalde professionele landbouworganisaties en milieuverenigingen, die deel uitmaken van deze groepen, over de cijfers beschikten. De administratie stond ter beschikking van de groepen om hen alle aanvullende informatie te verstrekken bij de hun voorgelegde presentatie.

De gebruikte cartografie berekent een risico in kale bodemomstandigheden. Aan een perceel met blijvend grasland kan derhalve een `Extreem' risico worden toegekend, aangezien het rangschikkingsmodel geen rekening houdt met de bedekking. In de maatregelen tot vaststelling van de bemestingsregels is echter rekening gehouden met de dekking, door ongeacht de risicoklasse geen enkele bemesting op blijvend grasland te verbieden. Bemesting binnen 6 meter van gewoon oppervlaktewater blijft echter bestaan.

Gezien het geschil met de Europese Commissie is het onmogelijk om in het PDSB te stellen dat de maatregelen voor de bemesting op hellende bodems over 1 of 2 jaar van toepassing zullen zijn. Aan de andere kant is het mogelijk om tijdens de controles met waarschuwingen te werken.

Als er bij een inspectie bijvoorbeeld een overtreding door een landbouwer wordt vastgesteld op de dag nadat PDSB 4 wordt aangenomen, krijgt deze een waarschuwing voor de overtreding, maar volgt er geen onmiddellijke sanctie. Bij de volgende controle zal, indien de overtreding voortduurt, een sanctie worden opgelegd.

De breedte van de bufferstrook zal worden herzien met inachtneming van de conditionaliteit (9 m). Dit zal de overeenstemming tussen de verschillende wetgevingen verbeteren, maar een gedifferentieerd systeem naar risicoklasse blijft van toepassing.

Ten slotte is de opmerking over de wijziging van de opnameperiode een beetje verrassend. Het huidige PDSB vereist namelijk dat snelwerkende organische meststoffen op niet-begroeide grond `op de dag van aanbrenging in de bodem worden opgenomen' (anders is het verboden).

Tijdens de besprekingen die tot het voorstel voor het nieuwe PDSB hebben geleid, werden over deze bepaling geen opmerkingen gemaakt. In de voor PDSB 4 voorgestelde formulering worden niet exact dezelfde termen gebruikt, maar wordt dezelfde strekking aangehouden (opname `binnen één dag'). Een wijziging van de opnametijd zou kunnen leiden tot nieuwe confrontaties met de Europese Commissie, die voorstander is van `onmiddellijke' opname. Daarom wordt voorgesteld terug te keren naar de oorspronkelijke en onbetwiste terminologie, namelijk `op de dag van aanbrenging'. Er zij echter op gewezen dat onze Vlaamse buren onmiddellijke opname verplichten en onze Duitse buren opname binnen 4 uur ...

Bemestingsperiodes (art. R203) Lid 3 bepaalt dat "de minister die verantwoordelijk is voor het waterbeleid [...] de einddatum van de verspreidingsperiode van minerale meststoffen, snelwerkende organische meststoffen en zachte mest alleen op cultuurgrond [kan] verlengen". De groepen vragen zich af waarom niet dezelfde flexibiliteit wordt toegestaan in het geval van blijvend grasland, dat tot ver na 30 september en zelfs in de winter stikstof kan gebruiken.

De weersomstandigheden van de afgelopen maanden tonen de relevantie en de urgentie van meer flexibiliteit aan, hetgeen ook geldt voor de artikelen 222 en 222 bis. § 4 van artikel R203 voorziet reeds in afwijkingen van de algemene regel. De herziening van mogelijke afwijkingen doet de vraag rijzen naar de definitie van de uiterlijke datum. Bovendien maakt deze kwestie deel uit van de mobiele periodes voor een bemestingsverbod, waarvan de oplossing moeilijk te vinden lijkt binnen het tijdsbestek van deze PDSB-herziening.

Omzetting van blijvend grasland (art. R209) De groepen merken op dat er een vergunning nodig is voor de vernietiging van blijvend grasland op percelen met een extreem risico.

Zij vinden dat de modaliteiten voor het toestaan van deze afwijkingen moeten worden verduidelijkt en aan de exploitanten moeten worden meegedeeld.

De groepen maken ook de volgende opmerkingen: In de zin "Tussen 1 juni en 31 augustus mag blijvend grasland alleen worden vernietigd met het oog op de beplanting van nieuw blijvend grasland uiterlijk op 31 augustus. In dit geval zal het perceel vanaf 3 maanden vóór de vernietiging tot 2 jaar na de vernietiging geen meststoffen hebben gekregen", moet de term `meststoffen' absoluut worden vervangen door `stikstofhoudende meststoffen'. De hernieuwing van een grasland is namelijk een ideale gelegenheid om het tekort aan mineralen (P, Ca, Mg ...) in de bodem te corrigeren door fosfaat-, calcium- of magnesiummeststoffen toe te voegen;

Om het grasland te kunnen vernieuwen met een voedergewasmengsel, zoals haver met een grasondergrond, moet men het percentage vlinderbloemigen dat in het mengsel is toegestaan bepalen. De zin moet als volgt worden aangevuld: "In het geval van een grasbedekking of grasmengsel dat als bodembedekker werd geplant." Wat § 1 (groenten) betreft, recupereren veel tuinders grasland, maar kunnen zij het twee jaar lang niet voor tuinbouw gebruiken. De groepen stellen voor om de mogelijkheid om bepaalde groenten te telen (tuinbouw) afhankelijk te laten van de manier waarop het grasland op een beperkte oppervlakte werd omgespit, zolang het niet in een uitgebreide beschermingszone van het waterwingebied ligt (zie de CRA-W-studie over dit onderwerp).

Het besluit van de Waalse regering van 27 augustus 2015Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 27/08/2015 pub. 01/10/2015 numac 2015027188 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering van 27 augustus 2015 tot vastlegging van de regels betreffende de randvoorwaarden inzake landbouw, tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden inzake landbouw en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers sluiten tot vaststelling van de regels betreffende de conditionaliteit in de landbouw legt reeds een hele reeks voorwaarden vast met betrekking tot de mogelijkheden om blijvend grasland om te zetten. Aangezien dit echter geldt voor alle blijvend grasland, ongeacht de risicoklasse voor laterale nitraatoverdracht, wordt voorgesteld dat aanvragen voor grasland in de `extreme' risicoklasse worden onderworpen aan het advies van de beheersstructuur zoals omschreven in artikel R229 van het PDSB. Aangezien het PDSB betrekking heeft op stikstofhoudende meststoffen (zie definitie in artikel R188 14° ), wordt de term `mest' vervangen door `meststof'.

Het voorstel om het percentage vlinderbloemigen in de vernieuwde graslandbedekking te definiëren, zou de wetgeving enigszins compliceren, zonder dat het milieu daar echt baat bij heeft.

Vlinderbloemigen zijn een (bijna) gratis bron van stikstof en zullen de landbouwer ertoe aanzetten de stikstofbemesting te matigen.

Bovendien kan dit het gebruik van dekgewassen verhinderen, die het risico van stikstofspoeling tijdens de vernieuwing verminderen. Zij nemen namelijk sneller stikstof op door de eenjarige soort(en) die bij het zaaien wordt/worden toegevoegd. Deze eenjarige dekgewassen kunnen een soms hoog percentage vlinderbloemigen omvatten, vooral met grote zaden (bijv. voedererwten).

Om in overeenstemming te zijn met andere uit het strategisch plan GLB voortvloeiende maatregelen ter bevordering van gediversifieerde biologische tuinbouw, wordt voorgesteld om in de tekst een afwijking op te nemen van het verbod op groenteteelt gedurende de twee jaar na de vernietiging van blijvend grasland. Deze afwijking zou gelden voor de gewasgroep `gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten', waaronder landbouwoppervlakken vallen die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen: 1. tussen 15 mei en 15 oktober worden er permanent ten minste 10 soorten groenten geteeld, 2.minimaal 1% en maximaal 25% van de totale oppervlakte van het bedrijf wordt gebruikt voor de productie van één enkele groentesoort.

Om voor de afwijking in aanmerking te komen, moet een groenteteler aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen: 1. hij geeft maximaal 3 hectare landbouwgrond aan die behoort tot de gewasgroep `gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten', 2.hij geeft in zijn ene aanvraag maximaal 10 hectare landbouwgrond aan.

Grondgebondenheid (art. R210) Met betrekking tot mogelijke beroepen (artikel R210, lid 7, en artikel R214, lid 5) stellen de groepen voor om er een termijn aan toe te voegen waarbinnen de administratie verplicht is te antwoorden.

Er wordt voorgesteld om te verwijzen naar de artikelen D17 en D257 van het Waalse Landbouwwetboek, waarin de beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen van het Organisme Payeur de Wallonie worden geregeld.

Aangezien het grondgebondenheidscijfer een aangelegenheid is die nauw met de landbouw samenhangt en door het Organisme Payeur de Wallonie wordt beheerd, maakt dit een harmonisatie mogelijk van de beroepsprocedures, die de landbouwers goed kennen.

Termijn voor administratief beroep (art. R214) De termijn van 45 dagen beperkt de beroepsmogelijkheden in vergelijking met de huidige situatie. De groepen vestigen de aandacht op de gevolgen van deze beperking. De grondgebondenheid is inderdaad opgenomen in de conditionaliteit en voor vestigings- en investeringssteun (momenteel ADISA).

Er moet een maximumtermijn voor de indiening door de betrokken partij worden vastgelegd. Aangezien de berekening van de grondgebondenheid gevolgen heeft op andere thema's en wetten, wordt het PDSB afgestemd op het Landbouwwetboek (45 dagen). Indien de termijn van de grondgebondenheid zich over meerdere jaren zou uitstrekken of bijzonder lang zou zijn, zouden er situaties kunnen ontstaan waarin deze termijn in strijd is met andere termijnen (bijvoorbeeld: Waals Landbouwwetboek) met alle juridische complicaties van dien.

Bovendien lijkt deze termijn momenteel geen probleem te vormen, aangezien de overgrote meerderheid van de beroepen binnen 4-6 weken na de kennisgeving van de grondgebondenheid wordt ingesteld.

Indien het beroep tegen de grondgebondenheid niet binnen de termijn wordt ingesteld, is het bovendien nog steeds mogelijk om achteraf beroep in te stellen tegen de kennisgeving van de conditionaliteit of tegen een ADISA-dossier. De grondgebondenheid wordt dan zo nodig opnieuw gecontroleerd.

Daarom wordt voorgesteld te verwijzen naar de artikelen D17 en D257 van het Waalse Landbouwwetboek, waarin de beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen van het Organisme Payeur de Wallonie worden geregeld.

Aangezien het grondgebondenheidscijfer door het Organisme Payeur de Wallonie wordt beheerd, maakt dit een harmonisatie mogelijk van de beroepsprocedures, die de landbouwers goed kennen.

Informatieverstrekking (art. R227 en 228) Zoals hierboven vermeld met betrekking tot artikel R199bis, stellen de groepen vast en betreuren zij dat enkel landbouwers onder de bepalingen vallen inzake de toezending van informatie aan de administratie en omkadering.

Ter herinnering: een landbouwer, zoals gedefinieerd in het ontwerp van het PDSB, omvat personen die huisdieren of vee houden voor economisch nut.

Samenvatting van de opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek en door de belanghebbenden zijn gemaakt De opmerkingen staan hieronder in dalende volgorde van het aantal keren dat ze voorkomen.

De biologische landbouw bevorderen en/of het PDSB aanpassen aan de biologische landbouw De ontvangen adviezen gaan voornamelijk over: - de bepaling van specifieke maximale hoeveelheden mest voor de biologische landbouw, met name door organische mest de voorkeur te geven boven minerale meststoffen, - een wijziging in de beperking van vlinderbloemigen als vanggewassen, - de oprichting van biologische referentiebedrijven voor de controle van potentieel uitspoelbare stikstof, - de oprichting van een aan de biologische landbouw aangepaste bemestingsadviesdienst.

De herziening van de maximale bemestingshoeveelheden vereist een voorafgaande studie om de waarden vast te stellen. Over dit onderscheid tussen conventionele en biologische landbouw zal ongetwijfeld nog lang worden gedebatteerd. Ter herinnering: de herziening van het PDSB kadert binnen een geschil dat vrij snel moet worden beslecht, wil Wallonië niet geconfronteerd worden met boetes van het Europees Hof van Justitie.

De nieuwe regeling voor het aandeel van vlinderbloemigen in vanggewassen is gunstiger voor vlinderbloemigen dan de huidige regeling. Terwijl vlinderbloemigen momenteel slechts maximaal 50 gewichtspercenten van de zaden in het mengsel voor vanggewassen mogen uitmaken, mogen zij volgens het nieuwe voorschrift tot 90 gewichtspercenten uitmaken. Een mengsel van 100% vlinderbloemigen heeft echter een beduidend hoger stikstofresidu dan de meeste dekgewassen met ten minste één niet-vlinderbloemige soort, wat bij een controle van potentieel uitspoelbare stikstof tot niet-conformiteit zou kunnen leiden. Het is derhalve niet passend een dergelijk mengsel toe te staan.

Het netwerk van referentiebedrijven omvat 10% boerderijen die aan biologische landbouw doen (de landbouw vertegenwoordigt momenteel 13% van de Waalse bedrijven). Dit aandeel zal evolueren om de Waalse landbouwbedrijven beter te vertegenwoordigen. Tot op heden bestaat er geen onderzoek dat via statistische analyse een significant verschil aantoont tussen de meting van potentieel uitspoelbare stikstof van een biologisch gewas en hetzelfde gewas in de conventionele landbouw.

De oprichting van een aan de biologische landbouw aangepaste bemestingsadviesdienst hoeft niet noodzakelijk een wettelijke verplichting te zijn. Een wijziging van de tekst in die zin lijkt in dit stadium dan ook niet opportuun.

Werken met mobiele periodes in plaats van vaste data voor bemesting De aanpassing van het Programma Duurzaam Stikstofbeheer (PDSB) aan de klimaatverandering werd uiteraard aangehaald tijdens de beschouwingen voorafgaand aan de ontwikkeling van de vierde versie ervan. Dit betreft zowel het planten van vanggewassen als de perioden waarin de verspreiding van meststoffen verboden is. De overgang van een systeem met vaste data naar een systeem met variabele perioden van jaar tot jaar lijkt in theorie haalbaar, maar is in de praktijk niet zo gemakkelijk. De basis waarop deze termijnen kunnen worden gewijzigd, moet worden vastgelegd. Er moet een systeem worden ingevoerd om een doeltreffend toezicht mogelijk te maken. Als de buurgewesten van Wallonië een dergelijk systeem hebben opgezet, moet worden nagegaan of het ook aan Wallonië kan worden aangepast.

Zowel een voorafgaande studie als uitgebreid overleg lijken noodzakelijk om een dergelijk systeem op te zetten, voor zover dit kan worden opgezet. En in de context van de urgentie van de herziening van het PDSB lijkt een dergelijke wijziging niet mogelijk binnen het gegeven tijdsbestek.

In afwachting van een latere versie is echter al een aanpassing gemaakt voor het planten van vanggewassen. Artikel R203 van de ontwerptekst, in de versie die aan het openbaar onderzoek is voorgelegd, voorziet in een ministeriële afwijking in geval van uitzonderlijke meteorologische omstandigheden, met inachtneming van een minimale plantperiode. Deze afwijking was reeds mogelijk in kwetsbare gebieden. Het zou nu gelden voor heel Wallonië, onverminderd de voorwaarden die van toepassing zijn in kwetsbare gebieden.

Uiteraard is en blijft dit type afwijking onderworpen aan het advies van deskundigen en wetenschappers, teneinde de geschiktheid ervan te beoordelen en de toepassingsmodaliteiten vast te stellen.

Naar een ambitieuzer PDSB 4 Uit de ontvangen adviezen blijkt dat de toestand van de waterlichamen over het algemeen stabiel is en dat sommige in slechte staat verkeren, ook al bestaat het PDSB in zijn verschillende versies al tientallen jaren. De geplande herziening is echter in overeenstemming met de vorige versies, met maatregelen die weinig effect hebben en het niet mogelijk maken de slechte toestand van bepaalde waterlichamen te veranderen in `goed'.

Zoals hierboven vermeld, wordt de huidige herziening van het PDSB uitgevoerd in een context van urgentie die geen ruimte laat voor belangrijke inhoudelijke wijzigingen die verder gaan dan de bovengenoemde maatregelen. Deze zullen al een groot en niet te onderschatten effect hebben. Inhoudelijke wijzigingen zijn gepland voor de volgende herziening van het PDSB en zullen worden geanalyseerd aan de hand van voorafgaande studies.

