gepubliceerd op 06 mei 2003
Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake de exploitatie van bepaalde installaties voor de inzameling van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en van de oevers van waterlopen en -vlakken verwijderd worden
3 APRIL 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake de exploitatie van bepaalde installaties voor de inzameling van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en van de oevers van waterlopen en -vlakken verwijderd worden
De Waalse Regering, Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en van de oevers van waterlopen en -vlakken verwijderd worden;
Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, §§ 2 en 3, 7 en 8;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 34.300/4, uitgebracht op 10 februari 2003, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen bedoeld in rubriek 90.22.12 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, voor zover in de inzamelingsinstallatie een voorbehandeling wordt uitgevoerd die slechts een gedeeltelijke droging door sedimentatie beoogt.
Het is niet van toepassing op de andere types installaties voor de inzameling van verwijderde stoffen, met name op die waar de verwijderde stoffen van categorie B een voorbehandeling ondergaan om de eigenschappen van de verwijderde stoffen van categorie A te verkrijgen. § 2. De bepalingen van dit besluit doen geen afbreuk aan die van het besluit van 30 november 1995, meer bepaald aan die van de artikelen 3 en 4 van bedoeld besluit betreffende de procedure voor de indeling van de verwijderde stoffen. Afdeling 2. - Begripsomschrijving
Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet van 27 juni 1996 : het decreet van de Waalse Gewestraad van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, zoals later gewijzigd; 2° besluit van 30 november 1995 : het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en van de oevers van waterlopen en -vlakken verwijderd worden, zoals later gewijzigd; 3° inzameling : de handelingen bedoeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 27 juni 1996;4° voorbehandeling : de processen bedoeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 27 juni 1996;5° verwijderde stoffen : de stoffen - afvalstoffen - bedoeld in artikel 2 van het besluit van 30 november 1995, met uitzondering van de exogene afvalstoffen, maar met inbegrip van de krachtens artikel 5 van hetzelfde besluit ermee gelijkgestelde afvalstoffen;6° stoffen van categorie A : de verwijderde stoffen die voldoen aan de toekenningscriteria van categorie A omschreven in artikel 4 van het besluit van 30 november 1995;7° stoffen van categorie B : de verwijderde stoffen die voldoen aan de toekenningscriteria van categorie B omschreven in artikel 4 van het besluit van 30 november 1995;8° exogene afvalstof : vaste afval macroscopisch te onderscheiden van de verwijderde stoffen, zoals hinderlijke voorwerpen, hout, schroot, plastiek;9° cel : onderverdeling van de installatie op grond van de categorie verwijderde stoffen die er worden beheerd, overeenkomstig de onderscheiding gemaakt in de punten 6° en 7° van dit artikel;10° sector : onderverdeling van een cel op grond van het exploitatieplan volgens hetwelke de verwijderde stoffen geloosd en gehanteerd worden;11° bodem van de inkassing : geprofileerde oppervlakte voor de dichtheids- en drainagelagen;12° Office : « Office wallon des déchets » (Waalse dienst voor afvalstoffen);13° bestaande inrichtingen : de inrichtingen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit behoorlijk vergund zijn of voor de exploitatie waarvan een vergunning is afgeleverd na indiening van een aanvraag vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en na indiening van de vergunningsaanvragen tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit. Afdeling 3. - Algemene verplichtingen
Art. 3.§ 1. De verwijderde stoffen die in een bepaalde cel opgenomen worden, behoren noodzakelijkerwijs tot één van de twee categorieën bedoeld in artikel 2, 6° en 7° van dit besluit. § 2. Het is verboden stoffen van categorie B met stoffen van categorie A, afval of andere materialen aan te mengen opdat ze aan de toekenningscriteria van categorie A zouden voldoen. § 3. Naast de verwijderde stoffen worden alle exogene afvalstoffen die toevallig in de installatie terechtkomen, alsmede de afvalstoffen afkomstig van de inrichting, de exploitatie en de sanering B zoals ontbossings- en grondwerkafval B beheerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 27 juni 1996. De exploitant bezorgt de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar regelmatig en minstens één keer per jaar een lijst van het soort en de hoeveelheden afval, alsmede van de wijzen waarop het beheerd wordt. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Afbakening
Art. 4.Vier palen worden door een beëdigde landmeter geplaatst volgens de drie assen van de Lambert-coördinaten (X,Y) en de nationale waterpassing (Z). Ze steken minstens twintig centimeter uit boven de grond en een sectie van 15 centimeter op 15 centimeter en worden zo op de site aangebracht dat een topografische opmeting per luchtfotogrammetrie mogelijk is.
Het proces-verbaal van de plaatsing van de palen wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar.
