Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 18 juni 2009
gepubliceerd op 11 september 2009

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stoffen 500 m3 of meer bedraagt en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009204053
pub.
11/09/2009
prom.
18/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/18/2009204053/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JUNI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stoffen 500 m3 of meer bedraagt en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8, 9, 17, 55 en 65, § 1, 2°;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het advies 46.115/4 van de Raad van State, gegeven op 6 april 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, die aanvankelijk zijn genomen ter uitvoering van artikel 3, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, nu opgeheven, voortaan hun wettelijke grondslag vinden in de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning op grond waarvan de Regering bevoegd is om algemene voorwaarden in de zin van hoofdstuk I, afdeling III, van dit decreet vast te leggen;

Overwegende dat de Regering, wanneer ze sectorale voorwaarden vastlegt, krachtens artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet van 11 maart 1999 slechts van de algemene voorwaarden mag afwijken voor zover ze die afwijking motiveert;

Overwegende thans dat het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 gedeeltelijk verouderd is; dat sommige van de bepalingen ervan immers zijn opgenomen in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt (hoofdstuk VI - Algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater) wat betreft het huishoudelijk afvalwater en in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende dat sommige parameters bedoeld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 niet meer relevant zijn, niet meer toepasselijk zijn op het geheel van de activiteitensectoren of verwijzen naar analysemethodes die nu verboden zijn, o.a. : - de ontbindingstest met methyleenblauw, een parameter die niet meer wordt gebruikt; - de met tetrachloorkoolstof afscheidbare koolwaterstoffen, waarvan de analyse nu verboden is en waarvoor een andere methode wordt gebruikt;

Overwegende tenslotte dat de niet-toepassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 als gevolg heeft dat het aantal reglementaire teksten die op een inrichting toepasselijk zijn beperkt kan worden en zodoende beantwoordt aan de wil van de Waalse Regering om een programma voor administratieve rationalisering en vereenvoudiging aan te nemen;

Overwegende dat dit besluit aan de Europese Commissie meegedeeld werd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij; dat de Europese Commissie geen opmerking heeft gemaakt;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de in de rubriek 90.23.11.02 en 90.23.11.03 bedoelde composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stoffen 500 m3 of meer bedraagt, en op de lozingen van industrieel afvalwater van de composteringsinstallaties bedoeld in rubriek 90.10.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° compostering : het in aanwezigheid van zuurstof in gecontroleerde omstandigheden van biomaterie door micro- en macro-organismen veroorzaakte autotherme en thermofiele biologische afbraakproces waarmee een stabiele, gehygiëniseerde en rijk aan compost geheten organische materie wordt verkregen;2° biomaterie : alle afval, stof of materie die aëroob of anaëroob afbreekbaar is;3° opgeslagen materiaal : het geheel van de biomateries, materies en compost aanwezig op de site;4° voorbehandeling : het geheel van de handelingen die voorafgaand aan de compostering met betrekking tot de ontvangst, de voorbereiding en de opslag van biomaterie;5° gesloten installatie : een installatie waarin de gedeelten voorbehandeling en compostering die geurhinder veroorzaken worden afgezonderd en waarvoor de omgevingslucht fysisch, chemisch of biologisch wordt behandeld alvorens in de buitenomgeving reïntegreerd te worden;6° rijping : de eindfase van de compostering die volgt op de fase waarin de organische materie wordt afgebroken en die de stabilisatie van het product mogelijk maakt;7° administratie : het Operationele directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, vertegenwoordigd door zijn algemeen directeur of diens afgevaardigde;8° zwad : een indeling van biomaterie met het oog op het composteringsproces en de opslag;9° geurconcentratie : de geurconcentratie uitgedrukt in geureenheden (ou), drukt de verdunningsfactor uit die op het geurmengsel toegepast moest worden om de gemiddelde perceptiedrempel van een individu te bereiken; 10 ° Europese geurconcentratie (ouE/m3) : de geurconcentratie die de verdunningsfactor uitdrukt die op het geurmengsel toegepast moest worden om de perceptiedrempel (50 % opsporingskans) van een gekalibreerd jury in genormaliseerde meetomstandigheden (23 °C, 50 % RH) te bereiken. De bemonstering en de kwantificering van de geur aan de geurdrempel zijn gestandardiseerd door de norm NBN EN 13725; 11° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk is vergund vóór de inwerkingtreding van dit besluit.De inrichting waarvoor een vergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend, wordt gelijkgesteld met een bestaande inrichting. De verbouwing of uitbreiding van een inrichting die de uitbater vóór de inwerkingtreding van dit besluit vermeld heeft in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt met een bestaande inrichting gelijkgesteld. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.§ 1. De composteringsinstallatie is niet toegankelijk voor personen die geen toelating van de exploitant hebben. § 2. De composteringsinstallatie is afgesloten met een omheining van minstens twee meter hoog. Andere stevige materiële middelen kunnen aangewend worden voor zover ze dezelfde graad van bescherming en veiligheid als de omheining garanderen. § 3. De toegangswegen tot de composteringsinstallatie worden buiten de openingstijden met een hek of een slagboom afgesloten. Het hek of de slagboom mag slechts onder het toezicht van de exploitant of van diens aangestelde open blijven.

Art. 4.Een composteringsinstallatie met meer dan 1 000 m3 opslagcapaciteit is uitgerust met een geijkte, automatisch registrerende weegbrug.

