gepubliceerd op 13 januari 2010
Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs
16 OKTOBER 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, artikel 3, vervangen bij het decreet van 30 april 2009;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de vakgebonden eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002 tot vaststelling van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het gewoon beroepssecundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002;
Gelet op de adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 21 mei, 26 mei, 5 juni, 9 september, 23 september en 24 september 2008, en 14 mei 2009;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 september 2009;
Gelet op advies 47.186/1 van de Raad van State, gegeven op 24 september 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Ontwikkelingsdoelen in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers
Artikel 1.De ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers van het secundair onderwijs zijn opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de vakgebonden eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs
Art. 2.In artikel 1, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de vakgebonden eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°in punt 2°, worden tussen het woord « Nederlands, » en het woord « wiskunde » de woorden « Frans of Engels, » ingevoegd; 2° in punt 6°, worden tussen het woord « Nederlands, » en de woorden « maatschappelijke vorming » de woorden « Frans of Engels, » ingevoegd.
Art. 3.In de bijlage bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen tweede graad - aso » wordt punt F.Nederlands, vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd; 2° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen tweede graad - bso » wordt een punt C.Moderne vreemde talen : Frans of Engels toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd; 3° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen tweede graad - kso » wordt punt F.Nederlands, vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd; 4° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen tweede graad - tso » wordt punt F.Nederlands, vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd; 5° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen derde graad - aso » wordt punt G.Nederlands, vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd; 6° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen derde graad - bso » wordt een punt C.Moderne vreemde talen : Frans of Engels toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd; 7° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen derde graad - kso » wordt punt E.Nederlands, vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd; 8° onder het opschrift « Vakgebonden eindtermen derde graad - tso » wordt punt E.Nederlands, vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002 tot vaststelling van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het gewoon beroepssecundair onderwijs
Art. 4.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002 tot vaststelling van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het gewoon beroepssecundair onderwijs wordt het woord « eindtermen » vervangen door de woorden « vakgebonden eindtermen ».
Art. 5.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « eindtermen » wordt telkens vervangen door de woorden « vakgebonden eindtermen »;2° in paragraaf 2 wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° Frans of Engels.»
Art. 6.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt het woord « eindtermen » vervangen door de woorden « vakgebonden eindtermen ».
Art. 7.In de bijlage bij hetzelfde besluit worden de eindtermen Moderne vreemde talen : Frans of Engels toegevoegd, die zijn opgenomen in bijlage 10, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling
Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 1. - Ontwikkelingsdoelen « Nederlands voor nieuwkomers » in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers van het secundair onderwijs Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 2. Eindtermen « Nederlands » van de tweede graad aso 1 Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren) 1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen, probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel bestemd voor bekende leeftijdgenoten. 2 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor bekende volwassenen. Het betreft tekstsoorten zoals verslagen van feiten en evenementen, presentaties van informatie die m.b.t. een bepaalde opdracht werd verzameld, presentaties van persoonlijke ervaringen en interesses. 3 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals instructies, informatieve programma's, interviews, praatprogramma's, journaals, aangeboden via diverse media en multimediale informatiedragers. 4 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals activerende boodschappen; standpunten/meningen in probleemoplossende discussies. 5 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de luistertaken : ? hun luisterdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? onderwerp en hoofdgedachte(n) identificeren; ? gericht informatie selecteren en ordenen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen; ? het taalgebruik van de spreker inschatten; ? aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker. 6 De leerlingen kunnen een luisterstrategie kiezen naargelang van luisterdoel(en) en tekstsoort en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 7* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te luisteren; ? een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen; ? een ander te laten uitspreken; ? te reflecteren op hun eigen luisterhouding; ? het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten. 2 Spreken/gesprekken voeren (koppeling Luisteren) 8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan onbekende leeftijdgenoten instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur. 9 De leerlingen kunnen op structurerend niveau : ? aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in schoolvakken; ? ten aanzien van een bekende volwassene : ? de informatie presenteren die ze in het kader van een bepaalde opdracht hebben verzameld; ? gevoelens uitdrukken, persoonlijke ervaringen en interesses presenteren. 10 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek : ? routes, situaties, personen beschrijven; ? gebeurtenissen verslaan. 11 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau voor bekende leeftijdgenoten hun standpunten/meningen of hun oplossingswijzen voor problemen in een gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren. 12 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek : ? inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren in het kader van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch); ? activerende boodschappen formuleren. 13 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de spreektaken : ? hun spreek- en gespreksdoel(en) bepalen; ? hun publiek beschrijven; ? naargelang van hun spreek-, gespreksdoel(en) en publiek : ? gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden; ? bijkomende info vragen; ? hun taalgebruik aanpassen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en verwoorden; ? visuele informatie gebruiken, non-verbaal gedrag observeren en verwoorden; ? gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken, gaande te houden en af te sluiten; ? argumenten herkennen en aanbrengen; ? adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s). 14* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te spreken; ? Algemeen Nederlands te spreken; ? een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en gespreksgedrag. 3 Lezen 15 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals tijdschriftartikelen, recensies, gebruiksaanwijzingen, instructie- en studieteksten. 16 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals schema's en tabellen, onderschriften bij informerende en diverterende programma's, verslagen, hyperteksten. 17 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals notities, informatieve teksten, inclusief informatiebronnen, zakelijke brieven, reclameteksten en advertenties, fictionele teksten (cf. literatuur). 18 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een onbekend publiek : informatieve teksten en informatiebronnen, zowel in gedrukte als elektronische vorm : ? van praktische aard (zoals spoorboekje, vakantieregeling); ? van encyclopedische aard (zoals woordenboek, catalogus). 19 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de leestaken : ? hun leesdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen; ? onderwerp en hoofdgedachte(n) aanduiden; ? de structuur van een tekst in grote lijnen aanduiden; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen. 20 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naargelang van leesdoel en tekstsoort en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 21 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de voorkennis van taal en wereld; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 22* De leerlingen zijn bereid om : ? te lezen; ? lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp; ? de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere bronnen; ? hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren. 4 Schrijven 23 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals instructies, affiches, uitnodigingen. 24 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een bekende volwassene. Het betreft tekstsoorten zoals agenda en planning, verslagen, notities tijdens een les, samenvattingen en schema's van studieteksten. 25 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals sollicitatiebrieven voor vakantiejobs, vragen om inlichtingen, relevante formulieren, zakelijke brieven. 26 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals lezersbrieven, recensies. 27 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de schrijftaken : ? hun schrijfdoel(en) bepalen; ? het publiek beschrijven; ? hun voorkennis inzetten; ? gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken; ? een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele relaties; ? eigen tekst reviseren; ? inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen; ? gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie. 28 De leerlingen kunnen een schrijfstrategie kiezen naargelang van schrijfdoel en tekstsoort en ze toepassen. 29* De leerlingen zijn binnen de gepaste situaties bereid om : ? te schrijven; ? schriftelijk informatie te verstrekken; ? te reflecteren op hun eigen schrijfproces en op inhoud en vorm van hun schrijfproduct; ? taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen. 5 Literatuur 30 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende en tekstbestuderende manier van lezen : ? verschillen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid in : ? fictionele en zakelijke teksten; ? verhaal, gedicht, toneeltekst; ? twee stromingen; ? de kenmerken herkennen van : ? column, kortverhaal, (jeugd)roman, jeugdpoëzie; ? strip, jeugdtheater, tv-drama, soap; ? verhaalelementen herkennen en benoemen : personages, spanning, thema, tijd, ruimte, ik- en hijverteller; ? de keuze van sommige verhaalelementen toelichten : personages, tijd, ruimte. 31 De leerlingen kunnen : ? hun tekstkeuze toelichten; ? hun leeservaring verwoorden (inhoud van het werk weergeven, eigen mening weergeven); ? hun tekstkeuze en leeservaring documenteren. 32 De leerlingen kunnen informatie over literatuur verzamelen en gebruiken. Zij maken hierbij kennis met het aanbod van informatiekanalen zoals : bibliotheek, krant, tijdschrift, radio- en tv-programma's, multimedia. 33 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van de gepaste leesstrategieën (cf. eindterm 20). 34 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van het bijbehorende begrippenapparaat. 35* De leerlingen zijn bereid om : ? literaire teksten te lezen; ? over hun eigen literaire leeservaring te spreken en te schrijven. 6 Taalbeschouwing Attitudes 36* De leerlingen zijn bereid om op hun niveau : ? bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem; ? van de verworven inzichten gebruik te maken bij verbale en non-verbale communicatie. 37* Bij het reflecteren op verbale en non-verbale communicatie tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.
