Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 december 2010
gepubliceerd op 04 februari 2011

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer

bron
vlaamse overheid
numac
2011035088
pub.
04/02/2011
prom.
23/12/2010
ELI
eli/besluit/2010/12/23/2011035088/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 DECEMBER 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer


De Vlaamse Regering, Gelet op de verordening (EG) nr. 684/92 van de Raad van de Europese Unie van 16 maart 1992 houdende de gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen, gewijzigd bij de verordening (EG) 11/98 van de Raad van 11 december 1997;

Gelet op het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, artikel 24bis, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 9 november 2010;

Gelet op advies 48.921/3 van de Raad van State, gegeven op 7 december 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van richtlijn 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers, gewijzigd bij richtlijn 98/76/EG van de Raad van 1 oktober 1998, bij richtlijn 2004/66/EG van de Raad van 26 april 2004 en bij richtlijn 2006/103/EG van de Raad van 20 november 2006.

Art. 2.§ 1. Dit besluit is alleen van toepassing op de exploitatie van het vervoer, vermeld in artikel 24bis van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009.

Dit besluit is niet van toepassing op : 1°de onderwijsinstellingen, de openbare besturen, de ouderverenigingen, de vriendenkringen en andere vergelijkbare verenigingen die door middel van hun eigen voertuigen, ophaalvervoer van leerlingen organiseren, alsook ander leerlingenvervoer van lokale aard dat eraan verbonden is; 2° diegenen die vervoer voor eigen rekening verrichten. § 2. De regeling in verband met de communautaire vergunning als vermeld in artikel 39 tot en met artikel 41 is alleen van toepassing op de exploitatie van het vervoer, vermeld in artikel 24bis, § 1, van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009.

Art. 3.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° administratie : het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;2° beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg : de activiteit van elke onderneming die met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt zijn om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren en daartoe ook bestemd zijn, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert;3° communautaire vergunning : een vergunning als vermeld in artikel 3bis van verordening (EEG) 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen, ingevoegd bij verordening (EG) nr.11/98 van de Raad van 11 december 1997; 4° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid en het vervoer;5° onderneming : elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsook elk overheidslichaam, ongeacht of het zelf een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid;6° voertuig : ieder vervoermiddel dat bij de administratie, bevoegd voor de inschrijving van de voertuigen, als autobus of autocar is ingeschreven en dat geschikt en bestemd is om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren. HOOFDSTUK 2. - Betrouwbaarheid Afdeling 1. - Principe

Art. 4.§ 1. Als de onderneming een natuurlijk persoon is, moet die natuurlijke persoon en in voorkomend geval, de personen die de natuurlijke persoon heeft aangewezen om de vervoeractiviteiten van de onderneming permanent en daadwerkelijk te leiden, aan de voorwaarde van betrouwbaarheid voldoen. § 2. Als de onderneming geen natuurlijk persoon is, moeten de volgende personen aan de voorwaarden van betrouwbaarheid voldoen : 1° de zaakvoerder of de afgevaardigd bestuurder of de directeur-generaal van de onderneming;2° de persoon die is aangewezen om zijn getuigschrift van vakbekwaamheid te doen gelden overeenkomstig artikel 7, tweede lid. Als een rechtspersoon belast is met het dagelijks bestuur van de onderneming, is de voorwaarde van betrouwbaarheid eveneens van toepassing op alle natuurlijke personen die zijn aangewezen om die rechtspersoon te leiden.

Art. 5.De onderneming voldoet aan de voorwaarde van betrouwbaarheid als : 1° geen enkele van de personen, vermeld in artikel 4, ongeacht of de onderneming een natuurlijk persoon is of niet, in België of in het buitenland een in kracht van gewijsde gegane ernstige strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen;2° geen enkele van de personen, vermeld in artikel 4, ongeacht of de onderneming een natuurlijke persoon is of niet, in België of in het buitenland een in kracht van gewijsde gegane ernstige strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen wegens inbreuken op de voorschriften met betrekking tot : a) de veiligheid van de voertuigen, alsook de massa's en afmetingen van die voertuigen;b) de bescherming van het milieu tegen de verschillende verontreinigingen die uit de uitoefening van het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voortvloeien;c) de politie over het wegverkeer;d) de rij- en rusttijden van de bestuurders van voertuigen en het gebruik van de tachograaf;e) het vervoer van personen over de weg tegen vergoeding;f) de in het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;g) de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen;h) de accijnstarieven voor minerale olie;3° die natuurlijke persoon of, als de onderneming geen natuurlijke persoon is, de personen, vermeld in artikel 4, § 2, geen verbod is opgelegd om een koopmansbedrijf uit te oefenen krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen.

Voor de toepassing van de bepalingen, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt als ernstige strafrechtelijke veroordeling beschouwd, elke strafrechtelijke veroordeling die aanleiding heeft gegeven tot een geldboete van meer dan 4000 euro of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden.

Voor de toepassing van de bepalingen, vermeld in het eerste lid, 2°, worden de strafrechtelijke veroordelingen die samen aanleiding hebben gegeven tot een totale geldboete van meer dan 2000 euro of tot een totale hoofdgevangenisstraf van meer dan vier maanden, als ernstige strafrechtelijke veroordelingen wegens inbreuken op de genoemde voorschriften beschouwd.

Voor de toepassing van het eerste tot en met het derde lid gelden tevens de volgende bepalingen : 1° er wordt geen rekening gehouden met : a) veroordelingen tot een geldboete die niet meer bedraagt dan 75 euro of tot een hoofdgevangenisstraf die niet langer duurt dan vijftien dagen;b) straffen of gedeelten van straffen met uitstel als de geldboete minder dan 1000 euro bedraagt of de hoofdgevangenisstraf minder dan drie maanden duurt;2° bij de strafrechtelijke geldboeten worden de opdeciemen buiten beschouwing gelaten.Bij veroordelingen wegens inbreuken waarop de wetgeving betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten geen toepassing vindt, is het in aanmerking te nemen bedrag gelijk aan het quotiënt van de deling van het bedrag van de opgelegde boeten door 60. Afdeling 2. - Bewijs

Art. 6.§ 1. De door de minister aangestelde personeelsleden kunnen aan de natuurlijke personen en de rechtspersonen met betrekking tot hun bestuurders, zaakvoerders, directeurs of gevolmachtigden een uittreksel uit het strafregister, model 1, vragen voor zover zij geen toegang zouden hebben tot het centraal strafregister.

Als het document, vermeld in het eerste lid, niet wordt afgegeven door het land van oorsprong van de betrokkene of door de landen waar hij zijn woonplaats had, kan de betrouwbaarheid worden aangetoond met een gelijkwaardig document, afgegeven door het land van oorsprong van de betrokkene en, in voorkomend geval, door de landen waar hij zijn woonplaats had. § 2. Als de documenten, vermeld in paragraaf 1, ontbreken of als die documenten geen of onvoldoende gegevens bevatten om te kunnen uitmaken of aan de voorwaarde van betrouwbaarheid wordt voldaan, moeten die documenten vervangen of aangevuld worden door een verklaring van een bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die betrekking heeft op de aspecten van de voorwaarde van betrouwbaarheid waarover de documenten, vermeld in paragraaf 1, geen uitsluitsel geven. § 3. Als de documenten, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2, ontbreken of als die documenten nog onvoldoende gegevens bevatten om te kunnen uitmaken of aan alle aspecten van de voorwaarde van betrouwbaarheid wordt voldaan, worden die documenten vervangen of aangevuld door een verklaring van een bevoegde administratieve of rechterlijke instantie of, bij het ontbreken daarvan, door een verklaring van een notaris van het land van oorsprong van de betrokkene en, in voorkomend geval, van de landen waar hij zijn woonplaats had, waarin wordt bevestigd dat de betrokkene plechtig of onder ede heeft verklaard dat hij geen van de veroordelingen of de verboden, vermeld in artikel 5 heeft opgelopen. § 4. De documenten, vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 3, moeten minder dan drie maanden vóór hun overlegging zijn afgegeven. § 5. De door de minister aangestelde personeelsleden kunnen aan de natuurlijke personen en de rechtspersonen met betrekking tot hun bestuurders, zaakvoerders, directeurs of gevolmachtigden om de vijf jaar een uittreksel uit het strafregister, model 1, of een gelijkwaardig document vragen, voor zover zij geen toegang zouden hebben tot het centraal strafregister. De onderneming beschikt over een termijn van drie maanden om het gevraagde bewijs te leveren. HOOFDSTUK 3. - Vakbekwaamheid Afdeling 1. - Principe

Art. 7.Als de onderneming een natuurlijk persoon is, voldoet ze aan de voorwaarde van vakbekwaamheid als die natuurlijke persoon of een andere door hem aangewezen persoon, die de vervoerswerkzaamheden van de onderneming permanent en daadwerkelijk leidt, houder is van een van de getuigschriften of van het bewijs van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 8.

Als de onderneming geen natuurlijk persoon is, voldoet ze aan de voorwaarde van vakbekwaamheid als een van de natuurlijke personen die de vervoerswerkzaamheden van de onderneming permanent en daadwerkelijk leiden, houder is van een van de getuigschriften of van het bewijs van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 10.

Art. 8.Opdat er sprake zou kunnen zijn van een permanente en daadwerkelijke leiding van de vervoerswerkzaamheden van een onderneming, moet de persoon die zijn getuigschrift of zijn bewijs van vakbekwaamheid doet gelden voor die onderneming : 1° hetzij zelf het beroep van ondernemer van vervoer van personen over de weg als natuurlijke persoon uitoefenen;2° hetzij het mandaat van zaakvoerder of van afgevaardigd bestuurder of van directeur-generaal bekleden en uitoefenen;3° hetzij bewijzen dat hij met de onderneming een arbeidsovereenkomst heeft gesloten die onder meer toelaat vast te stellen dat die persoon de beleidsdaden, vermeld in het tweede lid, 2° en 3°, vervult.Die overeenkomst moet gesloten worden voor voltijdse of deeltijdse arbeidsprestaties, voor zover de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur ten minste gelijk is aan vijftig percent van de prestaties van de werknemers met volledige dagtaak van die categorie in de bedrijfstak of onderneming in kwestie.

De persoon die zijn getuigschrift of zijn bewijs van vakbekwaamheid doet gelden voor de onderneming en die niet voldoet aan de bepalingen van het eerste lid, moet kunnen bewijzen : 1° dat hij volmacht heeft op de financiële rekening van de onderneming en dat hij die volmacht uitoefent;2° dat hij regelmatig tussenbeide komt in de volgende werkzaamheden : a) het aanschaffen van de voertuigen;b) het sluiten van de overeenkomsten met de klanten en de onderaannemers;c) het sluiten van de verzekeringsovereenkomsten;d) het ondertekenen van de dagelijkse briefwisseling;3° dat hij regelmatig tussenbeide komt in minstens twee van de volgende werkzaamheden : a) het berekenen van de kostprijs en het opmaken van de prijsopgaven;b) de facturatie;c) het sluiten van de overeenkomsten van aankoop en verkoop;d) het personeelsbeheer. In afwijking van het tweede lid is het voor de Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn voldoende dat diegene die zijn getuigschrift of zijn bewijs van vakbekwaamheid doet gelden, bewijst dat hij de bevoegdheid heeft om minstens twee van de in het vorige lid genoemde handelingen te verrichten. Afdeling 2. - Bewijs

Art. 9.De vakbekwaamheid wordt aangetoond : 1° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid voor vervoer van personen over de weg, afgegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 11;2° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid, afgegeven door een federale overheid of door een ander gewest met toepassing van de richtlijn 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van vermelde vervoersondernemers;3° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid voor nationaal of internationaal personenvervoer over de weg, afgegeven met toepassing van het koninklijk besluit van 5 september 1978 tot vaststelling van de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg;4° ofwel met een bewijs van vakbekwaamheid, afgegeven door de daartoe door een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte aangewezen autoriteit of instantie, waaruit blijkt dat : a) de belanghebbende de vereiste bekwaamheid bezit in de onderwerpen, vermeld in de lijst als bijlage 2;b) de bekwaamheid, vastgesteld aan de hand van een examen, of de vrijstelling, toegekend op basis van een praktijkervaring van minstens vijf jaar op directieniveau in een vervoersonderneming, de belanghebbende ertoe machtigt zijn vakbekwaamheid te doen gelden hetzij in een onderneming die uitsluitend nationaal vervoer verricht, hetzij in een onderneming die internationaal vervoer verricht. Als het bewijs van vakbekwaamheid, vermeld in het eerste lid, 4°, werd afgegeven op basis van een praktijkervaring van ten minste vijf jaar op directieniveau in een vervoersonderneming, is het alleen ontvankelijk als de ingeroepen ervaring werd verworven in een vervoersonderneming, gevestigd in de Staat die het bewijs heeft afgegeven.

De getuigschriften of bewijzen, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden aan de administratie bezorgd.

Art. 10.Het model van het getuigschrift van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 9, eerste lid, 1°, wordt vastgesteld in de bijlage die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd. Afdeling 3. - Afgifte van het getuigschrift van vakbekwaamheid

Art. 11.Het getuigschrift van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 9, eerste lid, 1°, wordt door de minister of zijn gemachtigde afgegeven aan elke natuurlijke persoon die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit geslaagd is voor het examen, georganiseerd door een examencommissie die de minister heeft aangesteld. De lijst van de onderwerpen voor het examen wordt vastgesteld als bijlage 2 bij dit besluit.

De houders van bepaalde diploma's van hoger of technisch onderwijs die een gedegen kennis impliceren van de onderwerpen, vermeld in de lijst die als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd, en die de minister speciaal daartoe kan bepalen, zijn vrijgesteld van het examen over de materies die door die diploma's zijn gedekt.

Art. 12.§ 1. Het examen, vermeld in artikel 11, bestaat uit : 1° twee schriftelijke proeven die betrekking hebben op een gedeelte van de onderwerpen, vermeld in artikel 11;2° een mondelinge proef die betrekking heeft op bepaalde onderwerpen, uitgeloot onder die onderwerpen waarover geen schriftelijke proef werd afgelegd. § 2. De eerste schriftelijke proef bestaat uit vragen over de theorie in de vorm van hetzij meerkeuzevragen, hetzij open vragen, hetzij een combinatie van de twee vraagvormen.

De tweede schriftelijke proef bestaat uit oefeningen bij casestudy's.

Elke schriftelijke proef duurt minstens twee uur. § 3. Alleen de geslaagden voor de schriftelijke proeven mogen aan de mondelinge proef deelnemen. § 4. Om te slagen voor het examen moeten de kandidaten voor alle proeven samen minstens 60% behalen en voor elke proef afzonderlijk minstens 50%.

De examencommissie kan eventueel voor één enkele proef, dat percentage verlagen van 50% naar 40%.

Art. 13.§ 1. De vergoedingen voor de prestaties, geleverd door de voorzitter en de leden van de examencommissie worden als volgt vastgesteld : 1° verbetering van de schriftelijke proeven : 2 euro per examencahier;2° ondervraging bij de mondelinge proef : 33 euro per uur op zaterdag, en 45 euro per uur op zondag;3° deelneming aan de beraadslaging van de examencommissie : 20 euro per uur;4° vergoeding van de voorzitter van de examencommissie : 128 euro per examenzitting. In afwijking van het vorige lid hebben de voorzitter en de leden van de examencommissie geen recht op de in het vorige lid vermelde vergoedingen als ze personeelslid zijn van een dienst van de Vlaamse overheid. In dit geval wordt hun vergoeding geregeld overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid.

De vergoeding voor de secretaris wordt eveneens overeenkomstig het in het vorige lid vermelde besluit geregeld. § 2. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden op 1 september van elk jaar aangepast aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de volgende formule : basisvergoeding vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.

In dit besluit wordt verstaan onder : 1° nieuw indexcijfer : het gezondheidsindexcijfer van de maand die aan de aanpassing van de vergoeding voorafgaat;2° aanvangsindexcijfer : het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004. Afdeling 4. - Samenstelling, bevoegdheden en werking van de

examencommissie

Art. 14.§ 1. De examencommissie, vermeld in artikel 11, bestaat uit een voorzitter, een ondervoorzitter, beiden magistraat of professor van het hoger onderwijs of ambtenaar van ten minste rang A2A, en ten minste vier assessoren. Zij worden door de minister aangewezen op grond van hun bijzondere deskundigheid op het vlak van de onderwerpen, vermeld in bijlage 2, voor een mandaat van maximum 3 jaar dat kan worden hernieuwd.

De ondervoorzitter vervangt de voorzitter bij verhindering.

Een personeelslid van de administratie wordt tot secretaris van de examencommissie aangewezen door de leidend ambtenaar van de administratie. De secretaris heeft raadgevende stem. § 2. De volgende personen kunnen geen lid van de examencommissie zijn : 1° de personen die het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg uitoefenen, de personen die tewerkgesteld zijn in een onderneming die die werkzaamheid verricht en de personen die er een mandaat uitoefenen;2° de leden van het personeel van de beroepsverenigingen van de sector, vermeld in punt 1°.

Art. 15.§ 1. Rekening houdend met de bepalingen van artikel 12, § 2, bepaalt de voorzitter van de examencommissie voor elk onderwerp of elke groep van onderwerpen, de duur van de schriftelijke proeven van het examen. § 2. De leden van de examencommissie, die in plenaire zitting samenkomen, beraadslagen op geldige wijze als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of de ondervoorzitter van de examencommissie of, bij hun afwezigheid, door een assessor die de aanwezige leden hebben aangesteld.

De beslissingen van de examencommissie worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering doorslaggevend. Afdeling 5. - Inhoud van het examen en weging van de punten

Art. 16.De schriftelijke proeven van het examen behandelen de onderwerpen, vermeld in bijlage 2, 3° en 5°, a) tot en met g).

De mondelinge proef van het examen behandelt vier onderwerpen of groepen van onderwerpen die bij loting worden gekozen uit de onderwerpen die geen deel hebben uitgemaakt van de schriftelijke proeven, vermeld in het eerste lid.

Art. 17.De weging van de punten tussen de verschillende gedeelten van het examen wordt als volgt vastgesteld : 1° voor de schriftelijke proef die uit vragen over de theorie bestaat : 30% van het totaal van de toe te kennen punten;2° voor de schriftelijke proef die uit oefeningen bij casestudy's bestaat : 30% van het totaal van de toe te kennen punten;3° voor de mondelinge proef : 40% van het totaal van de toe te kennen punten. Afdeling 6. - Frequentie van de examenzittingen

Art. 18.De examenzittingen hebben plaats volgens de behoeften en minstens éénmaal per jaar. Afdeling 7. - Procedure en deelnemingsvoorwaarden van het examen

Art. 19.De examenzittingen worden minstens één maand van tevoren aangekondigd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20.De kandidaten zenden een aanvraag tot inschrijving binnen de in de examenaankondiging gestelde termijn.

De kandidaat moet zijn aanvraag tot inschrijving indienen op een door de secretaris van de examencommissie afgegeven formulier.

De inschrijving voor het examen is pas geldig nadat de kandidaat, na ontvangst van de toegezonden factuur, de som van 87 euro, de belasting op de toegevoegde waarde niet inbegrepen, heeft overgemaakt. Dat bedrag is alleen terugbetaalbaar in geval van overmacht, tot een bedrag van 50 euro.

De examens worden afgenomen in het Nederlands.

De kandidaat die geslaagd is voor de schriftelijke proeven van een examenzitting en die zich niet aanmeldt voor de mondelinge proef van dezelfde zitting of die voor die mondelinge proef zakt, wordt alleen voor de volgende twee zittingen vrijgesteld van de schriftelijke proeven. Hij moet daarvoor een schriftelijke aanvraag richten tot de secretaris van de examencommissie.

Art. 21.Bij het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aanvragen om inschrijving, sluit de secretaris van de examencommissie de lijst van de kandidaten af en roept ze op voor het examen.

Art. 22.Nadat de voorzitter van de commissie bij de leden van de examencommissie elk nuttig advies heeft ingewonnen, stelt hij de vragen van de schriftelijke proeven vast en bepaalt, rekening houdend met de bepalingen van artikel 17, het respectieve belang van de groepen van onderwerpen.

Art. 23.Vlak vóór de schriftelijke proeven wordt de vragenlijst door toedoen van de secretaris van de examencommissie afgedrukt in het aantal nodig geachte exemplaren. De exemplaren worden onder verzegelde omslag geplaatst en veilig weggeborgen. Afdeling 8. - Tucht tijdens de examenzittingen

Art. 24.Het toezicht tijdens de examenzittingen wordt uitgeoefend door de voorzitter van de examencommissie of door personen die hij daarvoor aanwijst.

Art. 25.Voor de schriftelijke proeven gelden de volgende regels : 1° de kandidaten die zich aanmelden voor de schriftelijke proef, moeten de genummerde plaats innemen die hen in de oproepingsbrief wordt aangewezen.Een toezichter vergelijkt de oproepingsbrief met de identiteitskaart van de kandidaat. Iedere kandidaat ontvangt examencahiers waarop het nummer staat dat hem werd toegekend in de oproepingsbrief; 2° de omslag met de exemplaren van de vragenlijst wordt geopend door de secretaris van de examencommissie of door een toezichthouder die hij daarvoor aanwijst, in het bijzijn van twee getuigen die niet tot de examencommissie behoren;3° de toezichthouders zorgen voor de orde in de examenzaal.Zij mogen geen uitleg aan de kandidaten geven. Als daarom wordt gevraagd, waarschuwen zij de secretaris van de examencommissie of zijn vertegenwoordiger; 4° de kandidaten die de orde verstoren, of die bedrog plegen of pogen te plegen, worden uitgesloten door de voorzitter van de examencommissie of door personen die hij daarvoor heeft aangewezen.De kandidaten mogen, op straffe van onmiddellijke uitsluiting, noch ander dan het hun gegeven papier gebruiken, noch met elkaar of met de buitenwereld communiceren, noch notities, boeken of elektronische gegevensdragers raadplegen buiten de eventueel toegestane documentatie. Wie notities, boeken, informatica- of telecommunicatieapparatuur bij zich heeft, moet die aan de secretaris van de examencommissie of aan zijn vertegenwoordiger overhandigen; 5° de kandidaten mogen de zitting pas verlaten na het in de oproepingsbrief vermelde tijdstip.Vanaf dat ogenblik mag geen enkele kandidaat nog tot de examenzaal worden toegelaten; 6° de kandidaten mogen de zaal pas verlaten na overhandiging van hun examencahiers aan de bevoegde toezichthouder.De oproepingsbrief wordt op dat moment afgestempeld; 7° als de schriftelijke proeven afgelopen zijn, plaatst een toezichthouder of de secretaris van de examencommissie de examencahiers van de kandidaten onder verzegelde omslag en bergt ze veilig op.

Art. 26.Voor de mondelinge proef worden de kandidaten opgeroepen in de volgorde die de voorzitter van de examencommissie vaststelt. Afdeling 9. - Toekenning van de beoordelingscijfers

Art. 27.Voor elk onderwerp of voor elke groep van onderwerpen wordt het beoordelingscijfer uitgedrukt in een geheel getal van 0 tot en met 20.

Wat de schriftelijke proeven betreft, noteren de verbeteraars op de examencahiers, in de marge naast de antwoorden, het toegekende cijfer, gevolgd door hun paraaf.

Wat de mondelinge proef betreft, krijgen de examinatoren een lijst van de kandidaten. Ze noteren het toegekende cijfer naast de naam van elke kandidaat en ondertekenen de lijst.

De cijfers worden meegedeeld aan de secretaris van de examencommissie.

De secretaris legt ze voor aan de voorzitter van de examencommissie met het oog op de beraadslaging van de examencommissie.

Het proces-verbaal met de naam van de kandidaten en de behaalde cijfers wordt door de secretaris van de examencommissie opgemaakt en door de voorzitter van de examencommissie ondertekend. Afdeling 10. - Mededeling van de examenresultaten

Art. 28.De kandidaten worden door de secretaris van de examencommissie ingelicht over de cijfers die ze behaald hebben voor elk onderwerp of voor elke groep van onderwerpen waarover ze werden ondervraagd, alsook over het percentage van de voor het geheel van de onderwerpen behaalde cijfers. Afdeling 11. - Aanwending van het getuigschrift van vakbekwaamheid

Art. 29.§ 1. De onderneming moet om de vijf jaar het bewijs leveren dat ze nog voldoet aan de voorwaarde van vakbekwaamheid.

Bovendien moet de onderneming dat bewijs leveren telkens als de administratie erom verzoekt.

Om het bewijs, vermeld in het tweede lid, te leveren beschikt de onderneming over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de datum waarop de administratie haar vraag heeft verstuurd. § 2. De minister kan een ongunstige beslissing omdat de vervoerswerkzaamheden van de onderneming niet daadwerkelijk of niet permanent worden geleid door een persoon die houder is van het getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid, herzien.

Art. 30.§ 1. Als een van de personen die zijn aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de onderneming te leiden, overlijdt, lichamelijk of wettelijk onbekwaam wordt om zijn functie uit te oefenen of de onderneming verlaat in andere omstandigheden, moet de onderneming die gebeurtenis binnen een maand aan de administratie melden. § 2. Als een van de personen die zijn aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de onderneming te leiden, overlijdt, wettelijk of lichamelijk onbekwaam wordt om zijn functie uit te oefenen, beschikt de onderneming over een termijn van één jaar vanaf die gebeurtenis om een plaatsvervanger aan te stellen.

De termijn, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de gebeurtenis plaatsvindt vóór er aan de onderneming een eerste vergunning werd afgegeven. § 3. Als een van de personen die zijn aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de onderneming te leiden, de onderneming verlaat in andere omstandigheden dan die, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, bepaalt de administratie een termijn van ten hoogste zes maanden vanaf die gebeurtenis om een plaatsvervanger aan te stellen.

De termijn, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de gebeurtenis plaatsvindt vóór er aan de onderneming een eerste vergunning werd afgegeven. HOOFDSTUK 4. - Financiële draagkracht Afdeling 1. - Principe

Art. 31.Een onderneming voldoet aan de voorwaarde van financiële draagkracht als ze kan aantonen dat ze beschikt over : 1° hetzij kapitaal en reserves waarvan de waarde minstens gelijk is aan 9000 euro voor het eerste voertuig, en 5000 euro voor elk extra voertuig;2° hetzij de vestiging van een hoofdelijke borgtocht waarvan de waarde minstens gelijk is aan 9000 euro voor het eerste voertuig, en 5000 euro voor elk extra voertuig. Afdeling 2. - Bewijs

Art. 32.Om haar financiële draagkracht aan te tonen moet de onderneming aan de hand van de meest recente jaarrekeningen of door middel van een attest van kapitaal en reserves dat is opgesteld door een bedrijfsrevisor, aantonen dat ze elk jaar beschikt over het bedrag aan kapitaal en reserves, vermeld in artikel 31, 1°.

De onderneming kan eveneens haar financiële draagkracht bewijzen op basis van een attest van borgstelling, opgesteld door een van de volgende instellingen, waaruit blijkt dat de betrokken instelling zich hoofdelijk borg heeft gesteld voor een bedrag als vermeld in artikel 31, 2° : 1° een kredietinstelling naar Belgisch recht, erkend overeenkomstig titel II van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, of een bijkantoor van een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie, geregistreerd overeenkomstig artikel 65 van de voornoemde wet van 22 maart 1993, of een niet in België gevestigde kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie en in België haar werkzaamheid verricht in het kader van het vrij verrichten van diensten, overeenkomstig artikel 66 van de voornoemde wet van 22 maart 1993;2° een verzekeringsonderneming, erkend overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. In het geval van onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie en op voorwaarde dat het bewijs niet door middel van een van in de vorige leden bedoelde documenten kan worden geleverd, geldt in afwijking van de vorige leden als voldoende bewijs, een door een bevoegde administratieve instantie van het land van oorsprong of herkomst afgegeven verklaring waaruit blijkt dat aan de eisen vermeld in artikel 31 is voldaan op voorwaarde dat deze verklaring betrekking heeft op nauwkeurig omschreven feiten.

Art. 33.De bewijzen van borgtocht en de attesten van kapitaal en reserves moeten aan de administratie worden geleverd op elke vraag van de administratie. Afdeling 3. - Aanwending van de borgtocht

Art. 34.§ 1. De borgtocht, vermeld in artikel 31, dient in zijn geheel om de schulden van de onderneming te waarborgen voor zover ze opeisbaar werden tijdens de periode, vermeld in paragraaf 2 en voor zover ze voortvloeien uit de vervoersactiviteit van de onderneming.

De borgtocht strekt zich uit tot alles wat bij de hoofdschuld en de invordering ervan komt.

De borgtocht dient echter niet tot waarborg van de schulden die voortvloeien uit elke operatie met betrekking tot financiering, huur en financieringshuur. § 2. Op de borgtocht kan alleen aanspraak worden gemaakt voor zover de schulden opeisbaar werden in de periode van 365 dagen die aan de datum van aanspraak op de borgtocht voorafgaat.

Als een schuldeiser tegen de onderneming een rechtsvordering instelt en de hoofdelijke borg daarvan op de hoogte brengt met de aangetekende zending van een kopie van de akte van rechtsingang, is de periode van 365 dagen, vermeld in het eerste lid, de periode die voorafgaat aan de datum van de aangetekende zending.

Als in geval van faillissement van de onderneming een schuldeiser een aangifte van schuldvordering indient, en de hoofdelijke borg daarvan op de hoogte brengt met een aangetekende zending, is de periode van 365 dagen, vermeld in het eerste lid, de periode die voorafgaat aan de datum van die aangetekende zending.

Op de borgtocht kan evenwel nooit aanspraak worden gemaakt voor schulden : 1° die al opeisbaar waren vóór de datum waarop het bewijs, vermeld in artikel 32, tweede lid, werd opgesteld;2° die ontstaan zijn na het faillissement van de onderneming, behalve als de rechtbank van koophandel toestemming heeft gegeven voor de voorlopige voortzetting van de handelsverrichtingen van de gefailleerde.

Art. 35.§ 1. Op de borgtocht kan alleen aanspraak worden gemaakt door de houders van schuldvorderingen, vermeld in artikel 34, door overlegging, met een aangetekende zending die geadresseerd is aan de hoofdelijke borg, vermeld in artikel 32, tweede lid : 1° ofwel van een ten laste van die onderneming in België genomen, zelfs niet uitvoerbare, rechterlijke beslissing;2° ofwel, in geval van faillissement van de onderneming, van het bewijs van aanvaarding van de schuldvordering in het passief van dat faillissement door de curator of de rechtbank van koophandel. § 2. Behalve in geval van faillissement zullen de aanspraken op de borgtocht worden afgehandeld volgens de datum van afgifte van de aangetekende zending, geadresseerd aan de hoofdelijke borg. De postdatum geldt als bewijs.

Als verscheidene aanspraken op dezelfde datum op de post worden afgegeven en het bedrag van de borgtocht onvoldoende is, zal tot een evenredige verdeling tussen de betrokken schuldeisers worden overgegaan.

De hoofdelijke borg die een aanspraak op de borgtocht niet betwist, moet de schuldeiser betalen binnen zestig dagen na ontvangst van die aanspraak. § 3. In geval van faillissement zal tot een evenredige verdeling worden overgegaan tussen de schuldeisers die aanspraak hebben gemaakt op de borgtocht overeenkomstig paragraaf 1, 2°, binnen een maand na de datum waarop de schuldvorderingen werden aanvaard in het passief van het faillissement.

De hoofdelijke borg die een aanspraak op de borgtocht niet betwist, moet de schuldeiser betalen binnen zestig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid.

Art. 36.In geval van volledige of gedeeltelijke afneming op de borgtocht geldt de volgende procedure : 1° de hoofdelijke borg brengt, met een aangetekende zending, de administratie onmiddellijk op de hoogte van het bedrag van de verrichte afneming, alsook van de naam en het adres van de betrokken schuldeiser;2° de hoofdelijke borg deelt de verrichte afneming onmiddellijk mee aan alle schuldeisers die zich schriftelijk tot hem hebben gewend;3° de administratie zendt een kopie van de kennisgeving, vermeld in punt 1°, naar de betrokken schuldeiser;4° de administratie deelt de afneming met een aangetekende zending aan de onderneming mee;5° de onderneming is verplicht om de borgtocht te herstellen of aan te vullen binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending van de mededeling, vermeld in punt 4°. Ingeval de hoofdelijke borg, op eigen initiatief of op verzoek van de onderneming, beslist zich geheel of gedeeltelijk te ontdoen van zijn verplichtingen, geldt de volgende procedure : 1° de hoofdelijke borg deelt zijn beslissing mee aan de administratie;2° de hoofdelijke borg deelt zijn beslissing onmiddellijk mee aan alle schuldeisers die zich schriftelijk tot hem hebben gewend;3° de administratie deelt de beslissing van de hoofdelijke borg mee aan de onderneming;4° de onderneming is verplicht om de borgtocht te herstellen of aan te vullen binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de mededeling, vermeld in punt 3°. Ingeval de hoofdelijke borg beslist de verplichtingen over te nemen van een andere hoofdelijke borg die zich van tevoren van zijn verplichtingen heeft ontdaan, geldt de volgende procedure : 1° de hoofdelijke borg die de verplichtingen overneemt, deelt zijn beslissing mee aan de administratie;2° de administratie deelt die overname van verplichtingen mee aan de borg die zich van zijn verplichtingen heeft ontdaan;3° de hoofdelijke borg die zich van zijn verplichtingen heeft ontdaan deelt zijn beslissing onmiddellijk mee aan alle schuldeisers die zich schriftelijk tot hem hebben gewend, alsook de identiteit van de borg die zijn verplichtingen overneemt. Het bedrag van de borgtocht dat het voorwerp van een kennisgeving van afneming, opzegging of vermindering is geweest, wordt niet meegerekend in het bedrag van de borgtocht waarmee rekening wordt gehouden voor de afgifte van de vergunning zodra de administratie de afneming, opzegging of vermindering aan de onderneming heeft meegedeeld.