De geladen voertuigen die de composteringsinstallatie binnenrijden of verlaten moeten over de weegbrug.

Art. 5.§ 1. Er is een parkeerruimte aangelegd voor de voertuigen die op lossing wachten. § 2. De in- en uitgang, de parkeerruimte en de rijwegen binnen de composteringsinstallatie zijn zodanig ontworpen en aangelegd dat alle gevaar voor opstopping of ongeval binnen de installatie en op de openbare weg voorkomen kan worden. § 3. De parkeerruimte en de rijwegen binnen de composteringsinstallatie zijn bedekt met een stevige verharding en worden regelmatig gereinigd opdat het voertuigenverkeer stof noch slib zou verspreiden.

Art. 6.§ 1. De composteringsinstallatie wordt desgevallend fysiek gescheiden van de installaties die niet voor compostering dienen en die door de exploitant op de site beheerd worden. De afvalstromen bestemd voor de andere installaties op de site mogen niet langs de zone voorbehouden aan de composteringsinstallatie. § 2. De composteringsinstallatie omvat op zijn minst : 1. een ruimte voor de voorbehandeling van de biomaterie;2. een ruimte met alle nuttige uitrustingen en voorzieningen voor compostering en gedimensioneerd zodat de materie lang genoeg kan verblijven om compost van goede kwaliteit te verkrijgen;3. een zeefruimte;4. een opslagruimte voor compost in afwachting van afvoer. § 3. De ruimtes zijn met een waterdicht alsook mechanisch en chemisch bestendig materiaal overdekt om insijpeling in de grond te voorkomen.

De dichte oppervlakte helt voldoende om afvloeiend sap en water gravitair op te vangen. HOOFDSTUK III. - Uitbating Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 7.Containers of voertuigen die de composteringsinstallatie verlaten zijn desgevallend voorzien van dekzeilen of netten om verlies van materie of stof tijdens het vervoer te voorkomen. De wielen van de voertuigen die de composteringsinstallatie verlaten zijn vrij van slib en afval.

Art. 8.De contracten of overeenkomsten tussen de uitbater en de ondernemingen of instellingen belast met de afvoer, opwaardering en/of verwijdering van de afval, behalve de compost en de zeefweigeringen gedekt door een gebruikscertificaat, bevatten de gegevens van de installaties waar ze verwijderd of opgewaardeerd worden, alsook het registratienummer bij het Departement Grond en Afval van de administratie.

Art. 9.De handelingen i.v.m. de inontvangstname van de biomaterie mogen slechts in aanwezigheid en onder toezicht van de uitbater of van diens aangestelde uitgevoerd worden.

De openingstijden van de composteringsinstallatie liggen vast in de bijzondere voorwaarden. Met uitzondering van de biomaterie die ingevolge een noodmaatregel aangenomen wordt, mogen de handelingen i.v.m. de inontvangstname van de biomaterie, de afvoer van afval en de levering van compost niet buiten die openingstijden plaatsvinden.

Art. 10.De exploitant moet beschikken over een werkplan waarin op zijn minst de volgende gegevens voorkomen : 1° de instructies die nodig zijn om in alle omstandigheden te zorgen voor de vlotte werking van de composteringsinstallatie, met inachtneming van de bepalingen inzake afval, alsook van deze voorwaarden;2° de nodige instructies en procedures met het oog op de organisatie van de aanneming, de toelating en de voorbehandeling van de biomaterie;3° de instructies die nodig zijn om voortdurend te zorgen voor de netheid van de composteringsinstallatie;4° de maatregelen inzake ongevallen- en brandpreventie;5° de instructies voor het personeel in geval van ongeval of brand;6° de procedures tot stand gebracht om te zorgen voor de traceerbaarheid van de stromen biomaterie en afval binnen en stroomafwaarts de composteringsinrichting;7° de organisatie van de opslag en de ophaal van de biomaterie en de afval;8° de nodige instructies voor de afvoer van de opgeslagen biomaterie en compost voor het geval de installatie of een deel ervan niet meer operationeel zou zijn;9° de nauwkeurige plaatsbepaling van de verschillende ruimtes, alsook de inhoud ervan.

Art. 11.In het geval van een gesloten installatie wordt de biomaterie die na aanneming niet onmiddellijk in het composteringsproces opgenomen kan worden, opgeslagen in een afgesloten ruimte waarin de omgevingslucht behandeld wordt. De biomaterie wordt snel opgenomen in het composteringsproces, eventueel na sortering en vermaling.

In de overige installaties wordt de biomaterie snel opgenomen in het composteringsproces, eventueel na sortering en vermaling. Wanneer de aangevoerde biomaterie bij de opslag ervan geurhinder veroorzaakt, wordt ze dezelfde dag gesorteerd, vermalen en in het composteringsproces opgenomen. Afdeling 2. - Toegelaten biomaterie en stoffen

Art. 12.O.a. de biomaterie bedoeld in bijlage I kan in aanmerking komen voor het composteringsproces voor zover ze niet gevaarlijk is.

De stoffen waarvan bewezen is dat ze het proces of de kwaliteit van de compostering verbeteren, kunnen, voor zover ze niet gevaarlijk zijn, ook in aanmerking komen voor compostering.

Art 13. Alleen de biomaterie waarvan de concentraties van elementen metalen sporen de onderstaande grenswaarden niet overschrijden kunnen in aanmerking komen voor compostering :

Element

Grenswaarde in mg/kg DS. Cd

10

Cu

600

Ni

100

Pb

500

Zn

2 000

Hg

10

Cr

500


Art. 14.Alleen de biomaterie en de stoffen bedoeld in artikel 12 en vermeld in de vergunning worden in de compostering toegelaten. Afdeling 3. - Niet toegelaten biomaterie

Art. 15.Compostering is verboden voor : 1° de biomaterie die niet in artikel 14 bedoeld wordt;2° de biomaterie bedoeld in artikel 14 waarvan het niet ontbindbare gedeelte 5 % aan gewicht overschrijdt;3° de biomaterie die niet voldoet aan de bepalingen van artikel 13;4° de biomaterie die niet past bij de ten uitvoer gelegde compostering;5° behandeld hout. Afdeling 4. - Voorafgaande aanneming en toelating op de site

Onderafdeling I. - Voorafgaande aanneming

Art. 16.§ 1. Alvorens voor compostering aangenomen te worden is alle krachtens artikel 14 toegelaten biomaterie of stof het voorwerp van een aanvraag tot aanneming bij de uitbater van de composteringsinstallatie. Die aanvraag bevat op zijn minst : 1° de personalia van de producent;2° de personalia van de vervoerder;3° de personalia van de ophaler;4° de bestemmingslokatie;5° de jaarlijkse hoeveelheden, de frequentie van de aanvoeren, het geschatte aantal ton en kubiekmeter;6° de naam van de biomaterie of van de stof en de code ervan;7° het productieproces;8° de kenmerken van de biomaterie of van de stof, alsook de lijst van de potentiële vervuilingselementen;9° de analyseresultaten betreffende op zijn minst de elementen metalen sporen bedoeld in artikel 13 en, desgevallend, bovenbedoelde potentiële vervuilingselementen. De uitbater aanvaardt of verwerpt de aanvraag op grond van de lijst van de toegelaten biomaterie en stoffen en van de voorschriften van zijn vergunning. De beslissing wordt naar de aanvrager gezonden.

In geval van twijfel over de kenmerken van de biomaterie en de stoffen waarvoor een voorafgaande aanvaarding geëist wordt, verzoekt de uitbater de administratie om advies. § 2. De voorafgaande aanvaardingsprocedure is niet van toepassing op : 1° groenafval;2° niet behandeld hout;3° organische afval afkomstig van de selectieve ophaal bij gezinnen;4° slib van zuiveringsstations dat in aanmerking komt voor een gebruikscertificaat afgeleverd op basis van het besluit van de Waalse Regering van 12 januari 1995 houdende reglementering van het gebruik, op of in de bodem, van zuiveringsslib of slib afkomsting van behandelingscentra voor slijk uit septische putten;5° afval gedekt door een gebruikscertificaat voor landbouwvalorisatie afgeleverd op basis van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 waarbij de nuttige toepassing van sommige afvalstoffen bevorderd wordt. Onderafdeling 2. - Procedure tot toelating in de composteringsinstallatie

Art. 17.Vooraleer de toegelaten en aangenomen biomaterie of stoffen in het composteringsproces worden opgenomen, worden ze onder het toezicht van de uitbater of van diens aangestelde in ontvangst genomen en gecontroleerd.

De controle slaat op : 1° de begeleidingsdocumenten waarin de afvalregelgeving voorziet en, desgevallend, de documenten of een leesbaar en niet doorhaald afschrift ervan waaruit blijkt dat de voor aanneming voorgestelde biomaterie of stoffen voldoen aan de bepalingen van de artikelen 13, 14 en 16;2° een visuele verificatie van de inhoud van de laadbak van het binnenrijdend voertuig en bij het lossen ervan op de voorbehandelingsruimte, zodat de aard en de herkomst van de biomaterie of stoffen bevestigd kunnen worden. De uitbater of diens aangestelde kan desnoods analyses op die biomaterie of stoffen uitvoeren.

Art. 18.Wanneer biomaterie of stoffen niet in de composteringsinstallatie toegelaten worden, verwittigt de uitbater onmiddellijk de administratie, per fax of e-mail. Dat bericht bevat de volgende gegevens : 1° de aard, hoeveelheid en herkomst van de geweigerde biomaterie of stoffen en de code ervan;2° de reden van de weigering;3° de naam en het adres van de vervoerder, van de producent en, desgevallend, van de bezitter van de biomaterie of van de stoffen;4° het registratienummer of elk middel tot identificatie van het voertuig;5° desgevallend, een afschrift van het document "commission marchandise par route" (CMR) of van elk ander document opgesteld door de uitbater van de composteringsinstallatie waarmee de traceerbaarheid van de biomaterie of van de stoffen gegarandeerd wordt;6° indien mogelijk, de overwogen bestemming voor de geweigerde biomaterie of stoffen. De geweigerde biomaterie of stoffen worden gedurende drie uur in de composteringsinstallatie geïmmobiliseerd, te rekenen van de verzending van de fax of van het e-mail aan de administratie, tenzij ze rechtstreeks naar een vergund sorteer-, valorisatie- of wegwerkingscentrum afgevoerd worden. Bij gebrek aan reactie van de administratie binnen die termijn worden de biomaterie of de stoffen naar een vergund sorteer-, valorisatie- of wegwerkingscentrum afgevoerd. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 19.Vóór de inbedrijfstelling van de composteringsinstallatie en vóór elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die de risico's voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen, verstrekt de uitbater de territoriaal bevoegde brandweerdienst informatie over de getroffen maatregelen en de aangewende uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.

Art. 20.De ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, worden ontworpen en aangelegd zodat elk ongeval voorkomen kan worden bij het lossen van de voertuigen en bij alle andere handelingen i.v.m. de activiteit op de exploitatiesite. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 21.§ 1. Het systeem voor de opvang van het afvalwater uit de ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, is strikt gescheiden van het systeem voor de opvang van het huishoudelijk afvalwater en het regenwater dat niet vervuild en niet voor vervuiling vatbaar is. § 2. Het afvalwater afkomstig van de ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, mag niet in de grondwateren geloosd worden.

Art. 22.Het afvalwater afkomstig van de ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, kan opgeslagen worden in waterdichte opslaginfrastructuren met voldoende capaciteit die garanderen dat bij regenweer geen lozing plaatsvindt en die ingericht zijn zodat alle toevoer van onbeheerst afvloeiings- of dakwater voorkomen kan worden.

In afwijking van het eerste lid wordt een lozing uit de opslaginfrastructuren toegelaten in geval van buitengewone weersomstandigheden, die nader bepaald worden door het Koninklijk Meteorologisch Instituut. Er wordt geacht dat dergelijke omstandigheden zich jaarlijks voordoen. In dat geval worden overschrijdingen van 50 % van de volgende parameters toegestaan : DBO5, DCO, MES, bezinkbare stoffen en ammoniumstikstof, voor minder dan vierentwintig uren. Afdeling 2. - Voorwaarden voor het lozen in gewone oppervlaktewateren

en kunstmatige afwateringswegen

Art. 23.Huishoudelijk afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afwateringsweg wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. de pH is niet hoger dan 9 of niet lager dan 6,5;2. de temperatuur bedraagt hoogstens 30°;3. het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 3 mg per liter;4. een representatief monster van het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere drijvende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen;5. het is vrij van vaste afvalstoffen die vooraf mechanisch vermalen werden; 6. het is vrij van de stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. 24.Afvalwater afkomstig van de ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, dat in gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afwateringsweg wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH ligt tussen 6,5 en 10,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 30°;3° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 90 mg zuurstof per liter;4° de zuurstofbehoefte is niet hoger dan 300 mg/l;5° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 60 mg per liter; 6° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 0.5 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren); 7° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 5 mg per liter;8° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;9° het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 50 mg N per liter;10° een representatief monster van het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere drijvende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen 11° het is verboden mechanisch vermaalde vaste stoffen te storten of water te lozen dat zulke stoffen bevat; 12° het is vrij van de stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt. Afdeling 3. - Voorwaarden voor het lozen in openbare rioleringen

Art. 25.Huishoudelijk afvalwater dat in openbare rioleringen wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° het is vrij van textielvezels, kunststofverpakkingen of vaste huisafval, al dan niet organisch;2° het is vrij van : a) minerale oliën, brandbare producten en vluchige oplosmiddelen;b) het bevat niet meer dan 500 mg per liter stoffen met petroleumether die extraheerbaar zijn;c) alle stoffen waardoor het rioleringswater giftig of gevaarlijk kan worden;d) vaste afvalstoffen die vooraf mechanisch vermalen werden; 3° het geloosde water is vrij van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. 26.Afvalwater afkomstig van de ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, dat in de openbare rioleringen geloosd wordt, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH ligt tussen 6,5 en 10,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 45°;3° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 1000 mg per liter;4° de diameter van de zwevende stoffen bedraagt niet meer dan 10 mm;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 200 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);6° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;7° het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;8° het afvalwater bevat geen stoffen die : a) gevaar kunnen inhouden voor het onderhoudspersoneel van de rioleringen en installaties;b) de leidingen zouden kunnen beschadigen of verstoppen;c) de vlotte werking van de stuwings- en zuiveringsinstallaties zouden kunnen hinderen; 9° het geloosde water is vrij van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt. HOOFDSTUK VI. - Lucht

Art. 27.De uitbater voorziet in de nodige uitrustingen en installaties om eventuele geurhinder te beheersen en te neutraliseren.

Hij neemt de geschikte maatregelen om verspreiding van biomaterie, stoffen, compost en afval te voorkomen en om de buurt stof- en geurhinder te besparen.

De geurconcentraties berekend bij de immissie aan de eigendomsgrens van de dichtstbij gelegen woningen zijn niet hoger dan 3 ou/m3 voor het percentiel 98 (deze waarde mag dus slechts gedurende 2 % van de tijd overschreden worden). HOOFDSTUK VII. - Controle en toezicht Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 28.De ijking van de weegbrug wordt minstens één keer om de 4 jaar door een bevoegde instantie gecontroleerd. De uitbater bewaart de ijkingscontrolerapporten op de bedrijfszetel en legt ze ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar.

Art. 29.De toezichthoudend ambtenaar doet een beroep op een erkend laboratorium of een erkende instelling in het kader van de bestrijding van de luchtvervuiling wanneer hij in de loop van een periode van 10 opeenvolgende dagen op twee verschillende tijdstippen met minstens 8 uren tussentijd de kenmerkende geur van de composteringsinstallatie vaststelt aan de eigendomsgrens van de dichtstbij gelegen woningen.

Het erkend laboratorium of de erkende instelling bepaalt in overeenstemming met de toezichthoudend ambtenaar en de uitbater welke methode in bedoeld geval het best aangewend wordt om na te gaan of de geurnorm bedoeld in artikel 27, tweede lid, in acht genomen wordt. Die methode houdt verhoudingsgewijs rekening met de omdraaiingstijd van de zwaden.

Art. 30.De uitbater voorziet in een milieubeheer- en milieuauditsysteem conform Verordening EEG nr. 761/2001 van 19 maart 2001 waarbij de houders van erkenningen vrijwillig kunnen deelnemen aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem ten einde de registratie " EMAS " of de certificatie "ISO 14001 " voor de composteringsinstallatie te verkrijgen binnen een termijn van drie jaar, die ingaat op de datum van kennisgeving van de vergunning.

De uitbater verstrekt de toezichthoudend ambtenaar en de bevoegde instelling van het Waalse Gewest minstens één keer per jaar informatie over de toepassing en de evolutie van het milieubeheersysteem. Afdeling 2. - Traceerbaarheid in de composteringsinstallatie

Art. 31.§ 1. De uitbater voorziet in een systeem voor de monitoring van de bewegingen van de biomaterie en de stoffen bedoeld in artikel 14 en van de compost binnen de composteringsinstallatie. Dat systeem waarborgt de scheiding van de verschillende exploitatiefasen binnen de composteringsinstallatie, alsook de traceerbaarheid m.b.t. de herkomst en de bestemming van de biomaterie, de stoffen en de compost. § 2. De uitbater is altijd op de hoogte van de volgende gegevens : 1° de plaatsbepaling van elk zwad en van elke partij biomaterie, stoffen en compost;2° de samenstelling van de in productie zijnde zwaden en van de compost;3° de kwalitatieve en kwantitatieve kenmerken van de partijen compost;4° de bestemming van de compost. § 3. De uitbater houdt gedurende een periode van vijf jaar een register van de historiek van de partijen compost, waarin hun samenstelling, analyseresultaten en bestemming vermeld staan.

Art. 32.De uitbater houdt een register van de aan- en afvoeren van de biomaterie, de stoffen bedoeld in artikel 12, tweede lid, en de compost, waarin dagelijks de volgende gegevens opgenomen worden : 1° wat de aanvoeren betreft : a) het volgordenummer;b) de datum en het uur;c) de aard en de code;d) de personalia van de producent, de ophaler en de vervoerder;e) het weegbonnummer;f) het nettogewicht, indien vastgelegd, en/of de omvang van elke aanvoer; g) eventueel de melding van de weigering, alsook van elk evenement i.v.m. de bescherming van het leefmilieu en de veiligheid van de buurt; h) desgevallend, het nummer van het vervoersdocument CMR of van elk ander door de uitbater opgemaakt document op grond waarvan de traceerbaarheid van de biomaterie gewaarborgd wordt;2° wat de afvoeren betreft : a) compost waarvan het gebruik door een gebruikscertificaat gedekt is, voldoet aan de regelgeving betreffende compostgebruik op of in de bodems, alsook aan de voorschriften van genoemd certificaat;b) zeefweigeringen waarvan het gebruik door een gebruikscertificaat gedekt is, voldoen aan de voorschriften van genoemd certificaat;c) voor de overige afvoeren : - de aard, de code, het gewicht en de afvoerdatum; - de personalia van de vervoerder; - de personalia van de bestemmeling(en) met gewichtsverdeling; - het weegbonnummer; - desgevallend, het nummer van het vervoer CMR; - desgevallend, het bewijs van de wegwerking. Afdeling 3. - Monitoring van de composteringsfase

Art. 33.§ 1. De nodige maatregelen worden genomen om de kwaliteit en de homogeniteit van de partijen te waarborgen, alsook om, desgevallend, te zorgen voor de naleving van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. § 2. Er wordt voorzien in een technologische monitoring van de composteringsfase, op zijn minst voor de volgende parameters : 1° de temperatuur (°C), regelmatig genomen en naar gelang van het weer gecontroleerd; 2° de registratie van de historiek van de handelingen zoals, o.a., de omdraaiingen, de verluchting, de toevoeging van water, het zeven. Afdeling 4. - Compostcontrole

Art. 34.De op de compost te analyseren parameters liggen vast in de bijzondere voorwaarden.

Art. 35.De compost wordt in partijen opgeslagen in de opslagruimte.

Elke partij staat gelijk met een hoeveelheid compost die niet groter mag zijn dan 1 000 ton of dan één jaar productie indien de jaarlijkse productie lager is dan 1 000 ton.

Art. 36.§ 1. De partij is het voorwerp van monsternemingen ten einde een representatief globaalmonster te verkrijgen. § 2. De monsternemingen worden uitgevoerd door een laboratorium erkend voor de analyse van afval in het Waalse Gewest overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1987 betreffende het toezicht op de uitvoering van de bepalingen inzake afval en giftige afval. De monsternemingsattesten worden bewaard door de uitbater en gevoegd bij het register bedoeld in artikel 31, § 3. § 3. De uitbater vermeldt de monsternemingen in een register waarin elke partij compost duidelijk geïdentificeerd is door een volgordenummer, de datum van bemonstering en alle nuttige gegevens op grond waarvan ze gemakkelijk opgespoord kan worden in het register bedoeld in artikel 31, § 3. § 4. De uitbater vergewist zich ervan dat het globale monster over een voldoende massa beschikt om na homogenisering een reeks van 4 representatieve eindmonsters van de overeenstemmende partij te vormen zodat op elk van die eindmonsters de vereiste analyses in dubbel exemplaar uitgevoerd kunnen worden.

Van elke reeks eindmonsters zijn er twee bestemd voor het laboratorium erkend voor de analyse van afval in het Waalse Gewest overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1987 betreffende het toezicht op de uitvoering van de bepalingen inzake afval en giftige afval; het derde wordt ter beschikking gesteld van de toezichhoudend ambtenaar en het vierde wordt door de uitbater bewaard.

De uitbater vergewist zich ervan dat de monsters bewaard worden in geschikte vaten en in omstandigheden waarin de eigenschappen van de stoffen niet aangetast kunnen worden. Elk vat wordt zorgvuldig verzegeld en voorzien van een etiket met alle nuttige gegevens aan de hand waarvan de partij vlot opgespoord kan worden. Elk vat draagt de handtekening of de paraaf van de uitbater en, desgevallend, van de vertegenwoordiger van het erkende laboratorium. Die monsters worden bewaard gedurende zes maanden, met ingang van de datum van de monsterneming.

Art. 37.§ 1. De analyses van elk representatief eindmonster van een partij worden uitgevoerd door een laboratorium erkend voor de analyse van afval in het Waalse Gewest overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1987 betreffende het toezicht op de uitvoering van de bepalingen inzake afval en giftige afval. § 2. De analyses hebben betrekking op de parameters bedoeld in de bijzondere voorwaarden. § 3. De uitbater zorgt ervoor dat de analyseresultaten in een gereferenceerd en getekend bulletin opgenomen worden door het laboratorium erkend voor de analyse van afval in het Waalse Gewest overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1987 betreffende het toezicht op de uitvoering van de bepalingen inzake afval en giftige afval en dat de voor echt verklaarde analyseresultaten elektronisch aan de administratie overgelegd worden, met inachtneming van het formaat en de modaliteiten die zij bepaalt.

De uitbater bewaart het bewijs van die overlegging. § 4. De uitbater maakt een jaarlijkse overzichtstabel van de analyseresultaten op naar het model dat door de administratie bepaald wordt.

Art. 38.De partijen compost die niet gekenmerkt zijn overeenkomstig bovenbedoelde voorschriften en die van de vergunning mogen gebruikt noch gevaloriseerd worden. Afdeling 5. - Informatieverstrekking

Art. 39.§ 1. De uitbater legt een jaarrapport aan de administratie over.

Dat rapport bevat op zijn minst de volgende gegevens : 1° voor het referentiejaar : a) de lijst van de producenten van de biomaterie of stoffen bedoeld in artikel 12, tweede lid, die op de exploitatiesite toegelaten worden;b) per producent, de hoeveelheden, in nettogewicht indien bepaald en/of volume, van de toegelaten biomaterie of stoffen bedoeld in artikel 12, tweede lid, verdeeld op basis van hun code;c) de opgeslagen hoeveelheden biomaterie of stoffen bedoeld in artikel 12, tweede lid, naar gewicht en volume, in afwachting van compostering, in compostering en in rijping, alsook de hoeveelheden compost in afwachting van afvoer - op 31 december van het referentiejaar;d) per type bestemming - valorisatie of wegwerking-, de afgevoerde hoeveelheid compost;e) per partij geproduceerde compost : - de resultaten van de analyses; - het gewicht; - de bestemming; - wanneer de compost niet gedekt is door een gebruikscertificaat, de juiste benaming van de bestemmelingen - de naam, het adres, het BTW-nummer - en de hoeveelheden afgestaan aan ieder van hen; f) de overzichtstabel van de analyses bedoeld in artikel 37, § 4;g) voor de overige afvoeren : - de aard; - het gewicht; - de bestemming; - de exacte benaming van de bestemmelingen; h) een omschrijving van de incidenten, ongevallen die zich hebben voorgedaan, alsook van de problemen tegengekomen tijdens bedoelde periode en de gevolgen die daaraan gegeven werden. § 2. Het rapport wordt uiterlijk 31 maart van het jaar na het referentiejaar verzonden.

De uitbater legt dat rapport voor overeenkomstig de modaliteiten die door de administratie bepaald worden.

Art. 40.De verschillende registers bijgehouden door de uitbater, het arbeidsplan bedoeld in artikel 10, de afschriften van de contracten of overeenkomsten gesloten met andere maatschappijen en de weegbons worden gedurende vijf jaar op de bedrijfszetel bewaard en ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar gelegd. Afdeling 6. - Saneringsplan

Art. 41.§ 1. Indien artikel 27, tweede lid, niet in acht genomen wordt, houdt de uitbater zich aan de aanmaningen van de toezichthoudend ambtenaar, met name : 1° eisen dat de uitbater een interventieplan opmaakt.Dat interventieplan wordt binnen dertig dagen verstuurd naar de toezichthoudend ambtenaar, die de uitvoeringstermijnen zal vastleggen; 2° eisen dat de uitbater een saneringsplan opmaakt, met, o.a., een technisch-economisch onderzoek dat de naleving beoogt van de norm bedoeld in artikel 27, tweede lid. § 2. Het saneringsplan vermeldt en omschrijft uitvoerig de wijzigingen aan te brengen in de bestaande installaties voor de afvoer- en/of zuivering van de gasachtige effluenten, alsook de technische procédés die aangewend zullen moeten worden om bedoelde doelstelling te halen. § 3. Het saneringsplan wordt binnen hoogstens zes maanden aan de bevoegde overheid en aan de toezichthoudend ambtenaar overgelegd. § 4. De uitbater vergewist zich ervan dat het sanerinsgplan voor zijn rekening opgemaakt wordt door een instelling erkend in het kader van de bestrijding van de luchtvervuiling, door een erkende auteur van milieueffectonderzoeken, een firma of een gespecialiseerde instelling. § 5. Op basis van het saneringsplan maakt de toezichthoudend ambtenaar een rapport op waarin de termijnen voor de uitvoering van de saneringswerken vermeld worden, en stelt de bevoegde overheid voor om de uit te voeren saneringswerken op te leggen zoals, o.a., wijzigingen in de bestaande installaties en totstandbrenging van bijkomende saneringsinstallaties, en om de uitvoeringstermijn ervan vast te leggen. Afdeling 7. - Water

Art. 42.De uitbater gebruikt de referentiemethodes voor de monsterneming en de analyse van alle parameters bedoeld in de artikelen 23 en 26. Die methodes worden door het "Institut scientifique de service public" (Openbaar wetenschappelijk instituut) gevalideerd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 1999 betreffende de opdracht van referentielaboratorium inzake water, lucht en afval van het "Institut scientifique de service public".

Art. 43.Het geloosde water wordt afgevoerd via een controlevoorziening die aan de volgende vereisten voldoet : 1° een vlotte monsterneming van het geloosde water mogelijk maken;2° vlot toegankelijk zijn, zonder voorafgaande formaliteit;3° geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties inzake waterhoeveelheid en -kwaliteit biedt.

Art. 44.Accidentele lozingen in oppervlaktewater worden meegedeeld aan de toezichthoudend ambtenaar.

Accidentele lozingen in openbare rioleringen worden meegedeeld aan de toezichthoudend ambtenaar en aan de erkende zuiveringsinstelling. HOOFDSTUK VIII. - Zekerheid

Art. 45.De zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt voor de inrichting geëist en het bedrag ervan zijn in de bijzondere voorwaarden vastgelegd. HOOFDSTUK IX. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 46.Artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt aangevuld met een laatste lid, luidend als volgt : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een composteringsinstallatie bedoeld in de rubrieken 90.23.11.02 tot 90.23.11.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid van dit artikel, de gegevens opgenomen in bijlage XXIV bij dit besluit. »

Art. 47.Artikel 30 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt aangevuld met een laatste lid, luidend als volgt : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een composteringsinstallatie bedoeld in de rubrieken 90.23.11.02 tot 90.23.11.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid van dit artikel, de gegevens opgenomen in bijlage XXIV bij dit besluit. »

Art. 48.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage XXIV, luidend als volgt : « Bijlage XXIV In zijn vergunningsaanvraag bepaalt de uitbater : 1° de verdeling, in volume en bezette grondoppervlakte, van de biomaterie en compost opgeslagen in de verschillende ruimtes bedoeld in artikel 6, § 2, van het besluit van de Waalse Regering van 18 juni 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stof 500 m3 of meer bedraagt. Die gegevens worden overgelegd op basis van onderstaande tabel.

Ruimtes

Volume (m3)*

Bezette oppervlakte (m2)*

Voorbehandelingsruimte


Composteringsruimte buiten rijping


Composteringsruimte bestemd voor de rijping


Zeefruimte


Opslagruimte voor de compost


* : Maximumvolumes en -oppervlaktes die mogelijk nodig zijn om in te spelen op de productiebehoeften van het geheel van de composteringsinstallatie. 2° de lijst van de biomaterie bedoeld in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 18 juni 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stof 500 m3 of meer bedraagt en, desgevallend, de biomaterie die niet opgenomen is in dezelfde bijlage;3° de lijst van de biomaterie bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 18 juni 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stof 500 m3 of meer bedraagt en het bewijs van het nut ervan. De uitbater maakt een geurbeheersplan op en voegt het bij zijn vergunningsaanvraag. Dat plan omschrijft hoe de gasachtige effluenten van de composteringsinstallatie worden afgevoerd met inachtneming van de bepalingen van artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 18 juni 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stof 500 m3 of meer bedraagt.

Dat rapport bevat op zijn minst de volgende gegevens : - een volledige inventaris van de immissiebronnen; - de maatregelen genomen ter beperking van de noemenswaardige hinder die door een bron of een behandeling veroorzaakt kunnen worden; - de technische beschrijving van de zuiveringsinstallaties; - het onderhoudsplan voor de zuiveringsinstallaties; - een geurverspreidingsonderzoek waaruit blijkt dat voldaan is aan de bepalingen van artikel 27, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 18 juni 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stof 500 m3 of meer bedraagt. »

Art. 49.De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater zijn niet meer toepasselijk op de inrichtingen bedoeld in dit besluit.

Art. 50.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen zodra het in werking treedt.

In afwijking van het eerste lid : 1° is artikel 6, § 1, laatste zin, niet van toepassing op de bestaande inrichtingen die over een goed afgebakende toegangsweg beschikken;2° maakt de uitbater van een bestaande inrichting binnen negen maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een geurbeheersplan op zoals bedoeld in bijlage XXIV bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, met uitzondering van het geurverspreidingsonderzoek. Artikel 27, tweede lid, is ook van toepassing op de bestaande inrichtingen waarvan de vergunning een strengere geurnorm oplegt.

Art. 51.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 18 juni 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage I 02 Afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij, alsook van de voedingsbereiding en -verwerking. 02 01 Afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij. 02 01 03 Afval van plantaardige weefsels. 02 01 06 Dierlijke feces, urine en mest (inclusief gebruikt stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt. 02 01 07 Afval van de bosbouw. 02 01 99 Niet elders gespecificeerd afval. (composteerbaar organisch gedeelte). 02 02 Afval van de bereiding en verwerking van vlees, vis en ander voedsel van dierlijke oorsprong. 02 02 04 Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 02 02 99 Niet elders gespecificeerd afval. (feces en natuurlijke meststof). 02 03 Afval van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse. 02 03 01 Slib van wassen, schoonmaken, pellen, centrifugeren en scheiden. 02 03 03 Afval van oplosmiddelenextractie. 02 03 04 Materiaal ongeschikt voor consumptie of verwerking. 02 03 05 Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 02.03.99 Niet elders gespecificeerd afval (filtrerresiduen). 02 04 Afval van de suikerverwerking. 02 04 02 Afgekeurd calciumcarbonaat. 02 04 03 Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 02.04.99 Niet elders gespecificeerd afval (kiemwortels, droesem, melasse, pulpresiduen, voor diervoeder ongeschikte bieten). 02 05 Afval van de zuivelindustrie. 02 05 01 Materiaal ongeschikt voor consumptie of verwerking. 02 05 02 Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 02.05.99 Niet elders gespecificeerd afval (filtreerresiduen). 02 06 Afval van bakkerijen en de banketbakkersindustrie. 02 06 01 Materiaal ongeschikt voor consumptie of verwerking. 02 06 03 Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 02.06.99 Niet elders gespecificeerd afval (filtreerresiduen). 02 07 Afval van de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (exclusief koffie, thee en cacao). 02 07 01 Afval van wassen, schoonmaken en mechanische bewerking van de grondstoffen. 02 07 02 Afval van de distillatie van alcoholische dranken. 02 07 04 Materiaal ongeschikt voor consumptie of verwerking. 02 07 05 Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 02.07.99 Niet elders gespecificeerd afval (filtreerresiduen). 03 Afval van de houtverwerking en de productie van panelen en meubelen, alsmede van pulp, papier en karton. 03 01 Afval van de houtverwerking en de productie van panelen en meubelen. 03 01 01 Schors- en kurkafval. 03 01 05 Niet onder rubriek 03 01 04 vallend zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer. 03 03 Afval van de productie en verwerking van pulp, papier en karton. 03 03 01 Schors- en kurkafval. 03 03 07 Mechanisch afgescheiden rejects afkomstig van de verpulping van papier- en kartonafval. 03 03 08 Afval van het scheiden van voor recycling bestemd papier en karton. 03 03 10 Onbruikbare vezels en door mechanische afscheiding verkregen vezel-, vulstof- en coatingslib. 03 03 11 Niet onder rubriek 03 03 10 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 04 Afval van de leer-, bont- en textielindustrie. 04 01 Afval van de leer- en bontindustrie. 04 01 01 Schraapafval. 04 01 02 Loogafval. 04 01 07 Chroomvrij slib, met name van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 04.01.99 Niet elders gespecificeerd afval (runderhaar). 04 02 Afval van de textielindustrie. 04 02 10 Organisch afval van natuurlijke producten (bijv. vet en was). 04 02 20 Niet onder rubriek 04 02 19 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse. 04 02 21 Afval van onverwerkte textielvezels. 17 Bouw- en sloopafval (inclusief afgegraven grond van verontreinigde locaties). 17 02 Hout, glas en kunststof. 17 02 01 Hout. 19 Afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik. 19 08 Niet elders genoemd afval van afvalwaterzuivering. 19 08 05 Slib van de behandeling van stedelijk afvalwater. 19 08 12 Niet onder rubriek 19 08 11 vallend slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater. 19 08 14 Niet onder rubriek 19 08 13 vallend slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater. 19 09 Afval van de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik. 19 09 02 Waterzuiveringsslib. 19 09 03 Onthardingsslib. 19 12 Afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bijv. sorteren, breken, verdichten, palletiseren). 19 12 07 Niet onder rubriek 19 12 06 vallend hout. 20 Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen) inclusief gescheiden ingezamelde fracties. 20 01 Gescheiden ingezamelde fracties (exclusief 15 01). 20 01 08 Biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval. 20 01 38 Niet onder rubriek 20 01 37 vallend hout. 20 01 99 Niet elders gespecificeerd afval (groen afval). 20 02 Tuin- en plantsoenafval (inclusief afval van begraafplaatsen). 20 02 01 Biologisch afbreekbaar afval. 20 03 Overig stedelijk afval. 20 03 02 Marktafval. 20 03 99 Niet elders gespecificeerd stedelijk afval (groen afval). 20 96 Overig huishoudelijk afval. 20 96 62 Composteerbare of voor biogaswinning geschikte fractie ruw afval. 20 96 99 Niet elders gespecificeerd afval (groen afval).

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 juni 2009 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de composteringsinstallaties wanneer de opgeslagen hoeveelheid stoffen 500 m3 of meer bedraagt en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Namen, 18 juni 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^