De exploitant mag de positie van die palen niet wijzigen zonder de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar bij aangetekend schrijven te verwittigen. Afdeling 2. - Beheer en bescherming van de grond, de ondergrond en het
water en toezicht daarop
Art. 5.§ 1. De installatie en elke opslagruimte worden zo ingericht dat het grond- en oppervlaktewater zo weinig mogelijk besmettingsgevaar lopen.
Meer bepaald de aangevoerde waterdichtheidslagen en de draineermassieven worden zo aangelegd dat zo weinig mogelijk water op de bodem van de installatie stagneert. § 2. 1° Na ontbossing, struikgewasverwijdering en voorafgaande inrichtingen wordt de bodem van de inkassing zo geprofileerd dat de perennerende helling minstens 2 % bedraagt. Na advies van de technisch ambtenaar kan de bevoegde overheid instemmen met een andere oplossing om een gelijkwaardig niveau te halen. 2° Na uitgraving en herprofilering van de oppervlakten mag geen enkele glooiing een helling boven 6/4 hebben (33° op de horizontale lijn).
Art. 6.§ 1. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op de cellen die stoffen van categorie A opnemen. § 2. De bodem en de zijkanten van de installatie zijn afgedekt met minerale en synthetische stoffen die voldoen aan de voorschriften inzake waterdichtheid, drainage en dikte, die samen een bodem-, ondergrond-, grondwater- en oppervlaktewaterbescherming garanderen waarvan het niveau minstens gelijk is aan het niveau bereikt aan de hand van volgende combinatie, van onder naar boven : a) een draineergeotextiel;b) een gelijkmatige dikte van minimum 30 centimeter aangevoerde materialen die het draagvermogen en de perennerende stabiliteit van de installatie waarborgen;c) een laag draineerzand van minimum 20 centimeter;die voorziening wordt aangevuld met het geschikte aantal efficiënte draineerbuizen, behoorlijk gedimensioneerd, regelmatig beschermd en onderhouden; d) een zandlaag van 15 centimeter;e) een geotextiel of een wijzer-geotraliewerk;f) een laag draineer- en filtreerzand van minimum 15 centimeter. § 3. Het water dat in contact is geweest met de verwijderde stoffen wordt opgevangen en gerecupereerd naar gelang van het prestatievermogen van de voorziening geïnstalleerd overeenkomstig de bepalingen van § 2.
Het wordt desnoods naar een vergaarkom afgevoerd. Het wordt buiten de site geloosd met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 31 van dit besluit. § 4. Als het in § 3 bedoelde water niet voldoet aan de lozingsnormen, wordt het zo spoedig mogelijk afgevoerd naar een zuiveringsstation om er behandeld te worden.
Als het in het vorige lid bedoelde zuiveringsstation zich op op de site van de installatie bevindt, is het uitgerust met een centrale voorziening voor de autocontrole op de werking zodat men op de exploitatieplaats steeds kennis heeft van de werkingsgraad ervan. De toezichthoudende ambtenaar kan ter plaatse vlot inzage nemen van de parameters in reële tijd die de werking bij de in- en uitgang van de installatie aantonen - hoe dan ook het debiet, de pH, de conductiviteit en de temperatuur, alsook de datum en het uur van de metingen. Die parameters worden vooraf vastgelegd in overleg met de toezichthoudende ambtenaar.
De parameterwaarden over de vijf laatste jaren worden elektronisch en op papier geregistreerd en ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar - in voorkomend geval bepaalt hij het formaat - die er binnen 24 uur na zijn verzoek kennis van kan nemen.
De apparaten worden onderhouden, getarreerd en gekalibreerd tegen de door de fabrikant opgegeven frequenties. Het afvalwater van het station voldoet aan de bepalingen van artikel 31 van dit besluit : 1° in voorkomend geval wordt het water gedurende de strikt noodzakelijke tijd op de site in waterdichte bekkens opgeslagen voordat het naar het zuiveringsstation afgevoerd wordt;2° die bekkens en die van de behandelingseenheid zijn uitgerust met een voorziening waarmee minstens om de drie maanden kan worden nagegaan of ze waterdicht zijn.De toezichthoudende ambtenaar heeft steeds toegang tot die voorziening.
