Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering
gepubliceerd op 30 oktober 2008

Vlaams Toewijzingsplan CO 2 -emissierechten 2008-2012 Bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2008 werd het Vlaams Toewijzingsplan CO 2 -emissierechten 2008-2012 definitief goedgekeurd waarvan hieronder een uittreksel v Dit toewijzingsplan CO 2 -emissierechten 2008-2012 treedt in werking op de dag van de beke(...)

bron
vlaamse overheid
numac
2008036266
pub.
30/10/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID

Leefmilieu, Natuur en Energie


Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 Bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2008 werd het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 definitief goedgekeurd waarvan hieronder een uittreksel volgt.

Dit toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 treedt in werking op de dag van de bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.

Uittreksel uit het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 1. Inleiding (Hoofdstuk 4.Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) De totale hoeveelheid emissierechten die in de periode 2008-2012 voor Vlaamse BKG-inrichtingen is voorzien, is de som van de toegewezen emissierechten aan industriële BKG-inrichtingen, de toegewezen emissierechten aan de BKG-inrichtingen voor energieproductie en de emissierechten voorzien in de Vlaamse Toewijzingsreserve.

De Vlaamse overheid maakt net als in het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005-2007 een onderscheid in de bepaling van de hoeveelheid toe te wijzen emissierechten voor industriële BKG-inrichtingen en voor de BKG-inrichtingen voor energieproductie.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde toewijzing per jaar in de periode 2008-2012 voor bestaande BKG-inrichtingen alsmede de totale toewijzing voor deze periode. Tevens wordt de omvang van de reserve voor nieuwkomers weergegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Bepaling van de toewijzing van emissierechten op installatieniveau (Hoofdstuk 6.Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) 2.1. Inleiding De inrichtingen die in het Vlaamse Gewest onder de VER-richtlijn vallen worden onderverdeeld in twee groepen : de industrie en de energieproductie. Voor elk van deze groepen bestaan verschillende regels voor de berekening van het aantal toe te wijzen emissierechten voor de handelsperiode 2008-2012. 2.2. Toewijzingsregels voor industriële BKG-inrichtingen 2.2.1. Inleiding Bij de toewijzing van emissierechten aan industriële BKG-inrichtingen wordt een onderscheid gemaakt tussen volgende gevallen : a) BGK-inrichtingen die toegetreden zijn tot het benchmarkingconvenant en over een door het VBBV goedgekeurd energieplan beschikken;b) BKG-inrichtingen die niet tot het benchmarkingconvenant zijn toegetreden of niet tijdig over een door het VBBV goedgekeurd energieplan beschikken;c) BKG-inrichtingen die tijdens de periode 2005-2007 onder de opt-out regeling vielen. 2.2.2. De rekenregels voor bedrijven die toegetreden zijn tot het benchmarkingconvenant 2.2.2.1. De totale toewijzing per BKG-inrichting De toewijzing aan industriële BKG-inrichtingen is de som van de toewijzing voor de verbrandingsinstallaties en de procesemissies, vermenigvuldigd met een correctiefactor.

TT = (TV + TP) * CF waarbij : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.2.2.2. Toewijzingsformule voor verbrandingsinstallaties binnen convenantbedrijven De toewijzingsformule volgens het energieplan onder het benchmarkingconvenant ziet er als volgt uit : TV jaar x = REF2005 * GFjaar x * RFjaar x waarbij : TV jaar x de toewijzing aan een verbrandingsinstallatie is voor jaar x (jaar x verwijst naar het jaar uit de handelsperiode 2008-2012);

REF2005. dit zijn de CO2-emissies uit het jaar 2005 zoals vermeld in het energieplan dat opgesteld werd binnen het benchmarkingconvenant;

GFjaar x is de groeifactor in jaar x afgeleid uit het energieplan ten opzichte van het jaar 2005 in het energieplan;

RFjaar x is de reductiefactor in het jaar x (de reductiefactor wordt afgeleid uit de resultaten van het energieplan). 2.2.2.3. Toewijzingsformule voor procesemissies TP jaar x = REF2005 * GFjaar x waarbij : TP jaar x is de toewijzing voor procesemissies voor jaar x uit de handelsperiode;

REF2005. dit zijn de CO2-procesemissies uit het jaar 2005 zoals vermeld in het energieplan dat opgesteld werd binnen het benchmarkingconvenant;

GFjaar x is de groeifactor in jaar x afgeleid uit het energieplan ten opzichte van het jaar 2005 in het energieplan. 2.2.3. De toewijzing voor industriële BKG-inrichtingen die niet tot het benchmarkingconvenant zijn toegetreden De toewijzingsformule voor industriële BKG-inrichtingen die niet aan het benchmarkingconvenant deelnemen is gelijkaardig aan de formule voor convenantvestigingen.

TV jaar x = (REF2005 * GFjaar x * RFjaar x) * CF waarbij : RF2008= 0,85 (deze reductiefactor wordt in ieder jaar van de handelsperiode 2008-2012 telkens met 0,8 % aangescherpt;

CF = een correctiefactor (zie punt 2.4.). 2.2.4. Correctie van referentie-emissies op basis van geverifieerde emissies 2005 Bij de toewijzing van emissierechten werd rekening gehouden met de onder het EU ETS geverifieerde CO2-emissies voor het jaar 2005. Voor de raffinaderijsector werd tevens rekening gehouden met de geverifieerde CO2-emissies voor het jaar 2006.

In dit proces werden de installaties met emissies boven 25.000 ton per jaar gescreend, die goed zijn voor ongeveer 97 % van de emissies van de doelgroep. Er werd gefocust op de afwijkingen groter dan 10 % of 5000 ton ten opzichte van de toegewezen emissierechten.

BKG-inrichtingen die een grotere afwijking vertoonden dienden dit aan de Vlaamse overheid te verantwoorden.