Langere opslag op het veld mogelijk maken (eventueel door de voorwaarden te verstrengen en/of te moduleren naargelang van de klimatologische omstandigheden) In de adviezen over dit onderwerp wordt ofwel een ongewijzigde opslagperiode ten opzichte van het huidige PDSB, ofwel een langere periode overwogen.

Het is onmogelijk om positief op dit verzoek te reageren, aangezien de Europese Commissie een verkorting van de opslagtijden op het veld eist.

Voorkeur voor organische meststoffen Om de productie en distributie van minerale meststoffen, die grote hoeveelheden hulpbronnen verbruiken, te beperken, maar ook om de bodemkwaliteit (koolstofgehalte, hoeveelheid humus) te handhaven of te verbeteren, wordt in de opmerkingen het volgende voorgesteld: - de maximaal te gebruiken hoeveelheid organische meststoffen verhogen en die van minerale meststoffen verlagen, - de controle van potentieel uitspoelbare stikstof sturen om het gebruik van organische meststoffen te bevorderen, - diepploegen vermijden, wat een vernietigende uitwerking heeft op de micro-organismen in de bodem die organische meststoffen mineraliseren en zo de landbouwers ertoe aanzet dit te compenseren door minerale meststoffen toe te voegen, - de invoer van organische mest uit andere regio's toestaan, - de teelt van vlinderbloemigen aanmoedigen, - biologische landbouw bevorderen (waarvoor, via normen buiten het PDSB, een maximale input van 170 kg Norg/ha op het landbouwareaal van het bedrijf is toegestaan).

Wat de maximumdrempels betreft, zij erop gewezen dat de nitraatrichtlijn voor kwetsbare gebieden een maximumhoeveelheid dierlijke mest per hectare per jaar vastlegt. Deze hoeveelheid komt overeen met 170 kg stikstof in kwetsbare gebieden. Naast deze op Europees niveau vastgelegde drempelwaarde legt het PDSB de maximale organische stikstofgift per hectare grasland of cultuurgrond vast op respectievelijk 230 kg en 115 kg, buiten de kwetsbare gebieden. De Europese Commissie wil echter van heel Wallonië een kwetsbaar gebied maken. Daarom lijkt het in dit stadium riskant om de door het PDSB opgelegde drempels naar boven bij te stellen.

Met de controle van potentieel uitspoelbare stikstof kan het gebruik van organische of minerale meststoffen niet gestimuleerd worden. De resultaten van de controle van potentieel uitspoelbare stikstof hangen vooral af van de manier waarop de meststoffen werden gebruikt.

Het beperken van diepploegen moet zich vertalen in een stimulerende maatregel (voorzien via maatregelen in het herstelplan). Daarnaast omvat het herstelplan de uitvoering van een agro-ecologisch transitieproject dat steun verleent aan landbouwers voor de toepassing van praktijken zoals niet-ploegen of doorzaaien.

De invoer van organische mest moet worden vergemakkelijkt door de EU-verordening nr. 2019/1009 van 5 juni 2019 tot vaststelling van de regels voor het in de handel brengen van meststoffen en door het bijhouden van een register van alle op het landbouwbedrijf gebruikte meststoffen, zoals bepaald in de wijziging van het ingediende PDSB. De nieuwe bepalingen voor vanggewassen bevorderen de teelt van vlinderbloemigen. Zij maken namelijk een groter aandeel vlinderbloemigen in het mengsel voor vanggewassen mogelijk.

Wat de biologische landbouw betreft, wordt verwezen naar het vorige punt over dit onderwerp.

Beperking van de maximale potentieel uitspoelbare stikstof tot 40 kg N/ha (op de boerderij of per wisselteelt) Over dit onderwerp zijn studies aan de gang. De precieze bepaling van de maximumdrempel en de reikwijdte ervan vergen echter nadere overweging (aangenomen waarde, betrokken zone, criteria voor de keuze van de zones waarop deze drempel wordt toegepast, toe te wijzen extra middelen), die in dit stadium niet mogelijk is door de urgentie van de herziening van het PDSB. Dit zal bij de volgende herziening in overweging worden genomen.

Betere berekening van verspreide meststoffen De opmerkingen beogen een volledige berekening van de verspreide meststoffen.

De uitrol van een bemestingsregister vormt een aanvulling op de regeling voor de grondgebondenheid. Terwijl de laatste rekening houdt met ruwe dierlijke mest, zal het register minerale meststoffen en organische meststoffen omvatten die nog niet in het grondgebondenheidscijfer zijn opgenomen. Op die manier kan de naleving van de in het PDSB vastgelegde maximale bemestingsdrempels beter worden gecontroleerd.

Herziening van de bepalingen voor de opname van meststoffen in de bodem De opmerkingen hier zijn zeer uiteenlopend. Sommigen pleiten voor opname binnen 24 uur in plaats van een vermenging `op dezelfde dag', een ander pleit voor opname binnen 4 uur, en één pleit tegen opname.

En in één opmerking wordt gepleit voor opname, zonder verdere specificatie.

Er zij aan herinnerd dat de opname van snel werkende organische meststoffen het risico van verontreiniging door de lucht en door uitspoeling vermindert. Dit is verplicht als de grond niet bedekt is.

De opmerkingen over de wijziging van de opnameperiode zijn een beetje verrassend. Het huidige PDSB vereist namelijk dat snelwerkende organische meststoffen op niet-begroeide grond 'op de dag van toediening in de bodem worden opgenomen' (anders is het verboden).

Tijdens de besprekingen die tot het voorstel voor het nieuwe PDSB hebben geleid, werden over deze bepaling geen opmerkingen gemaakt. In de voor PDSB 4 voorgestelde formulering worden niet exact dezelfde termen gebruikt, maar wordt dezelfde strekking aangehouden (opname `binnen één dag').

Een wijziging van de opnametijd dreigt ons in conflict te brengen met de Europese Commissie, die voorstander is van `onmiddellijke' opname.

Daarom wordt voorgesteld terug te keren naar de oorspronkelijke en onbetwiste terminologie, namelijk `op de dag van aanbrenging'. Er zij echter op gewezen dat onze Vlaamse buren onmiddellijke opname verplichten en onze Duitse buren opname binnen 4 uur ...

Een groter aandeel vlinderbloemigen toestaan in vanggewassen De bepalingen betreffende de samenstelling van het mengsel voor vanggewassen gaan in die richting. Terwijl vanggewassen momenteel slechts maximaal 50 gewichtspercenten aan zaden van vlinderbloemigen mogen bevatten, zal PDSB 4 een gewichtspercentage van meer dan 90 % toestaan. Een mengsel dat uitsluitend uit vlinderbloemigen bestaat, heeft echter een aanzienlijk hoger stikstofresidu dan de meeste dekgewassen die ten minste één niet-vlinderbloemige soort bevatten, hetgeen leidt tot niet-conformiteit bij een controle van potentieel uitspoelbare stikstof. De nieuwe bepalingen maken het mogelijk dit probleem te vermijden.

Landbouwers meer flexibiliteit/autonomie geven om het stikstofprobleem te beheren In de adviezen worden hiervoor verschillende rechtvaardigingen gegeven: gezond boerenverstand versus technocratie, aanpassing aan de klimaatverandering, dure of tijdrovende beperkingen enz.

De nitraatrichtlijn is meer een `middelenrichtlijn' dan een `resultatenrichtlijn'. Zij legt de lidstaten een reeks maatregelen op die moeten worden uitgevoerd om de stikstofverontreiniging door de landbouw te verminderen. Daarom kan het PDSB er niet omheen.

Voorts bevat het PDSB plantperiodes die flexibiliteit bieden bij de uitvoering van de maatregel voor vanggewassen, door meer dan een maand tijd toe te staan tussen de oogst en de plantlimieten. In de praktijk blijkt dat veel landbouwers wachten met ingrijpen tot de uiterste plantdatum en voorrang geven aan andere teeltwerkzaamheden.

Ten slotte kan worden gesteld dat, als er een richtlijn is aangenomen om de verontreiniging van waterlichamen door stikstof uit agrarische bronnen te verminderen, dat ongetwijfeld te wijten is aan het gebrek aan `gezond boerenverstand' bij sommige landbouwers. En ondanks deze richtlijn en de omzetting ervan in de verschillende lidstaten in de afgelopen decennia is de kwaliteit van bepaalde waterlichamen gestagneerd of zelfs verslechterd.

Betere communicatie over de classificatie van percelen volgens het risico van laterale nitraatoverdracht De gemaakte opmerkingen wijzen op het feit dat de in het ontwerp van het PDSB vermelde cartografie niet beschikbaar was op het tijdstip van het openbaar onderzoek. Bovendien blijkt uit sommige adviezen dat de methodologie voor deze cartografie onbekend is.