Art. 7.§ 1. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op de cellen die stoffen van categorie B opvangen. § 2. De bodem en de zijkanten bestaan uit minerale en synthetische materialen die voldoen aan voorschriften inzake waterdichtheid, drainage en dikte, die samen een niveau van bescherming van bodem, ondergrond, grondwater en oppervlaktewater moeten garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat bereikt wordt met de volgende voorschriften, van onder naar boven : a) een draineergeotextiel;b) een gelijkmatige dikte van minimum 30 centimeter - 20 cm aan de zijkanten - aangevoerde materialen die het draagvermogen en de perennerende stabiliteit van de installatie alsook de bescherming van het geomembraan waarborgen;c) een geomembraan HDPE met een dikte van minimum 1,5 millimeter;d) een mechanisch of elektrisch lekdetectiesysteem, aangesloten op een controlesysteem dat permanent in werking wordt gehouden zodat de exploitant binnen 24 uur geïnformeerd wordt over het gedetecteerde lek;e) een geomembraan HDPE met een dikte van minimum 1,5 millimeter;f) een laag draineerzand met een dikte van minimum 20 centimeter; vullen die inrichting wordt aangevuld met voldoende doeltreffende en behoorlijk afgemeten draineerbuizen die regelmatig beschermd en onderhouden worden; g) een zandlaag van 15 centimeter;h) een geotextiel of een wijzer-geotraliewerk;i) een laag draineer- en filtreerzand van minimum 15 centimeter. De punten a, d, e, f, g en h zijn niet van toepassing op de zijkanten. § 3. De aangevoerde materialen die gebruikt worden om waterdichtheid te waarborgen, voldoen aan de criteria omschreven in de bijlage. § 4. Als een lek wordt opgespoord, met name d.m.v. het detectiesysteem bedoeld in § 2, verwittigt de exploitant zo spoedig mogelijk de toezichthoudende ambtenaar. De nodige herstellingen worden uitgevoerd met inachtneming van zijn instructies of, in voorkomend geval, zo spoedig mogelijk en vakkundig. § 5. 1° Het water dat in contact is geweest met de verwijderde stoffen wordt opgevangen en gerecupereerd d.m.v. de draineervoorziening geïnstalleerd overeenkomstig de bepalingen van § 2. 2° Dat water wordt desnoods zo vlug mogelijk afgevoerd naar een zuiveringsstation om er behandeld te worden.3° Als het in het vorige lid bedoelde zuiveringsstation zich op de site van de installatie bevindt, is het uitgerust met een centrale voorziening voor de autocontrole op de werking zodat men op de exploitatieplaats steeds kennis heeft van de werkingsgraad ervan.De toezichthoudende ambtenaar kan ter plaatse vlot kennis nemen van de parameters in reële tijd die de werking bij de in- en uitgang van de installatie aantonen B hoe dan ook het debiet, de pH, de conductiviteit en de temperatuur, alsook de datum en het uur van de metingen. Die parameters worden vooraf vastgelegd in overleg met de toezichthoudende ambtenaar.
De parameterwaarden over de vijf laatste jaren worden elektronisch en op papier geregistreerd en ter beschikking gesteld van de toezichthoudende ambtenaar - in voorkomend geval bepaalt hij het formaat - die er binnen 24 uur na zijn verzoek kennis van kan nemen.
De apparaten worden onderhouden, getarreerd en gekalibreerd tegen de door de fabrikant opgegeven frequenties. Het afvalwater van het station voldoet aan de bepalingen van artikel 31 van dit besluit. 4° In voorkomend geval wordt het water gedurende de strikt noodzakelijke tijd op de site in waterdichte bekkens opgeslagen voordat het naar het zuiveringsstation afgevoerd wordt.5° Die bekkens en die van de behandelingseenheid zijn uitgerust met een voorziening waarmee minstens om de drie maanden kan worden nagegaan of ze waterdicht zijn.De toezichthoudende ambtenaar heeft steeds toegang tot die voorziening.
Art. 8.§ 1. Het afvloeiende hemelwater van de externe taluds wordt opgevangen d.m.v. een draineerbuis of een randsloot.
Het water dat d.m.v. de in het vorige lid bedoelde voorziening wordt opgevangen, wordt teruggewonnen en zonodig naar een vergaarkom afgevoerd. Het wordt buiten de site geloosd met inachtneming van de voorwaarden van artikel 31 van dit besluit. De draineerbuizen of sloten worden regelmatig geruimd om de vlotte werking ervan te waarborgen. § 2. De in § 1 bedoelde voorzieningen mogen in geen geval de drainage van de naburige percelen storen. Ze worden regelmatig gereinigd en geruimd zodat de doeltreffendheid ervan nooit in het gedrang komt. § 3. De installatie wordt ingericht zodat het oppervlaktewater in gewone omstandigheden geen doorsijpelingen of overstromingen kan veroorzaken op de site. Afdeling 3. - Andere inrichtingen
Art. 9.Alleen gemachtigde personen hebben toegang tot de installatie.
Daartoe wordt de toegang bemoeilijkt op de gezamenlijke perimeter en niet alleen op het geëxploiteerde gedeelte.
Bij gebrek aan een natuurlijke hindernis die de bevoegde overheid voldoende acht, wordt de site afgesloten met een omheining van ten minste twee meter hoog waarvan het bovengedeelte van prikkeldraad voorzien wordt.
De in- en uitgangen van de site worden voorzien van deuren om de toegang tot het inzamelingscentrum te ontzeggen tijdens de sluitingsuren. Die deuren worden alleen opengehouden als de exploitant of zijn afgevaardigde aanwezig is.
