Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 maart 1999
gepubliceerd op 15 mei 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van en tot toevoeging van de CAO podiumkunsten van 19 januari 1999 aan de uitvoeringsbesluiten bij het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035456
pub.
15/05/1999
prom.
16/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/16/1999035456/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MAART 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van en tot toevoeging van de CAO podiumkunsten van 19 januari 1999 aan de uitvoeringsbesluiten bij het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, gewijzigd bij de decreten van 5 april 1995 en 19 december 1997;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor dans betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 juli 1995, 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, voor wat de kunstencentra betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 juli 1995, 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor muziektheater betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 juli 1995, 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 24 februari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat op 19 januari 1999 een collectieve arbeidsovereenkomst werd afgesloten voor de organisaties, bedoeld in de hoofdstukken II, III, IV en V van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van de organisaties voor podiumkunsten en dat die collectieve arbeidsovereenkomst uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1999;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van de organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998, worden de woorden "de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV en V bij dit besluit zijn gevoegd" vervangen door de woorden " de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V en VI bij dit besluit zijn gevoegd".

Art. 2.Aan hetzelfde besluit wordt de collectieve arbeidsovereenkomst podiumkunsten van 19 januari 1999, als bijlage gevoegd bij dit besluit, toegevoegd als bijlage VI.

Art. 3.In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van de organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor dans betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 juli 1995, 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998, worden de woorden "de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V en VI bij dit besluit zijn gevoegd" vervangen door de woorden " de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V, VI en VII bij dit besluit zijn gevoegd".

Art. 4.Aan hetzelfde besluit wordt de collectieve arbeidsovereenkomst podiumkunsten van 19 januari 1999, als bijlage gevoegd bij dit besluit, toegevoegd als bijlage VII.

Art. 5.In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van de organisaties voor podiumkunsten, voor wat de kunstencentra betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 juli 1995, 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998, worden de woorden "de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V en VI bij dit besluit zijn gevoegd" vervangen door de woorden " de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V, VI en VII bij dit besluit zijn gevoegd".

Art. 6.Aan hetzelfde besluit wordt de collectieve arbeidsovereenkomst podiumkunsten van 19 januari 1999, als bijlage gevoegd bij dit besluit, toegevoegd als bijlage VII.

Art. 7.In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van de organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor muziektheater betreft, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 juli 1995, 21 december 1995, 26 november 1996, 22 april 1997 en 2 juni 1998, worden de woorden "de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V en VI bij dit besluit zijn gevoegd" vervangen door de woorden " de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V, VI en VII bij dit besluit zijn gevoegd".

Art. 8.Aan hetzelfde besluit wordt de collectieve arbeidsovereenkomst podiumkunsten van 19 januari 1999, als bijlage gevoegd bij dit besluit, toegevoegd als bijlage VII.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Art. 10.De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 maart 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

Bijlage C.A.O. Podiumkunsten afgesloten op 19 januari 1999

Artikel 1.§ 1. De onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen het A.B.V.V. (A.C.O.D.-Cultuur), het A.C.V. (A.C.V.-Cultuur) en de V.D.P. (Vlaamse Directies voor Podiumkunsten v.z.w.), vertegenwoordigd respectievelijk door mevrouw Laurette Muylaert, de heer Jean-Paul Van der Vurst, de heer Stefaan De Ruyck (voorzitter V.D.P.) en de heer John Zwaenepoel (afgevaardigd beheerder V.D.P.).

Ze regelt de verhouding tussen de werknemers en werkgevers van de organisaties aangesloten bij de V.D.P. en erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, zoals bepaald in het decreet van 27 januari 1993 houdende de regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten: m.n. de organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, de organisaties voor dans, de organisaties voor muziektheater en de kunstencentra.

Ze regelt tevens de verhouding tussen de werknemers, en de werkgevers die lid zijn van de VDP en bij de C.A.O. wensen aan te sluiten door zich schriftelijk daartoe te engageren. § 2. Deze C.A.O. treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 30 juni 2001 voor de organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van bovengenoemd decreet van 27 januari 1993. Deze CAO treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000 voor de andere organisaties zoals bedoeld in de hoofdstukken 3, 4 en 5 van bovengenoemd decreet van 27 januari 1993.

Art. 2.Slechts twee soorten van arbeidsovereenkomsten worden toegepast: de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en de arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. Arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk zijn toegelaten voor de artistieke werknemers niet genoemd in artikel 3, 2o van het K.B. van 28 november 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Art. 3.M.b.t. de anciënniteit gelden volgende regels : Anciënniteit wordt verworven in organisaties uit de sector van de gesubsidieerde podiumkunsten of in vergelijkbare organisaties en opgebouwd op basis van arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur en van bepaalde duur. De arbeidsprestaties geleverd in eenzelfde beroepskwalificatie in de podiumkunstensector, in welkdanig tewerkstellingsstatuut ook, komen eveneens in aanmerking voor de anciënniteitsbepaling.

Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, afgesloten binnen het tijdsbestek van 1 seizoen, die samengeteld de duur van 3 maanden niet overschrijden, gelden voor hun effectieve duur voor de bepaling van de anciënniteit.

Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, afgesloten binnen het tijdsbestek van 1 seizoen, die samengeteld minimaal 3 maanden en maximaal 6 maanden bedragen, worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst van 6 maanden.

Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, afgesloten binnen het tijdsbestek van 1 seizoen, die samengeteld minimaal 6 maanden en maximaal 12 maanden bedragen, worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst van een jaar.

Voor het technisch en administratief personeel wordt de bewezen nuttige beroepservaring, verworven in loondienst of in een zelfstandig statuut, in aanmerking genomen voor het bepalen van de anciënniteit.

Bij dezelfde werkgever worden de verworven sociale rechten in de loop van hetzelfde contract globaal behouden, en blijven de huidige pecuniaire rechten ongewijzigd, op voorwaarde dat ze gunstiger zijn dan de nieuw bedongen voorwaarden. Met uitzondering van de aantoonbare anciënniteit die in aanmerking genomen wordt voor de inschaling van de werknemer in de barema's, kunnen bepaalde verworven rechten niet aan een latere werkgever worden opgelegd.

Art. 4.De betalingen worden uiterlijk de laatste werkdag van de maand uitgevoerd.

Maandelijks ontvangt de werknemer een loonstaat waarop de bedragen van de bezoldiging en de diverse afhoudingen gedetailleerd vermeld zijn, overeenkomstig de wet op de sociale documenten.

Voor arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur wordt het vakantiegeld uiterlijk de laatste dag van de arbeidsovereenkomst uitbetaald. Voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur gebeurt de uitbetaling uiterlijk 30 juni, en in elk geval steeds vóór de hoofdvakantie opgenomen wordt.

De werkgevers verbinden zich ertoe een voldoende deel van het geheel van hun middelen voor te behouden aan het verzekeren van bezoldigingen en vergoedingen.

Art. 5.De arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur kunnen worden beëindigd, mits naleving van de wettelijke opzeggingsmodaliteiten, of mits wederzijds akkoord.

Bij opzegging van de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur zal voor de werknemers van de categorie A.1 (zie artikel 7) ernaar gestreefd worden de einddatum van de opzeggingstermijn te laten samenvallen met 30 juni.

Ongeacht de opzeggingsmodaliteiten dient de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemers uit categorie A.1 met een contract van onbepaalde duur, steeds schriftelijk te worden aangekondigd door de werkgever, uiterlijk op 31 januari van het lopende seizoen. Deze mededeling hoeft niet te gebeuren indien de wettelijke opzegtermijn langer is dan 5 maanden. Werknemers uit de categorie A.1 die zelf hun arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur wensen te beëindigen, dienen dit eveneens, ongeacht de opzeggingsmodaliteiten, schriftelijk mee te delen aan hun werkgever, uiterlijk op 31 januari van het lopende seizoen.

De arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur lopen ten einde bij het volmaken van de overeengekomen termijn. Wanneer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur samenvalt met de duur van een seizoen, zal ten minste 5 maanden voor het einde van het seizoen de intentie medegedeeld worden dat de arbeidsovereenkomst zal vernieuwd worden. Als deze mededeling niet gebeurt, loopt de arbeidsovereenkomst automatisch af bij het volmaken van de overeengekomen termijn.

Een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur die niet geheel overeenstemt met een volledige maand wordt bezoldigd a rato van 1/22 maandloon per repetitiedag en 1/20 maandloon per voorstellingsdag. Indien er minstens 54 voorstellings- of repetitiedagen gepresteerd worden binnen de periode van drie maanden, wordt een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur afgesloten (drie maanden).

Een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur voor een rolovername (opneemcontract) op korte termijn wordt bezoldigd a rato van 1/11 maandloon per repetitiedag (voor de eerste vier repetitiedagen) en 1/9 maandloon per voorstellingsdag (voor de eerste 4 voorstellingsdagen).

Deze laatste 2 paragrafen gelden enkel voor werknemers die op dat ogenblik niet reeds met een arbeidsovereenkomst aan het gezelschap verbonden zijn.

Art. 6.Er kunnen enkel andere prestaties worden opgedragen dan deze vermeld in de arbeidsovereenkomst, indien zij verenigbaar zijn met de beroepsbekwaamheden van de werknemer en voor zover deze wijziging hem geen materieel of moreel nadeel berokkent.

De werknemer moet vóór de ondertekening van de arbeidsovereenkomst de werkgever schriftelijk op de hoogte brengen van alle verbintenissen met derden op het gebied van tewerkstelling.

Een werknemer die al met een arbeidsovereenkomst in dienst is, moet schriftelijk toestemming krijgen van de werkgever voor alle eventuele verbintenissen die hij met derden wil aangaan op het gebied van tewerkstelling op de dagen of in de periodes die door het contract gevat zijn.

Het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot verbreking van de arbeidsovereenkomst vanwege de werkgever wegens dringende redenen.

Art. 7.Er worden vijf loongroepen onderscheiden : - Loongroep A : 1. - acteurs, dansers, zangers, musici, figurenspelers; - regisseur, choreograaf; - dramaturg; - ontwerpers (klank, licht, decor, kostuums...); - eerste regieassistent : de persoon die de regisseur vervangt tijdens de repetitieperiode en/of belast is met de bewaking van de kwaliteit van de voorstelling. 2.- hoofd toneeltechniek (eerste toneelmeester) : - is verantwoordelijk voor de voorbereiding, de opbouw en het verloop van de voorstelling op technisch gebied, voor zowel licht, geluid als decor, zoals deze zijn bepaald door de regie; - geeft leiding aan de technici en de assistent-technici; - productieleider: stelt per productie een begroting op voor de technische uitvoering en beheert het budget per productie en rapporteert aan de zakelijke leider. - Loongroep B : 1.- hoofd decoratelier; - hoofd kostuumatelier; - assistent-ontwerpers; - tweede regieassistent : degene die belast is met de organisatie van het repetitieproces; - technicus (tweede toneelmeester) : bereidt voorstellingen voor op aanwijzingen van het Hoofd Toneeltechniek en/of de directie en draagt tijdens voorstellingen zorg voor de voorbereiding, de opbouw en het verloop van de voorstelling, voor één van de disciplines: licht, geluid of decor. 2. - administratief personeel voor coördinatie van administratieve opdrachten;met eindverantwoordelijkheid wat betreft de opgedragen taken. - Loongroep C + : 1. a.de werknemers genoemd in loongroep C 1. met een specifieke opleiding; b. de werknemers genoemd in loongroep C 1.met minimum 4 jaar anciënniteit die omwille van hun bekwaamheid kunnen gelijkgesteld worden met deze in punt 1.a. van loongroep C +; 2. a.de werknemers genoemd in loongroep C 2. met een specifieke opleiding; b. de werknemers genoemd in loongroep C.2. met minimum 4 jaar anciënniteit, die omwille van hun bekwaamheid kunnen gelijkgesteld worden met deze in punt 2.a. van loongroep C +. - Loongroep C : 1.- werknemers atelier (naaisters,|PO); - voorstellingsassistenten (kleedsters, grimeurs, opgevers, kappers); - assistent-technici (derde toneelmeesters, machinisten, elektriciens): verrichten volgens instructies van het Hoofd Toneeltechniek of van de technicus voorbereidende werkzaamheden bij de opbouw van licht, geluid en decor en/of tijdens het verloop van de voorstelling; - chauffeurs. 2. - administratief personeel met uitvoerende taak. - Loongroep D : - onderhoudspersoneel; - zaalpersoneel; - kassapersoneel; - portiers; - en vergelijkbare functies.

