gepubliceerd op 30 mei 2007
Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, wat betreft de monitoring van de toestand van het tot drinkwater verwerkbare water, van het grondwater en van sommige beschermde gebieden
3 MEI 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, wat betreft de monitoring van de toestand van het tot drinkwater verwerkbare water, van het grondwater en van sommige beschermde gebieden
De Waalse Regering, Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, inzonderheid op de artikelen D.17, D.18, vijfde lid, D.19, D.20, D.22, D.24, D.156, D.168, derde lid, D.172 en D.175;
Gelet op het advies van de "Commission consultative de l'eau" (Wateradviescommissie), gegeven op 22 november 2006;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 maart 2007, overeenkomstig artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid wordt bij dit besluit gedeeltelijk omgezet.
Art. 2.Artikel R.43 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt vervangen als volgt : « Art. R 43. De inhoud van de economische analyse van het watergebruik bedoeld in artikel D.17 ligt vast in bijlage II. De inhoud van het register van de beschermde gebieden bedoeld in artikel D.18 ligt vast in bijlage III. De monitoring van de toestand van het water wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer georganiseerd op basis van een monitoringsnetwerk waartoe de waterproducenten bijdragen overeenkomstig artikel D.168, derde lid.
De inhoud, de procedures en de technische bepalingen die nodig zijn voor het uitwerken van de monitoringsprogramma's bedoeld in artikel 19 liggen vast in bijlage IV. Op de voordracht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer en met het oog op de uitvoering van het beheersplan bedoeld in artikel D.24 bepaalt de Minister de lijst van de controlelocaties van het hoofdnetwerk voor de monitoring die overeenstemmen met deze monitoringsprogramma's van de waterlichamen, alsook de inhoud van deze programma's. »
Art. 3.Hetzelfde Boek wordt aangevuld met de artikelen R.43bis tot R.43bis -5, luidend als volgt : « Art. R.43bis. Wat de monitoring van het grondwater betreft, bestaan er twee bronnen voor de noodzakelijke gegevens : - het producentennetwerk, dat de controlelocaties verenigt waarvan de opvolging ten laste valt van sommige eigenaars van waterwinningen en waarvan de resultaten regelmatig aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer, worden overgemaakt, worden aan deze monitoring onderworpen, elke operationele winplaats van tot drinkwater verwerkbaar grondwater waarvan de geproduceerde jaarlijkse hoeveelheid de drempel van 36 500 m3er (dagelijks gemiddelde van 100 m3) overschrijdt en elke operationele winplaats van water dat niet tot drinkwater verwerkbaar is waarvan de geproduceerde jaarlijkse hoeveelheid hoger is dan de drempel van 365 000 m3 (dagelijks gemiddelde van 1 000 m3) overschrijdt. De verplichting tot uitvoering van analyses is van toepassing vanaf het jaar dat volgt op de overschrijding van de vorige drempel of van de hieronder vermelde drempel en het niet-afleveren van de milieuvergunning voor de waterwinning schort deze verplichting niet op; - het patrimoniaal netwerk, dat controlelocaties verenigt waar piëzometers, bronnen of andere categorieën van waterwinningen dan die bedoeld in de vorige paragraaf gevestigd zijn; de opdracht tot exploitatie van het patrimoniaal netwerk kan, overeenkomstig artikel D.20, aan een instelling toevertrouwd worden op basis van een bestek bepaald door de Minister op de voordracht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer.
Op basis van de beschikbare locaties en van de aldus ingezamelde gegevens wordt het hoofdnetwerk voor de monitoring, dat representatief is van de grondwaterlichamen, door de hydrogeologie-deskundigen zo opgezet dat : - het een betrouwbaar beeld geeft van de kwantitatieve toestand van alle grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen, met inbegrip van een beoordeling van de beschikbare grondwatervoorraad; - een samenhangend totaalbeeld van de chemische toestand van het grondwater in elk stroomgebied wordt gegeven en door de mens veroorzaakte stijgende tendensen op lange termijn bij verontreinigende stoffen aan het licht treden.
Dit netwerk en de methodologie die voor het ontwerp ervan nodig is worden goedgekeurd door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer.
De stroomgebiedsoverheid voegt bij het beheersplan één of meerdere kaarten die het hoofdnetwerk voor de monitoring van het grondwater aangeven.
De voor het hoofdnetwerk niet in aanmerking genomen controlelocaties worden gebruikt om bijkomende controles of onderzoeken uit te voeren, namelijk voor de evaluatie van de toestand van de beschermde gebieden, de waarneming van bijzondere plaatselijke toestanden en de monitoring van de beschermde inrichtingen.
Art. R.43bis -1. Het is verboden op minder dan 50 meter van een locatie voor de kwantitatieve monitoring van het grondwater die overeenkomstig deze titel is aangewezen en die voor het patrimoniaal netwerk bestemd is een boring met het oog op de productie van grondwater uit te voeren waarbij voorzien wordt in een pomp met een capaciteit van meer dan 4 m3/u.
Art. R.43bis -2. Elke exploitant van een waterwinning die deel uitmaakt van het patrimoniaal netwerk moet de administratie of de toezichthoudende instelling toegang tot die waterwinning verlenen om er het niveau op te meten of monsters te nemen.
Art. R.43bis -3. De maatschappijen die drinkwater produceren moeten ook deelnemen in de monitoring van oppervlaktewater overeenkomstig artikel R.103.
Art. R.43bis -4. De analyses van de fysisch-chemische en microbiologische parameters uitgevoerd in het kader van de watermonitoringsprogramma's worden toevertrouwd aan laboratoria die volgens de norm NBN EN ISO/CEI 17025 geaccrediteerd zijn en overeenkomstig de federale wetgeving betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling.
Bovendien moeten de laboratoria die deze analyses uitvoeren op eigen kosten deelnemen aan de specifieke onderlinge vergelijkingstests die het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer hen zal aanwijzen bij een instelling die daarin
gespecialiseerd is. Er wordt voorzien in maximum drie specifieke tests per beheersplan.
De vertegenwoordigers van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer, worden door de laboratoria gemachtigd om de BELAC audits bij te wonen als ze in deze laboratoria worden uitgevoerd.
Voor zover mogelijk moet de analyse van de monsters volgens de CEN/ISO-methoden worden uitgevoerd.
De bemonstering geschiedt onder dekking van instellingen die voor deze activiteit geaccrediteerd zijn.
Voor zover mogelijk moet de bemonstering aan de norm ISO 5667 voldoen.
Art. R.43bis -5. De monitoring van de chemische toestand wordt uitgevoerd onverminderd de "survey nitrate" omschreven in artikel R.226. Als de resultaten van de analyses uitgevoerd op een locatie die gelegen is buiten de omschreven kwetsbare gebieden, wijzen op een risico dat de goede toestand van het water inzake nitraat niet kan worden bereikt, wordt voorzien in een monitoring die minstens gelijkwaardig is aan de "survey nitrate" op deze locatie. »
Art. 4.Artikel R.103 van het Waterwetboek wordt vervangen als volgt : « Art. R.103. § 1. Deze onderafdeling is uitsluitend van toepassing op het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de waterproductie bestemd voor drinkwater. § 2. Elke parameter opgenomen in bijlage XI moet worden gemeten op de in bijlage XVII aangegeven controleplaatsen. Op voorstel van de Minister wordt deze lijst om de 6 jaar herzien naargelang nieuwe verontreinigende stoffen optreden. § 3. Als op basis van de controles uitgevoerd door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer, in één of meerdere waterlichamen gelegen stroomopwaarts het controlepunt blijkt dat een relevante verontreinigende stof opgenomen in bijlage XI wordt opgespoord op een niveau dat geen risico inhoudt voor de goede toestand, moet betrokken producent deze verontreinigende stof op de winningplaats controleren. § 4. De jaarlijkse minimumfrequenties van de bemonsteringen en van de analyse van elke parameter mogen niet kleiner zijn dan die bedoeld in afdeling 5), deel I, van bijlage IV. § 5. De resultaten van de analyses worden aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer overgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de Minister. » .
Art. 5.De artikelen R.96, R.104 en R.130 van het Waterwetboek worden opgeheven.
Art. 6.Punt 1. a) van bijlage III bij het regelgevend deel van het Waterwetboek wordt vervangen door volgend punt : « a) de gebieden die overeenkomstig artikel D.156 zijn aangewezen voor de winning van voor menselijke consumptie bestemd oppervlaktewater en de preventie- en monitoringsgebieden die overeenkomstig de artikelen D.172 en D.175 zijn vastgelegd voor de winning van voor menselijke consumptie bestemd grond- of oppervlaktewater; ».
Art. 7.Bijlage IV bij het regelgevend deel van het Waterwetboek wordt vervangen door bijlage I bij dit besluit.
Art. 8.Bijlage XI bij het regelgevend deel van het Waterwetboek wordt vervangen door bijlage II bij dit besluit.
Art. 9.Bijlage XVII bij het regelgevend deel van het Waterwetboek wordt gewijzigd als volgt : - in afdeling b) zone van water dat tot drinkwater kan worden verwerkt, wordt punt 8 gewijzigd als volgt : « De beek Laid Trou en de bijrivieren ervan vanaf hun bronnen tot de meest stroomafwaarts gelegen winplaats te Lodomé en de beek Noir Ruy en de bijrivieren ervan vanaf hun bronnen tot het winnen van Houvegné te Stavelot (stroomgebied van de Amblève) »; - afdeling b) zone van water dat tot drinkwater kan worden verwerkt, wordt aangevuld met een punt 9, luidend als volgt : « De Lhomme en de bijrivieren ervan vanaf hun bronnen tot de winplaats van Bras te Libramont. »; - in afdeling c) controleplaats wordt punt h gewijzigd als volgt : « h. De winplaats stroomafwaarts de stuwdam van Lodomé en de winplaats van Noir Ruy te Stavelot (stroomgebied van de Amblève) »; - afdeling c) controleplaats wordt aangevuld met een punt i, luidend als volgt : « i. De winplaats van Bras te Libramont (stroomgebied van de Lesse) ».
Art. 10.Bijlage XIV bij het regelgevend deel van het Waterwetboek wordt opgeheven.
Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 12.De Minister tot wiens bevoegdheden het Waterbeleid behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 3 mei 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage 1 « Bijlage IV. - Monitoringprogramma's I. MONITORING VAN DE ECOLOGISCHE EN CHEMISCHE TOESTAND VAN HET OPPERVLAKTEWATER. Het oppervlaktewatermeetnet wordt gevormd volgens de voorschriften van artikel D.19. Het wordt zo opgezet dat een samenhangend overzicht van de ecologische en chemische toestand in elk stroomgebied wordt verkregen en de waterlichamen kunnen worden ingedeeld in vijf klassen.
De overheid van het stroomgebied verstrekt in het stroomgebiedsbeheersplan een kaart of kaarten van het meetnet voor oppervlaktewater.
Op basis van de karakterisering en de effectbeoordeling overeenkomstig artikel D.17 stelt de overheid van het stroomgebied voor elke periode waarop een stroomgebiedsbeheersplan betrekking heeft, een programma voor toestand- en trendmonitoring en een programma voor operationele monitoring op. In sommige gevallen moet de overheid van het stroomgebied wellicht ook programma's voor monitoring voor nader onderzoek opstellen.
De overheid van het stroomgebied monitort de parameters die een aanwijzing geven van de toestand van elk relevant kwaliteitselement.
Bij de keuze van de parameters voor de biologische kwaliteitselementen bepaalt de overheid van het stroomgebied het geschikte taxonomische niveau om een toereikende betrouwbaarheid en precisie bij de indeling van de kwaliteitselementen te bereiken. In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en de precisie van de gegevens die met de monitoringsprogramma's worden verkregen. 1) Opzet van de toestand- en trendmonitoring.a) Doelstelling. De overheid van het stroomgebied stelt programma's voor monitoring op met het oog op toezicht teneinde informatie te verstrekken met het oog op : - aanvulling en bekrachtiging van de procedure voor de beoordeling van de effecten van de menselijke activiteit op de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater; - een doelmatige en efficiënte opzet van toekomstige monitoringsprogramma's; - de beoordeling van veranderingen in de natuurlijke omstandigheden op lange termijn; - de beoordeling van veranderingen op lange termijn ten gevolge van algemeen voorkomende menselijke activiteiten.
De resultaten van deze monitoring worden geëvalueerd en samen met de beschreven effectbeoordelingsprocedure gebruikt om te bepalen welke behoeften er zijn voor monitoringsprogramma's in de lopende en de latere stroomgebiedsbeheersplannen. b) Keuze van de meetpunten De monitoring met het oog op toezicht wordt verricht op voldoende oppervlaktewaterlichamen om de algemene toestand van het oppervlaktewater in elk stroomgebied of deelstroomgebied binnen het stroomgebiedsdistrict te kunnen beoordelen.Bij de keuze van de waterlichamen draagt de overheid van het stroomgebied er zorg voor dat zo nodig monitoring wordt verricht op punten : - waar het waterdebiet significant is binnen het stroomgebiedsdistrict in zijn geheel, met inbegrip van locaties in grote rivieren met een stroomgebied van meer dan 2 500 km2; - waar het aanwezige watervolume significant is binnen het stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van grote meren en reservoirs; - waar significante waterlichamen de grenzen van het Waalse Gewest overschrijden; - die zijn aangewezen uithoofde van Beschikking 77/795/EEG betreffende informatie-uitwisseling, en op andere punten die nodig zijn om de verontreinigingsvracht te schatten die de grenzen van het Waalse Gewest passeert en welke in het mariene milieu terechtkomt.. c) Keuze van kwaliteitselementen Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende één jaar in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken periode voor elke monitoringslocatie verricht voor : - de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen; - de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen; - de parameters voor alle algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen; - verontreinigende stoffen op de lijst van prioritaire stoffen die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd worden; - andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied of deelstroomgebied geloosde verontreinigende stoffen, tenzij bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam zijn veranderd. In deze gevallen wordt monitoring met het oog op toezicht eenmaal per drie stroomgebiedsbeheersplannen uitgevoerd. 2) Opzet van de operationele monitoring. Operationele monitoring wordt verricht om : - de toestand vast te stellen van de waterlichamen waarvan gebleken is dat ze gevaar lopen de milieudoelstellingen niet te bereiken; - uit de maatregelenprogramma's resulterende wijzigingen in de toestand van die lichamen te beoordelen.
Het programma kan in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken periode worden gewijzigd in het licht van de informatie die in het kader van de beoordeling van de effecten van de menselijke activiteit op de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater of in het kader van deze bijlage is verkregen, met name voor een verlaging van de frequentie wanneer een effect niet significant wordt geacht of de betrokken belasting is weggenomen. a) Keuze van de monitoringslocaties. Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen die volgens voornoemde effectbeoordeling dan wel volgens de monitoring met het oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel D.22 bepaalde milieudoelstellingen niet te bereiken, alsmede voor waterlichamen waarin op de lijst van prioritaire stoffen voorkomende stoffen worden geloosd. Voor stoffen op de lijst van prioritaire stoffen worden de meetpunten gekozen overeenkomstig de wetgeving waarbij de toepasselijke milieukwaliteitsnorm is vastgesteld. In alle andere gevallen, ook voor stoffen op de lijst van prioritaire stoffen waarvoor geen specifieke voorschriften bestaan, worden de meetpunten als volgt gekozen : - voor lichamen die aan significante belasting uit puntbronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten in elk waterlichaam om de omvang en het effect van de puntbronbelasting te beoordelen. Is een waterlichaam aan meer dan één belasting uit puntbronnen onderhevig, dan mogen meetpunten worden gekozen om de omvang en het effect van die belasting in haar geheel te beoordelen; - voor lichamen die aan significante belasting uit diffuse bronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de waterlichamen om de omvang en het effect van de belasting uit diffuse bronnen te beoordelen. De gekozen waterlichamen moeten representatief zijn voor de relatieve risico's van het bestaan van belasting uit diffuse bronnen, en de relatieve risico's van het niet bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand; - voor lichamen die aan significante hydromorfologische belasting onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de lichamen om de omvang en het effect van de hydromorfologische belasting te beoordelen. De gekozen lichamen moeten een aanwijzing geven omtrent het algehele effect van de hydromorfologische belasting waaraan alle lichamen onderhevig zijn. b) Keuze van de kwaliteitselementen. Om de omvang van de belasting waaraan oppervlaktewaterlichamen onderhevig zijn te beoordelen, verrichten de lidstaten monitoring voor de kwaliteitselementen die een aanwijzing geven van de belasting op het lichaam of de lichamen. Om het effect van die belasting te beoordelen, monitort het Waalse Gewest voor zover nodig : - parameters voor één of meer biologische kwaliteitselementen die het meest gevoelig zijn voor de belasting waaraan de waterlichamen onderhevig zijn; - alle geloosde prioritaire stoffen, alsmede andere in significante hoeveelheden geloosde verontreinigende stoffen; - parameters voor het hydromorfologische kwaliteitselement dat het meest gevoelig is voor de geconstateerde belasting. 3) Opzet van de monitoring voor nader onderzoek. Monitoring voor nader onderzoek wordt verricht : - wanneer de reden voor een overschrijding niet bekend is; - wanneer volgens de monitoring met het oog op toezicht de ingevolge artikel 4 voor een waterlichaam bepaalde doelstellingen wellicht niet worden bereikt en er nog geen operationele monitoring is ingesteld, om te achterhalen waarom één of meer waterlichamen de milieudoelstellingen niet bereiken, of - om de omvang en het effect van een incidentele verontreiniging vast te stellen, en moet informatie verschaffen voor de vaststelling van een maatregelenprogramma om de milieudoelstellingen te bereiken, en van specifieke maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhelpen. 1.3.4. Meet frequentie.
Voor de periode van toestand- en trendmonitoring gelden de hieronder vermelde meetfrequenties voor parameters die een indicatie geven voor fysisch-chemische kwaliteitselementen, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn. Voor biologische of hydromorfologische kwaliteitselementen wordt tijdens de toestand- en trendmonitoringsperiode ten minste één keer monitoring verricht.
Voor operationele monitoring wordt door de lidstaten voor elke parameter de vereiste meetfrequentie vastgesteld met het oog op voldoende gegevens voor een betrouwbare beoordeling van de toestand van het betrokken kwaliteitselement. In de regel dient de monitoring te geschieden met tussenpozen die niet langer zijn dan aangegeven in de navolgende tabel, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn.
De frequenties worden gekozen met het oog op een aanvaardbare betrouwbaarheidsgraad en precisie. Het stroomgebiedsbeheersplan bevat schattingen van de met het gebruikte monitoringssysteem verkregen betrouwbaarheid en precisie.
Bij de keuze van de meetfrequenties wordt rekening gehouden met de variabiliteit van parameters ten gevolge van natuurlijke en antropogene factoren. De monitoringstijdstippen worden zo gekozen dat de invloed van seizoenvariaties op de resultaten zo klein mogelijk is om ervoor te zorgen dat de resultaten een beeld geven van veranderingen in het waterlichaam ten gevolge van veranderingen door antropogene belasting. Indien nodig vindt tijdens verschillende seizoenen van hetzelfde jaar extra monitoring plaats om deze doelstelling te bereiken : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5) Aanvullende monitoringsvoorschriften voor beschermde gebieden. De voorgaande voorgeschreven monitoringsprogramma's worden aangevuld om aan de volgende voorschriften te voldoen. a) Drinkwateronttrekkingspunten. Ingevolge artikel D.168 aangewezen oppervlaktewaterlichamen die gemiddeld meer dan 100 m3 per dag leveren, worden als monitoringslocaties aangewezen en zo nodig aan aanvullende monitoring onderworpen om aan de voorschriften van dat artikel te voldoen. Die lichamen worden gemonitored op alle geloosde prioritaire stoffen en op alle andere in significante hoeveelheden geloosde stoffen die de toestand van het waterlichaam kunnen beïnvloeden en die uithoofde van de drinkwaterrichtlijn beheersd worden. De monitoring wordt verricht met de volgende frequenties : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) Beschermingsgebieden voor habitats en soorten Indien waterlichamen zulke gebieden vormen, worden zij opgenomen in het bovengenoemde programma voor operationele monitoring indien volgens de effectbeoordeling en de monitoring met het oog op toezicht de kans bestaat dat de in artikel D.22 gestipuleerde milieudoelstellingen niet worden bereikt. De monitoring wordt verricht om de omvang en het effect van elke relevante significante belasting van die lichamen en, zo nodig, de uit de maatregelenprogramma's resulterende veranderingen in de toestand van die lichamen te beoordelen. De monitoring wordt voortgezet totdat de gebieden voldoen aan de voorschriften met betrekking tot water van de regeling waarbij zij zijn aangewezen en de doelstellingen van artikel D.22 zijn bereikt. 6) Normen voor de monitoring van kwaliteitselementen. De voor de monitoring van systeemparameters gebruikte methoden moeten in overeenstemming zijn met de hieronder vermelde internationale normen of met andere nationale of internationale normen die waarborgen dat wetenschappelijk gelijkwaardige en even vergelijkbare gegevens worden verkregen. a) Monsterneming voor macro-invertebrata : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling : Monsterneming voor vissen : Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling. Monsterneming voor diatomeeën : Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.
Normen voor fysisch-chemische parameters : Alle relevante CEN/ISO-normen.
Normen voor hydromorfologische parameters : Alle relevante CEN/ISO-normen.
II. MONITORING VAN DE KWANTITATIEVE EN CHEMISCHE TOESTAND VAN HET GRONDWATER. 1) Monitoring van de kwantitatieve toestand van het grondwater.a) Algemene beginselen toepasselijk op het monitoringsnetwerk voor de grondwaterstand. De monitoringslocaties moeten het meten van de grondwaterstand en, in associatie met de opgenomen grondwaterlichamen, de kennis van het variatiestelsel ervan mogelijk maken.
De inzameling, verwerking en verspreiding van de hydrologische gegevens zijn conform de gids van de hydrologische praktijken van de Meteorologische Wereldorganisatie.
Het netwerk moet voldoende representatieve meetpunten omvatten om de grondwaterstand in elk grondwaterlichaam of elke groep grondwaterlichamen te kunnen inschatten, waarbij rekening wordt gehouden met variaties in de aanvulling op korte en op lange termijn, en moet met name : ? voor grondwaterlichamen waarbij de kans bestaat dat zij niet voldoen aan de milieudoelstellingen van artikel D.22, een voldoende dicht meetpuntennet hebben om de gevolgen van onttrekkingen en lozingen voor de grondwaterstand te kunnen beoordelen; ? voor grondwaterlichamen waarin grondwater over de grens van het Waalse Gewest stroomt, voldoende meetpunten hebben om de richting en snelheid van de grondwaterstroming over genoemde grens te schatten.
Zover mogelijk moeten de standmetingen uitgevoerd worden volgens de genormaliseerde methode ISO 21413. Om de uitgevoerde metingen in verschillende controlelocaties te kunnen vergelijken, kan de bevoegde administratie de inachtneming van nauwkeurigheden opleggen voor de uit te voeren metingen.
De waarnemingspunten voor de standen van het grondwater moeten voldoen aan de volgende minimale kenmerken : ? niet geëxploiteerde boringen of voormalige huishoudelijke putten; ? werken in uitstekende toestand, afgedicht noch gescheurd, en in contact met de enige watervoerende laag die men zich voorneemt in de gaten te houden. De werken die vatbaar zijn voor opborrelend artesianisme worden hetzij afgedicht met een klep voorzien van een manometer, hetzij verlengd met een buis die hoog genoeg uitsteekt boven het grondniveau; ? werk voorzien van een merkteken voor permanente, vaste en stabiele piëzometrische meting, die geen aanleiding geeft tot verwarring, makkelijk opspoorbaar en duidelijk aangegeven en gegeorefereerd in de hoogte met een precisie die minstens gelijk is aan de precisie die vereist is voor de niveaumetingen; ? gewaarborgde toegang tijdens de volledige duur van een monitoringprogramma; ? de gegevens betreffende het werk (lokalisatie; eigenaar; geologische aard van de doorkruiste terreinen; minimale binnendiameter, uitrusting en lokalisatie van de roosters; schema van het meetmerk en fotografie) worden opgenomen in een dossier waarvan een afschrift bij de bevoegde administratie verkrijgbaar is. b) Dichtheid van de monitoring van het hoofdnetwerk Krachtens de algemene beginselen ontwikkeld in a) en op grond van een deel van de hydrodynamische kenmerken van de watervoerende lagen, enerzijds, en van de op 22 maart 2005 aan de Europese Gemeenschap meegedeelde toestand van het oppervlaktewater en het grondwater, anderzijds, voldoet de dichtheid van de voor de meting van de waterstanden bestemde locaties van het patrimoniaal netwerk aan de volgende minimumvoorwaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het aantal waarnemingslocaties wordt door de Minister nader bepaald met inachtneming van de door de bevoegde administratie vastgelegde methodologie voor het opzetten van het kwantiatieve netwerk.c) Inzameling van de gegevens ten laste van de waterproducenten. Wat het producentennetwerk betreft zijn de volgende beginselen van toepassing : ? voor elke waterwinning in een spanningslaag die het dak van de watervoerende laag niet droogpompt, worden de meetstanden uitgevoerd in het geëxploiteerde werk (dynamische maatregel); ? voor elke waterwinning in een spanningslaag die het dak van de watervoerende laag droogpompt, worden de meetstanden uitgevoerd in de stilgelegde waterwinningsinstallatie (statische maatregel), voor zover het dak van de watervoerende laag niet langer drooggepompt wordt tijdens deze statische maatregel. Als het dak van de watervoerende laag drooggepompt blijft ondanks het stilleggen van de pompoperaties, moet de waterwinning beschouwd worden als zijnde in vrij grondwater; ? voor niet gravitaire waterwinningen in vrij grondwater, worden de standmetingen verricht met een winningssysteem in piëzometers gevestigd in het geëxploiteerde waterlichaam. Een winningsysteem is een geheel van waterwinningen dat een technische productieeenheid vormt en dat gelegen is in dezelfde afgelegen preventiezone die goedgekeurd is of het voorwerp uitmaakt van een project. Het aantal te meten piëzometers wordt op grond van de door het systeem opgenomen volumes vastgelegd als volgt : - van 0 tot minder dan 365 000 m3/jaar : 0 piëzometer; - van 365 000 m3/jaar tot minder dan 1 460 000 m3/jaar : 1 piëzometer; - 1 460 000 m3/jaar en meer : 2 piëzometers. ? voor gravitaire waterwinningen van meer dan 2 920 000 m3/jaar worden de standmetingen vervangen door metingen van het geloosde debiet (verlaten) of van het debiet van de ontvangende rivier, tenzij de locatie deel uitmaakt van het gewestelijke limnimetrische net.
De monitoringpiëzometers worden bij voorkeur gekozen onder de bestaande piëzometers of onder de piëzometers die verwezenlijkt moeten worden in het kader van de studies betreffende de afbakening van de preventiezones. Als er meer dan één piëzometer is, dan worden ze behoorlijk verspreid naar gelang van de afvloeirichtingen. Als het aantal bestaande piëzometers ontoereikend is of als de kenmerken ervan niet voldoen aan de criteria om deel uit te maken van het monitoringnetwerk, moet het monitoringprogramma voorzien in de verwezenlijking van bijkomende piëzometers. d) Frequentie van de monitoring. Krachtens de algemene beginselen ontwikkeld in a) is de volgende tabel van toepassing : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De minimumfrequenties worden desgevallend verhoogd met inachtneming van de aard van de watervoerende lagen en opdat een toereikend aantal valideerbare waarnemingen verkregen kan worden die de statistische exploitatie ervan mogelijk maakt.
Voor zover mogelijk worden de metingen op een vaste dag in de week of in de maand uitgevoerd zodat dezelfde tussentijd tussen twee achtereenvolgende metingen behouden kan worden. e) Overdracht van de resultaten. De resultaten van het producentennetwerk worden voor elk jaar waarin maatregelen worden uitgevoerd uiterlijk 31 maart van het volgende jaar d.m.v. de door de Minister voorgeschreven formulieren door elke producent aan de bevoegde administratie overgemaakt.
De resultaten van bepaalde bijkomende monitoringslocaties gekozen in het monitoringnetwerk worden op verzoek van de bevoegde administratie binnen de maand die volgt op het verzoek overgemaakt door de producent of de toezichthoudende instelling. 2) Monitoring van de chemische toestand van het grondwater.a) Algemene beginselen. De monitoringslocaties moeten het nemen van representatieve monsters van ruw grondwater mogelijk maken om fysische, chemische en microbiologische analyses uit te voeren.
Wat het producentennetwerk betreft, volstaat en wordt een opneming per winplaats (en niet per waterwinning) aanvaard, onder bepaalde door de bevoegde administratie te preciseren voorwaarden.
Op basis van de karakterisering en van de omschrijving van de effecten van de menselijke activiteit op de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater, uitgevoerd overeenkomstig artikel D.17 en meegedeeld aan de Europese Commissie op 22 maart 2005, wordt overeenkomstig de paragrafen b) en c) hierboven een monitoringprogramma opgemaakt voor elke periode die het voorwerp is van een beheersplan, met inachtneming van de volgende beginselen : ? vanaf 1 januari 2006 wordt om de drie jaar een toestand- en trendmonitoring uitgevoerd in elke locatie van het producentennetwerk.
Voor de winningen van tot drinkbaar water verwerkbaar water waarvan het jaarlijkse volume de drempel van 100.000 m3 (275 m3/dag gemiddeld) niet overschrijdt, wordt de toestand- en trendmonitoring vanaf 1 januari 2009 evenwel om de zes jaar uitgevoerd; ? vanaf 1 januari 2006 wordt om de drie jaar een toestand- en trendmonitoring uitgevoerd in elke locatie van het patrimoniale netwerk. De uitvoerige analyses verricht door de toezichthoudende instelling sinds 1 januari 2005 zijn evenwel vrijstellend voor de eerste periode van drie jaar; ? de resultaten van deze mononitoring worden zodra mogelijk gebruikt om per grondwaterlichaam te bepalen of operationele monitoring dat toepasselijk op het hoofdnetwerk is vastgelegd moet worden voor de resterende periode van het beheersplan.
De toestand- en trendmonitoring en de operationele monitoring zijn gebaseerd op het beoordelingsysteem voor de grondwaterkwaliteit (SEQ-Eso), goedgekeurd op 22 mei 2003, dat rekening houdt met de mogelijke effecten van de menselijke activiteit en alle mogelijke watergebruiken.
De beoordeling van het vertrouwens- en precisieniveau van de door het monitoringprogramma verstrekte resultaten wordt vermeld in het beheersplan. b) Toestand- en trendmonitoring.a. Doelstelling. De toestand- en trendmonitoring heeft ten doel : - de procedure tot beoordeling van de effecten van de menselijke activiteit op de toestand van het grondwater aan te vullen en te bekrachtigen; - informatie te verstrekken voor de beoordeling van langetermijntendensen die het gevolg zijn van zowel veranderde natuurlijke omstandigheden als menselijke activiteiten. b. Dichtheid van de monitoringslocaties. Minimum 3 monitoringslocaties of 1 locatie per 100 km2 moeten gekozen worden voor elk van de volgende categorieën grondwaterlichamen : - lichamen waarvoor volgens de karakterisering overeenkomstig artikel D.17 een risico bestaat; - lichamen die de grens van het Waalse Gewest overschrijden. c. Keuze van de parameters. De toestand- en trendmonitoring bestaat in het meten van elke parameter van de lijst gebaseerd op het SEQ-Eso-systeem opgenomen in bijlage XI. Deze parameters worden ingedeeld in groepen die alteraties genoemd worden.
De parameters in cursieve drukletters op deze lijst zijn aanwijzend en eisen geen meetmethodes onder accreditatie.
Om de goede of zeer goede toestand met betrouwbaarheid te kunnen beoordelen, wordt een maximale kwantificatiegrens vereist voor elke parameter op deze lijst. Daarenboven moet, wat deze maximale waarde betreft, elke parameter beoordeeld worden met een relatieve precisie (nauwkeurigheid en betrouwbaarheid; cfr. ISO 5725/1) van 25 %, die bepaald wordt op de meest representatieve monsters van het grondwater, waarbij het gezamenlijke analytische proces in aanmerking wordt genomen. d. Frequentie van de analyses. De toestand- en trendmonitoring kan, het jaar waarin hij wordt uitgevoerd, verschillende analysecampagnes bevatten voor bepaalde grondwaterlichamen. Deze minimumfrequentie ligt vast in onderstaande tabel. Als de operationele monitoring niet vereist is, kunnen de analysecampagnes over de periode van drie of zes jaar verspreid worden mits tijdens verschillende seizoenen monsters te nemen op de locatie.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Wat betreft de waterwinningen tot stand gebracht in groeven die niet meer actief zijn, wordt de frequentie van de toestand- en trendmonitoring vastgelegd op 4, ongeacht het waterlichaam. c) Operationele monitoring.a. Doelstelling. In de perioden tussen programma's voor toestand- en trendmonitoring wordt operationele monitoring verricht met de bedoeling : - met een voldoend betrouwbaarheidsniveau de chemische toestand vast te stellen van alle grondwaterlichamen waarbij de kans bestaat dat zij niet aan de normen voldoen; - de aanwezigheid vast te stellen van enige langdurige door de mens veroorzaakte stijgende tendens van de concentratie van een verontreinigende stof. b. Keuze van de monitoringslocaties. Operationele monitoring wordt verricht voor alle grondwaterlichamen die op grond van de omschrijving van de effecten van de menselijke activiteit op de toestand van het oppervlaktewater en van het grondwater en van een toestand- en trendmonitoring het risico lopen de doelstellingen van artikel D.22 niet te halen..
Operationele monitoring slaat niet op de alteraties van de de SEQ-Eso-lijst die de bevoegde administratie bevestigt als zijnde een risico voor het waterlichaam.
De operationele monitoring wordt door de toezichthoudende instelling of de producent op bevel van de bevoegde administratie uitgevoerd op de locaties van het hoofdnetwerk waar de alteratie is opgespoord.
Als de monitoring geïntensiveerd moet worden om de volle maat van het risico te nemen, laat de bevoegde administratie een onderzoekscontrole uitvoeren op de nieuwe locaties. De keuze van nieuwe monitotingslocaties moet ook een afspiegeling zijn van een beoordeling van de representativiteit van de monitoringsgegevens afkomstig van die locatie wat betreft betrokken grondwaterlichaam of grondwaterlichamen.
Als de onderzoekscontrole tot dezelfde alteratie besluit, wordt/worden de nieuwe locatie(s) in het hoofdnetwerk opgenomen en aan operationele monitoring onderworpen. c. Frequentie van de analyses. Binnen een jaar omvat de operationele monitoring één of meer analysecampagnes. Deze frequentie wordt door de bevoegde administratie gespecificeerd maar is minstens gelijk aan die vermeld in b) d. hierboven. d) Bepaling van tendensen bij verontreinigende stoffen. De overheid van het stroomgebied gebruikt gegevens van zowel toestand- en trendmonitoring als operationele monitoring om door de mens veroorzaakte stijgende tendensen op lange termijn in de concentraties van verontreinigende stoffen en omgekeerde tendensen vast te stellen.
De basisperiode ten opzichte waarvan de tendensen worden berekend is : ? de periode 1992-1995 voor de alteraties nitraten en stikstofhoudende stoffen; ? de periode 1994-2000 voor de alteraties pesticiden wat betreft het subnetwerk van de producenten; ? de periode 2006-2008 voor de overige alteraties.
De tendensen worden berekend voor een grondwaterlichaam of, in voorkomend geval, een groep grondwaterlichamen. Een omkering in een tendens moet statistisch worden aangetoond en de betrouwbaarheidsgraad van die waarneming moet worden aangegeven.
Als de bevoegde administratie na afloop van een beheersplan op basis van een tendensanalyse van de verontreinigende stoffen acht dat de goede chemische toestand weer bereikt is, geeft ze daar kennis van aan de houders van de betrokken waterwinningen, die in dat geval niet meer aan operationele monitoring onderworpen zijn, en aan de toezichthoudende instelling voor wat het patrimoniale netwerk betreft. e) Overdracht van de resultaten. De resultaten van het patrimoniale netwerk worden door de toezichthoudende instelling aan de bevoegde administratie overgemaakt, binnen drie maanden na de datum van elke bemonsteringscampagne wat de toestand- en trendmonitoring betreft en binnen de maand na de datum van elke bemonsteringscampagne wat de operationele monitoring betreft.
De resultaten van het producentennetwerk worden voor elk jaar waarin monitoring is uitgevoerd uiterlijk 31 maart van het volgende jaar d.m.v. de door de Minister voorgeschreven formulieren door elke producent aan de bevoegde administratie overgemaakt. » Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 3 mei 2007 tot wijziging van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, wat betreft de monitoring van de toestand van het tot drinkwater verwerkbare water, van het grondwater en van sommige beschermde gebieden.
Namen, 3 mei 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage II « Bijlage XI Te meten parameters voor de monitoring van de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater dat tot drinkwater kan worden verwerkt LQ is de vereiste bepaalbaarheidsgrens; onder "bepaalbaarheidsgrens" wordt het volgende verstaan : tienmaal de standaardafwijking binnen een groep waarnemingen van een blancomonster.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * uitsluitend voor het oppervlaktewater" Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 3 mei 2007 tot wijziging van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, wat betreft de monitoring van de toestand van het tot drinkwater verwerkbare water, van het grondwater en van sommige beschermde gebieden.
Namen, 3 mei 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN