Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 05 november 1998
gepubliceerd op 15 december 1998

Besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden waaronder het Waalse Gewest vergoedingen verleent voor schade die door afvalstoffen wordt aangericht

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1998027680
pub.
15/12/1998
prom.
05/11/1998
ELI
eli/besluit/1998/11/05/1998027680/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 NOVEMBER 1998. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden waaronder het Waalse Gewest vergoedingen verleent voor schade die door afvalstoffen wordt aangericht


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, inzonderheid op artikel 44;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 juni 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 6 oktober 1997;

Gelet op het advies van de Afvalstoffencommissie;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° Dienst : de in artikel 34 van het decreet bedoelde "Office wallon des Déchets" (Waalse Dienst voor Afvalstoffen);3° Minister : de Minister van Leefmilieu. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Artikel 1 - § 1. De persoon die om schadevergoeding verzoekt, moet het bewijs leveren dat de door hem geleden schade te wijten is aan afvalstoffen. § 2. In de zin van dit besluit kan een vergoeding worden verleend : 1° voor schade die voor de eerste keer objectief wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van dit besluit;2° voor andere schade dan die bedoeld in 1°, waarvoor de Regering de vergoeding goedkeurt bij een met redenen omklede beslissing die genomen wordt op grond van de ernst van de toestand. § 3. In de zin van dit besluit wordt geen vergoeding verleend : 1° voor schade, zij het immateriële, die te wijten is aan een tijdelijke ongeschiktheid, en voor de kosten die eraan verbonden zijn, van welke aard ook;2° voor schade die te wijten is aan een voortdurende ongeschiktheid van minder dan 15 %, en voor de kosten die eraan verbonden zijn, van welke aard ook;3° voor schade die rechtstreeks is veroorzaakt door omvervallende afvalstoffen, een stoot of een schok die te wijten is aan de aanwezigheid van afvalstoffen;4° voor schade aangericht aan de installatie die de verontreiniging heeft veroorzaakt, of voor schade aangericht aan goederen die zich op de site van de installatie bevinden en onder het toezicht van de exploitant staan;5° voor materiële schade als gevolg van onderzoeken, analyses, monsternemingen of werken die door de overheid worden uitgevoerd in het kader van het afvalbeleid of van de sanering van besmette sites;6° voor compenserende en moratoriumsinteresten. § 4. In de zin van dit besluit wordt een vergoeding verleend als de schade : 1° een persoonlijk en wettig belang heeft gekrenkt;2° vastgesteld is;3° nog niet is vergoed door toedoen van een publiek- of privaatrechtelijke instelling;4° op het grondgebied van het Gewest is geleden. Er wordt van uitgegaan dat de schade op het grondgebied van het Gewest wordt geleden als de benadeelde persoon zich daar bevindt als hij wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van de afvalstoffen.

Als de schade onrechtstreeks is aangericht, moet worden nagegaan of de rechtstreeks benadeelde persoon aan deze voorwaarde voldoet.

Art. 2.Bij het beoordelen van het bewijs dat er een oorzakelijk verband bestaat, wordt rekening gehouden met het feit dat het gevaar op het ontstaan van schade die te wijten is aan de aanwezigheid van afvalstoffen, groter is in de nabijheid van de benadeelde persoon.

De benadeelde persoon moet een geloofwaardige band leggen tussen zijn vestiging of verblijf in het Waalse Gewest en de schade die hij inroept. HOOFDSTUK III. - Schattingsregels

Art. 3.De schade wordt geschat aan de hand van de schadevergoedingscriteria en -methodes die van toepassing zijn in het gemene recht op het vlak van de wettelijke aansprakelijkheid.

Wat de omvang van de schadevergoeding betreft, is de Minister echter niet gehouden aan het beginsel van de volledige schadevergoeding. Hij doet uitspraak naar billijkheid, met inachtneming van alle omstandigheden, onder meer de omvang en de ernst van de aan de belangen berokkende schade, het gevaar dat een gebrek aan schadevergoeding of een laattijdige schadevergoeding zou inhouden voor de openbare veiligheid, de openbare gezondheid of het leefmilieu, alsmede de financiële middelen van de benadeelden.

Art. 4.Het bedrag van de door de Minister toegekende vergoeding mag niet hoger zijn dan : 1° één miljoen frank per benadeelde voor schade die te wijten is aan de krenking van de fysieke integriteit, met inbegrip van immateriële schade;2° zeshonderdduizend frank per benadeelde voor schade die te wijten is aan de beschadiging van goederen, met uitzondering van de onrechtstreeks geleden immateriële schade. HOOFDSTUK IV. - Procedure

Art. 5.Vooraleer zijn aanvraag in te dienen, moet de aanvrager : 1° een klacht hebben neergelegd bij de bevoegde overheden;2° alle burgerrechtelijke vorderingen hebben ingesteld om vergoed te worden voor de door de afvalstoffen aangerichte schade, voor zover hij een redelijke kans maakt in het gelijk te worden gesteld.

Art. 6.De aanvraag om schadevergoeding wordt bij ter post aangetekende brief in tweevoud aan de Dienst gestuurd.

Op straffe van niet-ontvankelijkheid worden de volgende gegevens in de aanvraag vermeld : 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam, de voornaam, het beroep, de woonplaats van de aanvrager en van de rechtstreeks benadeelde, als het om een onrechtstreekse schade gaat;3° een nauwkeurige omschrijving van de omstandigheden waarin de schade is opgetreden en zich heeft geuit;4° de gegevens voor de identificatie van de eventuele verantwoordelijken en, indien mogelijk : a) de naam, de voornaam, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit als het om een natuurlijke persoon gaat;b) de benaming en de maatschappelijke zetel als het om een rechtspersoon gaat;5° een afschrift van de bij de bevoegde overheden ingediende klacht en van de inleidende dagvaarding om vergoed te worden voor het geheel of een gedeelte van de geleden schade;6° de nodige gegevens en bewijsstukken voor de bepaling en de schatting van de schade;7° het bedrag van de aangevraagde schadevergoeding;8° de financiële middelen van de aanvrager;9° de handtekening van de aanvrager of van zijn raadsman. De volgende stukken moeten zo mogelijk bij de indiening van de aanvraag en, in elke stand van het geding, in de loop van de procedure of zelfs na de definitieve beslissing aan de Dienst worden gestuurd : 1° een afschrift van elk vonnis uitgesproken over de strafvordering en/of de burgerlijke rechtsvordering;2° alle bewijsstukken van de schade waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd;3° een afschrift van alle stukken waaruit blijkt dat vergoedingen werden ontvangen, en van de vergoedingsaanvragen, met name de melding van de schadegevallen;4° de lijst en, indien mogelijk, het afschrift van de verzekeringsovereenkomsten aangegaan door de benadeelde of door elke andere persoon, waarop hij of zijn rechtsopvolgers recht zouden hebben en waarvan de aanvrager kennis zou hebben, alsmede de arbeidsovereenkomsten waarbij de benadeelde gebonden is sinds hij de schade heeft geleden. De aanvraag moet eindigen met de woorden : "Ik verklaar op mijn erewoord dat deze verklaring oprecht en volledig is".

Art. 7.§ 1. Binnen acht dagen na ontvangst van de aanvraag laat de Dienst de aanvrager bij aangetekende brief weten of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is.

Als de aanvraag niet ontvankelijk is, wijst de Dienst op de ontbrekende gegevens.

Als de aanvraag ontvankelijk is, stelt de Dienst de Minister daarvan in kennis bij eenvoudig schrijven en behandelt hij de aanvraag.

Daartoe kan hij voorstellen een minnelijke expertise op tegenspraak uit te voeren.

Als de Dienst zich niet uitspreekt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn. § 2. De Dienst maakt een schriftelijk verslag op binnen zes maanden na te hebben meegedeeld dat de aanvraag ontvankelijk is. Dit verslag gaat vergezeld van een voorstel tot vergoeding of tot vergoedingsweigering.

Na afloop van deze termijn wordt er van uitgegaan dat het voorstel tot vergoeding tegen het in artikel 5 bedoelde bedrag is gedaan. § 3. Het verslag en het voorstel bedoeld in § 2 worden binnen acht dagen na de opmaking ervan gelijktijdig bij aangetekende brief gericht aan de aanvrager en de voorzitter van de in artikel 9 bedoelde commissie. § 4. De commissie brengt advies uit binnen vijfenveertig dagen nadat de aanvraag overeenkomstig § 3 bij haar aanhangig is gemaakt. De aanvrager kan binnen twintig dagen na ontvangst van het verslag en het voorstel een memorie van repliek aan de commissie sturen. Als hij het wenst, wordt hij door de commissie gehoord. § 5. De Dienst stuurt binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het in § 4 bedoelde advies een met redenen omkleed voorstel tot vergoeding of tot vergoedingsweigering aan de Minister alsmede, in voorkomend geval, het bedrag van de voorgestelde vergoeding. Hij voegt het in § 4 bedoelde advies erbij.

Als bijkomende gegevens vereist worden, kan de Dienst beslissen de termijn binnen welke hij het in het eerste lid bedoelde voorstel meedeelt, te verlengen. Die termijn mag niet langer lopen dan zestig dagen.

De Minister geeft de aanvrager en zijn raadsman bij ter post aangetekend schrijven kennis van zijn beslissing binnen dertig dagen na ontvangst van het voorstel van de Dienst.

Als de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, worden de te vergoeden schadeposten en het bedrag van de vergoeding bij het besluit bepaald.

Art. 8.Er wordt een adviescommissie inzake schadevergoeding ingesteld, die advies moet uitbrengen over de aanvragen bedoeld in artikel 7.

De adviescommissie is samengesteld uit drie vooraanstaande personen die gekozen worden door de Minister voor hun bijzondere bevoegdheid inzake schadevergoeding en -schatting op het vlak van juridische en medische aangelegenheden, alsmede van onroerende goederen.

De mandaten worden verleend voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de kennisgeving van het ministerieel besluit tot benoeming.

De voorzitter wordt door de Minister aangewezen. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een lid van de Dienst.

De commissie maakt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. Het reglement bevat hoe dan ook de nadere regels voor de oproeping op de vergaderingen, de opmaak van de agenda, de opmaak en de goedkeuring van de notulen en andere documenten die namens de commissie afgegeven worden.

Art. 9.In geval van gevaar voor de openbare gezondheid, de openbare veiligheid of het leefmilieu in het algemeen kan de Minister eisen dat de benadeelde de toegekende schadevergoeding gebruikt voor de financiering van herstelmaatregelen of van maatregelen tot bescherming van de goederen. In dat geval kan de vergoeding betaald worden op vertoon van facturen of bestekken betreffende de genomen of te nemen maatregelen.

Art. 10.Als de Minister zich ten gronde heeft uitgesproken, mag de benadeelde de Dienst niet vragen om een nieuwe vergoeding voor dezelfde schade. Als de benadeelde evenwel het bewijs levert van nieuwe schade, die niet gekend was toen de beslissing werd genomen, en waarmee geen rekening werd gehouden tijdens het vorige geding, is de vorige beslissing geen beletsel voor een nieuwe aanvraag, voor zover het bedrag van de reeds toegekende vergoeding niet hoger is dan het bedrag bedoeld in artikel 5.

Als bij de uitspraak van de Minister ernstige redenen laten vermoeden dat de geleden schade nog erger zou kunnen worden, zonder dat die verergering vaststaat, kan de aanvrager vragen dat in het besluit akte wordt genomen van het voorbehoud. Het voorbehoud moet nauwkeurig en bondig zijn. De vordering tot uitspraak over het voorbehoud, is ontvankelijk gedurende tien jaar, te rekenen vanaf de uitspraak. HOOFDSTUK V. - Straffen

Art. 11.De Minister eist de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de schadevergoeding die hij aan de benadeelde of aan zijn rechthebbenden heeft gestort : 1° als de aanvrager één of meer bedrieglijke handelingen heeft verricht om de vergoeding te genieten;2° als de Minister zijn beslissing heeft genomen op grond van verklaringen of documenten waarvan achteraf is gebleken dat ze vervalst of onjuist zijn.De vergoeding moet slechts terugbetaald worden in geval van nalatigheid van de aanvrager; 3° als de vergoeding niet gebruikt wordt voor de bestemming bedoeld in artikel 10 van dit besluit, behoudens in geval van overmacht;4° als de in artikel 7, derde lid, van dit besluit bedoelde documenten niet worden verstrekt binnen een redelijke termijn.De terugbetaling kan slechts worden geëist als de aanvrager een nalatigheid kan worden verweten. HOOFDSTUK VI. - Verjaring

Art. 12.De aanvraag om schadevergoeding verjaart binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de aanvrager de schade heeft vastgesteld of ze redelijkerwijs had moeten vaststellen.

Er mag geen aanvraag worden ingediend na een termijn van tien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het voorval dat aan de basis van de schade ligt, heeft plaatsgevonden. Als het voorval een voortdurend feit is, loopt de termijn van tien jaar vanaf de dag waarop het eindigt. Als het voorval een opeenvolging van feiten is die dezelfde oorsprong hebben, loopt de termijn van tien jaar vanaf de dag waarop het laatste feit heeft plaatsgevonden. Als het om een centrum voor technische ingraving gaat, loopt de termijn van tien jaar vanaf de eerste dag na afloop van de periode van onderhoud, controle en toezicht, bedoeld in artikel 19, § 5, van het decreet. HOOFDSTUK VII. - Slotbepaling

Art. 13.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 5 november 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, KMO's, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

^