Art. 8.§ 1. De wekelijkse rustdag is vastgesteld op zondag. Indien zondag een werkdag is, dan valt de rustdag op een andere vast te stellen dag, in principe in de volgende week, maar rekening houdend met wat bepaald wordt in artikel 8 § 2.

Valt een wettelijke feestdag op een rustdag, dan zal de wettelijke feestdag worden toegekend op een andere werkdag.

Indien de werknemers tijdens buitenlandse tournees een vrije dag hebben wordt die vrije dag als rustdag erkend. § 2. Onderstaande flexibiliteitsregelingen gelden voor de volgende werknemersgroepen : A. De werknemers genoemd in artikel 7, groep A.1 : - Er kunnen maximum 2 voorstellingen per dag gegeven worden.

Uitzonderlijk zijn drie voorstellingen mogelijk wanneer het gaat om een gezamenlijke duurtijd van maximum drie uur en gegeven op dezelfde locatie. - Op een dag van 2 voorstellingen kan niet gerepeteerd worden. - Er kunnen maximum 6 opeenvolgende dagen arbeidsprestaties geleverd worden. Bij reisvoorstellingen kan hiervan afgeweken worden, met respect voor wat in art. 8 § 1 bepaald wordt. - Er kunnen na overleg tussen werkgever en werknemers maximum 10 opeenvolgende dagen arbeidsprestaties geleverd worden in periodes van generale repetities. De eindbeslissing daaromtrent ligt bij de werkgever. - Er moet minstens 10 u. nachtrust voorzien worden; daarbij wordt bij reisvoorstellingen uitgegaan van de veronderstelling dat een half uur na de voorstelling afgereisd wordt.