Bij deze verantwoording werd rekening gehouden met volgende omstandigheden : - calamiteit - ongeplande shutdown voor onderhoud - staking - eenmalige economische terugval - snellere uitvoering energieplan - uitvoering maatregelen energieplan leverde meer reducties op dan verwacht Geen of onvoldoende onderbouwde verantwoording heeft de Vlaamse overheid meegenomen bij het voorstel van berekening van de individuele toewijzing van emissierechten voor de periode 2008-2012, en dit door : - ofwel de geverifieerde CO2-emissies uit het jaar 2005 als referentiejaar te gebruiken; - ofwel de groeiprognoses voorzien in het energieplan onder het benchmarkingconvenant aan te passen; - ofwel de toewijzing voor de periode 2008-2012 op basis van het energieplan pro rata aan te passen; - ofwel door een combinatie van voorgaande maatregelen te nemen. 2.2.5. De toewijzing voor bedrijven uit de tertiaire sector De inrichtingen uit de tertiaire sector die onder het toepassingsgebied van de VER-richtlijn vallen werden voor de periode 2005-2007 uitgesloten (opt-out). Deze inrichtingen moesten conform het VER-besluit op 1 juli 2005 over een energieplan beschikken.

Op basis van de resultaten uit deze energieplannen zal voor de installaties uit de tertiaire sector een reductiefactor per bedrijf bepaald worden. 2.2.6. De toewijzing voor elektriciteitsproductie uit siderurgische gassen Het energetisch valoriseren van siderurgische gassen dient gestimuleerd te worden. Daarnaast voorziet de Europese Commissie dat de toewijzing van emissierechten voor het gebruik van siderurgische gassen als brandstof kan gebeuren aan de exploitant van de installatie die het afgas levert.

In Vlaanderen worden de emissierechten voor het verbranden van siderurgische gassen met het doel opwekking van elektriciteit toegewezen aan de exploitant die dit siderurgisch gas levert op basis van het energieplan die de onderneming binnen het benchmarkingconvenant opstelt.

De emissierechten voor het deel van het siderurgisch gas dat niet extern wordt gevaloriseerd, worden tevens toegewezen aan de exploitant van de procesinstallatie die het siderurgisch gas voortbrengt, op basis van het energieplan van die onderneming. Hierdoor worden de emissierechten voor de totale productie van siderurgische gassen aan dezelfde exploitant toegewezen en dient voor een toename in het extern valoriseren ervan door middel van elektriciteitsproductie geen emissierechten te worden voorzien.

De leverancier van siderurgische gassen is verplicht om bij de levering van dit siderurgisch gas aan derden kosteloos een equivalente hoeveelheid emissierechten over te dragen aan de exploitant van de vergunningspichtige inrichting die het siderurgisch gas afneemt. 2.3. Toewijzingsregels voor BKG-inrichtingen in de energieproductiesector 2.3.1. Inleiding Onder de energieproductie wordt in Vlaanderen verstaan : - de productie van elektriciteit met gebruik van fossiele brandstoffen (andere dan siderurgische gassen); - de productie van elektriciteit uit siderurgische gassen; - de productie van elektriciteit en warmte door WKK-installaties waarvan de elektriciteitssector vergunninghouder is; - de productie van warmte door losstaande ketels. 2.3.2. De toewijzing voor klassieke elektriciteitsproductietechnologieën De toewijzing van emissierechten aan bestaande installaties die gebruik maken van fossiele brandstoffen en biomassa, andere dan siderurgische gassen, gebeurt met volgende formule : Tn = (MWe * DUn * 0,35884 * (1-CBM-CSG)) Hierin is : Tn = aantal toe te wijzen emissierechten in handelsjaar n;

MWe = het opgegeven geïnstalleerd elektrisch vermogen van de installatie;

DUn = gestandaardiseerd aantal draaiuren in handelsjaar n in functie van het type installatie, in uur (zie onderstaande tabel); 0,35884 = factor uitgedrukt in ton per MWh, is een verhouding tussen de uitstootfactor van aardgas en een productierendement van 56 %;

CBM = correctiefactor voor installaties die biomassa (bij)stoken; de correctiefactor is het (bij)gestookte percentage biomassa en is gebaseerd op gegevens aangeleverd door de exploitant;

CSG=correctiefactor voor installaties die siderurgische gassen gebruiken in de brandstofmix; de correctiefactor is het percentage siderurgische gassen in de brandstofmix.

De draaiuren worden gestandaardiseerd in functie van het type installatie en zijn in onderstaande tabel terug te vinden. In geval een producent een lager aantal draaiuren verwacht werd dit opgegeven aantal draaiuren gehanteerd. Voor de meest emitterende productietechnologieën wordt het aantal draaiuren echter geacht nul te zijn.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor siderurgische gassen die worden ingezet voor elektriciteitsproductie, worden emissierechten op een aparte wijze voorzien en toegewezen aan de exploitant van de installatie die het siderurgisch gas produceert. Voor de overige ingezette brandstoffen in deze elektriciteitsproductiecentrale worden emissierechten voorzien, gecorrigeerd voor de bijgestookte hoeveelheid siderurgische gassen. 2.3.3. De toewijzing voor WKK-installaties Binnen de energieproductie worden emissierechten voorzien voor die WKK-installaties waarvan de milieuvergunning in handen is van een onderneming binnen deze sector. Aan de exploitant van deze WKK-installaties worden emissierechten toegewezen voor die delen van de installatie die directe CO2-emissies veroorzaken, op basis van een referentiejaar inclusief de verwachte groei in de periode 2008 tot 2012.

De verwachte groei wordt afgestemd op de verwachte warmteafname. In geval de geproduceerde stoom wordt afgenomen door een onderneming die is toegetreden tot het benchmarkingconvenant, heeft het Verificatiebureau Benchmarking Vlaanderen (VBBV), de opgegeven groei getoetst aan de gegevens opgenomen in het energieplan dat door het stoomafnemende bedrijf werd opgesteld in het kader van het benchmarkingconvenant.

Indien de stoomafnemende onderneming niet is toegetreden tot het benchmarkingconvenant of geen goedgekeurd energieplan bezit, wordt de groei niet toegekend in emissierechten aan de exploitant van de WKK-installatie.

De toewijzingsformule voor WKK-installaties met een milieuvergunning bij een onderneming uit de elektriciteitssector is dan : T = Ev * Pn met : Ev = de directe CO2-emissies in het referentiejaar 2005;

Pn = de groeifactor in het jaar n bij stoomafname door een benchmarkingconvenantbedrijf 2.3.4. De rekenregels voor losstaande ketels Een losstaande ketel is een op zichzelf staande productie-eenheid die energie exporteert. Een voorbeeld hiervan is een hulpwarmteketel voor stadsverwarming. De toewijzing van emissierechten gebeurt op basis van de verwachte warmteproductie geproduceerd met aardgas als brandstof en 90 % productierendement.

Tv = (Pq,n * UF)/n Met : êta = 0,90 Pq,n = TJ warmteproductie in jaar n.

UF = de uitstootfactor van aardgas uitgedrukt in kton CO2 per PJprimair. 2.4. Correctiefactoren voor bestaande installaties naar aanleiding van de Beschikking van de Europese Commissie van 16 januari 2007 Via het toepassen van een correctiefactor wordt de som van de totale hoeveelheid toegewezen emissierechten in overeenstemming gebracht met de totale hoeveelheid beschikbare emissierechten voor het Vlaamse Gewest.

Op basis van de emissierapportering voor 2005 en 2006 is vastgesteld dat de toegewezen emissierechten in sommige sectoren hoger lagen dan de geverifieerde emissies. Gezien de schaarste aan emissierechten is het aangewezen het aantal toe te wijzen emissierechten beter af te stemmen op de reële evolutie van de emissies.

Bij de selectie van sectoren waar correcties worden doorgevoerd, wordt enerzijds rekening gehouden met het aandeel van de sector in de totale Vlaamse hoeveelheid toe te wijzen emissierechten, en anderzijds met de mate waarin er voor de handelsperiode 2005-2007 een afwijking werd vastgesteld tussen de geverifieerde emissies en het aantal toegewezen emissierechten. Sectoren waar deze afwijking bij de goedkeuring van het ontwerp van Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 reeds voldoende wordt gecorrigeerd, worden niet geselecteerd.

Binnen het Vlaamse Gewest nemen drie industriële sectoren meer dan 85 % van de totale hoeveelheid toegewezen emissierechten voor hun rekening : 1. de ijzer- en staalsector (aandeel van 33 %);2. de chemische sector (aandeel van 27 %);3. de raffinaderijen (aandeel van 25 %). Omwille van het feit dat de vastgestelde afwijking tussen geverifieerde emissies en toegewezen emissierechten in de ijzer- en staalsector reeds via toepassing van paragraaf 6.2.4. wordt aangepast, wordt geen verdere correctie doorgevoerd.

Om de toewijzing van emissierechten af te stemmen op de reële evolutie van de emissies, wordt de toewijzing aan de chemische sector neerwaarts aangepast via een correctiefactor van 0,9645 (de exacte correctiefactor bedraagt 0,964475234) en voor de raffinaderijen via een correctiefactor van 0,9297 (de exacte correctiefactor bedraagt 0,92968097). De correctiefactoren zijn gebaseerd op de gegevens uit de historische geverifieerde jaren en de toekomstige evolutie van het energiegebruik.

Ook in de elektriciteitsector wordt, zoals in de meeste lidstaten van de Europese Unie, een reductie doorgevoerd. De reductie binnen de elektriciteitssector wordt gerealiseerd door het wijzigen van de toewijzingsregels voor klassieke elektriciteitsproductietechnologieën (zie punt 2.3.2.). 3. Inzet van flexibiliteitsmechanismen door de VLaamse BKG-inrichtingen : het limietpercentage uit de « linking directive » (Hoofdstuk 5.Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) Vanaf de handelsperiode 2008-2012 kunnen naast de reeds toegelaten EUA's en CER's, ook ERU's toegelaten worden als geldige inlevering door BKG-inrichtingen. De wijzigingen aan de VER-richtlijn via de Linking Directive vereisen dat de lidstaten voor de periode 2008-2012 en hierop volgende handelsperiodes een limiet instellen op de inlevering van CER's en ERU's door BKG-inrichtingen.

BKG-inrichtingen (incl. de bedrijven/instellingen die in de handelsperiode 2005-2007 geopt-out werden) mogen een hoeveelheid CER's en ERU's inleveren tot 9,1743 % van de aan deze inrichtingen toegewezen emissierechten voor deze periode.

Steenkoolcentrales (inclusief de hierbij horende gasturbines), klassieke gascentrales, gasturbines (andere dan repowering) en dieselcentrales mogen een hoeveelheid CER's en ERU's inleveren tot hetzelfde percentage, maar ditmaal niet toegepast op de toegewezen hoeveelheid emissierechten, maar wel op de gemiddelde geverifieerde emissies 2005-2006 van deze inrichtingen.

De limieten gelden per BKG-inrichting.

Bovendien bepalen de limieten de totale hoeveelheid CER's en ERU's die door een BKG-inrichting mogen ingeleverd worden in de volledige handelsperiode. Een BKG-inrichting kan dus desgewenst in één enkel jaar (bv. bij de eerste inlevering) het gehele, op hem van toepassing zijnde aantal CER's of ERU's inleveren. 4. Nieuwkomers (Hoofdstuk 7.Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) 4.1. Definitie van « nieuwkomer » en « verandering aan een BKG-inrichting » Voor de handelsperiode 2008-2012 wordt als een « nieuwkomer » beschouwd : « een BKG-inrichting, die een milieuvergunning dan wel een aanpassing van de milieuvergunning wegens een verandering aan een BKG-inrichting heeft verkregen nà 22 december 2006 of een BKG-inrichting die een (aanpassing aan de) milieuvergunning heeft verkregen vóór 22 december 2006 maar pas opstart na 1 maart 2007.

Vóór 22 december 2006 vergunde BKG-inrichtingen waarvan de opstartdatum ligt vóór 1 maart 2007, worden voor de handelsperiode 2008-2012 dus als bestaande BKG-inrichtingen beschouwd.

BKG-inrichtingen die nà 1 maart 2007 in bedrijf gesteld worden, worden als nieuwkomers beschouwd.

Voor de toepassing voor de handelsperiode 2008-2012 dient de definitie van een « verandering aan een BKG-inrichting » gelezen te worden als : « een verandering in de aard of de werking van een BKG-inrichting of een uitbreiding van een BKG-inrichting in de vorm van een fysieke verandering aan een BKG-inrichting die voldoet aan de twee volgende voorwaarden : a) het betreft een verhoging van de vergunde capaciteit van één van de vergunde activiteiten of processen waar één of meer van de subrubrieken van bijlage I van Titel I van het VLAREM met vermelding Yk in de vierde kolom van toepassing zijn; b) de CO2-emissies van de BKG-inrichting zullen met meer dan 10 % stijgen of de CO2-emissies zullen op jaarbasis met meer dan 50.000 ton toenemen ten opzichte van de gemiddelde geverifieerde CO2-emissies van de BKG-inrichting van de 3 voorafgaande jaren (Indien door de uitbreiding van het toepassingsgebied bijkomende emissies onder emissiehandel kwamen te vallen, dan dient de « gemiddelde geverifieerde » CO2-emissies van de BKG-inrichting rekening te houden met deze uitbreiding).

Deze voorwaarden gelden niet indien het gaat om een bedrijf dat volledig nieuw onder emissiehandel komt te vallen (en derhalve niet in het bezit is van geverifieerde CO2-emissies van de 3 voorafgaande jaren).

Nieuwe productie-installaties (i.e. installaties die niet rechtstreeks CO2 uitstoten, maar aanleiding geven tot bijkomende CO2-uitstoot in bestaande verbrandingsinrichtingen) worden in bedrijven die omwille van de 20 MW-regel onder emissiehandel vallen, derhalve niet als nieuwkomer beschouwd. 4.2. Toewijzingsmethode voor nieuwkomers 4.2.1. Inleiding De emissierechten aan BKG-inrichtingen die voldoen aan de definitie van nieuwkomer (cfr. punt 4.1.) worden kosteloos toegewezen uit de toewijzingsreserve voor nieuwkomers (hierna Toewijzingsreserve genoemd).

Bij de bepaling van de hoeveelheid toe te wijzen emissierechten aan nieuwkomers zal rekening gehouden worden met de invloed van de nieuwkomer op de bestaande BKG-inrichting.

Indien de nieuwkomer bestaande BKG-inrichtingen vervangt (al dan niet volledig) of aanleiding geeft tot verminderde emissies van bestaande installaties, dan wordt het aantal emissierechten dat aanvankelijk aan de « bestaande » installaties werd toegewezen, afgetrokken (al dan niet volledig) van de toewijzing aan de nieuwkomer.

Dit komt neer op het enkel toewijzen van emissierechten voor een netto-verhoging van de vergunde capaciteit van één van de vergunde activiteiten of processen waar één of meer van de subrubrieken van bijlage I van Titel I van het VLAREM met vermelding Yk in de vierde kolom van toepassing zijn.

Indien de bestaande BKG-inrichtingen door de nieuwkomer als back-up gaan fungeren, wordt bij de berekening van het aantal toe te wijzen emissierechten aan de nieuwkomer rekening gehouden met het verminderd brandstofverbruik van deze bestaande BKG-inrichtingen.

Deze regel geldt onafhankelijk van de houder van de milieuvergunning van de bestaande BKG-inrichting en/of de nieuwkomer. De eventueel noodzakelijke overdracht van emissierechten van de ene naar de andere exploitant kan deel uitmaken van een overeenkomst tussen beide exploitanten.

Indien de houders van de milieuvergunning van de nieuwkomer en de bestaande BKG-inrichting verschillend zijn, en de nieuwkomer aanleiding geeft tot het niet langer onder emissiehandel vallen van de exploitant waar installaties worden vervangen (wegens gedaald onder 20 MW), dan geldt de bovenvermelde aftrek slechts voor de jaren waarin de exploitant van de bestaande installatie(s) nog emissierechten zal worden verleend.

Emissierechten kunnen pas toegewezen worden vanaf het moment dat de nieuwkomer werkelijk is opgestart. Deze werkelijke opstartdatum wordt als volgt gedefinieerd : - voor WKK's : de datum van indienstneming' zoals opgenomen in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2006 ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties. Een officiële bevestiging door de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en de Gasmarkt (VREG) van deze datum, dient door de exploitant aan de Vlaamse Bevoegde Autoriteit overgemaakt te worden. - voor andere nieuwkomers : de eerste dag van een ononderbroken 10-daagse periode waarin de installatie op minstens 20 procent van de capaciteit waarop de toewijzing van emissierechten zal worden gebaseerd, in werking is gesteld. Indien de in de sector gebruikelijke productiecyclus korter is dan 10 dagen, mag deze periode worden onderbroken tengevolge van het einde van de productiecyclus. Het Verificatiebureau Benchmarking Vlaanderen (VBBV) heeft de opdracht om de vaststelling van de werkelijke opstartdatum volgens bovenstaande definitie te verrichten. Het VBBV zal bij haar beoordeling rekening houden met meetgegevens en andere documenten die de 10 dagen evenals de 20 procent capaciteitsbenutting staven. 4.2.2. Toewijzingsmethode voor elektriciteitsproductietechnologieën die gebruik maken van fossiele brandstoffen (excl. WKK-installaties) De toewijzingsmethode voor nieuwkomers in de elektriciteitsproductie is identiek aan de toewijzingsmethode voor bestaande installaties.

Dit betekent dat de toewijzing van emissierechten aan elektriciteitsproductietechnologieën die gebruik maken van fossiele brandstoffen en biomassa, andere dan siderurgische gassen, gebeurt op basis van onderstaande formule : Tn = MWe * DUn * 0,35884 * (1- CBM -CSG) Hierin is : Tn = aantal toe te wijzen emissierechten in handelsjaar n MWe = het door het VBBV geverifieerd opgegeven geïnstalleerd elektrisch vermogen van de installatie.

DUn = gestandaardiseerd aantal draaiuren in handelsjaar n in functie van het type installatie, in uur (zie onderstaande tabel). 0,35884 = factor uitgedrukt in ton per MWh, is een verhouding tussen de uitstootfactor van aardgas en een productierendement van 56 %.

CBM = correctiefactor voor installaties die biomassa (bij)stoken, de correctiefactor is het (bij)gestookte percentage biomassa en is gebaseerd op gegevens aangeleverd door de exploitant.

CSG = correctiefactor voor installaties die siderurgische gassen gebruiken in de brandstofmix, de correctiefactor is het percentage siderurgische gassen in de brandstofmix.

De berekende hoeveelheid toe te wijzen emissierechten wordt in voorkomend geval verminderd met de emissierechten die aan bestaande of vervangen installatie(s) werden toegewezen (cfr. punt 7.3.1.).

De factor DUn (=draaiuren) voor een normaal exploitatiejaar wordt gestandaardiseerd in functie van het type installatie en is in onderstaande tabel terug te vinden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor het jaar waarin de installatie wordt opgestart, wordt het aantal draaiuren vermeld in de tabel in punt 2.3.2., vermenigvuldigd met het (aantal resterende kalenderdagen binnen het jaar na de 'werkelijke opstartdatum' / 365).

Aan nieuwe installaties bedoeld om siderurgische gassen te verbranden voor elektriciteitsproductie waarvoor reeds emissierechten werden toegewezen aan de exploitant die dit afgas levert, worden geen bijkomende emissierechten toegewezen voor wat betreft de verbranding van dit afgas voor elektriciteitsproductie. De exploitant die het afgas voor dergelijke installatie zal gaan leveren, dient bij de levering kosteloos een equivalente hoeveelheid emissierechten over te dragen aan de exploitant van de vergunningspichtige inrichting die het afgas afneemt. 4.2.3. Toewijzingsmethode voor WKK-installaties Nieuwe WKK-installaties die voldoen aan de definitie van nieuwkomer (onafhankelijk door welke exploitant de milieuvergunning wordt aangevraagd of aangehouden) worden emissierechten toegewezen volgens onderstaande regels.

De totale toewijzing is de som van het volgens de onderstaande formules aantal toegewezen emissierechten : 1. aan de turbine;2. aan de bijstook in de afgassenketel;3. aan de back-up ketel;4. aan de emissies veroorzaakt gedurende de periode tussen de eerste testen en de indienstname van de WKK. verminderd met de emissierechten die aan bestaande of vervangen installatie(s) werden toegewezen (cfr. punt 4.2.1.).

Voor wat betreft de turbine worden emissierechten toegewezen op basis van onderstaande formule : Tn = (MWth * DUn * UFbrandstof * 3,6) Hierin is : Tn = aantal toe te wijzen emissierechten aan de turbine in jaar n;

MWth = het door het VBBV geverifieerd thermisch ingangsvermogen van de WKK-installatie (berekend aan onderste verbrandingswaarde);

DUn = het door het VBBV goedgekeurd verwacht aantal draaiuren van de WKK-installatie in het jaar n;

UFbrandstof = de uitstootfactor van de gebruikte brandstof, uitgedrukt in kg CO2 per MJ 3,6 = omzettingsfactor van kWh naar MJ. Voor het jaar waarin de installatie wordt opgestart, is de factor DUn gelijk aan het verwachte aantal resterende draaiuren van de WKK-installatie na de 'werkelijke opstartdatum'. Het verwachte aantal draaiuren in een normaal exploitatiejaar wordt door de exploitant opgegeven en door het VBBV geverifieerd op basis van het aantal draaiuren van gelijkaardige WKK-installaties binnen bedrijven met gelijkaardige energievraagpatronen.

Voor de bijstook in de afgassenketel worden emissierechten toegewezen op basis van onderstaande formule : Tn = (Vn * UFbrandstof) Hierin is : Tn = aantal toe te wijzen emissierechten aan de bijstook in de afgassenketel in jaar n;

Vn = het door het VBBV geverifieerd verwacht brandstofverbruik voor de bijstook in de afgassenketel in het jaar n, uitgedrukt in MJ;

UFbrandstof = de gewogen uitstootfactor (de weging gebeurt op basis van de energie-inhoud van de gebruikte brandstoffen ) van de gebruikte brandstofmix voor de bijstook, uitgedrukt in kg CO2 per MJ. Voor de back-up ketel (die warm wordt gehouden om bij uitval van de WKK de opstarttijd voor warmtelevering tot een minimum te beperken) worden emissierechten toegewezen op basis van onderstaande formule.

Tn = (Vn * UFbrandstof) Hierin is : Tn = aantal toe te wijzen emissierechten aan de back-up ketel in jaar n;

Vn = het door het VBBV geverifieerd verwacht brandstofverbruik van de back-up ketel in het jaar n, uitgedrukt in MJ;

UFbrandstof = uitstootfactor van de gebruikte brandstof in de back-up ketel, uitgedrukt in kg CO2 per MJ. Het verwacht jaarlijkse brandstofverbruik in de twee bovenstaande formules wordt door de exploitant opgegeven en geverifieerd door het VBBV op basis van de stoomvraag uit het energieplan van de onderneming.

De emissies veroorzaakt tijdens de periode tussen de eerste testen en de datum van indienstneming' dient door de exploitant aangetoond te worden en wordt geverifieerd door het VBBV. Deze emissies worden toegevoegd bij de berekening van het totaal aantal toe te wijzen emissierechten.

De uitstootfactor(en) die gehanteerd wordt (worden) bij de toewijzing van emissierechten is (zijn) identiek aan deze die opgenomen wordt (worden) in het (te wijzigen) monitoringplan (deze uitstootfactoren houden eveneens rekening met de oxidatiefactor ). 4.2.4. Toewijzingsmethode voor installaties (excl. WKK-installaties) binnen industriële bedrijfsvestigingen die toegetreden zijn tot het benchmarkingconvenant De toewijzing van emissierechten voor nieuwkomers (excl.

WKK-installaties) binnen industriële bedrijfsvestigingen die toegetreden zijn tot het benchmarkingconvenant gebeurt volgens de filosofie van het benchmarkingconvenant.

Dit betekent dat de toewijzing van emissierechten voor dergelijke nieuwkomers mede wordt bepaald door de gewenste energie-efficiëntie van de productie-installaties die gerelateerd zijn aan de nieuwkomer.

De toe te wijzen emissierechten worden berekend op basis van onderstaande formule.

Tn = PVn * SEGn * UFbrandstof Hierin is : Tn = aantal toe te wijzen emissierechten in jaar n;

PVn = het door het VBBV geverifieerde verwachte productievolume in het jaar n;

SEGn = de wereldtopwaarde in het jaar n (uitgedrukt in GJprim/éénheid geproduceerd product) (cfr. infra);

UFbrandstof = de uitstootfactor van de gebruikte brandstof, uitgedrukt in ton CO2 per GJprim.

In het jaar waarin de installatie wordt opgestart, dient het verwachte productievolume in de resterende dagen na de werkelijke opstartdatum' van de installatie te worden gehanteerd. Dit verwachte productievolume, evenals het verwachte productievolume voor elk resterend jaar van de handelsperiode dient opgegeven te worden door de exploitant, en dient geverifieerd en goedgekeurd te worden door het VBBV. Tijdens de verificatie van de productievolumes voor capaciteitsverhogingen (in bedrijven die deelnemen aan emissiehandel wegens specifieke vermelding van de sector in de Annex I) dient onder meer gecontroleerd te worden of met de verwachte productievolumes nog geen rekening werd gehouden bij de toewijzing van emissierechten aan de bestaande installaties. Bovendien dient het bedrijf aan te tonen dat voor het realiseren van de productiecapaciteitsverhoging er fysieke wijzigingen aan het productieproces dienden aangebracht te worden.

De 'wereldtopwaarde in het jaar n' uit de toewijzingsformule wordt bepaald volgens onderstaande cascade : a) indien het desbetreffende productieproces reeds in het Vlaamse Gewest wordt toegepast, en een door het VBBV goedgekeurde wereldtopwaarde (vastgesteld via een benchmark of best practice studie) gekend is, kan de exploitant of zijn consultant bij het VBBV de volgende data opvragen zonder dat hiervoor expliciet een nieuwe benchmark of best practice studie dient te worden uitgevoerd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij de wereldtopwaarde wordt aangenomen dat het percentage fossiel brandstofverbruik in het totaal primair energieverbruik hetzelfde is als in de ontwerpwaarde voor de nieuwkomer. De waarde voor autonome ontwikkeling wordt zowel gebruikt om de data van wereldtopbepaling en het operationeel worden van de nieuwkomer op elkaar af te stemmen, als voor het berekenen van de emissierechten voor de jaren volgend op het jaar van ingebruikname van de nieuwkomer. b) indien het desbetreffende productieproces reeds in het Vlaamse Gewest wordt toegepast maar geen door het VBBV goedgekeurde wereldtopwaarde gekend is (vastgesteld via een 'benchmark' of best 'practice'studie), kan de exploitant of zijn consultant de desbetreffende factoren (een wereldtopwaarde, het jaar waarop de studiedata slaan en een waarde voor autonome ontwikkeling) voorstellen aan het VBBV uit een benchmark of best practice studie.Het VBBV zal de desbetreffende studie verifiëren en de voorgestelde waarden geargumenteerd goed- of afkeuren. Bij goedkeuring kan de procedure verder lopen zoals vermeld onder punt a). In geval van afkeuring, dient punt c) gevolgd te worden. c) indien voor het desbetreffende productieproces geen door het VBBV goedgekeurde wereldtopwaarde kan voorgelegd worden die vastgesteld werd via een benchmark of best practice, dient het bedrijf door een consultant, goedgekeurd door het VBBV, een uitgebreide energiestudie te laten uitvoeren waarbij het fossiel primair energiegebruik (SEGNK, F) bepaald wordt op basis van ontwerpgegevens van de installatie.Deze energiestudie dient tevens rekening te houden met de Best Beschikbare Technologie (BBT). De wereldtopwaarde (deze wereldtopwaarde zegt niets over het verbruik van de beste in de wereld omdat er geen vergelijking bestaat, maar ze is gebaseerd op de ervaring hoeveel energie een bedrijf kan besparen t.o.v. ontwerpgegevens) wordt in dit geval gelijkgesteld aan de aldus bekomen SEGNK, F -waarde minus 10 %.

De uitstootfactor(en) van de gebruikte brandstof(fen) die wordt gehanteerd bij de toewijzing van emissierechten is identiek aan deze opgenomen in het (te wijzigen) monitoringplan.

De berekende hoeveelheid toegewezen emissierechten wordt in voorkomend geval verminderd met de emissierechten die aan bestaande of vervangen installatie(s) werden toegewezen (cfr. punt 4.2.1.). 4.2.5. Toewijzingsmethode voor installaties (excl. WKK-installaties) binnen industriële bedrijfsvestigingen die niet zijn toegetreden tot het benchmarkingconvenant Nieuwkomers bij industriële BKG-inrichtingen die niet toegetreden zijn tot het benchmarkingconvenant worden emissierechten toegewezen op basis van een opgave van de verwachte CO2-emissies in het jaar van opstart en in een normaal kalenderjaar. Deze opgave dient rekening te houden met de energie-efficiëntiemaatregelen die in het kader van het besluit energieplanning voor de nieuwkomer dienen uitgevoerd te worden. De opgave van de verwachte emissies dienen geverifieerd en goedgekeurd te worden door het VBBV. Het aantal toe te wijzen emissierechten is 85 % (met in ieder jaar voor de handelsperiode 2008-2012 telkens een aanscherping met 0,8 %) van deze door het VBBV geverifieerde en goedgekeurde verwachte emissies, verminderd met de emissierechten die aan bestaande of vervangen installatie(s) werden toegewezen (cfr. punt 4.2.1.). 4.2.6. Toewijzingsmethode voor installaties (excl. WKK-installaties) binnen vestigingen uit de tertiaire sector Nieuwe verbrandingsinrichtingen binnen de tertiaire sector krijgen emissierechten toegewezen op basis van een opgave van de verwachte CO2-emissies in het jaar van opstart en in een normaal kalenderjaar. Deze opgave dient rekening te houden met de energie-efficiëntiemaatregelen die in het kader van het besluit energieplanning voor de nieuwkomer dienen uitgevoerd te worden. De opgave van de verwachte emissies dient geverifieerd en goedgekeurd te worden door het VBBV. Het aantal toe te wijzen emissierechten is 90 % van deze door het VBBV geverifieerde en goedgekeurde verwachte emissies, verminderd met de emissierechten die aan bestaande of vervangen installatie(s) werden toegewezen (cfr. punt 4.2.1.). 4.3. De omvang van de Vlaams Toewijzingsreserve De Vlaamse toewijzingsreserve bevat 21.214.928 emissierechten (of gemiddeld 4.242.986 emissierechten per jaar).

Als de Vlaamse toewijzingsreserve 2008-2012 is opgebruikt, worden om strategische en economische redenen en binnen de uitgetrokken begrotingsmiddelen, door de Vlaamse Regering bijkomende emissierechten verworven voor de toewijzing aan nieuwkomers. Ook andere Lidstaten binnen de EU-27 hebben dergelijke mogelijkheid voorzien.

Op het Overlegcomité van 1 februari 2008 werd betreffende het tekort aan quota voor het Waalse Gewest beslist dat « het Vlaams Gewest technisch en juridisch zal nagaan hoe de Vlaamse reserve de trekkingsrechten van het Waals gewest zo correct mogelijk kan opnemen in haar wetgeving ». 5. Sluitingen (Hoofdstuk 8.Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) 5.1. Verschillende vormen van sluitingen De basisregel in het kader van het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 is dat er enkel een effect zal zijn op het al dan niet stopzetten van de toekomstige verlening van emissierechten indien de milieuvergunning (waarin de broeikasgasvergunning is geïntegreerd) « niet langer bestaat » (cfr. infra). Dit is in lijn met de Beschikking van de Europese Commissie van 16 januari 2007.

Het « niet langer bestaan » van de milieuvergunning kan twee vormen aannemen : 1. de volledige milieuvergunning bestaat niet langer (situatie 1), 2.het deel van de milieuvergunning betreffende de BKG-inrichting bestaat niet langer (situatie 2).

Volgende gevallen worden bestempeld als situaties waarin de milieuvergunning « niet langer bestaat » (hetzij situatie 1, hetzij situatie 2) : 1. het verval van de milieuvergunning;2. de opheffing van de milieuvergunning;3. de intrekking van de milieuvergunning;4. de afloop van de milieuvergunning;5. de verzaking aan de milieuvergunning;6. de vernietiging van de milieuvergunning. Enkel deze bovenstaande gevallen geven aanleiding tot een opdracht vanwege de Vlaamse Bevoegde Autoriteit naar de nationale registerhouder om de « toekomstige » verlening van emissierechten stop te zetten.

Als specifiek geval kan de situatie vermeld worden waarbij de inrichting, waarop de milieuvergunning betrekking heeft, niet langer gekwalificeerd wordt als een BKG-inrichting (wanneer bijvoorbeeld het thermisch ingangsvermogen onder de 20MW drempel zakt). In dit geval bestaat er nog steeds een inrichting waarop de milieuvergunning betrekking heeft, een activiteit en een exploitant. In dit geval is het verplicht dat een melding plaatsvindt bij de vergunningverlenende overheid.

De vergunningverlenende overheid zal nagaan of de melding correct is en - na advies van het VBBV - oordelen of de genotificeerde situatie permanent is. Indien de autoriteit bevestigt dat de melding correct is (en er akte van neemt), zullen de bepalingen inzake CO2-emissiehandel (zoals monitoring, rapportage, evenals het inleveren van emissierechten) uit de milieuvergunning geschrapt worden.

Vanaf dan valt de betrokken inrichting niet langer onder CO2-emissiehandel, met als gevolg dat de Vlaamse Bevoegde Autoriteit de nationale registerhouder opdracht zal geven de « toekomstige » verlening van emissierechten stop te zetten. 5.2. Meldingsplicht inzake sluitingen van een BKG-inrichting Zowel de exploitant als de betrokken overheid is verplicht om de in punt 5.1. vermelde wijzigingen aan de milieuvergunningssituatie die aanleiding geven tot de stopzetting van de « toekomstige » verlening van emissierechten, onmiddellijk te melden aan de Vlaamse Bevoegde Autoriteit. 5.3. Gevolgen van sluitingen op het verlenen van emissierechten Sluitingen die plaatsvinden in een handelsjaar, zullen meegenomen worden bij de beslissing tot stopzetting van het aantal te verlenen emissierechten in het volgende handelsjaar. Sluitingen die gemeld worden vanaf 1 januari van een handelsjaar hebben geen effect op het aantal te verlenen emissierechten van dat kalenderjaar.

In bepaalde gevallen zal de nationale registerhouder door de Vlaamse Bevoegde Autoriteit worden verzocht de eerstvolgende verlening van emissierechten tijdelijk uit te stellen, tot een gefundeerde beslissing kan worden genomen. Dit geldt in de gevallen waarbij beroep wordt aangetekend op administratieve beslissingen (zoals bv. de intrekking of vernietiging van de milieuvergunning).

Emissierechten die naar aanleiding van sluitingen niet worden verleend, worden in opdracht van de Vlaamse Bevoegde Autoriteit door de nationale registerhouder aan de toewijzingsreserve toegevoegd. 5.4. Gevolgen van sluitingen op de monitoring- en rapporteringsverplichtingen en het aantal in te leveren emissierechten Het aantal in te leveren emissierechten hangt af van het geverifieerd en goedgekeurd CO2-emissiejaarrapport. Deze rapporten dienen door de exploitanten uiterlijk op 31 januari van elk kalenderjaar te worden ingediend bij het Verificatiebureau Benchmarking Vlaanderen (VBBV).

In bepaalde gevallen (bv. indien op een later tijdstip de exploitant in kwestie niet langer geldig kan worden vertegenwoordigd) dient dit CO2-emissiejaarrapport vroeger ingediend te worden, met name op het moment dat het bedrijf in kwestie nog geldig kan vertegenwoordigd worden.

Bedrijven die door een verwijdering van een stookinstallatie (of door het verlagen van de productiecapaciteiten) tijdens een handelsperiode niet meer onder het toepassingsgebied van emissiehandel komen te vallen, dienen uiterlijk 31 januari van het jaar volgend op de aktename door de milieuvergunningverlenende overheid van deze situatie, nog steeds een CO2-emissiejaarrapport bij het VBBV indienen waarin de CO2-emissies van het hele voorgaande kalenderjaar worden opgenomen, onafhankelijk van de datum waarop de inrichting door de aktename van deze gewijzigde situatie niet meer onder het toepassingsgebied van emissiehandel viel. Dit betekent dat de monitoring- en rapporteringsverplichtingen nog steeds gelden in het jaar waarin de wijziging plaatsvond. 6. Veilen van emissierechten (Hoofdstuk 9.Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) Het Vlaamse Gewest heeft ervoor geopteerd om voor de handelsperiode 2008-2012 geen emissierechten te veilen. 7. De opname van niet CO2-gassen of/of niet VER-sectoren in de emissiehandel (opt-in) (Hoofdstuk 10.Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) Voor de handelsperiode 2008-2012 worden geen bijkomende gassen of sectoren opgenomen t.o.v. de gassen en sectoren vermeld in Annex I van de VER-richtlijn. 8. Banking en borrowing van emissierechten (Hoofdstuk 11.Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) 8.1. Banking van emissierechten In het kader van de Europese CO2-emisisehandel betekent « banking » van emissierechten dat bedrijven die op het einde van een bepaalde handelsperiode een overschot aan emissierechten hebben, deze zouden « overdragen » naar een volgende handelsperiode.

Dit is voor BKG-inrichtingen gelegen in het Vlaamse Gewest niet toegestaan tussen de eerste handelsperiode 2005-2007 en de tweede handelsperiode 2008-2012. Dit werd geëxpliciteerd in het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005-2007 en evenals opgenomen in het VER-besluit.

Het « banken » van emissierechten wordt in het Vlaamse Gewest tussen de handelsperiode 2008-2012 en de volgende handelsperiode die begint vanaf 2013 wél toegestaan. Dit wordt verplicht gesteld door de VER-richtlijn. 8.2. Borrowing van emissierechten In het kader van de Europese CO2-emisisehandel betekent « borrowing » van emissierechten dat bedrijven die op het eind van een bepaalde handelsperiode een tekort aan emissierechten zouden hebben, dit tekort zouden « compenseren » via emissierechten die reeds verleend werden in het kader van een volgende handelsperiode. Het « borrowen » van emissierechten is in het Vlaamse Gewest - net als in andere Europese Lidstaten - niet toegestaan noch in de overlapping tussen de eerste (2005-2007) en tweede handelsperiode (2008-2012), noch in de overlappingen van volgende handelsperiodes.

Het verbod tot « borrowing » wordt bovendien automatisch door « alle » nationale registers der broeikasgassen vermeden, doordat de administratieve verrichting die voorafgaat aan het « inleveren van emissierechten » met betrekking tot de emissies van het laatste jaar van een handelsperiode, niet zal mogelijk zijn met behulp van emissierechten die in het kader van een volgende handelsperiode zijn verleend.

In één uitzonderlijk geval kunnen wél toegewezen (en op de exploitanttegoedrekening gestorte, i.e. verleende) emissierechten voor « volgende » handelsperiodes gebruikt worden om te voldoen aan verplichtingen die betrekking hebben op vorige handelsperiodes, en kan er eigenlijk « geborrowed » worden : dit betreft. het geval waarin een exploitant op de uiterste inleveringsdatum van een handelsperiode (bv. op 30 april 2008 of 30 april 2013) te weinig emissierechten heeft ingeleverd, en dus niet « compliant » is.

In dit specifieke geval mogen exploitanten de inlevering van ontbrekende rechten (cfr. sanctie 3.) die een gevolg zijn van een sanctieregeling die betrekking hebben op een vorige handelsperiode, verrichten via emissierechten die zijn toegewezen voor de nieuwe handelsperiode. 9. Publieksconsultaties (Hoofdstuk 12.Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012) 9.1. Doelgroepenoverleg met industrie, milieubeweging en vakbonden Ter voorbereiding van het definitief Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 werd overleg gepleegd met sectorvertegenwoordigers van de industrie, vertegenwoordigers uit de energiesector, de milieubeweging en vakbonden. Daarnaast werden twee publieksconsultaties georganiseerd. 9.2. Eerste publieksconsultatie Op 31 maart 2006 keurde de Vlaamse Regering het voorstel van Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 principieel goed. Over dit plan werd van 3 april 2006 tot en met 2 mei 2006 een eerste publieksconsultatie gehouden.

Een overzicht van de tijdens de eerste publieksconsultatie ingediende opmerkingen werd samen met een reactie van de Vlaamse overheid op deze opmerkingen door de Vlaamse Regering goedgekeurd op 20 juli 2006. Dit document is te raadplegen op http ://www.lne.be/themas/klimaatverandering/co2-emissiehandel/toewijzingsplan-2008-2012/eerste-publieksconsultatie. 9.3. Tweede publieksconsultatie Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het ontwerp van Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 principieel goed. Over dit plan, evenals over de bijkomende vragen van de Europese Commissie over het genotificeerd Belgisch Toewijzingsplan werd van 1 december 2006 tot en met 2 januari 2007 een tweede publieksconsultatie gehouden.

Een overzicht van de tijdens de tweede publieksconsultatie ingediende opmerkingen werd samen met een reactie van de Vlaamse overheid op deze opmerkingen door de Vlaamse Regering goedgekeurd op 14 december 2007 samen met het definitief ontwerp van Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012. Dit document is te raadplegen op http ://www.lne.be/themas/klimaatverandering/co2-emissiehandel/toewijzingsplan-2008-2012/tweede-publieksconsultatie.

^