Art. 37.Als er geen contractuele bepalingen zijn tussen de hoofdelijke borg en de onderneming over de bevrijding van de borg, is de hoofdelijke borg bevrijd van zijn verplichtingen tegenover de eventuele schuldeisers na het verstrijken van een termijn van negen maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de administratie van die hoofdelijke borg, de brief heeft ontvangen met de kennisgeving van zijn beslissing om zich geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen te ontdoen.

Toch kan gedurende de laatste zes maanden van de termijn, vermeld in het eerste lid, alleen op de borgtocht aanspraak worden gemaakt als de schuldvordering vóór het begin van die laatste zes maanden is ontstaan.

Als vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden, vermeld in het eerste lid, een schuldeiser tegen de onderneming een rechtsvordering instelt en de hoofdelijke borg op de hoogte brengt via de aangetekende zending van een kopie van de akte van rechtsingang, wordt de termijn ten voordele van die schuldeiser opgeschort. De termijn begint pas opnieuw te lopen de dag waarop de rechterlijke eindbeslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Als bij faillissement van de onderneming een schuldeiser een aangifte van schuldvordering indient en de hoofdelijke borg, vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden, vermeld in het eerste lid, daarvan op de hoogte brengt via de aangetekende zending van een kopie van zijn aangifte van schuldvordering, wordt de termijn ten voordele van die schuldeiser opgeschort. De termijn begint pas opnieuw te lopen de dag van de aanvaarding of de afwijzing van de schuldvordering.

In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, kan de borg die zich van zijn verplichtingen heeft ontdaan, niet meer worden aangesproken met ingang van de datum waarop de administratie een bewijs heeft ontvangen van een nieuwe hoofdelijke borg die verklaart de resterende verplichtingen van de eerste borg over te nemen. HOOFDSTUK 5. - Vergunning voor de toegang tot het beroep en communautaire vergunning

Art. 38.Op vraag van de onderneming wordt er een vergunning voor de toegang tot het beroep afgeleverd als de onderneming die erom verzoekt, voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en financiële draagkracht, vermeld in hoofdstuk 2 tot en met 4.

Art. 39.Op vraag van de onderneming wordt er een communautaire vergunning afgeleverd als de onderneming die erom verzoekt, voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en financiële draagkracht, vermeld in hoofdstuk 2 tot en met 4.

De gewaarmerkte kopieën van de communautaire vergunning worden beperkt tot het aantal voertuigen dat de onderneming wil gebruiken voor grensoverschrijdend vervoer waarvoor de voorwaarde van financiële draagkracht, vermeld in artikel 31, vervuld is.

De minister bepaalt de documenten die bij iedere aanvraag van een gewaarmerkte kopie van de communautaire vergunningen moeten worden gevoegd.

Art. 40.§ 1. Als een onderneming die houder is van een vergunning, voor de toegang tot het beroep of een communautaire vergunning, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van betrouwbaarheid, vakbekwaamheid of financiële draagkracht, vermeld in dit besluit, stuurt de administratie een waarschuwing waarbij die onderneming een termijn krijgt van minstens zes maanden om haar toestand te regulariseren. § 2. Als de onderneming haar toestand niet heeft geregulariseerd binnen de termijn die in de waarschuwing werd toegekend, kunnen haar vergunningen voor ten hoogste drie maanden door de administratie worden ingetrokken, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 30, § 2 en § 3.

Voor de vergunningen voorlopig of definitief worden ingetrokken, wordt de onderneming in kwestie door de administratie gehoord. De oproeping bevat de feiten die haar ten laste worden gelegd en wijst haar op de mogelijkheid om het dossier te raadplegen.

De onderneming wordt binnen veertien werkdagen na de hoorzitting van de beslissing tot voorlopige of definitieve intrekking op de hoogte gebracht met een aangetekende brief.

Elke beslissing tot intrekking wegens het niet voldoen aan de voorwaarde van betrouwbaarheid bepaalt een termijn van hoogstens zes maanden voor de aanwerving van een vervanger, voor zover de veroordelingen die de beslissing rechtvaardigen niet zijn uitgesproken ten laste van de natuurlijke persoon die het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg uitoefent.

Art. 41.De ondernemingen die een ongunstige beslissing hebben gekregen, beschikken over een mogelijkheid tot beroep, dat rechtstreeks bij de minister kan worden uitgeoefend binnen dertig dagen na de betekening van de beslissing van de voorlopige of definitieve intrekking of na de weigering tot afgifte van een vergunning.

De minister beslist binnen drie maanden na ontvangst van het beroep. HOOFDSTUK 6. - Overgangsbepaling en inwerkingtreding

Art. 42.De ondernemingen die het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg al uitoefenen, beschikken voor de voertuigen die al gebruikt worden voor hun vervoersactiviteiten vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, over een termijn van zes maanden vanaf die datum, om aan te tonen dat ze voldoen aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en financiële draagkracht, vermeld in hoofdstukken 2 tot en met 4.

Art. 43.Artikel 24bis van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, treedt in werking.

Art. 44.De minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid en het vervoer, is belast met de uitvoering van het besluit.

Brussel, 23 december 2010.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, H. CREVITS

Bijlage 1. - Model van het getuigschrift van vakbekwaamheid voor nationaal en internationaal vervoer van personen over de weg Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2010 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer.

Brussel, 23 december 2010.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, H. CREVITS

Bijlage 2. - Lijst van de onderwerpen van de cursussen en examens van vakbekwaamheid 1° Elementaire kennis van het burgerlijk recht : a) de overeenkomsten in het algemeen;b) de belangrijkste overeenkomsten die in het wegvervoer gangbaar zijn, vooral de rechten en verplichtingen die eruit voortvloeien;c) de onderhandeling van een rechtsgeldige vervoersovereenkomst, vooral wat de vervoersvoorwaarden betreft;d) het onderzoek van een klacht van zijn opdrachtgever in verband met door reizigers geleden schade of schade aan hun bagage ten gevolge van een ongeval tijdens het vervoer of in verband met schade als gevolg van vertraging, en het bepalen van de gevolgen van de klacht voor zijn contractuele aansprakelijkheid.2° Elementaire kennis van het handelsrecht : a) de voorwaarden en de regels met betrekking tot de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van ondernemers (inschrijving, handelsboeken enzovoort) en van de gevolgen een faillissement;b) de ondernemingsvormen en de voorschriften over oprichting en werking die daarmee verband houden.3° Elementaire kennis van het sociaal recht : a) de rol en de werking van de sociale instellingen in de wegvervoerssector (vakbonden, ondernemingsraden, werknemers - vertegenwoordigers, arbeidsinspecteurs enzovoort);b) de verplichtingen van de werkgevers op het gebied van de sociale zekerheid;c) de arbeidsovereenkomsten van de verschillende categorieën werknemers van wegvervoersondernemingen (vorm van de overeenkomsten, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, betaald verlof, verbreking van de overeenkomst enzovoort);d) de reglementeringen betreffende de rij- en rusttijden van de bestuurders en de tachograaf, alsook de wijze waarop die bepalingen in de praktijk worden toegepast.4° Elementaire kennis van het belastingrecht : a) de btw op vervoerdiensten;b) de motorrijtuigenbelasting;c) de belastingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van personen over de weg, alsook de tolgelden en rechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur;d) de inkomstenbelasting.5° Commercieel en financieel beheer van de onderneming : a) de wettelijke bepalingen en de praktijk met betrekking tot het gebruik van cheques, wisselbrieven, promesses, kredietkaarten en andere betaalmiddelen of -methoden;b) de kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgen, hypotheken, financieringshuur, verhuring op lange termijn, factoring enzovoort) en de lasten en verplichtingen die daaruit voortvloeien;c) de balans (bepaling, opstelling en interpretatie);d) de lezing en de interpretatie van een resultatenrekening;e) de analyse van de financiële situatie en van de rentabiliteit van de onderneming, vooral op basis van financiële ratio;f) het opstellen van een begroting;g) de elementen van de kostprijs (vaste kosten, variabele kosten, exploitatiefonds, afschrijvingen enzovoort) en de berekening per voertuig, per kilometer of per reis;h) het opmaken van een organisatieschema voor de werknemers van de onderneming, de werkplannen enzovoort;i) de beginselen van het marktonderzoek (marketing), de verkoopbevordering van vervoersdiensten, het opzetten van klantenbestanden, reclame, public relations enzovoort;j) de soorten verzekeringen die eigen zijn aan het wegvervoer (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de waarborgen en verplichtingen die daarmee verband houden;k) de telematicatoepassingen in het wegvervoer;l) de toepassing van de regels met betrekking tot de tarieven en de prijsstelling in het openbaar en particulier reizigersvervoer;m) de toepassing van de regels met betrekking tot de facturering van personenvervoerdiensten over de weg.6° Toegang tot het beroep en tot de markt : a) de reglementeringen betreffende het vervoer van personen over de weg voor rekening van derden, het huren van bedrijfsvoertuigen en de onderaanneming, vooral de voorschriften betreffende de officiële organisatie van het beroep, de toegang tot het beroep, de vergunningen voor nationaal, communautair en extracommunautair vervoer, alsook de controle en de sancties;b) de voorschriften met betrekking tot de oprichting van een wegvervoersonderneming;c) de documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoer en de ontwikkeling van controleprocedures om ervoor te zorgen dat in de onderneming en in de voertuigen de vereiste documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, vooral de documenten over het voertuig en de bestuurder;d) de marktordening van het personenvervoer over de weg;e) de invoering van nieuwe vervoersdiensten en het opstellen van vervoersplannen.7° Technische normen en exploitatie : a) de massa en de afmetingen van de voertuigen in de lidstaten van de Europese Unie en de afwijkingen van de algemene regels voor het uitzonderlijk vervoer;b) de keuze van de voertuigen en de onderdelen (onderstel, motor, transmissiesysteem, remsysteem enzovoort), toegespitst op de behoeften van de onderneming;c) de formaliteiten met betrekking tot de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen;d) de maatregelen tegen de luchtverontreiniging, veroorzaakt door de emissies van motorvoertuigen, alsook tegen de geluidsoverlast;e) het opstellen van de periodieke onderhoudsplannen voor de voertuigen en hun uitrusting.8° Veiligheid op de weg : a) de door het rijdend personeel vereiste beroepsbekwaamheden (rijbewijs, medische attesten, getuigschriften van vakbekwaamheid enzovoort);b) de maatregelen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de verkeersvoorschriften, -verboden en -beperkingen die in de lidstaten van de Europese Unie gelden (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften voor stilstaan en parkeren, gebruik van lichten, verkeerstekens, gedrag tegenover de zwakke weggebruikers enzovoort);c) het opstellen van instructies voor de bestuurders over het preventief rijgedrag en de controle op de veiligheidsnormen met betrekking tot de staat van de voertuigen, hun uitrusting en de passagiers;d) het opstellen van de procedures die bij een ongeval moeten worden gevolgd, en de toepassing van de gepaste procedures om herhaling van ongevallen of zware inbreuken te voorkomen;e) de structuur van het wegennet in de lidstaten van de Europese Unie (elementaire kennis). Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2010 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer.

Brussel, 23 december 2010.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, H. CREVITS

^