De door het PDSB beoogde cartografie zal ook worden gebruikt in het strategisch plan GLB, waarover ook een openbaar onderzoek plaatsvond (waarbij het probleem vreemd genoeg niet is opgemerkt). De methodologie waarmee de cartografie wordt opgesteld, kan online worden geraadpleegd op de website van de administratie (Carte de sensibilité à l'érosion v Service Public de Wallonie - GISER) en er is een testfase voor opvolging van de cartografie opgestart, die vanaf 2019 met duizend landbouwers werd getest. De cartografie werd naar aanleiding van de opmerkingen van de landbouwers verfijnd. De landbouwers zullen via hun oppervlakteaangiften voor 2023 worden geïnformeerd over de classificatie van elk van hun percelen en er werden of worden vóór de uitvoering van deze cartografie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.

Herziening van het kwetsbare gebied (brongebieden; uitbreiding) In de adviezen wordt voorgesteld de kwetsbare zone uit te breiden tot bepaalde gebieden met bronnen of waterwingebieden, of zelfs tot heel Wallonië.

Het monitoringnetwerk voor waterlichamen wijst nog niet op een grootschalige aantasting buiten de kwetsbare zone. Slechts enkele punten lijken speciale aandacht te verdienen. Een herziening van de kwetsbare zone lijkt in dit stadium dan ook niet aangewezen. Er zijn ook andere voorzieningen, zoals waterwin- en grondwatercontracten of preventiegebieden, die lokale acties mogelijk maken om specifieke problemen op te lossen.

Bevorderen van teeltsystemen met weinig of geen mest Terwijl in sommige adviezen wordt gepleit om niet meer te bemesten, wordt in andere adviezen gepleit voor teeltsystemen die de behoefte aan meststoffen verminderen.

De keuze van de te verkiezen technieken vereisen voorafgaande studies en besprekingen tussen de belanghebbenden. Dit viel duidelijk buiten de doelstellingen van de huidige herziening, maar er zal bij de volgende herziening rekening mee worden gehouden. Anderzijds voorziet het herstelplan in een agro-ecologisch transitieplan dat vanaf begin 2022 wordt uitgevoerd met als doel landbouwpraktijken te promoten die minder afhankelijk zijn van inputs, in directe lijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal en de vermindering van minerale meststoffen met 20%.

Versterking van de controles (opslaginfrastructuur, bodembedekking in de winter, vernietiging van blijvend grasland, bemesting, overdracht van meststoffen), waarvan sommige kunnen worden gedelegeerd aan onafhankelijke instanties (opslaginfrastructuur) Doordat enkele jaren geleden extra controleurs werden aangeworven en een speciaal voor het PDSB bestemde controle-eenheid werd opgericht, zijn de controles reeds versterkt.

Dezelfde regels voor tijdelijk grasland als voor blijvend grasland De opmerking heeft vooral betrekking op de wijziging van het PDSB-artikel waarin alle definities zijn opgenomen, met inbegrip van die voor de verschillende graslanden en cultuurgronden. Deze laatste sluiten momenteel alle graslanden (tijdelijk en blijvend) uit, terwijl zij in het ontwerp van PDSB 4 enkel blijvende graslanden uitsluiten.

Dit leidt tot wijzigingen of interpretatieproblemen in het vervolg van de tekst (bijvoorbeeld de berekening van de grondgebondenheid).

Daarom wordt voorgesteld terug te keren naar de oorspronkelijke versie (uitsluiting van alle grasland van cultuurgrond). Tijdelijk grasland kan echter net als akkerland worden geploegd zonder de beperkingen van blijvend grasland. Daardoor kunnen er grote hoeveelheden stikstof vrijkomen en bemesting van dit omgeploegde tijdelijke grasland is niet verboden. De bepalingen van bijlage XXII bis (bemesting volgens de risicoklasse voor de laterale overdracht van nitraten) die voor cultuurgrond gelden, zullen derhalve ook van toepassing zijn op tijdelijk grasland dat minder dan twee jaar bestaat. Tijdelijk grasland ouder dan 2 jaar wordt in deze bijlage XXIIbis beschouwd als blijvend grasland.

De mogelijkheid om blijvend grasland om te ploegen beperken of aan strengere voorwaarden onderwerpen (bijv. onmiddellijke aanplant van het volgende gewas; zie bodemtype) De in artikel 209 bedoelde versoepeling betreft alleen de modaliteiten voor de hernieuwing van blijvend grasland en niet de vervanging ervan door een gewas. Deze versoepeling gaat ook gepaard met bindende voorwaarden. De versoepeling in kwestie betekent dus niet dat blijvend grasland verdwijnt.

Werken met mobiele periodes in plaats van vaste data voor vanggewassen De opmerkingen zijn er vooral op gericht de zaai- en plantperiodes aan te passen aan de klimaatverandering.

In zijn huidige versie maakt het PDSB het reeds mogelijk de voorwaarden voor de winterbedekking aan te passen aan de weersomstandigheden in kwetsbare gebieden en voor bepaalde soorten gewassen. Het ontwerp van PDSB 4 voorziet in een dergelijk mechanisme ook buiten de kwetsbare gebieden en voor andere soorten gewassen. Dit systeem zal in het kader van de volgende herziening van het PDSB worden geëvalueerd en zo nodig gewijzigd. De doeltreffendheid van vanggewassen hangt echter meer samen met de plantdatum dan met de duur van de teelt. Uitstel van de plantdatum, via een systeem van mobiele periodes, dreigt deze doeltreffendheid dan ook drastisch in gevaar te brengen en moet een uitzondering blijven.

Bevordering van continue bodembedekking De adviezen over dit onderwerp hebben betrekking op hetzij teelttechnieken die tot een blijvende bedekking leiden, hetzij maatregelen ter bevordering van blijvend grasland.

Voor de keuze van de teelttechnieken zijn voorafgaande studies en besprekingen tussen de betrokkenen nodig. Dit viel duidelijk buiten de doelstellingen van de huidige herziening. Het idee wordt bewaard voor de volgende herziening. Ondertussen bevorderen andere regelgevende teksten continue bodembedekking ( besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 23/02/2023 pub. 05/04/2023 numac 2023041432 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit sluiten betreffende gemeenschappelijke concepten voor interventies en steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en conditionaliteit, milieuregelingen, MAEC-bodemmaatregelen enz.) Wat de maatregelen ter bevordering van blijvend grasland (dat ook een doorlopende bodembedekking vormt) betreft, kan er reeds vooruitgang in de richting van deze doelstelling worden geboekt door de invoering van bemestingsmaatregelen volgens de risicoklasse van laterale nitraatoverdracht. Voor blijvend grasland is de enige beperking dat een onbemeste strook van 6 m langs gewone oppervlaktewateren in acht moet worden genomen, ongeacht de risicoklasse. Op cultuurgrond gaan de beperkingen zo ver dat bepaalde soorten bemesting in extreme of zeer hoge risicoklassen worden verboden.

Verlaging van de maximale hoeveelheden mest De herziening van de maximale hoeveelheden mest vereist een voorafgaande studie om eventuele nieuwe waarden vast te stellen. Ter herinnering: de herziening van het PDSB kadert binnen een geschil dat vrij snel moet worden beslecht, wil Wallonië niet geconfronteerd worden met boetes van het Europees Hof van Justitie.

Een duidelijke definitie van bepaalde concepten De volgende begrippen vereisen blijkbaar nauwkeurige definities: beheer van effluenten (cf. groen, bruin en wit water), doorlatend oppervlak, directe lozing, besneeuwde grond, opslag.

De volgende definities of verduidelijkingen worden voorgesteld: - beheer van effluenten (cf. opslag van groen, bruin en wit water): voorgesteld wordt het betrokken artikel anders te formuleren door te stellen dat voor de opslag van groen en bruin water, alsmede van wit water wanneer dit samen met gier wordt opgeslagen, dezelfde regels gelden als voor de opslag van dierlijke mest, - doorlatend oppervlak: deel van een perceel waarin een vloeistof waarschijnlijk in de bodem zal infiltreren (definitie op te nemen in artikel R188) - directe lozing: alle lozingen vanuit het bedrijf of de opslagplaats in de externe omgeving zonder dat deze door een systeem gaan dat de lozing onschadelijk maakt, - besneeuwde grond: om het interpretatieprobleem op te lossen, wordt voorgesteld het betrokken artikel anders te formuleren door te stellen dat bemesting verboden is op het deel van de grond of het perceel dat volledig wit is geworden als gevolg van sneeuwval, ongeacht de dikte van het sneeuwdek, - opslag: de voorgestelde definitie verwijst naar opslag op een doorlatend oppervlak en wordt in R188 als volgt gewijzigd: `Opslag op een doorlatend oppervlak': opslag gedurende meer dan een week op een doorlatend oppervlak.

Herziening van de normen voor stikstofproductie naargelang van de dieren Bijlage XXVI van het PDSB moet inderdaad worden aangepast aan de evolutie van de landbouwproductiesystemen. Er zijn studies in deze richting gestart, maar deze hebben nog niet alle verwachte resultaten opgeleverd. De herziening van deze bijlage is derhalve gepland voor de volgende herziening van het PDSB. Herziening van de afstand van 50 m tot bedrijfsgebouwen voor opslag De afstand van 50 m in R191, R194 en R195 lijkt problematisch. In artikel R191 houdt de betrokken nieuwe bepaling een voor het milieu schadelijke afwijking van de algemene regel in. Het wordt daarom ingetrokken. In de artikelen R194 en 195 leidde de term `op de boerderij' tot uiteenlopende interpretaties. Daarom werd aanvankelijk de term `binnen de gebouwen van het landbouwbedrijf of binnen 50 m daarvan' voorgesteld. De afstand van 50 m kan in veel gevallen problematisch zijn wanneer de opslag plaatsvindt op een doorlatend oppervlak binnen 50 m van gebouwen. Deze nieuwe verplichting zou sommige landbouwers ertoe aanzetten deze opslag te verplaatsen naar meer dan 50 m om de aanleg van een opslagplaat te vermijden, met bepaalde milieueffecten tot gevolg (brandstofverbruik, rijsporen enz.). Daarom wordt voorgesteld de term `op de boerderij' te vervangen door `binnen de grenzen van de gebouwen van het landbouwbedrijf'.

Verkleining van de veestapel Een inkrimping van de veestapel zou uiteraard de hoeveelheid geproduceerde effluenten verminderen. Dit betekent echter niet noodzakelijk dat er minder meststoffen worden gebruikt, aangezien minerale meststoffen en organische effluenten die niet van effluenten afkomstig zijn, de vermindering van het gebruik van dierlijke mest kunnen compenseren. Indien een verkleining van de veestapel wordt overwogen, moeten bovendien eerst de wettelijke regelingen voor intensieve veehouderij naar beneden worden aangepast. Dit valt buiten de werkingssfeer van het PDSB. Uitbreiding van het toepassingsgebied van het PDSB tot houders van dieren die niet als landbouwer zijn aangegeven.

De opmerkingen hier zijn voornamelijk, maar niet alleen, gericht op paardenhouders.

Een eerste stap naar deze uitbreiding is te vinden in artikel R199bis van het PDSB, waar de opslagverplichtingen moeten worden nageleefd door bedrijven die ten minste 500 kg stikstof per jaar produceren.

Bovendien zijn de definities van landbouwbedrijven en landbouwers herzien om ze in overeenstemming te brengen met het Waalse Landbouwwetboek. In dit laatste wordt ook gesteld dat landbouwactiviteiten (uitgeoefend door een landbouwer) het houden van huisdieren of vee voor economisch nut omvatten. En men hoeft niet bij het SIGEC te zijn ingeschreven om als landbouwer te worden beschouwd.

Herziening van de berekening van de grondgebondenheid om rekening te houden met de gebieden waar niet mag worden bemest (Natura, MAEC, bufferstroken, steile hellingen enz.) Er wordt overwogen de berekening van het grondgebondenheidscijfer te verfijnen. Een dergelijke wijziging moet echter worden bestudeerd op haar relevantie en effect. Als bepaalde gebieden niet mechanisch kunnen worden bemest, kunnen ze worden begraasd en zo `natuurlijk' worden bemest. Het zou dus een beetje overhaast zijn om deze oppervlakken volledig te verwijderen. Dit voorstel zal derhalve in overweging worden genomen bij de volgende herziening van het PDSB. Snelle goedkeuring van een nieuw PDSB Dat is het doel van deze herziening.

Vereenvoudiging van de administratieve procedures De opmerkingen hier hebben betrekking op de formaliteiten voor de overdracht van effluenten en voor het in kaart brengen van het risico van laterale nitraatoverdracht.

Met betrekking tot de overdrachtsformaliteiten zijn er, afgezien van een duidelijk onderscheid tussen begrazings- en bemestingsovereenkomsten, geen belangrijke wijzigingen. Het blijft noodzakelijk om verplaatsingen als onderdeel van bemestingsovereenkomsten te melden. Wat het huren van opslaginfrastructuur betreft, is de bepaling betreffende de maximumafstand van 10 km tussen de gehuurde faciliteit en de verblijfplaats van de dieren geschrapt, waardoor de meldingsplicht voor de overdracht van effluenten in dit verband de facto komt te vervallen.

De kaarten zullen aan de landbouwers worden verstrekt wanneer zij hun oppervlakteaangiften indienen. Zij moeten dus geen opzoekingen doen om de classificatie van hun percelen te kennen.

Vermindering van de bemestingsbeperkingen in verhouding tot de beoogde risicoklassen De opmerkingen hier weerspiegelen een verkeerd begrip van het beoogde systeem (bijv. geen verbod op bemesting op blijvend grasland) of een gebrek aan kennis ervan (bijv. heronderzoek van de hellingen per geval).

Er is een informatiebijeenkomst voor de organisaties gepland en de landbouwers zullen worden bijgestaan door Protec'eau. De cartografiemethode kan ook online worden geraadpleegd op de website van de administratie (Carte de sensibilité à l'érosion v Service Public de Wallonie - GISER). Daarnaast werd vanaf 2019 een testfase van de cartografie opgestart en opgevolgd met duizend landbouwers en werd de cartografie verfijnd op basis van de feedback van de landbouwers.

Gezien de klacht van de Europese Commissie over de Waalse maatregelen inzake de bemesting op hellende bodems, zou het riskant zijn de voorgestelde regeling te versoepelen en het risico te lopen dat de maatregelen ter bestrijding van de stikstofverontreiniging van waterlichamen minder doeltreffend zijn dan de huidige.

Harmonisatie van verschillende wetgevingen (landbouw- en milieuwetgeving; buitenlandse wetgeving) Een eerste poging in die richting werd ondernomen door meer te verwijzen naar het Waalse Landbouwwetboek en zelfs, van tijd tot tijd, naar het Waalse wetboek voor territoriale ontwikkeling. Anderzijds is het veel moeilijker om de wetgeving van de aan Wallonië grenzende regio's te harmoniseren met de Waalse wetgeving zelf. De veelheid aan wetgeving weerspiegelt niet alleen de uiteenlopende realiteit (ook al is deze minder uitgesproken in de buurt van de grenzen), maar ook de vrijheid van elke lidstaat.

De vernietiging van blijvend grasland voor tuinbouwteelt toestaan, onder beperkende voorwaarden (beperkte oppervlakte, stikstofintensieve teelt, vernietigingsmethode, buiten de waterwingebieden enz.) Om in overeenstemming te zijn met andere uit het strategisch plan GLB voortvloeiende maatregelen ter bevordering van gediversifieerde biologische tuinbouw, wordt voorgesteld om in de tekst een afwijking op te nemen van het verbod op groenteteelt gedurende de twee jaar na de vernietiging van blijvend grasland. Deze afwijking zou gelden voor de gewasgroep `gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten', waaronder landbouwoppervlakken vallen die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen: 1. tussen 15 mei en 15 oktober worden er permanent ten minste 10 soorten groenten geteeld, 2.minimaal 1% en maximaal 25% van de totale oppervlakte van het bedrijf wordt gebruikt voor de productie van één enkele groentesoort.

Om voor de afwijking in aanmerking te komen, moet een groenteteler aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen: 1. hij geeft maximaal 3 hectare landbouwgrond aan die behoort tot de gewasgroep `gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten', 2.hij geeft in zijn ene aanvraag maximaal 10 hectare landbouwgrond aan.

De leesbaarheid van het PDSB verbeteren (toepassingsperioden; aandeel vlinderbloemigen; vanggewassen; het vermijden van overbodige definities) Sommige aspecten houden verband met de voorlichting van de wettekst (bemestingsperioden, aandeel van vlinderbloemigen in de vanggewassen).

Overbodige definities met betrekking tot het decreetgedeelte van het Waterwetboek zullen worden geschrapt.

Herziening van de breedte van de bufferstroken langs gewone oppervlaktewateren De opmerkingen zijn er vooral op gericht de breedte van onbemeste stroken langs oppervlaktewateren te harmoniseren in de tabellen waarin de bemestingsregels worden bepaald volgens de risicoklasse voor laterale nitraatoverdracht. Een opmerking is echter dat deze bufferstroken tot 10 of 15 m moeten worden uitgebreid, afhankelijk van de situatie ten opzichte van het kwetsbare gebied.

De breedte van de niet-bemeste stroken zal worden herzien met inachtneming van wat in de conditionaliteit is bepaald (9 m). Dit zal de overeenstemming tussen de verschillende wetgevingen verbeteren, maar een gedifferentieerd systeem naar risicoklasse blijft van toepassing.

Verlenging van de toelatingsperiode voor de vernieuwing van blijvend grasland (bijv. tot en met 30/9) De versoepeling waarin artikel R209 voorziet, verzwakt het PDSB reeds in zijn rol als milieubeschermer. Dit werd benadrukt in het MER. De thans voorgestelde bepaling staat de vernietiging van blijvend grasland tussen 1 juni en 31 augustus toe, mits uiterlijk op 31 augustus nieuw blijvend grasland wordt aangeplant. Om aan het verzoek te voldoen, wordt voorgesteld de maatregel als volgt te wijzigen, ceteris paribus: tussen 1 juni en 31 augustus mag blijvend grasland alleen worden vernietigd met het oog op de aanplanting van nieuw blijvend grasland binnen een maand na de vernietiging en uiterlijk op 15 september. Bovendien zou het tweejarige verbod op bemesting na deze vernietiging in de zomer kunnen leiden tot herfstbemesting, wat schadelijk kan zijn en wat vanaf oktober trouwens verboden is voor minerale meststoffen en snel werkende organische meststoffen. Daarom wordt voorgesteld om bemesting slechts gedurende 18 maanden te verbieden.

Verbod op chemische vernietiging van dekgewassen Het gebruik van herbiciden valt onder andere wetgeving.

Herziening van de bemestingsvoorwaarden in de nabijheid van woningen Deze opmerkingen werden gemaakt door burgers die klaagden over de overlast van verspreiding van meststoffen in de buurt van hun woningen (stank, modder op de weg enz.).

Er zij op gewezen dat onze Vlaamse buren het verspreiden van organische mest op zon- en feestdagen verbieden. Bovendien moeten vloeibare meststoffen onmiddellijk in de bodem worden opgenomen. Vaste meststoffen kunnen binnen een uur worden opgenomen, behalve op zaterdag, wanneer de opname ook onmiddellijk moet gebeuren, wat betekent dat er twee trekkers op het veld aanwezig moeten zijn, één om de stikstof te verspreiden en één om de stikstof te laten opnemen. Er zal een evaluatie van de uitvoering van dit voorstel worden gepland.

Bevorderen van hagen of bufferstroken rond landbouwpercelen en/of langs oppervlaktewateren De verplichting om een permanente begroeiing langs gewone oppervlaktewateren te voorzien, is in overeenstemming met de opmerkingen. De aanleg van hagen of bufferstroken rond percelen is meer een kwestie van beperking van erosie en ontwikkeling van de biodiversiteit en heeft een effect op de beperking van de overdracht van pesticiden, wat allemaal wordt ondersteund door stimulerende maatregelen in het kader van Yes We Plant.

Aanpassing van de controle van potentieel uitspoelbare stikstof aan de weersomstandigheden Bij de controle van potentieel uitspoelbare stikstof worden momenteel referentiewaarden vastgelegd voor bedrijven die dezelfde klimaatomstandigheden ondergaan als de gecontroleerde bedrijven. Het netwerk van referentiebedrijven is herzien en aangevuld. De referentiewaarden zijn derhalve aan deze omstandigheden aangepast.

Beperken van wijzigingen in het huidige PDSB (geen wijzigingen voor potentieel uitspoelbare stikstof, grondgebondenheid, kwetsbare gebieden) Met de herziening van het PDSB werd in eerste instantie beoogd tegemoet te komen aan de bezwaren van de Europese Commissie. Het is in deze geest dat het voorstel voor PDSB 4 werd opgesteld, vooral gezien de urgentie van de herziening.

De PDSB-maatregelen differentiëren naargelang van de verschillende kwetsbare gebieden, geografische zones of beschermingszones De aanpassing van de regels volgens de verschillende kwetsbare gebieden lijkt niet geschikt voor een regio die niet erg groot is, zoals Wallonië. Dit is zinvol wanneer grotere en meer contrastrijke gebieden, zoals bijvoorbeeld heel Frankrijk, in aanmerking worden genomen.

De bemestingsvoorwaarden aanpassen aan wat zich onderaan de helling bevindt (grasland, bos, landbouwgrond, oppervlaktewater) Dit is een verdere verfijning van het systeem waarbij bemestingsregels worden vastgelegd naargelang van de risicoklasse voor laterale nitraatoverdracht. Sommige van de voorgestelde beperkingen gaan echter al in die richting: bij gewoon oppervlaktewater moet langs de rand van dat oppervlaktewater een niet-bemeste strook worden aangehouden. Het verbod geldt alleen voor de klassen met een zeer hoog en extreem risico, buiten blijvend grasland. Verspreiding van bepaalde types meststoffen op dit type perceel zou kunnen leiden tot overbemesting ter compensatie van afvloeiingsverliezen en tot een accumulatie van stikstof onderaan het perceel of aan de rand van het stroomafwaarts gelegen perceel. De Europese Commissie is in haar gemotiveerde advies echter van mening dat het bestaan van grasland of gewassen van het type gras alleen of gemengd met vlinderbloemigen, of braakland bestemd voor de bescherming van de fauna of bebossing op aaneengesloten percelen onderaan het met erosie bedreigde perceel op zich niet dezelfde garanties biedt als het bemestingsverbod op hellingen van meer dan 10 %. De Commissie is ook van mening dat de uitspoeling van meststoffen buiten het bemeste perceel, als gevolg van de helling, een overbemesting van het aangrenzende perceel veroorzaakt en daardoor indirect een risico van verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater met zich meebrengt. Er is dus weinig maneuvreerruimte voor aanpassing.

Integratie van boomgaarden/wijngaarden in het PDSB Bij de hervorming van het GLB wordt de volgende nieuwe definitie van grasland ingevoerd: elk landbouwoppervlak dat in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem werd aangegeven als blijvend grasland, tijdelijk grasland met de bedoeling blijvend te worden of fruitteelt met hoogstam van vijftig tot tweehonderdvijftig bomen per hectare, met uitzondering van grasland voor varkens en pluimvee. Er wordt voorgesteld om deze definitie aan te passen.

Voorzien in een overgangsperiode voor de toepassing van bemestingsmaatregelen op hellende bodems Er wordt voorgesteld om gedurende 2 jaar na de goedkeuring van het PDSB bij overtreding van de controles op de bemestingsmodaliteiten, overeenkomstig de risicoklasse voor laterale overdracht van nitraten, een waarschuwing te geven. Uiteraard leidt een waarschuwing tot een bekeuring als er na een bepaalde periode geen corrigerende maatregelen worden genomen.

Vastleggen van een reactietermijn op beroepen die kunnen worden ingediend De onderliggende opmerking is gericht op de gevolgen van het uitblijven van een snelle reactie van de administratie voor de eventueel eruit voortvloeiende financiële sancties.

Er wordt voorgesteld om te verwijzen naar de artikelen D17 en D257 van het Waalse Landbouwwetboek, waarin de beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen van het Organisme Payeur de Wallonie worden geregeld.

Aangezien het grondgebondenheidscijfer een aangelegenheid is die nauw met de landbouw samenhangt en door het Organisme Payeur de Wallonie wordt beheerd, maakt dit een harmonisatie mogelijk van de beroepsprocedures, die de landbouwers goed kennen.

Versterking/uitbreiding van controles van potentieel uitspoelbare stikstof De bepaling van het extra aantal controles en/of de extra te controleren gebieden moet worden overwogen, maar de urgentie van de herziening van het PDSB laat dit niet toe. Dit zal het onderwerp zijn van de volgende herziening.

Verbod/beperking van de overdracht van dierlijke mest Er zijn voor- en nadelen verbonden aan de overdracht van effluenten tussen landbouwers. Het verbieden of beperken ervan zou een averechts effect kunnen hebben (bijv. meer gebruik van minerale meststoffen, lagere aanvoer van organisch materiaal). Daarom wordt in dit stadium niet overwogen de bepalingen hieromtrent te wijzigen.

Niet-beperken van de termijn voor het instellen van beroep tegen de grondgebondenheid Er moet een maximumtermijn voor de indiening door de betrokken partij worden vastgelegd. Aangezien de berekening van de grondgebondenheid gevolgen heeft op andere thema's en wetten, wordt het PDSB afgestemd op het Landbouwwetboek (45 dagen). Indien de termijn van de grondgebondenheid zich over meerdere jaren zou uitstrekken of bijzonder lang zou zijn, zouden er situaties kunnen ontstaan waarin deze termijn in strijd is met andere termijnen (bijvoorbeeld: Waals Landbouwwetboek) met alle juridische complicaties van dien.

Bovendien lijkt deze termijn momenteel geen probleem te vormen, aangezien de overgrote meerderheid van de beroepen binnen 4-6 weken na de kennisgeving van de grondgebondenheid wordt ingesteld.

Indien het beroep tegen de grondgebondenheid niet binnen de termijn wordt ingesteld, is het bovendien nog steeds mogelijk om achteraf beroep in te stellen tegen de kennisgeving van de conditionaliteit of tegen een ADISA-dossier. De grondgebondenheid wordt dan zo nodig opnieuw gecontroleerd.

Daarom wordt voorgesteld te verwijzen naar de artikelen D17 en D257 van het Waalse Landbouwwetboek, waarin de beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen van het Organisme Payeur de Wallonie worden geregeld.

Aangezien het grondgebondenheidscijfer door het Organisme Payeur de Wallonie wordt beheerd, maakt dit een harmonisatie mogelijk van de beroepsprocedures, die de landbouwers goed kennen.

Vermelden dat het PDSB betrekking heeft op stikstofhoudende meststoffen (art. 209) Volgens de definities van artikel R188 van het PDSB gaat het om stikstofhoudende meststoffen. De in R209 gebruikte term `mest' wordt derhalve vervangen door de term `meststof'.

De geldigheidsduur van het ACISEE wijzigen Eén opmerking stelt voor de geldigheidsduur terug te brengen tot 5 jaar in plaats van 7 jaar en een andere beoogt een verlenging tot 10 jaar, naar analogie van de milieuvergunning klasse 3.

De voorgestelde 7 jaar werd gerechtvaardigd door de grote meerderheid van de bedrijven die aan de voorschriften voldoen (98,4%) en door de uitbreiding van het toepassingsgebied van het ACISEE tot houders van dieren die niet in het SIGEC zijn geregistreerd.

De terugkeer naar een periode van vijf jaar wordt gerechtvaardigd door de nood aan contact tussen de administratie en de landbouwsector, een betere opvolging van de landbouwbedrijven en een geplande hervorming van de milieuvergunning, die voorziet in een zelfcontrole om de vijf jaar.

Met het oog op de samenhang tussen de verschillende wetgevingen en een betere opvolging van de landbouwbedrijven zal de periode van vijf jaar in de ontwerptekst worden opgenomen.

Rekening houden met de door particulieren en bedrijven geproduceerde stikstof Het PDSB bevat regels om de stikstofverontreiniging uit agrarische bronnen te verminderen. Verontreiniging door stedelijke en industriële effluenten valt onder andere wetgeving.

Bevordering van kleine landbouwbedrijven In het betrokken advies wordt, zonder verdere toelichting, gesteld dat de bepalingen van het PDSB grote landbouwbedrijven bevoordelen, hetgeen niet het geval is. Het is dus moeilijk hier een antwoord op te geven.

Toestaan van vernietiging van dekgewassen door begrazing Het PDSB bevat geen regels die het vernietigen van dekgewassen door begrazing verbieden. Als er een dergelijk verbod bestaat, vindt het zijn oorsprong in andere wetgeving.

Aanpassing van de berekeningsmethode voor grondgebondenheid aan de praktijken van pluimveehouders De opmerking heeft betrekking op rondes van meer dan 12 maanden. Dit probleem is reeds voorzien in het beheer van de beroepen en doet zich slechts zeer zelden voor (2-3 gevallen per jaar).

Verlenging van de duur van de teelt van vanggewassen Een langere teeltduur van vanggewassen kan gunstig zijn, maar niet systematisch. Het opleggen van een langere duur vereist derhalve een bezinning om te bepalen in welke omstandigheden deze duur moet worden toegepast. En de urgentie van de herziening van het PDSB laat ons niet toe de resultaten van deze bezinning af te wachten. Dit zal bij de volgende herziening in overweging worden genomen. Uit de tot dusver verrichte studies blijkt echter dat de doeltreffendheid van vanggewassen meer samenhangt met de plantdatum dan met de duur van de teelt. Bovendien zullen de eco-regimes in sommige gevallen leiden tot langere teeltperioden voor vanggewassen.

Beperking van bemesting na vanggewassen De nieuwe bepalingen van het PDSB gaan in die richting.

Uitbreiding van de definitie van een dekgewas (gecombineerde teelten) De in dit kader genoemde teelten bestrijken het grootste deel van het Waalse landbouwareaal. Zelfs als de tabel met de vereiste dekgewassen wordt uitgebreid, is het onmogelijk om alle in Wallonië geteelde soorten volledig op te nemen.

Rekening houden met de ontwikkeling van de stikstofniveaus in de bodem in de loop der jaren Deze opmerking lijkt betrekking te hebben op de definitie van kwetsbare gebieden. De nitraatrichtlijn definieert de kwetsbare gebieden, de door verontreiniging aangetaste gebieden die water produceren en de gebieden waar dat vermoedelijk het geval zal zijn indien de in het actieprogramma opgenomen maatregelen niet worden genomen. Het stikstofgehalte van de bodem kan een bijkomende indicator zijn. Dit vereist echter talrijke en steeds terugkerende analyses, waarvan de kosten aanzienlijk zouden zijn.

Geen verplichting van vanggewassen indien er geen bemesting plaatsvond (biologische landbouw) De aanwezigheid van stikstof in de bodem is niet alleen het gevolg van een recente bemesting. Uit de controle van potentieel uitspoelbare stikstof blijkt dat er stikstof in de bodem aanwezig is na de oogst van een gewas, zowel in de biologische als in de conventionele landbouw. Vanggewassen hebben als doel om stikstof op te vangen die in een kale bodem naar het grondwater zou sijpelen.

Een register van blijvende graslanden bijhouden en de berekening van de grondgebondenheid aanpassen aan de evolutie van de oppervlakken Dit register bestaat al via de oppervlakteaangiftes en wordt regelmatig gecontroleerd. En bij de berekening van de grondgebondenheid wordt rekening gehouden met de oppervlakte grasland, die in de loop der jaren evolueert.

Toestaan van de vervanging van blijvend grasland door tijdelijk grasland vanaf 15 augustus in geval van droogte Een grasland dat een blijvend grasland opvolgt, blijft een permanent grasland aangezien het niet langer dan 5 jaar deel uitmaakt van het rotatiesysteem. De vernietiging ervan blijft dus onderworpen aan de regels voor blijvend grasland.

Vermindering van de variabiliteit van de meetmethode voor potentieel uitspoelbare stikstof Deze opmerking betreft de variabiliteit van het ene monster tot het andere.

Deze variabiliteit is onvermijdelijk en kenmerkend voor een ruimte zoals een landbouwperceel, waar de mens niet alle factoren onder controle heeft. Daarom worden binnen één perceel verschillende monsters genomen. Deze variabiliteit wordt afgezwakt door de gemiddelde waarde van de monsters. Bovendien wordt bij de vaststelling van de referentiecurves rekening gehouden met deze variabiliteit.

Zorgen voor consistentie tussen de verschillende gehalten aan droge stof van de verschillende effluenten Deze opmerking heeft betrekking op de verschillende gehalten aan droge stof die in het PDSB worden gespecificeerd, afhankelijk van het type effluent en in het kader van de opslag op een doorlatend oppervlak.

De verschillende waarden zijn het gevolg van de kenmerken van de in aanmerking genomen effluenten en de verschillende opslagkenmerken.

Voor een wijziging van deze percentages zou een voorafgaande studie nodig zijn, hetgeen gezien de urgentie van de herziening van het PDSB niet mogelijk is. Dit kan worden overwogen voor de volgende herziening.

Beperking van de opslag in gebieden die volgens de Waalse bodemkaart gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling De keuze van de kwetsbare gebieden die moeten worden vermeden, vereist een bezinning die de urgentie van de herziening van het PDSB niet toelaat. Dit kan bij de volgende herziening aan de orde komen. In deze versie van het PDSB is echter reeds voorzien dat er geen opslag kan plaatsvinden op de afvloeiingsconcentratie-assen (LIDAXES).

Herziening van de bemestingsmodaliteiten na vlinderbloemigen Deze opmerking heeft betrekking op de voorgestelde voorwaarden voor bemesting tussen een vlinderbloemige en een wintergraan, namelijk de noodzaak van een bemestingsadvies op basis van een bodemanalyse.

Het PDSB verbiedt momenteel bemesting na een vlinderbloemigenteelt, tenzij voor de voorgestelde toepassing een bemestingsadvies geldt. De voorgestelde herziening bestaat uit een versoepeling van de maatregel.

Het zou namelijk toegestaan zijn om, zonder bemestingsadvies, een langzaam werkende organische meststof te gebruiken tussen een vlinderbloemige en de vanggewassen, voorafgaand aan een voorjaarsgewas of winterkoolzaad. Anderzijds blijft een bemestingsadvies nodig tussen een vlinderbloemige en een wintergraan, ook al worden deze voorafgegaan door vanggewassen.

Het effect van het onderscheid tussen compost en mestcompost herzien Het begrip mestcompost is opgenomen in bijlage XXVII van het PDSB, waarin het stikstofgehalte van verschillende soorten mest is vastgesteld. Deze gehalten worden gebruikt in het kader van de effluentoverdrachten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het grondgebondenheidscijfer. Mestcompost heeft een iets hoger stikstofgehalte dan niet-gecomposteerde mest.

Elders in de tekst worden mest en compost steeds met elkaar in verband gebracht, hetzij met betrekking tot de opslag, hetzij met betrekking tot de verspreiding ervan.

Bepaling van de capaciteit van een oogsttank voor een volledig overdekte mesthoop In het geval van een overdekte mesthoop is er geen minimumcapaciteit voor de oogsttank. In dit geval is er namelijk meestal weinig of geen sapproductie. Indien echter sap wordt geproduceerd, moet de exploitant de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit sap niet in de natuur terechtkomt.

Het bemestingsverbod op bevroren grond controleerbaar maken De huidige bepaling met betrekking tot bevroren grond is inderdaad vrij moeilijk te controleren. Er werden andere formuleringen voorgesteld, maar die leverden steeds interpretatieproblemen op.

Daarom werd besloten om de tekst voor deze herziening van het PDSB ongewijzigd te laten.

Werken met mobiele periodes in plaats van vaste data voor de vernietiging/vernieuwing van blijvend grasland De voorgestelde wijziging van artikel 209, betreffende het beheer van blijvend grasland, biedt reeds flexibiliteit voor de vernieuwing ervan. De vernietiging van blijvend grasland is delicater omdat daarna een gewas volgt dat niet alle vrijgekomen stikstof kan opnemen. De overgang van een systeem met vaste data naar een systeem met variabele perioden van het ene jaar op het andere doet vergelijkbare vragen rijzen als bij een systeem met mobiele periodes met bemestingsverboden.

Herziening van de toepassing van het ACISEE Deze opmerking heeft betrekking op het soort bedrijven en op de gebruikte berekeningsmethode van de toename van de veestapel die leidt tot een wijziging van het ACISEE. De opmerkingen over het soort bedrijven zijn vooral, maar niet alleen, gericht tot paardenhouders. Een eerste stap naar deze uitbreiding is te vinden in artikel R199bis van het PDSB, waar de opslagverplichtingen moeten worden nageleefd door bedrijven die ten minste 500 kg stikstof per jaar produceren. Bovendien zijn de definities van landbouwbedrijven en landbouwers herzien om ze in overeenstemming te brengen met het Waalse Landbouwwetboek. In dit laatste wordt ook gesteld dat landbouwactiviteiten (uitgeoefend door een landbouwer) het houden van huisdieren of vee voor economisch nut omvatten. En men hoeft niet bij het SIGEC te zijn ingeschreven om als landbouwer te worden beschouwd.

Er zij aan herinnerd dat het ACISEE betrekking heeft op een landbouwbedrijf en niet op een deel van de productie-eenheden ervan.

De overschrijding met 15% geldt dus voor het hele bedrijf. Om na te gaan of deze voorwaarde wordt nageleefd, ontvangt de dienst die belast is met het beheer van de ACISEE's drie keer per jaar de stikstofproductie van de dieren van het bedrijf, op basis van de authentieke gegevens van het Organisme Payeur de Wallonie. Zodra een overschrijding van 15 % wordt vastgesteld met betrekking tot de (initiële of hernieuwde) ACISEE-aanvraag, neemt de met de ACISEE's belaste dienst contact op met de betrokken landbouwer voor een bezoek aan de installaties.

Verduidelijking van de toelatingsvoorwaarden voor de vernietiging van blijvend grasland De opmerking betreft de toestemming die de administratie moet geven in het kader van een aanvraag tot vernietiging van blijvend grasland met een `extreme' risicoklasse van laterale nitraatoverdracht.

Het besluit van de Waalse regering van 27/08/2015 tot vaststelling van de regels betreffende de conditionaliteit in de landbouw bepaalt reeds een hele reeks voorwaarden met betrekking tot de mogelijkheden om blijvend grasland te transformeren. Aangezien dit echter geldt voor alle blijvend grasland, ongeacht de risicoklasse voor laterale nitraatoverdracht, wordt voorgesteld dat aanvragen voor grasland in de `extreme' risicoklasse worden onderworpen aan het advies van de beheersstructuur zoals omschreven in artikel R229 van het PDSB. Het maximale aandeel van vlinderbloemigen in een nieuwe graslandbedekking specificeren (art. 209) Dit voorstel zou de wetgeving enigszins compliceren, zonder echte voordelen voor het milieu. Vlinderbloemigen zijn een (bijna) gratis bron van stikstof en zullen de landbouwer ertoe aanzetten de stikstofbemesting te matigen. Bovendien kan dit het gebruik van dekgewassen verhinderen, die het risico van stikstofspoeling tijdens de vernieuwing verminderen. Zij nemen namelijk sneller stikstof op door de eenjarige soort(en) die bij het zaaien wordt/worden toegevoegd. Deze eenjarige dekgewassen kunnen een soms hoog percentage vlinderbloemigen omvatten, vooral met grote zaden (bijv. voedererwten).

Schrapping van de termijn van 6 maanden voor het aanvragen van verlenging van het ACISEE De opmerking verwijst naar de nieuwe bepaling dat de administratie de landbouwer zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het ACISEE verzoekt om deze te verlengen.

Aangezien het oppervlakteaangiftesysteem bij de jaarlijkse aangifte zal detecteren of een verlenging nodig is, wordt de bovengenoemde periode van zes maanden overbodig. Daarom wordt voorgesteld deze termijn uit de tekst te schrappen.

Toespitsing van de begeleidingsmogelijkheden voor landbouwers op degenen die een productie-eenheid (en niet de hoofdzetel van het bedrijf) in Wallonië hebben Deze opmerking heeft betrekking op R226 en R229. Het is de bedoeling dat landbouwers met productie-eenheid, en niet de hoofdzetel, in Wallonië gebruik kunnen maken van het advies van de in artikel R229 bedoelde begeleidingsstructuur.

De tekst zal dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Verkorting van de opslagduur op het veld Hoewel in het PDSB reeds een verkorting van deze opslagtijd wordt voorgesteld, wordt in de opmerking gesuggereerd deze verder te verkorten.

Dit impliceert een groter effect op de investeringen die de landbouwers zouden moeten doen als gevolg van de toegenomen capaciteit van de opslaginfrastructuur. De moeilijkheid ligt dan in de bepaling van de maximale duur van de opslag op het veld, die moet worden afgezet tegen de mogelijke extra toe te kennen investeringssteun. Bij de volgende herziening van het PDSB zal deze reflectie in overweging worden genomen. _______ Nota's (1) De volgende paragrafen zijn opgesteld om het standpunt weer te geven van de organisaties die aan de werkgroep hebben deelgenomen. Over deze punten werd niet gestemd en zij worden derhalve gepresenteerd zonder voorrang van de ene op de andere. (2) Bauernbund, FUGEA, FWA, UWE (3) AquaWal, Canopea, Contrats de rivière de Wallonie, Natagora, Fédération sportive des pêcheurs francophones

^