B. De werknemers genoemd in artikel 7, groep A.2, groep B.1, groep C+1 en groep C.1 : a) arbeidsduur: 1.- De normale arbeidsdag bedraagt 8 u., exclusief de etenstijden. - De normale werkweek bedraagt 39 u en vanaf 1/7/99 38 u. - Een arbeidsdag mag maximum 12 u. bedragen bij generale repetities, bij reisvoorstellingen en bij receptieve programmatie. 2. Voor een voltijdse betrekking bedraagt elke begonnen arbeidsdag minimum 4 u.Een voorziene arbeidsdag die niet doorgaat of een arbeidsdag die korter is dan 4 u. wordt in rekening gebracht voor 4 u. b) - Er kunnen maximum 6 opeenvolgende dagen arbeidsprestaties geleverd worden.Bij reisvoorstellingen kan hiervan afgeweken worden, met respect voor wat in artikel 8 § 1 bepaald wordt. - Er kunnen na overleg tussen werkgever en werknemers maximum 10 opeenvolgende dagen arbeidsprestaties geleverd worden in periodes van generale repetities. De eindbeslissing daaromtrent ligt bij de werkgever. - Er moet minstens 10 u. nachtrust voorzien worden; deze tijd wordt tot 8 u. teruggebracht wanneer het gaat om reisvoorstellingen (mits er een chauffeur beschikbaar is), opeenvolgende receptieve programmatie of festivals. c) compensatie : - De normale arbeidsduur op jaarbasis wordt berekend a rato van 39 uur per week, feestdagen en vakantiedagen niet meegerekend.Vanaf 1/7/99 gebeurt dit a rato van 38 u per week. - Bij overschrijding van de gemiddelde duur op jaarbasis is er een compensatie van 150 % in tijd. - Bij overschrijding van het 10de uur per dag is er een compensatie van 50 %. Deze compensatie gebeurt in tijd of in loon, na gezamenlijk overleg tussen werkgever en werknemers, waarbij de eindbeslissing bij de werkgever ligt. Per instelling geldt eenzelfde compensatieregeling. - Het uurloon wordt als volgt berekend : a) het maandloon x 3/13 = het weekloon;b) het weekloon : 39 (vanaf 1/7/99 gedeeld door 38) = het uurloon. C. De werknemers genoemd in artikel 7, groep B.2, groep C+2 en groep C.2 en groep D : - De normale arbeidsduur bedraagt 39 uur/week, vanaf 1/7/99 38 uur/week. - Andere voorwaarden moeten per arbeidsovereenkomst geregeld worden voor zover ze specifiek zijn (vb. probleem van kassapersoneel).

Bij arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur kan de compensatie in tijd opgenomen worden uiterlijk tot zes maanden na de aanvang van het daaropvolgende seizoen.

Bij arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur moet de compensatie in tijd binnen de periode van de arbeidsovereenkomst gegeven en opgenomen worden. In geval van overmacht moet deze compensatietijd betaald worden of moet de arbeidsovereenkomst met deze tijd verlengd worden.

Behoudens voor die werknemers met een vast dienstrooster, wordt de voorziene werktijd voor de komende maand ten laatste 15 dagen vooraf aan de werknemer medegedeeld.

Het uurrooster van de repetities wordt acht dagen vooraf medegedeeld.

Een aanpassing van uurrooster kan slechts in gemeenschappelijk overleg gebeuren.

Art. 9.Dit artikel bepaalt de minimum-weddeschalen die in de tabel in bijlage bij deze CAO zijn opgenomen; het staat de contractanten uiteraard vrij individueel hogere weddeschalen af te spreken.

De weddeschaal C geldt als minimale schaal voor de werknemers van de categorie A.1 van de gezelschappen waarvoor de financieringsenveloppe van de Vlaamse Gemeenschap niet méér bedraagt dan 10 398 660 frank in 1997. Dit bedrag zal jaarlijks aangepast worden door het te vermenigvuldigen met de coëfficiënt die door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap toegepast wordt bij de jaarlijkse bepaling van het begrotingskrediet voor de organisaties die onder de toepassing van het decreet van 27 januari 1993 vallen.De weddeschaal D geldt dan voor alle andere werknemers van deze gezelschappen.

In geval van coproducties tussen gezelschappen moet voor de contracten die specifiek voor deze coproducties afgesloten worden de hoogst geldende weddeschalen toegepast.

Loongroep A kan ten vroegste toegepast worden vanaf de leeftijd van 22 jaar.

Werknemers uit de categorie A.1 zonder diploma moeten 4 jaar ervaring kunnen bewijzen, vooraleer zij kunnen uitbetaald worden conform de weddeschaal van loongroep A. Voordien is hun inschaling vrij onderhandelbaar.

Werknemers die overgaan naar een hogere loongroep, behalve van loongroep D naar loongroep C, verliezen maximaal 1/3 van hun anciënniteit.

Art. 10.De bezoldigingen worden gekoppeld aan de index zoals in de overheidssector.

De basisindex (= 100) is deze van kracht op 1 juli 1989. Op 1 oktober 1997 bedroeg deze 119,51. Het indexeringsmechanisme wordt bepaald zoals voorzien in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 december 1989, door het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, gewijzigd door de wet van 30 maart 1994 houdende de sociale bepalingen (gezondheidsindex).

Art. 11.De werknemers met flexibele arbeidstijden uit de categorieën A, B1, C+ 1. en C 1 hebben naast de wettelijke vakantie recht op 10 dagen extra jaarlijks verlof in het stelsel van de vijfdagenweek en 12 in het stelsel van de zesdagenweek. In deze 2 weken is geen enkele compensatiedag noch wettelijke feestdag inbegrepen. Deze minimum supplementaire vakantietijd mag teruggebracht worden tot één week op voorstel van de werkgever en mits akkoord van de werknemer, indien de werkgever een eindejaarspremie betaalt gelijk aan anderhalve week loon.

Voor kunstencentra die reeds een eindejaarspremie betalen van minstens anderhalve week loon, bedraagt de supplementaire vakantie één week.

De jaarlijkse vakantieperiode(s) voor het vast personeel wordt (worden) uiterlijk op 15 december bepaald, na overleg tussen de werkgever en de werknemers. Afwijking kan worden toegestaan in overeenkomst met de werknemers.

Elke voor onbepaalde duur aangeworven werknemer uit de categorieën A, B.1, C+1 en C.1 heeft jaarlijks recht op een ononderbroken betaald verlof van minimaal 4 weken; alle andere werknemers hebben recht op minimaal 3 weken.

Art. 12.Indien een séjour wordt uitbetaald voor lunch of diner, of indien voor een overeenkomstige maaltijd wordt gezorgd, wordt automatisch een rustpauze van telkens 1 uur voorzien. Deze rusttijd wordt niet als werktijd beschouwd en als dusdanig niet in rekening gebracht bij de berekening van de totale arbeidsduur die dag.

Vergoedingen bij reisvoorstellingen

Art. 13.§ 1. De werknemer die voor het gezelschap op reis gaat in de Benelux zal hiervoor een forfaitaire kostenvergoeding ontvangen. Deze vergoeding betreft kosten eigen aan de werkgever. Daarbij worden de volgende basisbedragen onderscheiden: lunchgeld, dinergeld, ontbijt. 1. Lunchgeld wordt uitgekeerd indien de overeenkomstige eerste lunchperiode (zijnde 12-14 u.of 18-20 u.) volledig binnen de werkuren valt. Dit lunchgeld is uitkoopbaar met een broodmaaltijd. 2. Dinergeld wordt uitgekeerd indien de daarmee overeenkomstige periode (zijnde 18 tot 20 u.) volledig binnen de werkuren valt, en de werknemer reeds een lunch of lunchgeld heeft gekregen. Dit dinergeld is uitkoopbaar met een volwaardige warme maaltijd. 3. Ontbijtgeld wordt uitgekeerd indien de werktijd vóór 7 uur aanvangt.Dit ontbijtgeld is uitkoopbaar met een ontbijt. § 2. 1. Het lunchgeld bedraagt 290 frank. 2. Het dinergeld bedraagt 580 frank.3. Het ontbijtgeld bedraagt 150 frank. De globale vergoeding per dag kan echter nooit meer bedragen dan 870 frank. Deze bedragen zullen geïndexeerd worden zoals in artikel 10 bepaald is. § 3. Uitgezonderd schriftelijke toestemming van de werkgever dient het vervoermiddel van het theater te worden gebruikt. Voor een rondreis in het buitenland mag reizen per vliegtuig of schip niet worden geweigerd. § 4. Als de werknemer met schriftelijke toestemming van de werkgever of op verzoek van de werkgever zijn eigen wagen gebruikt, gebeurt de terugbetaling op basis van de Michelinkaart en langs de kortste weg volgens het wettelijk vastgesteld tarief, met een maximum vergoeding tot 11 PK. Indien de werkgever een collectieve omniumautoverzekering afsluit en betaalt voor verplaatsingen in dienstverband voor de privéwagens van de werknemers, wordt de maximum vergoeding tot 7 PK beperkt.

Verplaatsingen naar de werkplaats zijn voor rekening van de werknemer, met inachtneming van de wettelijke tussenkomst van de werkgever dienaangaande. § 5. De verplaatsingsduur vanaf de standplaats wordt als werktijd beschouwd. § 6. Overnachtingsmodaliteiten.

Na overleg met de werknemers zal de werkgever voor elke reisvoorstelling beslissen wie blijft overnachten, of wie terugkeert.

Er wordt in het eerste geval door de werkgever een hotel voorzien dat voldoende comfortabel is, ontbijt inbegrepen. Voor langere tournees kan een overleg plaatsvinden teneinde de privacy van de werknemers te garanderen. § 7. Séjours, buiten de Benelux zullen telkens het voorwerp uitmaken van specifiek overleg tussen werkgever en werknemer. De verplaatsingskosten en de overnachtingskosten buiten de Benelux zijn ten laste van de werkgever.

Art. 14.Een regeling aangaande de vergoeding van werknemers die betrokken zijn bij een volledige of gedeeltelijke opname van een spektakel (uitgezonderd korte gedeelten - maximum 3' antenne - bedoeld als promotie) met gelijk welk heden bekend of onbekend middel zal in de toekomst het voorwerp uitmaken van een aparte sectorale overeenkomst tussen de partners van deze C.A.O.

Art. 15.De door de werkgever opgelegde zichtbare toneelkledij en toneelrequisieten worden door hem geleverd. De werknemer kan niet verplicht worden een hem toebehorend kledingstuk als toneelkledij te gebruiken.

De werkgever zal een verzekeringspolis afsluiten tegen diefstal met inbraak, brand en ongevallen, voor het materiaal dat de werknemer op verzoek van de werkgever voor beroepsdoeleinden ter beschikking stelt.

Hij zal er eveneens zorg voor dragen dat de persoonlijke bezittingen die de werknemer noodzakelijkerwijze bij zich heeft wanneer hij naar het werk komt, zoals kleding, geldbeugel e.d.m., maximaal beveiligd kunnen worden.

Dit ontslaat de werknemer niet van de plicht er zelf zorgzaam voor te zijn.

De werknemer is verplicht de kledij en het materiaal dat aan hem wordt toevertrouwd als een goed huisvader te beheren.

De door het A.R.A.B. opgelegde werkkledij wordt door de werkgever geleverd en onderhouden. De verplicht gestelde kledij moet effectief gedragen worden.

Art. 16.De werknemers hebben het recht mits voorafgaandelijke mededeling aan de werkgever in de werkzetel in vakbondsvergadering bijeen te komen. Rekening moet natuurlijk gehouden worden met het normale verloop van de werking van de onderneming.

Vakbonden en VDP zullen gezamenlijk een algemene informatiebrochure opmaken ten behoeve van het personeel. Jaarlijks zullen de werkgevers de algemene informatie met betrekking tot de resultatenrekening en de balans, zoals ze door de overheid gevraagd wordt, ter beschikking stellen van de werknemers.

Art. 17.Voor het oplossen van eventuele conflicten wordt een verzoeningsbureau opgericht, samengesteld uit 2 effectieve vertegenwoordigers van de werknemers, 2 effectieve vertegenwoordigers van de werkgevers en onder voorzitterschap van een sociale bemiddelaar van het departement arbeid en tewerkstelling. Naast deze effectieve vertegenwoordigers zullen ook plaatsvervangers aangeduid worden, die bij afwezigheid de plaats kunnen innemen van de effectieve vertegenwoordigers.

Brussel, 19 januari 1999.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 16 maart 1999 tot wijziging van en tot toevoeging van de CAO podiumkunsten van 19 januari 1999 aan de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^