Art. 10.De binnenwegen worden ingericht zodat de wielen van de voertuigen niet in contact komen met modder of afvalstoffen bij het verlaten van de installatie.
Langs de binnenwegen worden verkeersborden geplaatst voor de voertuigen die zich naar de lozingszones begeven of die de installatie verlaten.
Art. 11.§ 1. De exploitant treft de nodige maatregelen opdat de site en de exploitatie ervan zich in de mate van het mogelijke integreren in het landschap en geen zichtbare hinder vormen. Daartoe worden met name de externe taluds en de kruinen ervan beplant met plaatselijke soorten die de hellingen versterken, de erosie beperken en verenigbaar zijn met de vooropgestelde duurzaamheid van de voorgeschreven dichtheids- en drainagelagen. Die al dan niet plantaardige inrichting wordt optimaal onderhouden door de exploitant. § 2. De exploitant treft de gepaste maatregelen om de perennerende stabiliteit van alle elementen van de installatie, met name de taluds en dijken te waarborgen. Daartoe mogen de externe taluds geen helling boven 6/4 hebben (33° op de horizontale lijn). Afdeling 4. - Uitrusting
Art. 12.De inzamelingsinstallatie beschikt over toestellen die aan haar afmetingen aangepast zijn.
Een geschikte machine zorgt voor de verplaatsing van de verwijderde stoffen, voert de grondwerken van de exploitatie uit en onderhoudt de eventuele greppels.
Art. 13.Vlakbij de ingang van de inzamelingsinstallatie bevindt zich een diensten- en controlecomplex.
Dat complex beschikt over water, elektriciteit en telefoon en over ten minste één lokaal om een kantoor, een eetzaal en sanitaire voorzieningen met douches voor het personeel in te richten.
Art. 14.§ 1. Bij de ingang staat ten minste één geijkte weegbrug die voorzien is van een automatisch registreerapparaat of van een ander gelijkwaardig toestel. De plaats is zodanig ingericht dat de in- en uitrijdende voertuigen, die verwijderde stoffen vervoeren, verplicht over de weegbrug of het gelijkwaardige toestel moeten rijden. Deze laatste zijn voortdurend in werking tijdens de openingsuren. § 2. Na advies van de technisch ambtenaar kan de bevoegde overheid de installatie van andere voorzieningen dan die bedoeld in § 1 toelaten, voor zover ze gelijkwaardige doelstellingen kunnen bereiken.
Art. 15.Bij de ingang van de inzamelingsinstallatie staat een paneel van ten minste 1 m2 oppervlakte waarop op zijn minst de volgende gegevens duidelijk voorkomen : 1° de melding « verboden ingang » in hoofdletters van 10 cm hoog;2° de identificatie en het adres van de installatie;3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;4° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende ambtenaar;5° de normale openingsuren voor de opvang van de verwijderde stoffen;6° het telefoonnummer van de in geval van brand of ongeval op te roepen dienst;7° de toegelaten verwijderde stoffen. HOOFDSTUK II. - Exploitatie Afdeling 1. - Aangesteld personeel
Art. 16.Tijdens de lostijden is ten minste een persoon op de site aanwezig om te zorgen voor de administratieve formaliteiten, om na te gaan of de verwijderde stoffen conform zijn, om de vervoerders de weg te wijzen en de machines te besturen alsmede om elke aan de werking van de installatie inherente handeling te controleren.
Art. 17.§ 1. De exploitant geeft een gepaste vorming aan het gezamenlijke personeel dat op de site tewerkgesteld is in het kader van zijn exploitatie, alsook aan het personeel van de eventuele onderaannemers en aan elke nieuwe interveniënt. De vorming slaat met name op het bijbrengen van : 1° de decretale en reglementaire bepalingen inzake de milieuvergunning en het afvalbeheer;2° de technieken om afval te herkennen en te beheren;3° de voorschriften inzake de interne en externe veiligheid;4° de milieuproblemen inherent aan de exploitatie van een dergelijke installatie. § 2. Vóór de exploitatie van de installatie deelt de exploitant de identiteit van zijn afgevaardigde(n) mee aan de technisch ambtenaar en aan de toezichthoudende ambtenaar. Afdeling 2. - Aanvaardbaarheid en beheer van de verwijderde stoffen
Art. 18.De exploitant houdt een invoerregister.
Dat register is een ingebonden boek waarvan de bladzijden doorlopend per reeks van 200 bladzijden genummerd zijn.
De exploitant neemt er dagelijks de volgende gegevens in op : 1° het aantal vervoersdocumenten, met vermelding van de weigeringen. De documenten worden bij het register gevoegd; 2° de metingen uitgevoerd d.m.v. de in de vergunningsakte opgelegde meetinstrumenten; 3° elk ongewoon voorval en/of elk voorval waardoor de milieubescherming in het gedrang zou kunnen komen. De protocollen betreffende de voorgeschreven analysen en controles, met name overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van het besluit van 30 november 1995 en artikel 19 van dit besluit, worden bij het register gevoegd.
De exploitant moet de bij zijn register gevoegde documenten bewaren gedurende vijf jaar na de opstelling ervan.
Art. 19.Het droogtegehalte van de verwijderde stoffen mag niet lager zijn dan 10 %. De exploitant werkt een procedure uit om regelmatig na te gaan of die verplichting nagekomen wordt en voert tijdens de actieve exploitatiefase minstens één controle per week uit.
Art. 20.Elk voertuig dat verwijderde stoffen naar de inzamelingsinstallatie brengt, is voorzien van een vervoersdocument, behalve voor een buitengewone lossing.
In geval van buitengewone lossing wordt een vervoersdocument aan de ingang van de inzamelingsinstallatie ingevuld.
Bij de lossing worden de volgende gegevens elektronisch vermeld op het vervoersdocument : 1° het gewicht, het volume, de tarra, de herkomst en, in voorkomend geval, het nummer van de weegbon;2° de handtekening van de vervoerder en het nummer van zijn identiteitskaart;3° de naam en de handtekening van de persoon die de exploitant ermee belast heeft na te gaan of de stoffen conform zijn;4° de identiteit van de exploitant;5° de datum en het uur van de lossing;6° een code betreffende het exploitatieplan, waarbij de losplaats wordt vermeld;7° in voorkomend geval, de redenen waarom de stoffen niet aanvaard worden en de melding « geweigerd ».Het document vermeldt ook de veronderstelde bestemming van de aldus geweigerde verwijderde stoffen.
Een exemplaar van het document wordt in het kantoor van de inzamelingsinstallatie bewaard en bij het in artikel 18 bedoelde register gevoegd; de andere exemplaren worden aan de vervoerder overhandigd.
Art. 21.De stoffen mogen niet langer dan drie jaar opgeslagen worden in de inzamelingsinstallatie.
Art. 22.De exploitant houdt een register van de uitgangen.
Dat register is een ingebonden boek waarvan de bladzijden doorlopend per reeks van 200 bladzijden genummerd zijn.
De exploitant neemt er dagelijks de volgende gegevens in op per categorie verwijderde stoffen : 1° het gewicht en het volume van de afgevoerde verwijderde stoffen;2° de oorspronkelijke herkomst van de verwijderde stoffen alsmede de datum of periode van aankomst in de installatie;3° de eindbestemming;4° in voorkomend geval de informatie vereist in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot bevordering van de nuttige toepassing van bepaalde afvalstoffen.
Art. 23.De bevoegde overheid bepaalt, na advies van de technisch ambtenaar, de dagen en uren voor de aanvaarding en de afvoering van de verwijderde stoffen. In buitengewone omstandigheden kan de toezichthoudende ambtenaar de aanvaarding en de afvoering van de verwijderde stoffen buiten de vastgelegde uren alsmede op zon- en feestdagen toelaten.
Art. 24.De exploitant treft de gepaste maatregelen opdat de handelingen inzake de afvoering van verwijderde stoffen de krachtens de artikelen 6 en 7 van deze sectorale voorwaarden opgelegde voorzieningen niet beschadigen. Meer bepaald de draineerzanden die zich onder de geotextiel of het wijzer-geotraliewerk bevinden, mogen noch beschadigd noch verwijderd worden, behalve in geval van vervanging.
De geotextiel of het geotraliewerk wordt in perfecte staat gehouden over de hele oppervlakte van elke cel. Afdeling 3. - Exploitatieplan
Art. 25.De exploitant bezorgt de technisch ambtenaar binnen zestig dagen na de kennisgeving van de milieuvergunning drie exemplaren van een exploitatieplan.
Dat plan bevat op zijn minst : 1° het bevel tot storting en tot verwijdering van de stoffen uit elke site, met vermelding van datum en plaats;2° de dikte van de laag verwijderde stoffen vóór de afvoer ervan;3° het plan voor het waterbeheer, met het schema, de organisatie en de uitvoering van de desbetreffende maatregelen. Het exploitatieplan wordt binnen dertig dagen door de technisch ambtenaar geviseerd en vervolgens naar de exploitant teruggestuurd. De exploitant moet zich naar het plan schikken en het bijhouden naar gelang de werkzaamheden i.v.m. de lozing of de afvoering van de stoffen vorderen.
Het plan wordt bewaard in de installatie en kan ingezien worden door de toezichthoudende ambtenaar. Afdeling 4. - Hinderbestrijding
Art. 26.Als de verwijderde stoffen hinderlijke geuren ontwikkelen, kan de bevoegde overheid na advies van de toezichthoudende ambtenaar de volgende verplichtingen opleggen : 1° de bedekking van de stoffen met een tussenliggende deklaag of met gespecialiseerde producten waardoor de vooropgestelde ontwatering niet in gevaar gebracht wordt; 2° de inwerkingstelling van een systeem voor geurbeperking of -absorptie d.m.v. producten en technieken waarvan de exploitant de onschadelijkheid en de efficiëntie moet bewijzen; 3° de afvoering van de afgekeurde verwijderde stoffen.
Art. 27.De verzakkingen, scheuren of spleten worden meteen opgevuld na vaststelling ervan.
Art. 28.Het is verboden huisdieren te laten rondlopen in de geëxploiteerde zones.
Art. 29.De regelmatige reiniging van de directe omgeving van de site die accidenteel bevuild zou worden door stoffen, verwijderde stoffen of andere zwervende afvalstoffen afkomstig van de installatie is voor rekening van de exploitant.
Art. 30.De exploitant treft alle nodige maatregelen ter bestrijding van de hinder die zou kunnen ontstaan ondanks de voorzorgsmaatregelen die genomen worden zowel wat de ligging als wat de exploitatie betreft.
De technisch ambtenaar, de toezichthoudende ambtenaar en de burgemeester van de gemeente waar de installatie gevestigd is, worden zo spoedig mogelijk ingelicht over de ongevallen of incidenten die de openbare veiligheid of hygiëne alsmede de veiligheid van de naburige eigendommen in het gedrang hebben gebracht of zouden kunnen brengen. HOOFDSTUK III. - Water
Art. 31.In afwijking van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater worden de voorwaarden inzake de lozing of de controle op de conformiteit van het water in de bijzondere voorwaarden vastgelegd. HOOFDSTUK IV. - Controle en zelfbewaking Afdeling 1. - Controle op de inrichtingen
Art. 32.De opvolging van de volgende werkzaamheden en inrichtingen wordt waargenomen door een onafhankelijke controle-inrichting gekozen door de exploitant na overleg met de technisch ambtenaar : a) het ontwerpen en het aanbrengen van de voorzieningen bedoeld in de artikelen 6, §§ 2, 3, 2° en 4, 3° en 4°, en 7, §§ 2 en 5, 4° en 5°;b) het ontwerpen, lokaliseren en installeren van de piëzometers en van de voorzieningen bedoeld in artikel 33. Vóór de aanvang van de werken worden elk bestek bevattende de precieze technische clausules van de opdracht alsmede de programma's m.b.t. de controle, het toezicht en het onderhoud op lange termijn - nabeheer - onderworpen aan het advies van de bovenbedoelde controle-inrichting.
Vóór de aanvang van de werken maakt de exploitant het bestek en de plannen in drie exemplaren ter goedkeuring over aan de technisch ambtenaar.
Tijdens de uitvoering en na afloop van de werken en inrichtingen bezorgt de onafhankelijke controle-inrichting de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar maandelijks een uitvoerig verslag met : a) de stand van de werken;b) de uitgevoerde metingen en controles en de resultaten ervan;c) elke nuttige opmerking betreffende de werking van het bouwterrein. Afdeling 2. - Water
Art. 33.§ 1. De exploitant legt een netwerk van piëzometers aan om monsters van het grondwater te nemen en, in voorkomend geval, om de opvang ervan mogelijk te maken, als de toestand die te wijten is aan de installatie, het vereist. De piëzometers kunnen makkelijk uitgerust worden met een bemalingspomp met een diameter van minstens honderd mm, ongeacht de aard van de ondergrond. § 2. Er wordt voorzien in minstens 3 piëzometers per grondwaterlaag die vatbaar voor vervuiling is.
De exploitant geeft de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar vóór de eerste storting kennis van de plaatsen, in Lambert-coördinaten (X, Y : precisie 1 m) en nationale waterpassing (Z : precisie 10 cm), van de as van de putrand en van het hoofd van de buis, alsook van alle kenmerken van de uitrusting van de piëzometers.
Alle piëzometers worden met een hangslot afgesloten. De sleutels worden op de site bewaard en liggen steeds ter beschikking van de technisch ambtenaar en van de toezichthoudende ambtenaar.
Zonodig beveelt de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar de installatie van bijkomende piëzometers, waarvan laatstgenoemde de kenmerken bepaalt. De bevoegde overheid kan overigens na advies van de toezichthoudende ambtenaar bevelen dat het verontreinigde water opgevangen wordt en in een gepaste installatie verwerkt wordt. § 3. Als het water van een grondwaterlaag onder de site door de afvalstoffen kan sijpelen, wordt de waterlaag teruggewonnen d.m.v. een gepaste voorziening die het water kan afvoeren zonder contact met de afvalstoffen, overeenkomstig artikel 8, § 1.