Taalgebruik 38 Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau in een ruim gamma van meer en minder nabije taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik.
Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen : 38.1 in het tekstuele domein ? verbanden tussen tekstdelen : alinea-zin, inleiding-midden-slot; ? structuuraanduiders; ? betekenisrelaties : middel-doel, oorzaak-gevolg, als-dan, voordelen-nadelen, voor-tegen; ? status van een uitspraak : feit-mening; 38.2 in het sociolinguïstische domein ? Standaardnederlands en andere standaardtalen; ? nationale, regionale, sociale en situationele taalvariëteiten; ? in onze samenleving voorkomende talen; 38.3 in het pragmatische domein ? de factoren van een communicatiesituatie : zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, effect, situatie, kanaal, ruis; ? normen, conventies, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; ? taalhandelingen : beweren, meedelen, beloven, om informatie vragen, verzoeken, dreigen, waarschuwen, groeten, bedanken, verontschuldigen, afspreken, overtuigen, argumenteren; ? non-verbale communicatie; ? de gevolgen van hun verbale en non-verbale communicatie voor anderen en henzelf; ? talige aspecten van cultuuruitingen in onze samenleving; ? cultuurgebonden aspecten van verbale en non-verbale communicatie in onze samenleving.
Taalsysteem 39 Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem.
Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen : 39.1 in het fonologische domein ? de klanken van het Nederlands; 39.2. in het orthografische domein ? vormcorrectheid, spellingconventies en hulpmiddelen bij de spelling van woorden en bij interpunctie; 39.3. in het morfologische domein ? de woordsoorten, met inbegrip van verbuiging en vervoeging; ? herkomst van woorden : inheemse woorden en leenwoorden; 39.4. in het syntactische domein woordgroepen ? woordgroepen : zelfstandignaamwoordgroep en werkwoordgroep; ? onderscheid tussen woordgroep en zinsdeel; zinsdelen ? de belangrijkste zinsdelen waaronder; ? gezegde : naamwoordelijk en werkwoordelijk; ? onderwerp; ? noodzakelijke aanvullingen : lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp; ? bijwoordelijke bepalingen; zin ? zinstypen waaronder mededelende zin, vragende zin en gebiedende zin; ? enkelvoudige en samengestelde zinnen; ? nevengeschikte en ondergeschikte zinnen; ? hoofdzinnen en bijzinnen; 39.5. in het semantische domein woordsemantiek ? woordbetekenis : betekenis, gevoelswaarde; ? betekenisrelaties : homoniemen, synoniemen, antoniemen; ? letterlijke en figuurlijke betekenis, beeldspraak; zinssemantiek ? modaliteit.
Strategieën 40 De leerlingen kunnen op hun niveau bewust reflecteren op luister-, spreek-, interactie-, lees- en schrijfstrategieën. * Met het oog op controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 3. - Eindtermen « moderne vreemde talen : Frans of Engels » van de tweede graad bso (eerste en tweede leerjaar) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 4. - Eindtermen « Nederlands » van de tweede graad kso 1 Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren) 1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen, probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel bestemd voor bekende leeftijdgenoten. 2 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor bekende volwassenen. Het betreft tekstsoorten zoals verslagen van feiten en evenementen, presentaties van informatie die m.b.t. een bepaalde opdracht werd verzameld, presentaties van persoonlijke ervaringen en interesses. 3 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals instructies, informatieve programma's, interviews, praatprogramma's, journaals, aangeboden via diverse media en multimediale informatiedragers. 4 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals activerende boodschappen, standpunten/meningen in probleemoplossende discussies. 5 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de luistertaken : ? hun luisterdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? onderwerp en hoofdgedachte(n) identificeren; ? gericht informatie selecteren en ordenen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen; ? het taalgebruik van de spreker inschatten; ? aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker. 6 De leerlingen kunnen een luisterstrategie kiezen naargelang van luisterdoel(en) en tekstsoort en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 7* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te luisteren; ? een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen; ? een ander te laten uitspreken; ? te reflecteren op hun eigen luisterhouding; ? het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten. 2 Spreken/gesprekken voeren (koppeling Luisteren) 8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan onbekende leeftijdgenoten instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur. 9 De leerlingen kunnen op structurerend niveau : ? aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in schoolvakken; ? ten aanzien van een bekende volwassene : ? de informatie presenteren die ze in het kader van een bepaalde opdracht hebben verzameld; ? gevoelens uitdrukken, persoonlijke ervaringen en interesses presenteren. 10 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek : ? routes, situaties, personen beschrijven; ? gebeurtenissen verslaan. 11 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau voor bekende leeftijdgenoten hun standpunten/meningen of hun oplossingswijzen voor problemen in een gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren. 12 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek : ? inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren in het kader van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch); ? activerende boodschappen formuleren. 13 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de spreektaken : ? hun spreek- en gespreksdoel(en) bepalen; ? hun publiek beschrijven; ? hun voorkennis inzetten; ? naargelang van de spreek-, gespreksdoel(en) en publiek : ? gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden; ? bijkomende info vragen; ? hun taalgebruik aanpassen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en verwoorden; ? visuele informatie gebruiken; ? non-verbaal gedrag observeren en verwoorden; ? gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken, gaande te houden en af te sluiten; ? argumenten herkennen en aanbrengen; ? adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s). 14* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te spreken; ? Algemeen Nederlands te spreken; ? een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en gespreksgedrag. 3 Lezen 15 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals tijdschriftartikelen, recensies, gebruiksaanwijzingen, instructie- en studieteksten. 16 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals schema's en tabellen, onderschriften bij informerende en diverterende programma's, verslagen, hyperteksten. 17 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals notities, informatieve teksten, inclusief informatiebronnen, zakelijke brieven, reclameteksten en advertenties, fictionele teksten (cf. literatuur). 18 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een onbekend publiek : informatieve teksten en informatiebronnen, zowel in gedrukte als elektronische vorm : ? van praktische aard (zoals spoorboekje, vakantieregeling); ? van encyclopedische aard (zoals woordenboek, catalogus). 19 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de leestaken : ? hun leesdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen; ? onderwerp en hoofdgedachte(n) aanduiden; ? de structuur van een tekst in grote lijnen aanduiden; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen. 20 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naargelang van leesdoel en tekstsoort en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 21 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de voorkennis van taal en wereld; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 22* De leerlingen zijn bereid om : ? te lezen; ? lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp; ? de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere bronnen; ? hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren. 4 Schrijven 23 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals instructies, affiches, uitnodigingen. 24 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een bekende volwassene. Het betreft tekstsoorten zoals agenda en planning, verslagen, notities tijdens een les, samenvattingen en schema's van studieteksten. 25 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals sollicitatiebrieven voor vakantiejobs, vragen om inlichtingen, relevante formulieren, zakelijke brieven. 26 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals lezersbrieven, recensies. 27 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de schrijftaken : ? hun schrijfdoel(en) bepalen; ? het bedoeld publiek beschrijven; ? hun voorkennis inzetten; ? gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken; ? een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele relaties; ? eigen tekst reviseren; ? inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen; ? gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie. 28 De leerlingen kunnen een schrijfstrategie kiezen naargelang van schrijfdoel en tekstsoort en ze toepassen. 29* De leerlingen zijn binnen de gepaste situaties bereid om : ? te schrijven; ? schriftelijk informatie te verstrekken; ? te reflecteren op hun eigen schrijfproces en op inhoud en vorm van hun schrijfproduct; ? taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen. 5 Literatuur 30 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende manier van lezen : ? verschillen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid in : ? fictie en non-fictie; ? verhaal, gedicht, toneeltekst; ? twee stromingen; ? enkele literaire vormen herkennen : ? column, verhaal, (jeugd)roman, jeugdpoëzie; ? strip, tv-drama, soap, jeugdtheater; ? in de teksten die ze lezen enkele verhaalelementen herkennen : personages, spanning, thema, tijd, ruimte, ik- en hijverteller; ? de keuze van sommige verhaalelementen toelichten : personages, tijd, ruimte. 31 De leerlingen kunnen : ? hun tekstkeuze toelichten; ? hun leeservaring verwoorden (inhoud van het werk weergeven, eigen mening weergeven); ? hun tekstkeuze en leeservaring documenteren. 32 De leerlingen kunnen informatie over literatuur verzamelen en gebruiken. Zij maken hierbij kennis met het aanbod van informatiekanalen zoals : bibliotheek, krant, tijdschrift, radio- en tv-programma's, multimedia. 33 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van de gepaste leesstrategieën (cf. eindterm 20). 34* De leerlingen zijn bereid om : ? literaire teksten te lezen; ? over hun eigen literaire leeservaring te spreken en te schrijven. 6 Taalbeschouwing Attitudes 35* De leerlingen zijn bereid om op hun niveau : ? bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem; ? van de verworven inzichten gebruik te maken bij verbale en non-verbale communicatie. 36* Bij het reflecteren op verbale en non-verbale communicatie tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.
Taalgebruik 37 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen op hun niveau in voor hen relevante taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik.
Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen en onderzoeken : 37.1 in het tekstuele domein ? verbanden tussen tekstdelen : alinea-zin, inleiding-midden-slot; ? structuuraanduiders : verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden; ? betekenisrelaties : middel-doel, chronologische relatie, oorzaak-gevolg, voordelen-nadelen, voor-tegen; ? status van een uitspraak : feit-mening; 37.2 in het sociolinguïstische domein ? Standaardnederlands en andere standaardtalen; ? nationale, regionale, sociale en situationele taalvariëteiten; ? in onze samenleving voorkomende talen; 37.3 in het pragmatische domein ? de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie : zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, effect, situatie, kanaal; ? normen, conventies, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; ? voor hen relevante taalhandelingen; ? voor hen relevante non-verbale communicatie; ? de gevolgen van hun verbale en non-verbale communicatie voor anderen en henzelf; ? talige aspecten van cultuuruitingen in onze samenleving.
Taalsysteem 38 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen op hun niveau in voor hen relevante taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem.
Ze kunnen de hierna volgende verschijnselen herkennen en onderzoeken : 38.1. in het fonologische domein ? de klanken van het Nederlands : klinker, tweeklank, medeklinker; 38.2. in het orthografische domein ? vormcorrectheid, spellingconventies en hulpmiddelen bij de spelling van woorden en bij interpunctie; 38.3. in het morfologische domein ? de woordsoorten; ? tegenwoordige- en verledentijdsvormen en voltooide deelwoorden van werkwoorden; 38.4. in het syntactische domein zinsdelen ? de belangrijkste zinsdelen : ? gezegde : naamwoordelijk en werkwoordelijk; ? onderwerp; ? lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp; ? bijwoordelijke bepaling; zin ? mededelende zin, vragende zin en gebiedende zin; 38.5. in het semantische domein woordsemantiek ? woordbetekenis : betekenis, gevoelswaarde; ? betekenisrelaties : homoniemen, synoniemen, antoniemen; ? letterlijke en figuurlijke betekenis, beeldspraak.
Strategieën 39 De leerlingen kunnen op hun niveau bewust reflecteren op luister-, spreek-, interactie-, lees- en schrijfstrategieën. * Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 5. - Eindtermen « Nederlands » van de tweede graad tso 1 Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren) 1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen, probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel bestemd voor bekende leeftijdgenoten. 2 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor bekende volwassenen. Het betreft tekstsoorten zoals verslagen van feiten en evenementen, presentaties van informatie die m.b.t. een bepaalde opdracht werd verzameld, presentaties van persoonlijke ervaringen en interesses. 3 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals instructies, informatieve programma's, interviews, praatprogramma's, journaals, aangeboden via diverse media en multimediale informatiedragers. 4 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals activerende boodschappen, standpunten/meningen in probleemoplossende discussies. 5 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de luistertaken : ? hun luisterdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? onderwerp en hoofdgedachte(n) identificeren; ? gericht informatie selecteren en ordenen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen; ? het taalgebruik van de spreker inschatten; ? aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker. 6 De leerlingen kunnen een luisterstrategie kiezen naargelang van luisterdoel(en) en tekstsoort en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 7* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te luisteren; ? een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen; ? een ander te laten uitspreken; ? te reflecteren op hun eigen luisterhouding; ? het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten. 2 Spreken/gesprekken voeren (koppeling Luisteren) 8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan onbekende leeftijdgenoten instructies geven voor een spel en het hanteren van apparatuur. 9 De leerlingen kunnen op structurerend niveau : ? aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in schoolvakken; ? ten aanzien van een bekende volwassene : ? de informatie presenteren die ze in het kader van een bepaalde opdracht hebben verzameld; ? gevoelens uitdrukken, persoonlijke ervaringen en interesses presenteren. 10 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek : ? routes, situaties, personen beschrijven; ? gebeurtenissen verslaan. 11 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau voor bekende leeftijdgenoten hun standpunten/meningen of hun oplossingswijzen voor problemen in een gedachtewisseling uiteenzetten en motiveren. 12 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek : ? inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren in het kader van het schools functioneren en van de vrije tijd (rechtstreeks of telefonisch); ? activerende boodschappen formuleren. 13 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de spreektaken : ? hun spreek- en gespreksdoel(en) bepalen; ? hun publiek beschrijven; ? hun voorkennis inzetten; ? naargelang van de spreek-, gespreksdoel(en) en publiek : ? gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden; ? bijkomende info vragen; ? hun taalgebruik aanpassen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en verwoorden; ? visuele informatie gebruiken; ? non-verbaal gedrag observeren en verwoorden; ? gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken, gaande te houden en af te sluiten; ? argumenten herkennen en aanbrengen; ? adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s). 14* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te spreken; ? Algemeen Nederlands te spreken; ? een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en gespreksgedrag. 3 Lezen 15 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals tijdschriftartikelen, recensies, gebruiksaanwijzingen, instructie- en studieteksten. 16 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals schema's en tabellen, onderschriften bij informerende en diverterende programma's, verslagen, hyperteksten. 17 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals notities, informatieve teksten, inclusief informatiebronnen, zakelijke brieven, reclameteksten en advertenties, fictionele teksten (cf. literatuur). 18 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten lezen bestemd voor een onbekend publiek : informatieve teksten en informatiebronnen, zowel in gedrukte als elektronische vorm : ? van praktische aard (zoals spoorboekje, vakantieregeling); ? van encyclopedische aard (zoals woordenboek, catalogus). 19 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de leestaken : ? hun leesdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen; ? onderwerp en hoofdgedachte(n) aanduiden; ? de structuur van een tekst in grote lijnen aanduiden; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen. 20 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naargelang van leesdoel en tekstsoort en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 21 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de voorkennis van taal en wereld; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 22* De leerlingen zijn bereid om : ? te lezen; ? lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp; ? de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere bronnen; ? hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren. 4 Schrijven 23 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals instructies, affiches, uitnodigingen. 24 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een bekende volwassene. Het betreft tekstsoorten zoals agenda en planning, verslagen, notities tijdens een les, samenvattingen en schema's van studieteksten. 25 De leerlingen kunnen op structurerend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals sollicitatiebrieven voor vakantiejobs, vragen om inlichtingen, relevante formulieren, zakelijke brieven. 26 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven bestemd voor onbekende leeftijdgenoten. Het betreft tekstsoorten zoals lezersbrieven, recensies. 27 De leerlingen kunnen bij de planning en uitvoering van en bij de reflectie op de schrijftaken : ? hun schrijfdoel(en) bepalen; ? het bedoeld publiek beschrijven; ? hun voorkennis inzetten; ? gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken; ? een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele relaties; ? eigen tekst reviseren; ? inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen; ? gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie. 28 De leerlingen kunnen een schrijfstrategie kiezen naargelang van schrijfdoel en tekstsoort en ze toepassen. 29* De leerlingen zijn binnen de gepaste situaties bereid om : ? te schrijven; ? schriftelijk informatie te verstrekken; ? te reflecteren op hun eigen schrijfproces en op inhoud en vorm van hun schrijfproduct; ? taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen. 5 Literatuur 30 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende manier van lezen : ? verschillen aanwijzen in de benadering van de werkelijkheid in : ? fictie en non-fictie; ? verhaal, gedicht, toneeltekst; ? twee stromingen; ? enkele literaire vormen herkennen : ? column, verhaal, (jeugd)roman, jeugdpoëzie; ? strip, tv-drama, soap, jeugdtheater; ? in de teksten die ze lezen enkele verhaalelementen herkennen : personages, spanning, thema, tijd, ruimte, ik- en hijverteller; ? de keuze van sommige verhaalelementen toelichten : personages, tijd, ruimte. 31 De leerlingen kunnen : ? hun tekstkeuze toelichten; ? hun leeservaring verwoorden (inhoud van het werk weergeven, eigen mening weergeven); ? hun tekstkeuze en leeservaring documenteren. 32 De leerlingen kunnen informatie over literatuur verzamelen en gebruiken. Zij maken hierbij kennis met het aanbod van informatiekanalen zoals : bibliotheek, krant, tijdschrift, radio- en tv-programma's, multimedia. 33 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van de gepaste leesstrategieën (cf. eindterm 20). 34* De leerlingen zijn bereid om : ? literaire teksten te lezen; ? over hun eigen literaire leeservaring te spreken en te schrijven. 6 Taalbeschouwing Attitudes 35* De leerlingen zijn bereid om op hun niveau : ? bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem; ? van de verworven inzichten gebruik te maken bij verbale en non-verbale communicatie. 36* Bij het reflecteren op verbale en non-verbale communicatie tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.
Taalgebruik 37 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen op hun niveau in voor hen relevante taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik.
Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen en onderzoeken : 37.1 in het tekstuele domein ? verbanden tussen tekstdelen : alinea-zin, inleiding-midden-slot; ? structuuraanduiders : verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden; ? betekenisrelaties : middel-doel, chronologische relatie, oorzaak-gevolg, voordelen-nadelen, voor-tegen; ? status van een uitspraak : feit-mening; 37.2 in het sociolinguïstische domein ? Standaardnederlands en andere standaardtalen; ? nationale, regionale, sociale en situationele taalvariëteiten; ? in onze samenleving voorkomende talen; 37.3 in het pragmatische domein ? de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie : zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, effect, situatie, kanaal; ? normen, conventies, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; ? voor hen relevante taalhandelingen; ? voor hen relevante non-verbale communicatie; ? de gevolgen van hun verbale en non-verbale communicatie voor anderen en henzelf; ? talige aspecten van cultuuruitingen in onze samenleving.
Taalsysteem 38 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen op hun niveau in voor hen relevante taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem.
Ze kunnen de hierna volgende verschijnselen herkennen en onderzoeken : 38.1. in het fonologische domein ? de klanken van het Nederlands : klinker, tweeklank, medeklinker; 38.2. in het orthografische domein ? vormcorrectheid, spellingconventies en hulpmiddelen bij de spelling van woorden en bij interpunctie; 38.3. in het morfologische domein ? de woordsoorten; ? tegenwoordige- en verledentijdsvormen en voltooide deelwoorden van werkwoorden; 38.4. in het syntactische domein zinsdelen ? de belangrijkste zinsdelen : ? gezegde : naamwoordelijk en werkwoordelijk; ? onderwerp; ? lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp; ? bijwoordelijke bepaling; zin ? mededelende zin, vragende zin en gebiedende zin; 38.5. in het semantische domein woordsemantiek ? woordbetekenis : betekenis, gevoelswaarde; ? betekenisrelaties : homoniemen, synoniemen, antoniemen; ? letterlijke en figuurlijke betekenis, beeldspraak.
Strategieën 39 De leerlingen kunnen op hun niveau bewust reflecteren op luister-, spreek-, interactie-, lees- en schrijfstrategieën. * Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 6. - Eindtermen « Nederlands » van de derde graad aso 1 Luisteren 1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen en probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel bestemd voor bekende leeftijdgenoten en ze kunnen die schriftelijk weergeven (cf. schrijven). 2 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau via diverse media en multimediale informatiedragers luisteren naar de volgende tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek : ? diverterende teksten zoals praatprogramma's; ? informatieve teksten zoals verslagen van feiten en ervaringen; ? persuasieve teksten zoals standpunten en meningen in probleemoplossende discussies; ? activerende teksten zoals reclameboodschappen. 3 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de eigen voorkennis; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 4 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op de luistertaken kunnen de leerlingen : ? hun luisterdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? onderwerp en hoofdgedachte identificeren; ? gericht informatie selecteren en ordenen; ? bijkomende informatie vragen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen (koppeling kijken); ? het taalgebruik van de spreker inschatten; ? aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker. 5 De leerlingen kunnen de geschikte luisterstrategieën toepassen naargelang van hun luisterdoel(en), achtergrondkennis en tekstsoort (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 6* De leerlingen zijn bereid om : ? te luisteren; ? een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen; ? een ander te laten uitspreken; ? te reflecteren over hun eigen luisterhouding; ? het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten. 2 Spreken/gesprekken voeren 7 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in de schoolvakken. 8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau t.a.v. - een onbekend publiek : ? instructies geven; ? gedocumenteerde informatie presenteren; ? een sollicitatiegesprek voeren. 9 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek : ? inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren (rechtstreeks of door middel van de telefoon); ? standpunten/meningen of oplossingen voor problemen uiteenzetten en motiveren in een gedachtewisseling, discussie, (werk)vergadering; ? gevoelens in een gepast register uitdrukken en persoonlijke ervaringen presenteren; ? activerende boodschappen formuleren. 10 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op de spreektaken/gesprekstaken kunnen de leerlingen : ? hun eigen spreek- en gespreksdoel(en) bepalen; ? zich een beeld vormen van hun publiek; ? hun voorkennis inzetten; ? naargelang van de spreek-, gespreksdoel(en) en publiek : ? gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden; ? bijkomende info vragen; ? hun taalgebruik aanpassen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en verwoorden; ? visuele informatie gebruiken; ? non-verbaal gedrag inschatten en inzetten; ? gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken, gaande te houden en af te sluiten; ? argumenten herkennen en aanbrengen; ? adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s). 11 De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te spreken; ? algemeen Nederlands te spreken; ? een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en gespreksgedrag. 3 Lezen 12 De leerlingen kunnen op structurerend niveau formulieren en administratieve teksten voor een onbekend publiek lezen. 13 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau teksten met studiedoeleinden voor onbekende leeftijdgenoten lezen. 14 De leerlingen kunnen volgende tekstsoorten voor een onbekend publiek op beoordelend niveau lezen : ? niet-fictionele teksten : ? informatieve teksten, inclusief informatiebronnen zoals schema's en tabellen, verslagen, hyperteksten en uiteenzettingen; ? persuasieve teksten zoals een opiniestuk, een betoog; ? activerende teksten zoals reclameteksten en advertenties, instructies; ? fictionele teksten (cf. literatuur). 15 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de eigen voorkennis; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 16 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op hun taken kunnen de leerlingen : ? hun eigen leesdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? de tekstsoort bepalen; ? hun voorkennis inzetten; ? functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de structuur van een tekst aanduiden; ? onderwerp en hoofdgedachten aanduiden en parafraseren om tekstbegrip te bevorderen; ? gelezen teksten kort samenvatten; ? feiten en meningen onderscheiden; ? argumenten in een tekst op hun waarde en relevantie beoordelen; ? info selecteren en gebruiken met behulp van verschillende informatiekanalen. 17 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naargelang van hun leesdoel en tekstsoort, en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 18* De leerlingen zijn bereid om : ? te lezen; ? lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp; ? de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere bronnen; ? te reflecteren op inhoud en vorm van de teksten; ? hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren, in vraag te stellen en eventueel te herzien. 4 Schrijven 19 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek tekstsoorten schrijven zoals : ? schema's en samenvattingen van gelezen en beluisterde informatie en studieteksten; ? instructies; ? uitnodigingen. 20 De leerlingen kunnen voor een onbekend publiek op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven zoals : ? verslagen; ? sollicitatiebrieven en CV's; ? zakelijke brieven; ? gedocumenteerde en beargumenteerde teksten. 21 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op hun schrijftaken kunnen de leerlingen : ? hun eigen schrijfdoel(en) bepalen; ? hun bedoeld publiek bepalen; ? hun tekstsoort bepalen; ? hun voorkennis inzetten; ? gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken; ? een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele relaties; ? eigen tekst reviseren; ? inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen; ? lay-out verzorgen; ? correct citeren (bronvermelding); ? gebruik maken van ICT. 22* De leerlingen zijn bereid om : ? te schrijven; ? schriftelijk informatie te verstrekken; ? te reflecteren over inhoud en vorm van hun eigen schrijfproces en -product; ? taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen. 5 Literatuur 23 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende en tekstbestuderende manier van lezen : ? literaire teksten uit heden en verleden interpreteren, analyseren en evalueren. Zij kunnen daarbij verbanden leggen : ? binnen teksten; ? tussen teksten; ? tussen teksten en het brede socioculturele veld; ? tussen tekst en auteur; ? tussen teksten en hun multimediale vormgeving; ? verslag uitbrengen over de eigen ervaringen met literaire teksten uit heden en verleden en kunnen deze ervaringen toetsen aan andere interpretaties van en aan waardeoordelen over teksten.
In de hierbovenvermelde activiteiten komen aan bod : ? poëzie, proza; ? theatervoorstelling. 24 De leerlingen kunnen hun tekstkeuze en hun leeservaring beschrijven, evalueren en documenteren in een leesdossier. 25 De leerlingen kunnen informatie over literaire teksten verzamelen en verwerken. Zij kunnen hierbij gebruik maken van informatiekanalen : bibliotheek, kranten en tijdschriften, radio- en tv-programma's, internet en cd-rom. 26 De leerlingen kunnen bij deze activiteiten gebruik maken van de gepaste leesstrategieën (cf. eindterm 17). 27 De leerlingen kunnen doelbewust gegevens, begrippen en werkwijzen hanteren om de bovengenoemde taken uit te voeren. 28* De leerlingen zijn bereid om : ? literaire teksten te lezen; ? over hun eigen leeservaring met anderen te spreken en erover te schrijven; ? hun leeservaring in maatschappelijke context(en) te plaatsen; ? hun persoonlijke leeservaring te toetsen aan die van anderen. 6 Taalbeschouwing Attitudes 29* De leerlingen zijn bereid om op hun niveau : ? bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem; ? van de verworven inzichten gebruik te maken bij verbale en non-verbale communicatie. 30* Bij het reflecteren op verbale en non-verbale communicatie tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.
Taalgebruik 31 Met het oog op doeltreffende communicatie en verdiepende taalbeschouwelijke kennisontwikkeling kunnen de leerlingen op hun niveau in allerlei taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik.
Ze kunnen in aansluiting bij wetenschappelijke inzichten de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en duiden : 31.1 in het tekstuele domein ? een aantal vaste tekststructuren zoals evaluatie-, probleem-, maatregel- en onderzoeksstructuur; 31.2 in het sociolinguïstische domein ? Nederlands en andere talen; ? nationale, regionale, sociale en situationele taalvariëteiten; ? dimensies van taalverandering : maatschappelijke, politieke, historische; 31.3 in het pragmatische domein ? de factoren van een communicatiesituatie; ? normen, conventies, waarden, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; ? taalhandelingen; ? argumentatie : argumentatiestructuren, deugdelijke argumenten en drogredenen, overtuigingskracht en manipulatie; ? non-verbale communicatie; ? de gevolgen van verbale en non-verbale communicatie voor anderen en henzelf; ? talige aspecten van cultuuruitingen; ? cultuurgebonden aspecten van verbale en non-verbale communicatie; 31.4 in het psycholinguïstische domein ? taal en denken; ? taalverwerving, twee- en meertaligheid.
Taalsysteem 32 Met het oog op doeltreffende communicatie en verdiepende taalbeschouwelijke kennisontwikkeling kunnen de leerlingen op hun niveau in aansluiting bij wetenschappelijke inzichten bewust reflecteren op het taalsysteem, zijn componenten en de onderlinge samenhang.
Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en duiden : 32.1 in het fonologische domein ? het onderscheid tussen klank, foneem en letter; 32.2 in het orthografische domein ? principes van de Nederlandse spelling; 32.3 in het morfologische domein ? de systematiek van woordvorming; 32.4 in het syntactische domein woordgroepen ? woordgroepen; zinsdelen ? zinsdelen; zin ? actieve en passieve zinnen; ? zinstypen in relatie tot taalhandelingen; 32.5. in het semantische domein woordsemantiek ? woordbetekenis : denotatie, connotatie en polysemie; ? betekenisrelaties : hyponymie en hyperonymie; ? betekenisverandering; ? stijlfiguren : eufemisme, dysfemisme, pleonasme, tautologie; ? metaforiek en metonymie; zinssemantiek ? de semantiek van woordgroepen en zinsdelen; ? modaliteit; ? ontkenning.
Strategieën 33 De leerlingen kunnen op hun niveau bewust reflecteren op luister-, spreek-, interactie-, lees- en schrijfstrategieën. * Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 7. - Eindtermen « moderne vreemde talen : Frans of Engels » van de derde graad bso (eerste en tweede leerjaar) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 8. - Eindtermen « Nederlands » van de derde graad kso 1 Luisteren 1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen, en probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel bestemd voor bekende leeftijdgenoten en ze kunnen die schriftelijk weergeven (cf. schrijven). 2 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau via diverse media en multimediale informatiedragers luisteren naar de volgende tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek : ? diverterende teksten zoals praatprogramma's; ? informatieve teksten zoals verslagen van feiten en ervaringen; ? persuasieve teksten zoals standpunten en meningen in probleemoplossende discussies; ? activerende boodschappen. 3 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de eigen voorkennis; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 4 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op de luistertaken kunnen de leerlingen : ? hun luisterdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? onderwerp en hoofdgedachte identificeren; ? gericht informatie selecteren en ordenen; ? bijkomende informatie vragen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen (koppeling kijken); ? het taalgebruik van de spreker inschatten; ? aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker. 5 De leerlingen kunnen de geschikte luisterstrategieën toepassen naargelang van hun luisterdoel(en), achtergrondkennis en tekstsoort (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 6* De leerlingen zijn bereid om : ? te luisteren; ? een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen; ? een ander te laten uitspreken; ? te reflecteren over hun eigen luisterhouding; ? het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten. 2 Spreken/gesprekken voeren 7 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in de schoolvakken. 8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau t.a.v. - een onbekend publiek : ? instructies geven; ? gedocumenteerde informatie presenteren; ? een sollicitatiegesprek voeren. 9 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek : ? inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren (rechtstreeks of door middel van de telefoon); ? standpunten/meningen of oplossingen voor problemen uiteenzetten en motiveren in een gedachtewisseling, discussie, (werk)vergadering; ? gevoelens in een gepast register uitdrukken en persoonlijke ervaringen presenteren; ? activerende boodschappen formuleren. 10 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op de spreektaken kunnen de leerlingen : ? hun eigen spreek- en gespreksdoel(en) bepalen; ? zich een beeld vormen van hun publiek; ? hun voorkennis inzetten; ? naargelang van de spreek-, gespreksdoel(en) en publiek : ? gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden; ? bijkomende info vragen; ? hun taalgebruik aanpassen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en verwoorden; ? visuele informatie gebruiken; ? non-verbaal gedrag inschatten en inzetten; ? gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken, gaande te houden en af te sluiten; ? argumenten herkennen en aanbrengen; ? adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s). 11* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te spreken; ? algemeen Nederlands te spreken; ? een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en gespreksgedrag. 3 Lezen 12 De leerlingen kunnen op structurerend niveau formulieren en administratieve teksten voor een onbekend publiek lezen. 13 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau teksten met studiedoeleinden voor onbekende leeftijdgenoten lezen. 14 De leerlingen kunnen volgende tekstsoorten voor een onbekend publiek op beoordelend niveau lezen : ? niet-fictionele teksten : ? informatieve teksten, inclusief informatiebronnen zoals schema's en tabellen, verslagen, hyperteksten en uiteenzettingen; ? persuasieve teksten zoals een opiniestuk, een betoog; ? activerende teksten zoals reclameteksten en advertenties, instructies; ? fictionele teksten (cf. literatuur). 15 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de eigen voorkennis; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 16 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op hun taken kunnen de leerlingen : ? hun eigen leesdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? de tekstsoort bepalen; ? hun voorkennis inzetten; ? functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de structuur van een tekst aanduiden; ? onderwerp en hoofdgedachten aanduiden en parafraseren om tekstbegrip te bevorderen; ? gelezen teksten kort samenvatten; ? feiten en meningen onderscheiden; ? argumenten in een tekst op hun waarde en relevantie beoordelen; ? info selecteren en gebruiken met behulp van verschillende informatiekanalen. 17 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naargelang van hun leesdoel en tekstsoort, en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 18* De leerlingen zijn bereid om : ? te lezen; ? lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp; ? de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere bronnen; ? te reflecteren op inhoud en vorm van de teksten; ? hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren, in vraag te stellen en eventueel te herzien. 4 Schrijven 19 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek tekstsoorten schrijven zoals : ? schema's en samenvattingen van gelezen en beluisterde informatie; ? instructies. 20 De leerlingen kunnen voor een onbekend publiek op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven zoals : ? verslagen; ? sollicitatiebrieven en CV's; ? zakelijke brieven; ? gedocumenteerde en beargumenteerde teksten. 21 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op hun schrijftaken kunnen de leerlingen : ? hun eigen schrijfdoel(en) bepalen; ? hun bedoeld publiek bepalen; ? hun tekstsoort bepalen; ? hun voorkennis inzetten; ? gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken; ? een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele relaties; ? eigen tekst reviseren; ? inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen; ? lay-out verzorgen; ? correct citeren (bronvermelding); ? gebruik maken van ICT. 22* De leerlingen zijn bereid om : ? te schrijven; ? schriftelijk informatie te verstrekken; ? te reflecteren over inhoud en vorm van hun eigen schrijfproces en -product; ? taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen. 5 Literatuur 23 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende manier van lezen vormelijke en inhoudelijke elementen van bijvoorbeeld proza, poëzie, theatervoorstelling, (tv)-drama, (ver)film(ing) herkennen. 24 De leerlingen kunnen hun tekstkeuze toelichten, over hun leeservaring spreken en ze documenteren in een leesdossier. 25 De leerlingen kunnen informatie over literaire teksten verzamelen en gebruiken. Zij maken hierbij gebruik van informatiekanalen zoals bibliotheek, kranten en tijdschriften, radio- en tv-programma's, internet en cd-rom. 26 De leerlingen kunnen doelbewust gegevens en werkwijzen hanteren om de taken uit te voeren. 27* De leerlingen zijn bereid om : ? literaire teksten te lezen; ? over hun eigen leeservaring met anderen te spreken en erover te schrijven; ? hun leeservaring in maatschappelijke context(en) te plaatsen. 6 Taalbeschouwing Attitudes 28* De leerlingen zijn bereid om op hun niveau : ? bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem; ? van de verworven inzichten gebruik te maken bij verbale en non-verbale communicatie. 29* Bij het reflecteren op verbale en non-verbale communicatie tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.
Taalgebruik 30. Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau in allerlei taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik. Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen : 30.1 in het tekstuele domein ? vaste tekststructuren zoals evaluatiestructuur, handelingsstructuur; ? structuuraanduiders; ? betekenisrelaties; ? status van een uitspraak : feit-mening; 30.2 in het sociolinguïstische domein ? Nederlands en andere talen; ? nationale, regionale, sociale en situationele taalvariëteiten; ? elementen van taalverandering; 30.3 in het pragmatische domein ? de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie; ? normen, conventies, waarden, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; ? voor hen relevante taalhandelingen; ? argumentatie : deugdelijke argumenten en drogredenen, overtuigingskracht en manipulatie; ? non-verbale communicatie; ? de gevolgen van verbale en non-verbale communicatie voor anderen en henzelf; ? talige aspecten van cultuuruitingen in onze samenleving; ? cultuurgebonden aspecten van verbale en non-verbale communicatie in onze samenleving.
Taalsysteem 31 Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem.
Ze kunnen de hierna volgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen : 31.1 in het orthografische domein ? vormcorrectheid, spellingconventies en hulpmiddelen bij de spelling van woorden en bij interpunctie; 31.2 in het morfologisch domein ? herkomst van woorden : inheemse woorden en leenwoorden; ? samenstelling en afleiding van woorden; 31.3 in het syntactische domein zinsdelen ? de belangrijkste zinsdelen; zin ? enkelvoudige en samengestelde zinnen; ? nevengeschikte en ondergeschikte zinnen; 31.4 in het semantische domein woordsemantiek ? woordbetekenis : denotatie, connotatie; ? betekenisverandering; ? stijlfiguren : eufemisme, dysfemisme, pleonasme, tautologie; zinssemantiek ? modaliteit.
Strategieën 32 De leerlingen kunnen op hun niveau bewust reflecteren op luister-, spreek-, interactie-, lees- en schrijfstrategieën. * Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 9. - Eindtermen « Nederlands » van de derde graad tso 1 Luisteren 1 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar uiteenzettingen, en probleemstellingen door een bekende volwassene m.b.t. een leerstofonderdeel bestemd voor bekende leeftijdgenoten en ze kunnen die schriftelijk weergeven (cf. schrijven). 2 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau via diverse media en multimediale informatiedragers luisteren naar de volgende tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek : ? diverterende teksten zoals praatprogramma's; ? informatieve teksten zoals verslagen van feiten en ervaringen; ? persuasieve teksten zoals standpunten en meningen in probleemoplossende discussies; ? activerende boodschappen. 3 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de eigen voorkennis; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 4 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op de luistertaken kunnen de leerlingen : ? hun luisterdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? hun voorkennis inzetten; ? onderwerp en hoofdgedachte identificeren; ? gericht informatie selecteren en ordenen; ? bijkomende informatie vragen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de functie van bijgeleverde visuele informatie vaststellen (koppeling kijken); ? het taalgebruik van de spreker inschatten; ? aandacht tonen voor het non-verbale gedrag van de gesprekspartner/spreker. 5 De leerlingen kunnen de geschikte luisterstrategieën toepassen naargelang van hun luisterdoel(en), achtergrondkennis en tekstsoort (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 6* De leerlingen zijn bereid om : ? te luisteren; ? een onbevooroordeelde luisterhouding aan te nemen; ? een ander te laten uitspreken; ? te reflecteren over hun eigen luisterhouding; ? het beluisterde te toetsen aan eigen kennis en inzichten. 2 Spreken/gesprekken voeren 7 De leerlingen kunnen op structurerend niveau aan een bekende volwassene vragen stellen en antwoorden formuleren m.b.t. leerstofonderdelen in de schoolvakken. 8 De leerlingen kunnen op structurerend niveau t.a.v. - een onbekend publiek : ? instructies geven; ? gedocumenteerde informatie presenteren; ? een sollicitatiegesprek voeren. 9 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau aan een onbekend publiek : ? inlichtingen vragen, aanvragen doen, klachten/bezwaren formuleren (rechtstreeks of door middel van de telefoon); ? standpunten/meningen of oplossingen voor problemen uiteenzetten en motiveren in een gedachtewisseling, discussie, (werk)vergadering; ? gevoelens in een gepast register uitdrukken en persoonlijke ervaringen presenteren; ? activerende boodschappen formuleren. 10 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op de spreektaken kunnen de leerlingen : ? hun eigen spreek- en gespreksdoel(en) bepalen; ? zich een beeld vormen van hun publiek; ? hun voorkennis inzetten; ? naargelang van de spreek-, gespreksdoel(en) en publiek : ? gericht informatie selecteren en in een duidelijke vorm verwoorden; ? bijkomende info vragen; ? hun taalgebruik aanpassen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen en verwoorden; ? visuele informatie gebruiken; ? non-verbaal gedrag inschatten en inzetten; ? gespreksconventies hanteren om gesprekken te beginnen, te onderbreken, gaande te houden en af te sluiten; ? argumenten herkennen en aanbrengen; ? adequaat reageren op de inbreng van gesprekspartner(s). 11* De leerlingen zijn binnen de gepaste communicatiesituaties bereid om : ? te spreken; ? algemeen Nederlands te spreken; ? een kritische houding aan te nemen tegenover hun eigen spreek- en gespreksgedrag. 3 Lezen 12 De leerlingen kunnen op structurerend niveau formulieren en administratieve teksten voor een onbekend publiek lezen. 13 De leerlingen kunnen op beoordelend niveau teksten met studiedoeleinden voor onbekende leeftijdgenoten lezen. 14 De leerlingen kunnen volgende tekstsoorten voor een onbekend publiek op beoordelend niveau lezen : ? niet-fictionele teksten : ? informatieve teksten, inclusief informatiebronnen zoals schema's en tabellen, verslagen, hyperteksten en uiteenzettingen; ? persuasieve teksten zoals een opiniestuk, een betoog; ? activerende teksten zoals reclameteksten en advertenties, instructies; ? fictionele teksten (cf. literatuur). 15 De leerlingen kunnen verschillende strategieën aanwenden om aan onbekende woorden betekenis toe te kennen. Het gaat om het gebruiken van : ? de context; ? de eigen voorkennis; ? de principes van woordvorming (afleiding, samenstelling, kennis van vreemde talen); ? het woordenboek. 16 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op hun taken kunnen de leerlingen : ? hun eigen leesdoel(en) bepalen; ? het (de) tekstdoel(en) vaststellen; ? de tekstsoort bepalen; ? hun voorkennis inzetten; ? functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen; ? inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen vaststellen; ? de structuur van een tekst aanduiden; ? onderwerp en hoofdgedachten aanduiden en parafraseren om tekstbegrip te bevorderen; ? gelezen teksten kort samenvatten; ? feiten en meningen onderscheiden; ? argumenten in een tekst op hun waarde en relevantie beoordelen; ? info selecteren en gebruiken met behulp van verschillende informatiekanalen. 17 De leerlingen kunnen een leesstrategie kiezen naargelang van hun leesdoel en tekstsoort, en ze toepassen (oriënterend, zoekend, globaal en intensief). 18* De leerlingen zijn bereid om : ? te lezen; ? lezend informatie te verzamelen over een bepaald onderwerp; ? de verkregen informatie aan eigen kennis en inzicht te toetsen en te vergelijken met informatie uit andere bronnen; ? te reflecteren op inhoud en vorm van de teksten; ? hun persoonlijk oordeel over bepaalde teksten te formuleren, in vraag te stellen en eventueel te herzien. 4 Schrijven 19 De leerlingen kunnen op structurerend niveau voor een onbekend publiek tekstsoorten schrijven zoals : ? schema's en samenvattingen van gelezen en beluisterde informatie; ? instructies. 20 De leerlingen kunnen voor een onbekend publiek op beoordelend niveau tekstsoorten schrijven zoals : ? verslagen; ? sollicitatiebrieven en CV's; ? zakelijke brieven; ? gedocumenteerde en beargumenteerde teksten. 21 Bij de planning, uitvoering van en bij de reflectie op hun schrijftaken kunnen de leerlingen : ? hun eigen schrijfdoel(en) bepalen; ? hun bedoeld publiek bepalen; ? hun tekstsoort bepalen; ? hun voorkennis inzetten; ? gericht informatie zoeken, ordenen en verwerken; ? een logische tekstopbouw creëren met aandacht voor inhoudelijke en functionele relaties; ? eigen tekst reviseren; ? inhouds- en vormconventies van de taal verzorgen; ? lay-out verzorgen; ? correct citeren (bronvermelding); ? gebruik maken van ICT. 22* De leerlingen zijn bereid om : ? te schrijven; ? schriftelijk informatie te verstrekken; ? te reflecteren over inhoud en vorm van hun eigen schrijfproces en -product; ? taal, indeling, spelling, handschrift en lay-out te verzorgen. 5 Literatuur 23 De leerlingen kunnen vanuit een tekstervarende manier van lezen vormelijke en inhoudelijke elementen van bijvoorbeeld proza, poëzie, theatervoorstelling, (tv)-drama, (ver)film(ing) herkennen. 24 De leerlingen kunnen hun tekstkeuze toelichten, over hun leeservaring spreken en ze documenteren in een leesdossier. 25 De leerlingen kunnen informatie over literaire teksten verzamelen en gebruiken. Zij maken hierbij gebruik van informatiekanalen zoals bibliotheek, kranten en tijdschriften, radio- en tv-programma's, internet en cd-rom. 26 De leerlingen kunnen doelbewust gegevens en werkwijzen hanteren om de taken uit te voeren. 27* De leerlingen zijn bereid om : ? literaire teksten te lezen; ? over hun eigen leeservaring met anderen te spreken en erover te schrijven; ? hun leeservaring in maatschappelijke context(en) te plaatsen. 6 Taalbeschouwing Attitudes 28* De leerlingen zijn bereid om op hun niveau : ? bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem; ? van de verworven inzichten gebruik te maken bij verbale en non-verbale communicatie. 29* Bij het reflecteren op verbale en non-verbale communicatie tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.
Taalgebruik 30. Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau in allerlei taalgebruikssituaties bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik. Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen : 30.1 in het tekstuele domein ? vaste tekststructuren zoals evaluatiestructuur, handelingsstructuur; ? structuuraanduiders; ? betekenisrelaties; ? status van een uitspraak : feit-mening; 30.2 in het sociolinguïstische domein ? Nederlands en andere talen; ? nationale, regionale, sociale en situationele taalvariëteiten; ? elementen van taalverandering; 30.3 in het pragmatische domein ? de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie; ? normen, conventies, waarden, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal; ? voor hen relevante taalhandelingen; ? argumentatie : deugdelijke argumenten en drogredenen, overtuigingskracht en manipulatie; ? non-verbale communicatie; ? de gevolgen van verbale en non-verbale communicatie voor anderen en henzelf; ? talige aspecten van cultuuruitingen in onze samenleving; ? cultuurgebonden aspecten van verbale en non-verbale communicatie in onze samenleving.
Taalsysteem 31 Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem.
Ze kunnen de hierna volgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen : 31.1 in het orthografische domein ? vormcorrectheid, spellingconventies en hulpmiddelen bij de spelling van woorden en bij interpunctie; 31.2 in het morfologisch domein ? herkomst van woorden : inheemse woorden en leenwoorden; ? samenstelling en afleiding van woorden; 31.3 in het syntactische domein zinsdelen ? de belangrijkste zinsdelen; zin ? enkelvoudige en samengestelde zinnen; ? nevengeschikte en ondergeschikte zinnen; 31.4 in het semantische domein woordsemantiek ? woordbetekenis : denotatie, connotatie; ? betekenisverandering; ? stijlfiguren : eufemisme, dysfemisme, pleonasme, tautologie; zinssemantiek ? modaliteit.
Strategieën 32 De leerlingen kunnen op hun niveau bewust reflecteren op luister-, spreek-, interactie-, lees- en schrijfstrategieën. * Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage 10. - Eindtermen « moderne vreemde talen : Frans of Engels » van de derde graad bso (derde leerjaar) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 tot vaststelling van de ontwikkelingsdoelen Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs en tot wijziging van sommige eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het secundair onderwijs.
Brussel, 16 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET