Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 04 maart 1999
gepubliceerd op 11 juni 1999

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van titel III van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ten gevolge van de invoeging van specifieke bepalingen voor de installatie en de uitbating van benzinestations

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1999027462
pub.
11/06/1999
prom.
04/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/04/1999027462/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 MAART 1999. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van titel III van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ten gevolge van de invoeging van specifieke bepalingen voor de installatie en de uitbating van benzinestations


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 5 mei 1888 betreffende het toezicht op de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen en op de stoommachines en -ketels, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1974;

Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;

Gelet op de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder;

Gelet op het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling;

Gelet op het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;

Gelet op het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op titel III betreffende de bijzondere bepalingen toepasselijk in zekere nijverheidstakken en in het bijzonder afdeling IX van hoofdstuk II betreffende de handelsondernemingen;

Gelet op het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling, goedgekeurd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 maart 1995;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit :

Artikel 1.In afdeling IX « Handelsondernemingen », hoofdstuk II, titel III, van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming wordt een artikel 681bis met het opschrift « IV INSTALLATIE EN UITBATING VAN BENZINESTATIONS » ingevoegd, luidend als volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Art. 681bis/1. Onverminderd andere geldende wets- en verordeningsbepalingen, zijn de volgende bepalingen van toepassing op benzinestations die accijnsplichtige vloeibare koolwaterstoffen verkopen.

Art. 681bis/2. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt verstaan onder : 1° benzinestation : geheel van installaties en activiteiten voor de opslag van vloeibare koolwaterstoffen onder luchtdruk en de overbrenging ervan van vaste opslagtanks naar brandstoftanks voor motorvoertuigen en, in voorkomend geval, naar mobiele tanks;2° uitbater : publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die een benzinestation uitbaat of voor wiens rekening een benzinestation wordt uitgebaat; 3° verdeelpunt : installatie waar wegvoertuigen met brandstof kunnen worden bevoorraad d.m.v. een vulslang en een slangkraan; 4° brandstofverdeler : installatie bestaande uit pompen, vulslangen, slangkranen, tellers en uit één of meer verdeelpunten;5° eiland : verhoogde plaats voor verdeelpunten; 6° bevoorradingsplaats : ze omvat minimum het deel van het rijoppervlak tot de omtrek afgebakend door een afstand t.o.v. het verdeelpunt die gelijk is aan de lengte van de vulslang waaraan de slangkraan is vastgemaakt, plus één meter; die afstand mag niet kleiner zijn dan drie meter; 7° bovengrondse tank : tank die geheel of gedeeltelijk boven de grond is geplaatst;8° inkuiping : bovengronds en waterdicht kuipvormig werk dat volgens de regelen der kunst uit onbrandbaar materiaal gebouwd is;9° ingegraven tank : geheel onder de grond geplaatste tank;10° lekdetectiesysteem : vast systeem om de de gebrekkige dichtheid van de tank, inkuiping of bekuiping op te sporen;11° technisch ambtenaar : de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest of zijn gemachtigde;12° toezichthoudende ambtenaar : ambtenaar of personeelslid van het bestuur, aangewezen door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest om overtredingen inzake milieubescherming overeenkomstig het besluit van 23 december 1992 op te sporen en vast te stellen;13° bijzondere bepalingen : geheel van bepalingen die deze bepalingen aanvullen en bij het bijzonder besluit tot goedkeuring van de uitbating van het benzinestation worden opgelegd;14° bestaande benzinestations : de vóór de inwerkingtreding van dit besluit behoorlijk goedgekeurde benzinestations of degene waarvoor een vergunningaanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit;15° nieuwe benzinestations : de benzinestations die niet onder punt 14° opgenomen zijn;16° referentiewaarden : de in bijlage I bedoelde concentraties van verontreinigende stoffen die op lange termijn gehaald moeten worden en beneden dewelke de gezondheid van de mens of het milieu geen gevaar loopt;17° drempelwaarden : de in bijlage I bedoelde concentraties van verontreinigende stoffen beneden dewelke de gezondheid van de mens of het milieu weinig gevaar loopt;18° interventiewaarden : de in bijlage I bedoelde concentraties van verontreinigende stoffen boven dewelke het gevaar voor de gezondheid van de mens of het milieu zodanig groot is dat een sanering nodig is. HOOFDSTUK II. - Bouw Bouw van de tanks Art. 681bis/3. De tanks worden gebouwd met inachtneming van de onderstaande Belgische normen (of van de laatste herziening ervan) : - NBN 1-03-001 voor metalen tanks met één enkele wand; - NBN 1-03-004 voor metalen tanks met dubbele wand; - NBN T 41-013 voor ingegraven tanks uit thermohardende kunststof of met inachtneming van buitenlandse normen die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen of van een door het bestuur goedgekeurde code van goede praktijk.

De voor de vervaardiging van de tanks gebruikte kunststofmaterialen zijn bestand tegen aan weersomstandigheden te wijten slijtage en tegen bacteriën.

Er worden maatregelen genomen om de kunststoftanks tegen zonneschijn te beschermen.

De ingegraven tanks bestaan uit thermohardende kunststoffen en worden niet door de vloeistoffen aangetast.

Voor elke tank beschikt de uitbater over : - een door de fabrikant getekende verklaring waarbij hij bevestigt dat hij aan de norm voldoet; - een door de fabrikant opgemaakt attest.

De uitbater mag alleen tanks gebruiken die de stempel van de fabrikant dragen.

Art. 684bis/4. Elke tank is voorzien van : a) een plaat met het referentienummer van de tank, aangebracht op een zichtbare plaats bij het mangat;b) een ontluchtingsleiding die gevaar voor overdruk of drukvermindering voorkomt;c) een apparaat dat de koolwaterstoffentoevoer automatisch stopzet wanneer de nominale inhoud van de tank maximum 98 % bereikt. Installatie van de tanks Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 681bis/5. § 1. Er wordt voorzien in een dubbele dichtheid tussen de koolwaterstoffen en de grond : - de bovengrondse tanks worden in een inkuiping geplaatst, - de ingegraven tanks kunnen : uitgerust worden met een rechtstreeks in de grond ingegraven dubbele wand; of geplaatst worden in een soepele of stijve waterdichte bekuiping.

De bekuipingen kunnen al dan niet opgehoogd worden. § 2. Een regelmatig gecontroleerd en onderhouden lekdetectiesysteem verwittigt de persoon die toezicht houdt op het benzinestation d.m.v. een optisch-akoestisch alarm.

Art. 681bis/6. De soepele bekuipingen worden uitgevoerd d.m.v. een soepele membraan die waterdicht is in beide richtingen, voldoende mechanische weerstand biedt en waarvan de baanbreedten volgens de regelen der kunst geasembleerd zijn.

Art. 681bis/7. Het is verboden tanks onder een gebouw of onder de verticale projectie ervan te plaatsen. Dit geldt niet voor hun plaatsing onder luifel.

Art. 681bis/8. Vloeistoffen waarvan het vlampunt gelijk is aan of kleiner is dan 55 °C mogen niet worden opgeslagen in gebouwen, behalve als het uitdrukkelijk toegelaten is op grond van specifieke voorschriften die van toepassing zijn.

Art. 681bis/9. De wanden van de in de grond rechtstreeks ingegraven tanks of de buitenwanden van de bekuipingen bevinden zich op een minimale horizontale afstand van : - 2 meter t.o.v. de kelders, - 0,75 meter t.o.v. een gebouwmuur, - 3 meter t.o.v. de eigendomsgrens en van de buitenkant van de rijstrook van een verkeersweg.

De afstand tussen twee ingegraven tanks bedraagt minimum 0,5 m.

Art. 681bis/10. De minimale afstand tussen bovengrondse tanks en de eigendomsgrens, een gebouw, de openbare weg en door het publiek bezochte zones, wordt in de bijzondere voorschriften bepaald.

Art. 681bis/11. De inkuiping of bekuiping mag niet lekken. Ze heeft een totale capaciteit die minstens gelijk is aan de grootste waarde die overeenstemt met : - de helft van de totale capaciteit van de tanks die zij bevat; - de capaciteit van de grootste tank, vermeerderd met 25 % van de totale capaciteit van de andere tanks die in de inkuiping of bekuiping staan.

Het volume van de tanks met dubbele wand die in een inkuiping of een bekuiping staan, wordt niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de opvangcapaciteit van de bekuiping.

Art. 681bis/12. De afstand tussen de verticale projectie van de buitenwanden van een bovengrondse tank en de rand van de inkuiping waar de tank geplaatst is, is minstens gelijk aan de helft van de hoogte van de tank maar nooit kleiner dan één meter.

Art. 681bis/13. De uitbater houdt de inkuiping van de bovengrondse tanks in goede staat.

Art. 681bis/14. Er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de inkuiping door regenwater wordt gevuld en om dat regenwater regelmatig af te voeren.

Installatie van de tanks en verbindingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 681bis/15. Het vervoer, de installatie en de verbinding van de tanks voldoen aan de volgende Belgische normen of aan de laatste herziening ervan : - NBN 103-002 of NBN T 41-014 voor de vloeistoffen waarvan het vlampunt meer dan 55 °C bedraagt, respectievelijk voor metalen tanks en voor tanks uit gewapende thermohardende kunststof; - BN 103-003 of NBN T 41-015 voor de vloeistoffen waarvan het vlampunt kleiner is dan of gelijk is aan 55 °C, respectievelijk voor metalen tanks en voor tanks uit gewapende thermohardende kunststof, of aan buitenlandse normen of aan een code van goede praktijk, met een gelijkwaardig veiligheidsniveau erkend door het bestuur.

Art. 681bis/16. De uitrustingen van het benzinestation worden gebouwd en geïnstalleerd volgens Belgische of buitenlandse normen die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen of met inachtneming van een code van goede praktijk die een door het bestuur erkend veiligheidsniveau waarborgt.

Art. 681bis/17. Er worden maatregelen genomen om te zorgen voor de vastheid en de waterdichtheid van de tanks in alle weersomstandigheden, bij hoogwater en voorzienbaar geologisch ongeval.

Art. 681bis/18. De tanks van koolwaterstoffen waarvan het vlampunt kleiner is dan of gelijk is aan 55 °C, worden ingegraven, met uitzondering van benzinetanks voor tweetaktmotoren met een capaciteit van minder dan 300 liter.

INGEGRAVEN TANKS Art. 681bis/19. De tanks van koolwaterstoffen worden volgens de regelen der kunst ingegraven, met name met het oog op een totale waterdichtheid tussen de tanks en de bijhorende inrichtingen.

Art. 681bis/20. De bekuiping is enkel bestemd voor de opslag van tanks. Ze mag niet doorkruist worden door gasleidingen. De elektriciteitsleidingen zijn slechts toegelaten als ze onontbeerlijk zijn voor de uitbating.

Art. 681bis/21. De aanvullings- en opvullingsmaterialen die in aanraking komen met de tank zijn van dien aard en afmeting dat ze de wanden niet kunnen beschadigen of corroderen. Verboden zijn met name : kalkpuin, as, enz.

BOVENGRONDSE TANKS Art. 681bis/22. Bovengrondse tanks moeten in alle omstandigheden stabiel zijn en aan de grond worden bevestigd, met uitzondering van de benzinetanks voor tweetaktmotoren bedoeld in artikel 681bis/18. De fundering van de tanks moet voorkomen dat ze kantelen of scheuren van wege spanningen of zettingsverschillen.

Art. 681bis/23. De nodige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een voertuig in aanraking komt met de bovengrondse tanks.

Art. 681bis/24. Bovengrondse tanks mogen slechts onder bovengrondse elektrische lijnen worden geplaatst als maatregelen worden genomen om te voorkomen dat ze in aanraking komen met een kabel.

Art. 681bis/25. Elke bovengrondse tank die toegankelijk is voor het publiek, moet afgeschermd worden met een omheining van minimum 2 meter hoog, met uitzondering van de benzinetanks voor tweetaktmotoren bedoeld in artikel 681bis/18.

De nodige maatregelen worden genomen om de veiligheidsvoertuigen vlotte toegang te verlenen tot het geheel van de installaties.

Art. 681bis/26. Op de omheining worden de in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming bedoelde pictogrammen aangebracht om te wijzen op de aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen, op het rook- en/of stookverbod en op het verbod er zonder dienstredenen binnen te dringen.

Art. 681bis/27. Elk lokaal voor de opslag van vloeistoffen waarvan het vlampunt meer dan 55 °C bedraagt, voldoet aan de technische bouwvoorschriften inzake de brandbeveiliging (art. 52 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming).

Art. 681bis/28. De lokalen voor de opslag van vloeistoffen waarvan het vlampunt meer dan 55 °C bedraagt, zijn uitgerust met een doeltreffend ventilatiesysteem. Daartoe worden ze aan hun onder- en bovenkant van ventilatieopeningen voorzien. De openingen zijn afgeschermd met een sterk dubbel metalen traliewerk met kleine mazen waardoor geen voorwerpen in de tank kunnen terechtkomen.

Als ze aangebracht worden in wanden die niet op de openbare weg uitkomen, kunnen ze uitgevoerd worden met holle baksteen en moeten ze niet afgeschermd worden.

LEIDINGEN Art. 681bis/29. Leidingen die niet toegankelijk zijn, worden aangelegd : - ofwel in een greppel gevuld met inert draineermateriaal. Deze greppel is continu hellend en mondt uit op een waterdichte uitrusting voor de opvang van koolwaterstoffen. De grond en de zijwanden van de greppel zijn waterdicht; - ofwel in een ondoordringbare afsluiting; wanneer de leiding onder druk staat, is deze afsluiting uitgerust met een lekdetectiesysteem dat de uitbater van het station d.m.v. een optisch-akoestisch alarm kan waarschuwen.

Alle ondergrondse metalen leidingen zijn behoorlijk beschermd tegen corrosie, en ten minste bedekt met een laag antiroestverf en speciale zelfklevende, isolerende en waterdichte folie of met een gelijkwaardig anticorrosiesysteem.

Andere technieken mogen toegepast worden voor zover ze een door het Bestuur erkend gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen.

Art. 681bis/30. De nodige maatregelen worden genomen om deze leidingen te beschermen tegen vervormingen die door het verkeer worden veroorzaakt.

Art. 681bis/31. Alle tanks en controle-instrumenten worden doorgaans voorzien van een markering die hun juiste bestemming opgeeft.

Meer bepaald bij de vulopening wordt een identificatieplaat aangebracht met : - het referentienummer van de tank die via de leiding wordt bevoorraad; - de inhoud van de tank; - het volume van de tank; de pictogrammen waarin het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming voorziet.

Bovendien worden maatregelen genomen zodat het publiek geen toegang krijgt tot de vulopeningen.

Art. 681bis/32. De vulopeningen bevinden zich in open lucht op een goed geventileerde plaats en op minimum drie meter van kelders en van de eigendomsgrens. De vulopeningen die in een beschutte ruimte of in een opvangbak worden aangebracht, bevinden zich in open lucht.

Art. 681bis/33. Onverminderd andere wettelijke bepalingen is elke tank aangesloten op een ontluchtingsleiding die ten minste drie meter boven de grond op de buiten geeft, op een plaats die zichtbaar is voor de persoon die de tank moet vullen en op ten minste drie meter van elke opening van het gebouw alsmede van de grenzen van het uitgebate terrein. De ontluchtingsleiding mag niet uitkomen op een gesloten binnenkoer.

De mond van de leiding mag niet aangebracht worden onder bouwelementen zoals bij voorbeeld een dakuitstek. De mond van de ontluchtingsleiding is voorzien van een vlamwerend traliewerk.

BRANDSTOFVERDELERS Art. 681bis/34. De brandstofverdelers worden geplaatst op eilanden die zodanig ontworpen zijn dat het gevaar voor aanraking met normaal bestuurde voertuigen minimaal is.

De eilanden worden gebouwd op minimum drie meter van de eigendomsgrenzen.

Art. 681bis/35. Het type van de brandstofverdelers moet erkend worden door de openbare overheden.

Art. 681bis/36. De kraan is uitgerust met een systeem dat de branstoftoevoer automatisch stopzet wanneer de tank vol is.

BEVOORRADINGSPLAATSEN EN RUIMTEN VOOR HET VULLEN VAN VASTE TANKS Art. 681bis/37. Voertuigen worden bevoorraad op een waterdichte bevoorradingsplaats die ontworpen is om lekkages en toevallig overvloeien op te vangen en aangesloten is op een koolwaterstoffenafscheider.

Art. 681bis/38. Bij de vulopeningen van de vaste tanks wordt een waterdichte ruimte van 4 meter bij 2 ingericht om uitgelekte en toevallig overgevloeide koolwaterstoffen op te vangen. Deze ruimte is aangesloten op een koolwaterstoffenafscheider.

Om de vaste tanks te vullen moet de tankwagen binnen de eigendomsgrenzen geparkeerd staan en moet de verbindingsleiding ervan boven de waterdichte ruimte geplaatst worden.

Als de openingen van de vulleiding onder de grond liggen, moeten ze in een waterdichte opvangbak geplaatst worden. De koolwaterstoffen die er zich hebben opgestapeld, moeten regelmatig afgevoerd worden.

Art. 681bis/39. Rioolinlaten en alle andere openingen die op een andere ruimte dan de koolwaterstoffenafscheider uitkomen, zijn verboden op waterdichte plekken, behalve om in uitbatingsbehoeften te voorzien en voor zover een vloeistof- en gasdicht systeem wordt geplaatst.

ELEKTRISCHE INSTALLATIE Art. 681bis/40. Onverminderd de reglementaire bepalingen is een zoneringsplan van toepassing op de zones waar gevaar voor ontploffing bestaat en moeten de in de gevaarlijke zones gelegen installaties voldoen aan de technische voorschriften die in deze zones opgelegd worden bij het algemeen reglement op elektrische installaties.

Voor de installaties waarop het algemeen reglement op de elektrische installaties nog niet van toepassing is, worden de zones ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 105 van dat reglement.

Art. 681bis/41. Ten minste één algemene schakelaar die alle brandstofverdelers buiten spanning zet, moet geplaatst worden in een ruimte die vlot toegankelijk is voor de aangestelde.

Een andere schakelaar, van het type « elektrisch ontstekingstoestel », moet buiten geplaatst worden, goed gesignaleerd worden en vlot toegankelijk zijn voor derden.

Art. 681bis/42. De elektrische kabels in het uitbatingslokaal lopen door een drukveiligheidskamer om te voorkomen dat koolwaterstofgassen via de elektrische leidingen in het gebouw terechtkomen.

Andere technieken om gassen tegen te houden mogen toegepast worden als ze voldoende veiligheid waarborgen.

BESCHERMING TEGEN CORROSIE Art. 681bis/43. Het omhulsel en de eventuele zichtbare delen van de binnentank, indien deze uit metaal zijn, moeten aan de buitenzijde tegen corrosie beschermd worden met een bekleding waarvan de diëlektrische weerstand minstens aan de norm NBN 103-001 voldoet.

Er moet gezorgd worden voor een kathodische bescherming van de metalen gedeelten van de tanks en de leidingen die in contact komen met de grond of de ondergrond wanneer ten minste één van de volgende voorwaarden vervuld is : - de installatie bevindt zich in een preventiegebied voor de winning van tot drinkwater verwerkbaar water; - de soortelijke weerstand van de grond of de ondergrond bedraagt minder dan 5 000 Ohm.cm en wordt gemeten op het laagste punt van de uitgraving en buiten droogteperiodes; - het pH-gehalte van de grond of de ondergrond, gemeten op het laagste punt van de uitgraving, bedraagt minder dan 5; - er worden zwerfstromen ontdekt op de plek van het benzinestation.

Als in een kathodische bescherming wordt voorzien, dan geldt ze voor alle tanks.

Om vrijgesteld te worden van de kathodische bescherming, moet de uitbater beschikken over een recent verslag van een deskundige erkend in het vak « grond- en ondergrondverontreiniging » en bevoegd inzake elektrochemische corrosie, waarbij bevestigd wordt dat de grond- en ondergrondeigenschappen geen kathodische bescherming vereisen. HOOFDSTUK III. - Werkwijze Art. 681bis/44. De aangestelde van het benzinestation weet precies welke maatregelen hij moet treffen in geval van ongeval.

Art. 681bis/45. Het is verboden voertuigen te bevoorraden zonder de motor af te zetten. Dit verbod staat duidelijk aangegeven op elke brandstofverdeler.

Art. 681bis/46. Het is verboden een pomp te gebruiken om vaste tanks te vullen tenzij de vergunning het uitdrukkelijk toelaat.

Art. 681bis/47. Het station is zo ingericht dat de voertuigen die bij de brandstofverdelers stoppen geen hinder vormen voor het openbaar verkeer of de voetgangers op het voetpad.

De voertuigen mogen niet tanken op de openbare weg, voetpaden inbegrepen.

Art. 681bis/48. Wanneer een lek in de tank wordt vastgesteld : 1. wordt hij onmiddellijk buiten gebruik gesteld en leeggemaakt;2° treft de uitbater de nodige maatregelen om ontploffingsgevaar te voorkomen en eventuele grond-, ondergrond- en grondwaterverontreiniging te beperken;3° als de tank wordt hersteld, mag hij pas opnieuw in gebruik genomen worden na een dichtheidstest uitgevoerd overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, of, in voorkomend geval, volgens de regelen der kunst;4° als de tank niet wordt hersteld, wordt hij leeggemaakt en weggehaald.Als hij niet weggehaald kan worden, wordt hij met de toestemming van de toezichthoudende ambtenaar gereinigd en gevuld met zand, onoplosbare schuim of een gelijkwaardig inert materiaal. HOOFDSTUK IV. - Brandpreventie Art. 681bis/49. In elk benzinestation wordt gewezen op het stook- en rookverbod, meer bepaald door een pictogram op elke brandstofverdeler aan te brengen.

Art. 681bis/50. De bevoorradingsplaats moet proper blijven en gezuiverd worden van elke met vloeistoffen doordrenkte lap of afvalstof, brandbare materialen of stoffen.

Art. 681bis/51. Brand wordt voorkomen en bestreden met inachtneming van de reglementaire bepalingen die van toepassing zijn.

Art. 681bis/52. Elke brandstofverdeler is voorzien van een systeem dat hem kan stilzetten in geval van brand.

Art. 681bis/53. Het brandbestrijdingsmateriaal moet goed onderhouden worden, tegen vorst beschermd worden, goed aangegeven worden, verstandig verdeeld worden en vlot toegankelijk zijn.

Art. 681bis/54. De uitbater zorgt ervoor dat de brandblusproducten vóór hun vervaldatum vernieuwd worden.

Art. 681bis/55. Het personeel moet weten hoe het brandalarmsysteem en de blusapparaten werken. HOOFDSTUK V. - Milieubescherming Afdeling 1. - Water

Art. 681bis/56. § 1. In geval van toevallige lozing mogen de verspreide vloeistoffen in geen enkel geval afgevoerd worden in het grondwater, een openbare riolering of in oppervlaktewater. § 2. De uitbater stelt de burgemeester en de toezichthoudende technisch ambtenaar onmiddellijk in kennis van de toevallige lozing in de grond of de ondergrond. De wijze waarop de plaats wordt gesaneerd, wordt in samenspraak met hen bepaald. § 3. Als de vervuilde grond niet onmiddellijk kan worden weggehaald, treft de uitbater de nodige maatregelen om de uitbreiding van de vervuiling te voorkomen.

Art. 681bis/57. Het water dat gebruikt wordt om tanks te reinigen of om proeven uit te voeren, mag niet in het grondwater afgevoerd worden.

Het mag pas na de scheiding van de koolwaterstoffen in een openbare riolering of in oppervlaktewater afgevoerd worden.

Art. 681bis/58. § 1. Alle wateren die met koolwaterstoffen verontreinigd worden of zouden kunnen worden, zoals afstromend water afkomstig van de bevoorradingsplaatsen, de ruimten voor het vullen van tanks of goten voorzien van leidingen mogen niet in het grondwater worden geloosd. Vooraleer in een openbare riolering of in oppervlaktewater afgevoerd te worden, moeten ze behandeld worden in een waterzuiveringsinstallatie die op zijn minst beschikt over een koolwaterstoffenafscheider met automatische sluiting en een slibafscheider en met een coalescentiefilter.

Het systeem voor de opvang van water dat met koolwaterstoffen verontreinigd wordt of zou kunnen worden, is volkomen gescheiden van het systeem voor de opvang en de behandeling van huishoudelijk afvalwater dat niet door koolwaterstoffen verontreinigd wordt of zou kunnen worden.

Het regenwater dat niet met koolwaterstoffen verontreinigd wordt of zou kunnen worden, wordt afzonderlijk afgevoerd of samen met het gezuiverd huishoudelijk water dat niet met koolwaterstoffen verontreinigd wordt of zou kunnen worden.

Als het openbaar wateropvangnet een gescheiden systeem is, wordt het regenwater dat niet met koolwaterstoffen verontreinigd wordt of zou kunnen worden, naar het opvangsysteem voor regenwater afgevoerd. § 2. De zuiveringsinstallatie voor het water dat met koolwaterstoffen verontreinigd wordt of zou kunnen worden, is vlot toegankelijk voor inspectie, onderhoud, herstel en monsterneming. § 3. Een automatisch afvoersysteem is toegelaten. In dat geval moet de kuip voor de opvang van de koolwaterstoffen van de afscheider voldoen aan de voorschriften voor ondergrondse tanks. § 4. De zuiveringsinstallatie wordt gedimensioneerd volgens de norm DIN 1999 of elke andere norm of code van goede praktijk dat een gelijkwaardig niveau waarborgt.

De conformiteit van de zuiveringsinstallatie wordt in een attest van de constructeur bevestigd. § 5. Het prestatievermogen van de waterzuiveringsinstallatie is van dien aard dat het geloosde water minder dan 5 mg/l koolwaterstoffen en minder dan 100µg/l BTEX bevat. § 6. De bestaande benzinestations waarvan de installaties voldoen aan de bepalingen van dit besluit, met uitzondering van de bepalingen betreffende de afstand en/of de terugwinning van vluchtige organische stoffen, moeten de koolwaterstoffenafscheider niet uitrusten met een coalescentiefilter. In dat geval, en alleen als het water in een openbare riolering wordt geloosd, is het prestatievermogen van de zuiveringsinstallatie van dien aard dat het geloosde water minder dan 50 mg/l koolwaterstoffen en minder dan 100µg/l BTEX bevat. § 7. De afzettingen en vloeistoffen die zich ophopen in de koolwaterstoffenafscheider en in de eventueel bijhorende kuip worden regelmatig teruggewonnen en afgevoerd met inachtneming van de vigerende wetgeving. Afdeling 2. - Lucht

Art. 681bis/59. Brandstofbevoorrading moet doorgaans plaastvinden zonder dat de omgeving hinder van slechte geuren ondervindt.

Art. 681bis/60. De uitbater zorgt ervoor dat zijn installatie voldoet aan de geldende reglementaire voorschriften voor de beperking van de uitstoot van vluchtige organische stoffen bij het vullen van tanks en het opslaan van benzine.

De koolwaterstoffenverdelers waarvan het vlampunt minder dan 55 °C bedraagt, zijn uitgerust met een systeem voor de terugwinning van dampen die bij het vullen van de tanks van de voertuigen en van elke andere mobiele tank in de lucht worden geloosd. Dat systeem is ontworpen zodat bij het vullen van tanks niet meer dan 0,04g/liter benzine door verdamping verloren gaat. Afdeling 3. - Geluidshinder

Art. 681bis/61. De uitbater treft de nodige maatregelen om zich te schikken naar de richtwaarden die in het Waalse Gewest van toepassing zijn gedurende de verschillende referentieperiodes.

De controle op de naleving van de richtwaarden wordt uitgeoefend overeenkomstig de technische instructies die door de Waalse Regering of de technisch ambtenaar zijn goedgekeurd.

Art. 681bis/62. De klanten worden aan de hand van een zichtbare aanplakking verzocht zo weinig mogelijk lawaai te maken in het bezinestation. Afdeling 4. - Grond en ondergrond

Indicatief onderzoek : Art. 681bis/63. De uitbater laat een indicatief onderzoek van de grond en de ondergrond uitvoeren bij het in overeenstemming brengen met de voorschriften bedoeld in artikel 681bis/74, § 3, bij de stopzetting van de activiteit of de definitieve buitengebruikstelling van een tank, bij de intrekking of de vernieuwing van de exploitatievergunning, bij zijn vervanging door een andere uitbater of op met redenen omkleed verzoek van de technisch ambtenaar wanneer hij vermoedt dat er gevaar voor verontreiniging bestaat.

De verandering van uitbater wordt uiterlijk tien dagen vóór de dag van de overname bij aangetekende brief met ontvangbewijs door de overdrager en de overnemer gezamenlijk meegedeeld aan de bevoegde overheid. De gelijktijdige kennisgeving bevat het door de technisch ambtenaar goedgekeurde indicatief onderzoek naar de kwaliteit van de grond en de ondergrond.

Bij definitieve buitengebruikstelling van een tank of sluiting van een benzinestation stelt de uitbater de technisch ambtenaar daarvan in kennis bij aangetekende brief met ontvangbewijs en laat hij de tank(s) en leidingen ledigen en weghalen.

Als de tanks niet kunnen worden weggehaald, worden ze gereinigd en gevuld met zand, onoplosbare schuim of een gelijkwaardig inert materiaal, mits toestemming van de technisch ambtenaar. Bovendien laat de uitbater een indicatief onderzoek van de kwaliteit van de grond en de ondergrond uitvoeren en deelt hij de technisch ambtenaar de resultaten daarvan mee binnen drie maanden na de buitengebruikstelling van de tanks of na de stopzetting van de activiteit.

Art. 681bis/64. Het indicatief onderzoek dient om na te gaan of de grond, de ondergrond of het grondwater van een site eventueel verontreinigd is en, in voorkomend geval, om een eerste beschrijving en raming van de omvang van de verontreiniging te geven. Het veronderstelt een beperkte monsterneming en wordt uitgevoerd door een deskundige erkend in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging ».

Na ontvangst van het volledige indicatief onderzoek beschikt de technisch ambtenaar over dertig dagen om het goed te keuren. Na afloop van deze termijn worden de conclusies van het onderzoek bij verstek goedgekeurd. De uitbater moet het in het eerste lid van artikel 681bis/63 bedoelde indicatief onderzoek niet laten uitvoeren als een indicatief onderzoek binnen twee jaar vóór de verplichting is uitgevoerd en als sindsdien geen nieuwe verontreiniging werd vermoed.

Karakteriserings- en risico-onderzoek : Art. 681bis/65. De uitbater laat een karakteriseringsonderzoek uitvoeren als het indicatief onderzoek erop wijst dat de drempelwaarden voor de grond en de ondergrond en de referentiewaarden voor het grondwater door één of meer verontreinigende stoffen overschreden zijn en voor zover het indicatief onderzoek niet toelaat de omvang van de verontreiniging te bepalen en te besluiten tot de noodzaak van een dringende sanering.

Het karakteriseringsonderzoek dient om de verontreiniging van de grond, de ondergrond en het grondwater te beschrijven en te lokaliseren zodat kan worden nagegaan of de site gesaneerd moet worden. Volledigheidshalve beschrijft en wettigt het onderzoek de toegepaste methodologie en de monsterneming voor de uitvoering van het bedoelde onderzoek. Het karakteriseringsonderzoek wordt uitgevoerd door een deskundige erkend in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging ».

Als hij het nuttig acht, laat de technisch ambtenaar of de uitbater naast het karakteriseringsonderzoek een risico-onderzoek uitvoeren.

Dit onderzoek beschrijft de eventuele mobiliteit van de gekenmerkte verontreinigende stoffen en hun vastgestelde of potentiële effecten op termijn op de omgeving van het benzinestation. Het risico-onderzoek wordt uitgevoerd door een deskundige erkend in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging ».

De technisch ambtenaar beschikt over dertig dagen na ontvangst van het volledige karakteriseringsonderzoek en, in voorkomend geval, van het risico-onderzoek, om het goed te keuren. Na afloop van die termijn worden de conclusies van het onderzoek bij verstek goedgekeurd.

Art. 681bis/66. Om na te gaan of de concentratie van de stoffen die de grond, de ondergrond en het grondwater verontreinigen, de in bijlage 1 vermelde waarden overschrijdt, worden alle monsternemingen en analyses uitgevoerd volgens de in bijlage 2 bedoelde methodes of met inachtneming van normen of codes van goede praktijk die de technisch ambtenaar eerst goedkeurt.

De monsternemingen worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de deskundige erkend in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging ».

De monsters worden geanalyseerd door een laboratorium dat erkend is inzake het toezicht op de uitvoering van de bepalingen betreffende afvalstoffen en gevaarlijke afval in het Waalse Gewest.

Art. 681bis/67. De sanering van een site wordt vereist wanneer een overschrijding van de interventiewaarden van de stoffen die de grond, de ondergrond en het grondwater verontreinigen, wordt vastgesteld.

In dat geval wordt een plan voor de sanering van de site uitgewerkt door een deskundige erkend in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging », aan de hand waarvan het saneringsprocédé en de kwaliteit van de site die daaruit zal voortvloeien, bepaald kunnen worden.

Het saneringsplan bevat minimum de volgende gegevens : - de resultaten van het karakteriseringsonderzoek; - de technisch-financiële analyse van de verschillende relevante saneringsprocessen; - de gemotiveerde keuze van het saneringsproces; - de beschrijving van de werken en de termijnen voor de uitvoering ervan; - de te nemen maatregelen om de veiligheid van de werken te waarborgen en om de weerslag ervan op het milieu te beperken; - een voorstel van borgsom om te garanderen dat het saneringsplan van ambtswege zal worden uitgevoerd.

De technisch ambtenaar beschikt over zestig dagen na ontvangst van het saneringsplan om het goed te keuren. Na afloop van deze termijn worden de conclusies van het onderzoek betreffende de saneringsmethode en de kwaliteit van de site bij verstek goedgekeurd.

Als de saneringswerken betrekking hebben op activiteiten of inrichtingen die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens Titel I van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling of het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van tot drinkwater verwerkbaar water, gelden het saneringsplan en de borgstelling als vergunning in de zin van het Reglement en van bovenvermelde decreten.

Art. 681bis/68. De sanering dient : - enerzijds om de concentraties van de stoffen die de grond en de ondergrond verontreinigen, onder de drempelwaarden terug te brengen en de referentiewaarden te laten benaderen, en - anderzijds om de concentraties die het grondwater verontreinigen, onder de referentiewaarden te doen zakken.

De sanering mag pas aangevat worden na goedkeuring van het saneringsplan door de technisch ambtenaar en na de borgstelling.

Ze wordt uitgevoerd onder leiding van een deskundige erkend in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging ».

Art. 681bis/69. Als blijkt dat de drempelwaarden voor de grond en de ondergrond en de referentiewaarden voor het grondwater onmogelijk gehaald kunnen worden via maatregelen conform de beste beschikbare technieken, beoogt de sanering een sitekwaliteit waardoor het gevaar voor de gezondheid van de mens of het milieu draaglijk blijft.

Als blijkt dat maatregelen conform de beste beschikbare technieken niet kunnen zorgen voor een sitekwaliteit waardoor het gevaar voor de gezondheid van de mens en voor het milieu draaglijk blijft, wordt de site gesaneerd op grond van beschermingsmaatregelen of andere voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat de verontreiniging een gevaar vormt voor de gezondheid van de mens en voor het milieu.

Art. 681bis/70. De uitbater is niet verplicht een karakteriserings- en saneringsonderzoek te laten uitvoeren als hij bewijst dat de verontreiniging niet aan hem of aan zijn activiteit te wijten is. HOOFDSTUK VI. - Controle Afdeling 1. - Controle van het benzinestation

Art. 681bis/71. De in dit besluit bedoelde tests, controles en proeven worden op verzoek en voor rekening van de uitbater uitgevoerd. § 1. Controle bij de plaatsing : De uitbater stelt de technisch ambtenaar ten minste 8 dagen op voorhand in kennis van de datum waarop de tank geplaatst zal worden.

Na de plaatsing of de vervanging van de tank gaat een in het vak « opslaginstallaties » erkende deskundige vóór de ingebruikneming ervan na of de installaties waaruit het benzinestation bestaat, voldoen aan de bepalingen van dit decreet betreffende de tanks, leidingen en accessoires, de waterdichtheid, het veiligheidsysteem tegen overvloeiingen, het lekdetectiesysteem en, in voorkomend geval, de kathodische bescherming.

Deze controle bestaat ook in een dichtheidstest volgens de wettelijke voorschriften.

Een in het vak « opslaginstallaties » erkende deskundige stelt een verslag op waarin de door de constructeurs verstrekte documenten worden vermeld en de door hem en andere erkende deskundigen uitgevoerde controles, tests en proeven worden opgesomd. Hij bevestigt dat het benzinestation voldoet aan de bepalingen van dit decreet en geen zichtbaar gebrek vertoont dat de veiligheid van de bevolking, de omgeving en het milieu in gevaar zou kunnen brengen. § 2. Periodieke controles : Periodieke controles worden uitgevoerd door een door de uitbater aangewezen deskundige die erkend is in het vak « opslaginstallaties ».

Een jaarlijkse contrôle, op grond van de gegevens van het vorige verslag en van de algemene staat van de installatie bestaat in : - een visueel onderzoek van de zichtbare bestanddelen van de installatie (tanks, kleppen, leidingen, enz.); - een controle van de goede werking van het lekdetectiesysteem, het veiligheidsysteem tegen overvloeiingen voor zover het niet van het mechanische type is, van de koolwaterstoffenafscheider en, in voorkomend geval, van de kathodische bescherming.

Om de tien jaar wordt een algemene controle uitgevoerd door een in het vak « Opslaginstallaties » erkende deskundige en door een in het vak « Grond- en ondergrondverontreiniging » erkende deskundige die bevoegd is inzake elektrochemische corrosie. Naast de jaarlijkse controles bestaat de algemene controle in : - een dichtheidstest van de al dan niet ingegraven tanks met één enkele wand en van de leidingen met één enkele wand die aan de geldende wettelijke bepalingen voldoen; - een controle van de goede werking van het veiligheidsysteem tegen overvloeiingen; - een schatting van het nut van een eventuele kathodische bescherming.

De in het vak « opslaginstallaties » erkende deskundige die de controles heeft uitgevoerd, brengt een duidelijk zichtbare en leesbare zelfklever of plaatje aan bij de vulopening, waarop zijn naam, het jaar en het kwartaal van de laatste controle vermeld worden. Al naar gelang de verrichte waarnemingen heeft de zelfklever of het plaatje de volgende kleur : - groen als de tank in orde is; - oranje wanneer geen lek in de installatie is vastgesteld maar bepaalde herstelwerken moeten worden uitgevoerd (tank, veiligheidssysteem, bescherming, detectie, enz.); - rood wanneer een lek in de installatie is vastgesteld.

Art. 681bis/72. Alleen de tanks die voorzien zijn van een zelfklever of een groen plaatje, zoals bedoeld in artikel 681bis/71 van dit besluit, mogen gevuld en uitgebaat worden. Degene die een zelfklever of een rood plaatje dragen, mogen in geen geval gevuld worden. De tanks die voorzien zijn van een oranje zelfklever of plaatje mogen nog gevuld worden tijdens een niet-hernieuwbare overgangsperiode van maximum zes maanden die begint te lopen de eerste maand na de maand vermeld op het oranje plaatje of zelfklever. Afdeling 2. - Kwalificatie van de deskundigen

Art. 681bis/73. § 1. De erkenning als deskundige in het vak « opslaginstallatie » of in het vak « grond en ondergrondverontreiniging » wordt verleend onder de volgende voorwaarden : 1° voor natuurlijke personen : a) burger zijn van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap;b) een bedrijfszetel in het Waalse Gewest hebben;c) de burgerlijke en politieke rechten genieten;d) niet veroordeeld zijn bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing voor een overtreding van Titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, van het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van grondwater en van tot drinkwater verwerkbaar water, het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling, het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen of van elke andere gelijkwaardige wetgeving van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap;e) de nodige ervaring en opleiding in de betrokken vakken hebben;f) beschikken over het nodige materiaal om de opdrachten te vervullen waarvoor de erkenning vereist wordt;g) zich niet in een toestand bevinden waar de opdrachten niet meer vervuld kunnen worden op een objectieve en onafhankelijke manier;h) zich ertoe verbinden de Directeur-generaal van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu onmiddellijk bij aangetekende brief met ontvangbewijs in kennis te stellen van elke wijziging in de oorspronkelijke erkenningsaanvraag;i) een verzekeringscontract aangaan om de burgerlijke aansprakelijkheid te dekken die voortvloeit uit de opdrachten waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.2° voor rechtspersonen : a) samengesteld zijn overeenkomstig de Belgische wetgeving of die van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap en zijn maatschappelijke of bedrijfszetel in het Waalse Gewest hebben;b) niet veroordeeld zijn bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing voor een overtreding van Titel I van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, van het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van grondwater en van tot drinkwater verwerkbaar water, het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling, het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen of elke andere gelijkwaardige wetgeving van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap;c) onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te binden, alleen personen tellen die de in 1°, c) en d) bedoelde voorwaarden vervullen;d) één of meer personen hebben die aan de in 1° bedoelde voorwaarden voldoen als vennoot of in dienst hebben;e) zich niet in een toestand bevinden waar de opdrachten niet meer vervuld kunnen worden op een objectieve en onafhankelijke manier;f) zich ertoe verbinden de Directeur-generaal van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu onmiddellijk bij aangetekende brief met ontvangbewijs in kennis te stellen van elke wijziging in de oorspronkelijke erkenningsaanvraag;g) een verzekeringscontract aangaan om de burgerlijke aansprakelijkheid te dekken die voortvloeit uit de opdrachten waarvoor de erkenning wordt aangevraagd. § 2. De aanvraag om erkenning als deskundige wordt bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs gericht aan de Directeur-generaal van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

Deze aanvraag bevat minimum de volgende aanwijzingen en documenten : - het vak of de vakken waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, - de nodige attesten en/of bewijzen waarbij wordt bevestigd dat de in § 1 bedoelde erkenningsvoorwaarden zijn vervuld. § 3. De erkenning wordt verleend door de Directeur-generaal van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu. Hij geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing bij ter post aangetekende brief binnen 45 dagen na ontvangst van de volledige erkenningsaanvraag.

Als de beslissing niet binnen de voorgeschreven termijn wordt meegedeeld, wordt de erkenning geacht geweigerd te zijn. § 4. De erkenning als deskundige in één of meer vakken wordt verleend voor een termijn van maximum vijf jaar. § 5. De erkenning kan elk ogenblik geschorst of ingetrokken worden bij met redenen omklede beslissing van de Directeur-generaal van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, wanneer de deskundige de erkenningsvoorwaarden niet meer vervult, diensten verstrekt waarvan de kwaliteit onvoldoende is of waarvoor hij niet erkend is.

De beslissing waarbij de erkenning wordt geschorst of ingetrokken, wordt bij ter post aangetekende brief medegedeeld aan de erkende deskundige. § 6. Binnen 10 dagen na ontvangst van de kennisgeving van de beslissing of van de stilzwijgende weigering kan een beroep worden ingesteld tegen de al dan niet stilzwijgende beslissing tot weigering, schorsing of intrekking van de erkenning. Dat beroep wordt bij aangetekend schrijven met ontvangbewijs aan de Minister van Leefmilieu gericht.

De beslissing van de Minister wordt binnen 60 dagen na ontvangst van het beroep bij ter post aangetekend schrijven meegedeeld aan de aanvrager.

Als de beslissing niet wordt meegedeeld binnen de voorgeschreven termijn, wordt de erkenning geacht geweigerd te zijn. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen Art. 681bis/74. § 1. Dit besluit is van toepassing op elk nieuw benzinestation. § 2. De bepalingen van de artikelen 681bis/63 en 681bis/64 zijn toepasselijk zodra dit besluit in werking treedt. § 3. De minimale afstanden bedoeld in artikel 681bis/9 zijn niet van toepassing op bestaande tanks. § 4. Onverminderd de bepalingen van § 2 moeten de bestaande benzinestations aan de bepalingen van dit besluit voldoen : vóór 1 januari 2003 : - alle benzinestations uitgerust met tanks met één enkele wand en gelegen in preventiegebieden voor waterwinning en, als deze gebieden niet afgebakend zijn, binnen een straal van 1 km rondom de waterwinningen, zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen; vóór 1 januari 2005 : - alle benzinestations gelegen in preventiegebieden voor waterwinning en, als deze gebieden niet afgebakend zijn, binnen een straal van 1 km rondom de waterwinningen, voor zover ze niet onder de bepalingen vallen op 1 januari 2002 en - alle benzinestations waarvan de tanks met één enkele wand vóór 1975 zijn gebouwd.

Als de leeftijd van de tanks niet bewezen kan worden, wordt aangenomen dat ze vóór 1975 zijn gebouwd. vóór 1 januari 2010 : - alle andere benzinestations.

Art. 681bis/75. Het in dit besluit bedoelde saneringsplan geldt als rehabilitatieplan in de zin van het besluit van 24 juni 1993 tot uitvoering van artikel 7, § 3, van het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest en van de artikelen 42 en 43 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen.

Art. 681bis/76. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 4 maart 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

Bijlage 1 Technische specificaties voor de grond, de ondergrond en het grondwater

Artikel 1.De technische specificaties betreffende de sanering van de grond en de ondergrond voor het vaste grondgedeelte zijn van toepassing op een standaardgrond met een kleigehalte van 10 % (op minerale bestanddelen) en een gehalte aan organische stoffen van 0,5 % (op droge grond).

Tabel 1 : technische specificaties voor gronds in mg/kg droge stof Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld _______ Nota's (1) Om rekening te kunnen houden met de eigenschappen van de grond en de ondergrond bij de vergelijking van de gemeten concentraties aan organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in de grond of de ondergrond, worden de waarden van de technische specificaties voor de grond of de ondergrond omgezet in het gehalte aan organische stoffen in het te analyseren monster aan de hand van de volgende formule : N(y) = N(0,5) * y/0,5 waar : N : waarde van de technische specificatie voor de sanering van de grond en de ondergrond in geval van een gehalte aan organische stoffen van respectievelijk y % en 0,5 %. Als het gehalte aan organische stoffen minder dan 0,5 % bedraagt, moet rekening worden gehouden met een gehalte van vermoedelijk 0,5 %. Als het gehalte meer dan 20 % bedraagt, moet rekening worden gehouden met een gehalte aan organische stoffen van vermoedelijk 20 %.

Voormelde formule mag slechts worden toegepast op voorwaarde dat het gehalte aan organische stoffen tussen 0,5 en 20 % ligt. (2) Indicatieve waarde voor de technische specificatie van de grond en de ondergrond : het gevaar voor ernstige schadelijke effecten op de mens en het milieu te wijten aan de verontreiniging van de grond of de ondergrond door minerale olie wordt geschat op grond van het risico dat door de organische verbindingen wordt veroorzaakt.

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde technische specificaties van de grond en de ondergrond verschillen al naar gelang de bestemming van het bedoelde terrein. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende types bestemming : Type bestemming I : - bedrijfsruimte; - specifieke bedrijfsruimte; - gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat.

Type bestemming II : - woongebied; - woongebied met een landelijk karakter; - gebied voor openbare nuts- en gemeenschapsvoorzieningen.

Type bestemming III : - recreatiegebied; - agrarisch gebied.

Type bestemming IV : - bosgebied; - groengebied; - natuurgebied; - parkgebied; - winningsvoorkomingsgebied.

Art. 3.De gebieden op de plannen van aanleg waarvoor bijkomende gegevens in overdruk beschikbaar zijn, worden krachtens deze bijlage geschat op grond van het oorspronkelijke gebied (gebruikte kleur op het plan van aanleg)

Art. 4.Wat betreft de terreinen die de in artikel 2 van deze bijlage bedoelde bestemmingen niet hebben, wordt een schatting gemaakt van de functies die ze vervullen. Op grond van die schatting worden de terreinen ingedeeld bij één van de in artikel 2 van deze bijlage bedoelde types bestemming.

Art. 5.De voorkomingsgebieden, zoals omschreven bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen en, in voorkomend geval, de gebieden voor de afbakening van de voorkomingsgebieden voor waterwinningen, de gebieden gelegen in een straal van 1 km rondom de waterwinningen worden ingedeeld bij het type bestemming IV.

Art. 6.§ 1. De terreinen die krachtens de artikelen 2 en 3 van deze bijlage bij het type bestemming I of II worden ingedeeld maar in feite als landbouwgrond worden gebruikt, worden geschat alsof ze bij het type bestemming IV waren ingedeeld. § 2. De terreinen die krachtens de artikelen 2 en 3 van deze bijlage bij het type bestemming I worden ingedeeld maar in feite als woongebied worden gebruikt, worden geschat alsof ze bij het type bestemming II waren ingedeeld. § 3. De terreinen die krachtens de artikelen 2 en 3 van deze bijlage bij het type bestemming I worden ingedeeld maar in feite als recreactiegebied worden gebruikt, worden geschat alsof ze bij het type bestemming III waren ingedeeld.

Art. 7.Als bepaalde concentratiewaarden van de technische specificaties bedoeld in artikel 1 ontoepasselijk of ongeschikt zijn van wege de bijzondere aard van de grond of de ondergrond in een bepaald gebied van het Gewest, kan de technisch ambtenaar van die waarden afwijken voor zover de toepassing ervan geen gevaar voor de mens of het milieu inhoudt.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 maart 1999 tot wijziging van titel III van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ten gevolge van de invoeging van specifieke maatregelen voor de installatie en de uitbating van benzinestations.

Namen, 4 maart 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

Bijlage 2 Monstername- en analysemethodes Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 maart 1999 tot wijziging van titel III van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ten gevolge van de invoeging van specifieke maatregelen voor de installatie en de uitbating van benzinestations.

Namen, 4 maart 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

^