De bodem van de bouwput onder de site mag in geen geval onder het hogere niveau van een vrije grondwaterlaag liggen, noch in zijn capillaire opstijgingszone. Desnoods wordt een voorziening voor de neutralisatie van capillaire opstijgingen aangebracht.
Art. 34.§ 1. Om de zes maanden, in de loop van de maanden maart en september, worden monsters van het grondwater van de piëzometers genomen.
Vóór de monsterneming wordt de waterlaag, indien mogelijk, gedurende minstens één uur en hoe dan ook tot de stabilisatie van het piëzometrisch niveau en van de gemeten conductiviteit opgepompt tot een gepast debiet wordt bereikt.
Naast de meting van het statische niveau van de waterlaag, slaan de analysen, behoudens afwijkingen verleend door de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar, op de volgende parameters : temperatuur in situ, pH in situ, conductiviteit in situ, Cu, Zn, As, Cd, totaal Cr, Hg, Ni, Pb, cyaniden, fluoriden, totale koolwaterstoffen. Er wordt ook een kwalitatieve evaluatie van de aanwezige organische verbindingen uitgevoerd d.m.v. een gaschromatograaf gekoppeld aan een massaspectrometer of aan een gelijkwaardige voorziening.
Op grond van de resultaten kan de bevoegde overheid, na advies van de technisch ambtenaar, elk ogenblik wijzigingen aanbrengen in de lijst van de piëzometers waarop monsters worden genomen, en in de lijst van de te analyseren parameters. Hij kan ook de frequentie van de monsternemingen en analysen aanpassen. § 2. 1° De analyseresultaten worden opgenomen in een verslag dat door de verantwoordelijke van het erkende laboratorium ondertekend wordt; dat verslag wordt binnen acht dagen na ontvangst ervan door de exploitant overgemaakt aan de technisch ambtenaar, aan de toezichthoudende ambtenaar, aan de ambtenaar van het Ministerie van het Waalse Gewest bevoegd inzake water alsook aan de Burgemeesters van de gemeenten waar de site gevestigd is.
De analyseresultaten worden overgelegd in de vorm van : a) een cijfertabel;b) grafieken waarop de in de loop van de vijf laatste jaren waargenomen resultaten systematisch voorkomen. 1° Elk document i.v.m. de monsterneming vermeldt ook : a) de datum, het uur van de monsterneming, alsook de naam van de operator;b) de referentie en de exacte coördinaten van het monsternemingspunt in Lambert-coördinaten (X, Y ) en nationale waterpassing (Z);c) elke eventuele bijzondere waarneming d) voor monsternemingen van grondwater worden de volgende gegevens ook verstrekt : - het niveau van de waterlaag vóór het pompen; - de diepte waarop de monsterneming is uitgevoerd; - de variaties van het relatieve niveau, de pH, de temperatuur en de conductiviteit tijdens het pompen. 2° Voor elk monsternemingspunt vermelden de in 1° bedoelde tabellen en grafieken betreffende het te analyseren monster in cijfers en op de ordinaat : a) de parameters bedoeld in bijlage I bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 juli 1989 betreffende de kwaliteit van het leidingwater;b) de parameters bedoeld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater.3° De resultaten van de analyses worden ook gevoegd bij het ingangsregister bedoeld in artikel 18 van deze sectorale voorwaarden.4° Na advies van de technisch ambtenaar kan de bevoegde overheid naast het papierdocument een elektronische versie eisen.Ze legt de modaliteiten voor de overlegging van het analyseverslag vast in een formaat dat verenigbaar is met de databank van de bevoegde diensten van het Waalse Gewest. § 3. De monsternemingen, de verpakking, het vervoer, de opslag van monsters en de analyse ervan worden krachtens de controleprocedures uitgevoerd door een laboratorium dat voor monsternemingen en analysen erkend is in het kader van de bestrijding van luchtverontreiniging. De monsternemingstechnieken worden zodanig beheerst dat de verschijnselen van segregatie van verontreinigende stoffen in de waterlaag begrepen worden en dat elk monster representatief is voor de vloeistofkolom. § 4. De data en de uren van de monsternemingen, vereist krachtens § 1, worden minstens vijf weekdagen op voorhand door de exploitant per fax meegedeeld aan : - de technisch ambtenaar; - de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK V. - Herstelvoorwaarden
Art. 35.Uiterlijk binnen twaalf maanden vóór het verstrijken van de milieuvergunning bezorgt de exploitant de bevoegde overheid in vier exemplaren een project van globaal herstel van de site, met inbegrip van de vegetatie.
De overheid brengt wijzigingen aan in het project daar waar ze zulks noodzakelijk acht en keurt het goed binnen negentig dagen na ontvangst ervan.
Ze bepaalt binnen welke termijn de herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd alsmede, in voorkomend geval, de maatregelen voor het nabeheer en de duur ervan. HOOFDSTUK VI. - Afwijkings-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 36.De artikelen 11 tot 14 van het besluit van 30 november 1995 worden opgeheven.
Art. 37.§ 1. Na advies van de technisch ambtenaar mag de bevoegde overheid afwijken van de artikelen 8, 33 en 34 van deze sectorale voorwaarden voor een installatie die stoffen van categorie A behandelt. § 2. Na advies van de technisch ambtenaar mag de bevoegde overheid afwijken van artikel 19 van deze sectorale voorwaarden.
Art. 38.Dit besluit treedt in werking één maand na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad . In afwijking van het vorige lid treedt dit besluit, wat de bestaande inrichtingen betreft, in werking 24 maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .
Art. 39.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 3 april 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Bijlage - kenmerken van de waterdichtheidsmaterialen In het kader van de inrichtingswerken van de "CET" van klasse 1, 2, 4-B, 5.1 en 5.2 laat de exploitant de herkomst en de kenmerken van de materialen die hij van plan is te gebruiken, goedkeuren door de technisch ambtenaar op grond van een door een erkend laboratorium gevoerd onderzoek.
De hierna vermelde kenmerken betreffen voornamelijk de kleiige materialen en de hoge densiteit polyethyleen bladen (HDPE). Deze gegevens verbieden het gebruik van andere materialen niet waarvan bewezen is dat het prestatievermogen gelijkwaardig is. Zo nodig worden de specifieke technische eisen al naar gelang het geval door de technisch ambtenaar nader bepaald op grond van door de exploitant met redenen omklede voorstellen.
Bovendien kan de bevoegde overheid ertoe worden aangezet bijkomende voorwaarden te stellen met het oog op een code van goede praktijk. 1. Waterdichtheid op mineraal vlak (aangevoerde of hergebruikte kleiige materialen) A.Kenmerken van de afzetting De materialen voldoen aan : criteria inzake natuur, doorlatendheid en verwerkbaarheid; kenmerken inzake weerstand en bestendigheid.
Daartoe leggen de door de exploitant verrichte proefnemingen een verband tussen die parameters om de toezichtsoperaties mogelijk te maken.
B. Intrinsieke conformiteitscontrole Aan de hand van proefnemingen moet kunnen worden nagegaan of het geleverde materiaal uit de vooraf geïdentificeerde afzetting voortkomt en of het onder goede vochtigheids- en compactheidsomstandigheden gebruikt kan worden om het vereiste prestatievermogen te bereiken.
C. Gebruikstechniek De klei wordt aangebracht in gekruiste lagen (dikte 20 + 5 centimeter), vakkundig apart verdicht en in de buurt van de optimum Proctor.
De eerste laag die aangebracht en verdicht wordt op de bodem van inkassing dient hoofdzakelijk als bescherming.
Om de vereiste diktes te verkrijgen worden de andere lagen sterk verdicht om een ondoorlatendheidseffect te waarborgen dat op alle punten van het massief voldoet aan de eisen bedoeld in paragraaf D. Het mechanische werk (verdichting, bevochtiging, droging) wordt voortgezet tot laag per laag aan de opgelegde voorschriften wordt voldaan.
D. Controle op de uitvoering De frequentie van de proefnemingen en metingen wordt in de milieuvergunning bepaald en mag niet lager zijn dan die vermeld in onderstaande tabel.
De gemiddelde doorlatendheidscoëfficiënt voor de gezamenlijke metingen bedraagt niet meer dan 1 x 10-9 m/s voor waterverzadigd klei, waarbij geen enkele meting een hoger resultaat dan 3 x 10-9 m/s mag boeken.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In alle gevallen worden de plaatsen voor de proefnemingen gemarkeerd, opgemeten en in het dagboek der werken opgenomen. De voor de proefnemingen alzo gegraven gaten worden opgevuld met bentoniet zwelkorrels, waarbij de eigenschappen van het bentoniet aan de kenmerken van het percolatiewater aangepast worden. 2. Geomembranen (HDPE) De geomembranen HDPE (Hoge densiteit polyethyleen) worden door gekwalificeerde personen met een dubbele las verbonden, behalve als het technisch niet haalbaar is. De lassen worden integraal gecontroleerd - zelfs op de tripelpunten - door een gekwalificeerde instelling waarvan de bevoegdheid erkend is en die onafhankelijk is van de exploitant van het "CET".
Behalve als bewezen is dat de voorziening niet efficiënt werkt, installeert de exploitant een elektrisch lekdetectiesysteem dat permanent in dienst wordt gehouden tot de eerste afvalstorting in bedoelde sector. De alzo vastgestelde gebreken in de geomembranen worden onmiddellijk vakkundig hersteld en gecontroleerd.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2003 houdende sectorale voorwaarden inzake de exploitatie van bepaalde installaties voor de verzameling van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en van de oevers van waterlopen en -vlakken verwijderd worden.
Namen, 3 april 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET