26 JUNI 2003. - Besluit van de Waalse Regering waarbij de herziening van blad 44/3 Noorden van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz definitief wordt aangenomen met het oog op de opneming als ontginningsgebied van de zandgroeve "Deviaene" die momenteel uitgebaat wordt op het grondgebied van de gemeente Antoing (Maubray) en van de gronden die in het verlengde ervan gelegen zijn, en als bosgebied van het terrein van de voormalige zandgroeve

De Waalse Regering, Gelet op het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op de artikelen 1, 32, 42 tot en met 46, alsmede op artikel 74 van de overgangs- en slotbepalingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 juli 1981 tot bepaling van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Gewestexecutieve van 20 december 1990, 7 maart 1991, 21 maart 1991, 25 juli 1991, 1 oktober 1992, 29 juli 1993 en bij het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 maart 2002 waarbij de herziening van blad 44/3 van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz voorlopig wordt aangenomen met het oog op de opneming als ontginningsgebied van de zandgroeve « Deviaene » die momenteel uitgebaat wordt op het grondgebied van de gemeente Antoing (Maubray) en van de gronden die in het verlengde ervan gelegen zijn, en als bosgebied van het terrein van de voormalige zandgroeve;

Gelet op het ministerieel besluit van 10 juli 1989 waarbij het gemeentelijk plan van aanleg nr. 4 van de gemeente Antoing « Sablière du Bois du Fouage » wordt aangenomen;

Gelet op het openbaar onderzoek dat van 21 augustus 2002 tot en met 4 oktober 2002 heeft plaatsgevonden en op de overlegvergadering van 17 oktober 2002 te Antoing;

Gelet op de bezwaren en opmerkingen die door particulieren tijdens het openbaar onderzoek werden ingediend;

Gelet op het gunstig advies van de gemeenteraad van Antoing;

Gelet op het gunstig advies van de Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling van 24 maart 2003 en de aanbevelingen ervan;

Gelet op het gunstig advies van de Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening van 4 april 2003, de aanbevelingen ervan en de antwoorden op de tijdens het openbaar onderzoek ingediende bezwaren;

Overwegende dat in artikel 32, derde lid, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het decreet van 18 juli 2002 evenwel niet meer bepaald wordt dat het gebruik van het ontginningsgebied na de exploitatie ervan bij een bijkomend voorschrift vastgesteld wordt;

Overwegende dat de gronden zowel voor de momenteel uitgebate zandgroeve als voor de uitbreiding ervan krachtens de nieuwe bepalingen als groengebied opgenomen zullen worden; dat de heropleving en de bescherming van het leefmilieu op die manier bevorderd zullen worden overeenkomstig de conclusies van het effectenonderzoek over het voorontwerp van herziening van het gewestplan in uitvoering van artikel 42 van het Wetboek;

Overwegende dat de vergunning die voor de ontsluiting van het ontginningsgebied afgeleverd zal worden krachtens het decreet van 4 juli 2002 op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, de voorwaarden zal vaststellen voor de exploitatie en de herinrichting van het terrein; dat in deze vergunning bijzondere voorwaarden moeten gesteld worden om het leefkader van de plaatselijke bevolking en het natuurlijk leefmilieu te beschermen, zoals voorgesteld door de Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening, de Waalse Raad voor het leefmilieu voor duurzame ontwikkeling en de ontwerper van het effectenonderzoek voor het gewestplan in zijn stedenbouwkundig en milieubestek;

Overwegende dat het op grond van wat voorafgaat, aangewezen is de definitieve opneming in het gewestplan vanaf nu te overwegen : - enerzijds, van het ontginningsgebied van de zandgroeve « Deviaene » te Antoing (Maubray), opgenomen in het gemeentelijk plan van aanleg nr. 4 van de gemeente Antoing en momenteel uitgebaat, alsmede van de gronden met een oppervlakte van 28 ha die in het verlengde ervan gelegen zijn, en nodig om de activiteiten voort te zetten; - en anderzijds, van een bosgebied op het terrein van de voormalige zandgroeve;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, Besluit : Artikel 1 . De herziening van blad 44/3 Noorden van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz met het oog op : - de opneming van een ontginningsgebied op het terrein van de zandgroeve « Deviaene » te Antoing (Maubray), momenteel uitgebaat, alsmede op de gronden met een oppervlakte van 28 ha die in het verlengde ervan gelegen zijn, en nodig om de activiteiten voort te zetten; - de opneming van een bosgebied op het terrein van de voormalige zandgroeve; wordt definitief bepaald overeenkomstig het hierbij gevoegde plan.

Art. 2.De Minister van Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 26 juni 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET Het advies van de Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening van 4 april 2003 wordt hierna bekendgemaakt.

Avis relatif à la modification du plan de secteur de Tournai-Leuze-Péruwelz en vue de l'inscription en zone d'extraction, de la sablière dite « Deviaene » actuellement exploitée sur le territoire de la commune d'Antoing (Maubray) et des terrains situés dans son prolongement et en zone forestière, du site de l'ancienne sablière Vu le décret du 27 novembre 1997 modifiant le Code wallon de l'Aménagement du Territoire, de l'Urbanisme et du Patrimoine, notamment les articles 6 et 21 à 46, modifié par le décret du 18 juillet 2002;

Vu l'arrêté royal du 24 juillet 1981 établissant le plan de secteur de Tournai-Leuze-Péruwelz modifié par les arrêtés de l'Exécutif régional wallon des 20 décembre 1990, 7 mars 1991, 25 juillet 1991, 1er octobre 1992, 29 juillet 1993 et par arrêté du Gouvernement wallon du 1er avril 1999;

Vu l'arrêté du Gouvernement wallon du 14 mars 2002 adoptant provisoirement la révision de la planche 37/7 du plan de secteur de Tournai-Leuze-Péruwelz en vue de l'inscription en zone d'extraction de la sablière dite « Deviaene » actuellement exploitée sur le territoire de la commune d'Antoing (Maubray) par la S.A. Tuileries du Hainaut et des terrains situés dans le prolongement et en zone forestière du site de l'ancienne sablière;

Vu les réclamations et observations émises par les particuliers lors de l'enquête publique qui s'est déroulée du 21 août 2002 au 4 octobre 2002 et répertoriées comme suit : 1. M.G. Devlaminck, rue des Morlies 19, 7640 Maubray 2. M.R. Petit, Grand Route 1, 7640 Maubray Vu le procès-verbal de la réunion de concertation qui s'est déroulée le 17 octobre 2002;

Vu l'avis favorable du conseil communal d'Antoing du 28 novembre 2002;

Vu le dossier d'enquête publique transmis par Mme D. Sarlet, directrice générale de la Direction générale de l'Aménagement du Territoire, du Logement et du Patrimoine à la Commission régionale d'Aménagement du Territoire et mis à la disposition des membres de sa section Aménagement normatif en date du 11 mars 2003;

Vu les situations juridiques et existantes du plan de secteur;

La Commission régionale d'Aménagement du Territoire émet en date du 8 octobre 2002 un avis favorable à la modification du plan de secteur de Tournai-Leuze-Péruwelz en vue de l'inscription en zone d'extraction de la sablière dite « Deviaene » actuellement exploitée sur le territoire de la commune d'Antoing (Maubray) et des terrains situés dans son prolongement et en zone forestière du site de l'ancienne sablière.

La CRAT assortit son avis favorable des considérations suivantes : I. Considérations générales 1. La planologie 1o L'étude d'incidences de plan prévue à l'article 42, alinéa 2, du Code et réalisée par le bureau d'études IGEAT dûment agréé pour ce type de projet, a reçu un avis favorable de la CRAT dans son avis du 23 février 2001 relatif à la première partie de l'étude d'incidences et un avis favorable à la seconde partie moyennant l'alternative de délimitation no 2, laquelle propose la réalisation d'une seule fosse d'excavation en vue de maintenir la fréquentation de la colonie d'hirondelles de rivage qui niche actuellement sur le site dans son avis du 17 juillet 2001. 2o Afin de répondre au mieux aux principes de gestion parcimonieuse du sol et de ses ressources ainsi que de conservation et de développement du patrimoine culturel, naturel et paysager tels que prescrit à l'article 1er du Code, la CRAT rappelle son souhait, d'ailleurs relayé par l'arrêté du Gouvernement wallon du 14 mars 2002, de réaliser une seule fosse d'excavation, celle-ci étant plus intéressante et plus rationnelle tant du point de vue économique que biologique.

En outre, elle permet un réaménagement plus aisé après exploitation tout en maintenant une superficie assez importante du fond de la fosse d'extraction. 2. La mise en oeuvre de la nouvelle zone d'extraction L'enquête publique a soulevé 4 points : 1o La destruction d'une partie du parc naturel des plaines de l'Escaut ainsi que d'une zone forestière. La CRAT précise que la modification partielle du plan de secteur envisagée vise la poursuite d'une exploitation existante et souligne que l'arrêté du Gouvernement wallon du 14 mars 2002 a assorti l'arrêt provisoire de cette modification de prescriptions complémentaires stipulant que : « La sablière dite « Deviaene » sera affectée, au terme de son exploitation, en zone forestière permettant la création d'un plan d'eau dont l'aménagement sera conforme au PCA no 4 de la ville d'Antoing et au permis d'extraction; la nouvelle zone d'extraction, située dans le prolongement de la sablière actuelle sera affectée, au terme de son exploitation en zone d'espaces verts comprenant un plan d'eau . » En outre, l'étude d'incidences précise que « pour ce qui est de la partie précédemment inscrite au plan de secteur, cette modification est une mise à jour du plan. En effet, l'exploitation de cette zone qui a été autorisée par un PPA dérogatoire arrive à son terme.

Conformément au PPA, l'entièreté de la surface dédiée à l'extraction du sable est décapée de ses terres de découverture et sa quasi totalité présente une dépression d'une profondeur moyenne de 10 m.

Autour de cette zone exploitée, une zone tampon boisée est aménagée sur les limites de l'exploitation qui ne jouxtent pas de zone forestière. » 2o La disparition de certains oiseaux comme les hirondelles, les chouettes ainsi que de nombreux autres animaux de la faune locale.

La CRAT rappelle que parmi les propositions présentées par l'auteur de l'étude d'incidences, l'alternative portant sur la réalisation d'une seule fosse d'excavation s'avère être plus intéressante et plus rationnelle tant du point de vue économique (suppression du sentier permettant l'exploitation de 32 000 m3 de sable en plus) que du point de vue biologique. En effet, cette alternative de par son réaménagement en zone d'espaces verts comprenant un plan d'eau peu profond, des îlots et des berges, permet de garantir au mieux le maintien de la fréquentation des hirondelles de rivage nichant sur les falaises de la fosse.

En effet l'étude précise que pour la phase d'exploitation, l'alternative d'une seule fosse d'excavation (no 2) permettra une exploitation qui « commencera du nord-ouest en démolissant le chemin privé. Dans ce cas, la transition d'une paroi à l'autre sera encore plus évidente pour les hirondelles ».

Pour la phase de réaménagement, « on peut s'attendre à ce qu'une partie du fond de la fosse d'extraction émerge du plan d'eau. En effet, en l'absence de la digue formée par la zone de protection des chemins privés, l'eau drainée par la fosse de la phase 1 s'écoulera vers le plan d'eau de la phase 2. Le niveau du plan d'eau sera alors régulé par le niveau du déversoir placé à l'extrémité nord-ouest du périmètre. La flore et la faune ne subiraient alors qu'une régression vers les parties émergées. Une bonne partie des parois resteraient accessibles aux hirondelles de rivage ». 3o Le rejet de 8 000 m3 d'eau par semaine sans épuration dans le canal via le large de Péronnes.

L'étude d'incidences précise que bien que le débit pompé d'eau d'exhaure (PH : 5) risque de s'élever à 8 000 m3 par semaine, l'évacuation se fera via le fossé de drainage existant au nord du fossé mais cela ne devrait pas avoir d'impact significatif sur la qualité des eaux du canal, compte tenu des faibles quantités qui y sont déversées.

En effet, sachant que le Grand Large représente une masse d'eau de plus de 2 millions de m3, qu'il bénéficie d'une alimentation continue par les deux canaux et le ruisseau de Burgeon et que son eau a un PH compris entre 8 et 8,5, le plan d'eau devrait absorber cette eau d'une qualité différente sans conséquence néfaste pour son équilibre biochimique ». 4o Nuisances liées au passage du charroi En outre, l'étude d'incidences précise que le charroi de camions (15 à 20 camions/jour) engendré par la sablière est insignifiant au regard de la circulation sur la route nationale.

Concernant le problème de poussières, l'étude d'incidences estime que ce problème n'est pas réellement gênant étant donné qu'il se situe sur un terrain privé en l'absence d'habitations à proximité. Les seules habitations proches sont les maisons de fonction du MET. Pour réduire les nuisances liées au dégagement de poussières au passage des camions, l'exploitant de la sablière arrose quotidiennement le chemin à proximité de ces maisons de fonction dès que les conditions climatiques l'imposent.

II. Considérations particulières 1. Monsieur G.Devlaminck, rue des Morlies 19, 7640 Maubray Il est pris acte de l'opposition à la modification du plan de secteur et des arguments qui la justifient. Il est répondu à ceux qui sont du ressort de la présente enquête dans les considérations générales. 2. Monsieur R.Petit, Grand Route 1, 7640 Maubray Il s'agit des mêmes remarques que dans la première réclamation et auxquelles il a été répondu.

Pierre Got, président.