gepubliceerd op 02 oktober 1998
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid
14 JULI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 juni 1998;
Gelet op de noodzaak de nieuwe regelgeving te laten ingaan op 1 juli 1998 en dit gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de centra en diensten dringend behoefte hebben aan duidelijkheid op het vlak van regelgeving en budget, mede in het licht van de continuïteit van de werking, de aanvraag tot erkenning, de schaalvergroting en de fusies van de centra;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 juni 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;2° minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen;3° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° strategisch plan : het strategisch plan voor het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;5° centrum : gemeenschappelijke term voor het Vlaams overlegcentrum voor etnisch-culturele minderheden, de ondersteuningscentra en de provinciale en lokale integratiecentra. TITEL II. - Opdrachten en organisatie HOOFDSTUK I. - Het Vlaamse overlegcentrum voor etnisch-culturele minderheden en de ondersteuningscentra Afdeling 1. - De ondersteuningscentra
Onderafdeling A. - Het meerjarenplan
Art. 2.Het meerjarenplan van het ondersteuningscentrum voor allochtonen, van het ondersteuningscentrum voor vluchtelingen en van het ondersteuningscentrum voor woonwagenbewoners geeft aan op welke wijze het ondersteuningscentrum zijn opdrachten, zoals bepaald in artikel 10, § 2, van het decreet, zal uitvoeren.
Art. 3.Onverminderd artikel 11, eerste lid, van het decreet bevat het meerjarenplan : 1° met betrekking tot de opdracht, bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid, 1°, van het decreet, om de categoriale sector te ondersteunen en te begeleiden : a) een schets van het aanbod van de categoriale sector, in relatie met de bestaande situatie en de behoeften van de doelgroep en met vermelding van nieuwe tendensen en ontwikkelingen;b) een bepaling van de behoeften van de categoriale sector inzake ondersteuning op logistiek, administratief en inhoudelijk vlak;c) een beschrijving van de voorgestelde ondersteunende activiteiten.2° met betrekking tot de opdracht, bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid, 2°, van het decreet, om samen te werken met relevante organisaties en instellingen : a) de organisaties en instellingen die betrokken zijn bij de uitvoering van het minderhedenbeleid in relatie met de bestaande situatie en de behoeften van de doelgroep en met vermelding van nieuwe tendensen en ontwikkelingen;b) de organisaties en instellingen waarmee samenwerkingsverbanden zullen worden opgezet en de activiteiten die zullen ondernomen worden om deze organisaties en instellingen te ondersteunen bij het voeren van een inclusief beleid.3° met betrekking tot de opdracht, bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid, 3°, van het decreet, om methodieken te ontwikkelen en deskundigheid te bevorderen : a) een overzicht van de bestaande initiatieven inzake methodiekontwikkeling en deskundigheidsbevordering en de noden en behoeften terzake, in relatie met de bestaande situatie en de behoeften van de doelgroep en met vermelding van nieuwe tendensen en ontwikkelingen;b) de initiatieven die men zal nemen op het vlak van methodiekontwikkeling en op het vlak van deskundigheidsbevordering in aansluiting bij de algemene opdrachten bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid, 1° en 2°, van het decreet.
Art. 4.In het meerjarenplan worden voor elk van de onderdelen, genoemd in artikel 3, 1° tot en met 3°, volgende elementen aangegeven : 1° een verantwoording van de keuze, door middel van de situering ten opzichte van het strategisch plan en ten opzichte van de meerjarenplannen van de integratiecentra of van de cellen voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk, al naar gelang van het geval, en op basis van overleg met de Vlaamse overheid;2° de te verwachten resultaten;3° het tijdstip en de wijze waarop de activiteiten of initiatieven geëvalueerd zullen worden;4° de taakafspraken terzake met de integratiecentra of met de cellen voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk, al naar gelang van het geval;5° de wijze waarop de categoriale sector en de doelgroepen betrokken werden bij de totstandkoming van de planning en betrokken zullen worden bij de voortgangsbewaking en evaluatie ervan.
Art. 5.§ 1. Het meerjarenplan, met uitzondering van het eerste meerjarenplan, geeft voor elk onderdeel van het plan de evolutie aan ten opzichte van het vorige meerjarenplan, met opgave van de activiteiten die worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en van de nieuwe initiatieven die zullen worden ontwikkeld; § 2. Het meerjarenplan verantwoordt de samenstelling van de bestuursorganen conform artikelen 8, 9 of 10, waarbij wordt aangegeven welke inspanningen geleverd worden om de betreffende doelgroep, vrouwen en jongeren te betrekken.
Art. 6.§ 1. Het meerjarenplan van het ondersteuningscentrum voor vluchtelingenwerk en van het ondersteuningscentrum voor woonwagenwerk omvat verder de meerjarenplannen van de cellen voor vluchtelingenwerk respectievelijk van de cellen voor woonwagenwerk.
Indien over het meerjarenplan van een cel voor vluchtelingenwerk geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de stuurgroep van de betreffende cel en het ondersteuningscentrum voor vluchtelingenwerk, voegt het ondersteuningscentrum zijn voorstel tot wijziging van dat meerjarenplan als bijlage toe aan zijn eigen meerjarenplan.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien over het meerjarenplan van een cel voor woonwagenwerk geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de stuurgroep van de betreffende cel en het ondersteuningscentrum voor woonwagenwerk. § 2. In het geval, bedoeld in § 1, tweede en derde lid, beslist de minister op voorstel van de administratie over het uit te voeren meerjarenplan.
Art. 7.Het meerjarenplan van elk ondersteuningscentrum wordt pas definitief na de goedkeuring van het coördinatieplan, bedoeld in artikel 13 van het decreet.
Onderafdeling B. - Samenstelling van de bestuursorganen
Art. 8.De bestuursorganen van het ondersteuningscentrum voor allochtonen zijn samengesteld uit : 1° allochtonen die door hun deskundigheid en hun positie en/of door hun activiteiten en ervaring in een landelijke migrantenvereniging een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het ondersteuningscentrum;2° een vertegenwoordiging van de integratiecentra;3° een vertegenwoordiger van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten;4° deskundigen uit aanverwante of uit voor het minderhedenbeleid relevante sectoren, zoals onderwijs, tewerkstelling en huisvesting evenals uit de wetenschappelijke wereld of de onderzoekswereld. Minstens één derde van de leden zijn allochtonen, bedoeld onder 1°.
Art. 9.De bestuursorganen van het ondersteuningscentrum voor vluchtelingenwerk zijn samengesteld uit : 1° leden van de doelgroep die door hun deskundigheid en hun positie en/of door hun activiteiten en ervaring in een organisatie van vluchtelingen een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het ondersteuningscentrum;2° een vertegenwoordiging van de stuurgroepen van de cellen voor vluchtelingenwerk;3° personen actief in niet-gouvernementele organisaties, werkzaam op het terrein van het onthaal en de begeleiding van vluchtelingen;4° een vertegenwoordiger van de Vereniging van Vlaamse Provincies;5° deskundigen uit de voor het vluchtelingenbeleid relevante maatschappelijke sectoren evenals uit de wetenschappelijke wereld of de onderzoekswereld;
Art. 10.De bestuursorganen van het ondersteuningscentrum voor woonwagenwerk zijn samengesteld uit : 1° leden van de doelgroep die door hun deskundigheid en hun positie en/of door hun activiteiten en ervaring in een organisatie van woonwagenbewoners een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het ondersteuningscentrum;2° een vertegenwoordiging van de stuurgroepen van de cellen voor woonwagenwerk;3° personen actief in niet-gouvernementele organisaties, werkzaam op het terrein van het onthaal en de begeleiding van woonwagenbewoners;4° een vertegenwoordiger van de Vereniging van Vlaamse Provincies;5° deskundigen uit de voor het woonwagenbeleid relevante maatschappelijke sectoren evenals uit de wetenschappelijke wereld of de onderzoekswereld. Afdeling 2. - Het Vlaams overlegcentrum
Onderafdeling A. - Het coördinatieplan
Art. 11.§ 1. Voor het uitvoeren door het Vlaams overlegcentrum van zijn taak, bedoeld in artikel 12 van het decreet, zijn het strategisch plan, de drie sporen van het Vlaamse minderhedenbeleid zoals bepaald in artikel 4, § 1, van het decreet en de mogelijkheden en behoeften van de doelgroepen richtinggevend.
Activiteiten in het kader van het opvangbeleid, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, van het decreet, worden georganiseerd in overleg en samenwerking met organisaties die zich tot deze doelgroep richten. § 2. Onverminderd artikel 13, tweede lid, van het decreet : 1° omvat het coördinatieplan : a) een afsprakenregeling tussen het overlegcentrum en de ondersteuningscentra met betrekking tot het personeel, de werking van gemeenschappelijke diensten, zoals administratieve, juridische en logistieke diensten, de uitvoering van de gemeenschappelijke acties en de verantwoording van de subsidies, bedoeld in titel IV;b) een personeelsplan, waarin de verdeling van de personeelsformatie, bedoeld in artikel 50, § 1, over het Vlaams overlegscentrum en de ondersteuningscentra wordt verantwoord.2° wordt in het coördinatieplan, met uitzondering van het eerste coördinatieplan, voor elke decretale opdracht de evolutie aangegeven ten opzichte van het vorige coördinatieplan en wordt daarin opgegeven welke activiteiten worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en welke nieuwe initiatieven zullen worden ontwikkeld;3° bevat het coördinatieplan een verantwoording van de samenstelling van de bestuursorganen, zoals bepaald in artikel 15, 4°, van het decreet en in artikel 12 van dit besluit. § 3. Het Vlaams overlegcentrum wint over het coördinatieplan het advies in van het forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden, bedoeld in artikel 9 van het decreet. Bij ontstentenis van een advies binnen twee maanden nadat het voorstel aan het forum werd bezorgd, wordt het advies geacht positief te zijn. Het overlegcentrum geeft in zijn coördinatieplan aan op welke wijze met dit advies is rekening gehouden. § 4. De raad van bestuur van het overlegcentrum keurt het coördinatieplan bij tweederde meerderheid goed. § 5. Het coördinatieplan wordt met een aangetekend schrijven ingediend bij de administratie, die het ter goedkeuring aan de minister voorlegt.
Onderafdeling B. - De samenstelling van de raad van bestuur
Art. 12.§ 1. De raad van bestuur van het Vlaams overlegcentrum is samengesteld uit een gelijk aantal leden van de respectieve raden van bestuur van de ondersteuningscentra, onder wie leden van de doelgroepen. § 2. De vertegenwoordiger van de Vlaamse regering, zoals bepaald in artikel 15, 4°, van het decreet, neemt deel aan de vergaderingen van de bestuursorganen en brengt verslag uit bij de minister. HOOFDSTUK II. - Het provinciale niveau Afdeling 1. - De provinciale integratiecentra
Onderafdeling A. - Het aanwijzen van prioritaire actiezones
Art. 13.§ 1. Ter uitvoering van hun opdracht, bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, 2°, van het decreet, formuleren de provinciale integratiecentra voor hun werkgebied een schriftelijk voorstel van prioritaire actiezones, op basis van de aanwezigheid van de doelgroepen in de gemeenten en op basis van de analyse, bedoeld in artikel 14, § 1, 1°.
Ze leggen dit voorstel voor advies voor aan door de minister aan te wijzen relevante lokale actoren. Deze brengen binnen een maand, nadat het voorstel hen werd bezorgd, hierover advies uit. Indien het advies niet binnen die termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
De provinciale integratiecentra leggen de prioritaire actiezones vast en verantwoorden die beslissing in een geschrift. De adviezen, bedoeld in het tweede lid, die afwijken van die beslissing, worden als bijlage bij het meerjarenplan, bedoeld in artikel 14, gevoegd. § 2. De provinciale integratiecentra stellen een personeelsplan op voor de lokale steunpunten in hun werkgebied.
Onderafdeling B. - Het meerjarenplan van de provinciale integratiecentra
Art. 14.Onverminderd artikel 20, § 2, van het decreet, geeft het provinciaal integratiecentrum in zijn meerjarenplan aan op welke wijze het uitvoering zal geven aan zijn decretale opdrachten. Het meerjarenplan bevat meer bepaald : 1° met betrekking tot de opdracht bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, 1°, van het decreet : a) een schets van het huidige beleid en de huidige initiatieven naar allochtonen in de provincie;b) een evaluatie van het gevoerde beleid in de provincie, met opgave van de blinde vlekken, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de mate waarin het beleid aansluit bij de noden en behoeften van allochtonen;c) een beschrijving van de voorgestelde activiteiten om het minderhedenbeleid in de provincie op basis van a) en b) te stimuleren, te ondersteunen of bij te sturen met het oog op het voeren van een inclusief beleid;d) een beschrijving van de voorgestelde activiteiten om allochtonen en hun organisaties bij het beleid in de provincie te betrekken.2° met betrekking tot de opdracht bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, 2°, van het decreet : a) een opgave van de prioritaire actiezones die in de provincie zijn aangeduid;b) een opgave van de personele middelen die aan de lokale steunpunten worden toegewezen.3° met betrekking tot de opdracht bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, 3° en 5°, van het decreet : a) een overzicht van de instanties waarmee men overleg wenst te organiseren, onder meer met het oog op het bevorderen van de toegankelijkheid van de reguliere sectoren, met opgave van de in het vooruitzicht gestelde activiteiten in dit verband;b) een beschrijving van de ondersteuningsbehoeften van de lokale steunpunten op logistiek vlak en inzake vorming en het ondersteuningsaanbod dat in samenwerking met het ondersteuningscentrum voor allochtonen geboden zal worden;c) een beschrijving van de ondersteuningsbehoeften van de lokale besturen en actoren en het ondersteuningsaanbod dat geboden zal worden, in samenwerking met de integratiediensten en lokale steunpunten en in voorkomend geval met het lokale integratiecentrum;d) een beschrijving van de eigen initiatieven die het integratiecentrum in de komende jaren zal ontwikkelen.4° met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, 4° en 6°, van het decreet : de afspraken die het provinciaal integratiecentrum met het provinciebestuur heeft gemaakt met het oog op afstemming van het meerjarenplan van het integratiecentrum enerzijds en de acties van het provinciebestuur met betrekking tot het minderhedenbeleid anderzijds en met het oog op het betrekken van de doelgroepen en hun organisaties bij het overheidsbeleid;5° met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, 4° en 7°, van het decreet : de afspraken die het provinciale integratiecentrum met de lokale besturen in kwestie heeft gemaakt, onder meer wat betreft het betrekken van de doelgroepen en hun organisaties bij het overheidsbeleid.
Art. 15.In het meerjarenplan worden, voor elk van de onderdelen, genoemd in artikel 14, 1° tot en met 3°, de volgende elementen aangegeven : 1° een verantwoording van de keuze van de activiteiten, onder meer door een situering ten opzichte van het strategisch plan en ten opzichte van de het coördinatieplan van het Vlaams overlegcentrum;2° de te verwachten resultaten;3° het tijdstip en de wijze waarop de activiteiten of initiatieven geëvalueerd zullen worden;4° de taakafspraken terzake met het ondersteuningscentrum voor allochtonen, de integratiediensten, de lokale steunpunten en, in voorkomend geval, met de lokale integratiecentra;5° in voorkomend geval, de taakafspraken met de provinciale cellen voor vluchtelingenwerk en/of voor woonwagenwerk;6° de wijze waarop de categoriale sector en de doelgroepen betrokken werden bij de totstandkoming van de planning en betrokken zullen worden bij de voortgangsbewaking en evaluatie ervan.
Art. 16.§ 1. Het meerjarenplan, met uitzondering van het eerste meerjarenplan, geeft voor elk onderdeel van het plan de evolutie aan ten opzichte van het vorige meerjarenplan met opgave van de initiatieven die worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en van de nieuwe initiatieven die zullen worden ontwikkeld. § 2. Het meerjarenplan verantwoordt de samenstelling van de bestuursorganen of van de integratieraad conform artikel 19, waarbij wordt aangegeven welke inspanningen zullen worden geleverd om de doelgroepen, vrouwen en jongeren in die samenstelling te betrekken. § 3. Het meerjarenplan omvat verder : 1° de actieplannen van de lokale steunpunten;2° een personeelsplan en een begroting.
Art. 17.Bij het meerjarenplan worden gevoegd : 1° de samenwerkingsovereenkomst tussen het provinciale integratiecentrum en het provinciebestuur waarin de afspraken, bedoeld in artikel 14, 4°, zijn opgenomen en die, in voorkomend geval, in samenspraak met de provinciale cel voor vluchtelingenwerk en/of voor woonwagenwerk is aangevuld met specifieke bepalingen aangaande vluchtelingen en/of woonwagenbewoners;2° de samenwerkingsovereenkomsten tussen het provinciale integratiecentrum en de lokale besturen waarin de afspraken, bedoeld in artikel 14, 5°, zijn opgenomen. Bij ontstentenis van een samenwerkingsovereenkomst met het provinciebestuur, als bedoeld in het eerste lid, 1°, of van een samenwerkingsovereenkomst met een lokaal bestuur, als bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt in het meerjarenplan aangegeven wat het provinciale integratiecentrum zal ondernemen om met het bestuur in kwestie tot een samenwerkingsovereenkomst te komen.
Art. 18.§ 1. Over het meerjarenplan brengen de gemeenteraden in kwestie, en in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad de Vlaamse Gemeenschapscommissie, het advies, bedoeld in artikel 29, § 2, eerste lid, van het decreet, uit binnen twee maanden nadat het plan hen werd bezorgd. De adviezen worden als bijlage bij het meerjarenplan gevoegd en het integratiecentrum geeft aan op welke wijze met deze adviezen rekening is gehouden. Indien het advies niet binnen voornoemde termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
De raad van bestuur of de integratieraad van het provinciale integratiecentrum, naar gelang van het geval, keurt het meerjarenplan goed met een tweederde meerderheid. § 2. Het meerjarenplan wordt met een aangetekend schrijven ingediend bij de administratie, die het ter goedkeuring aan de minister voorlegt. § 3. Na drie jaar wordt het meerjarenplan door het provinciaal integratiecentrum geëvalueerd op basis van de actieplannen van de lokale steunpunten; het wordt zo nodig bijgestuurd.
Indien het provinciaal integratiecentrum beslist de prioritaire actiezones te wijzigen, is artikel 13, § 1, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
De wijzigingen van het meerjarenplan worden aan de administratie bezorgd en door de minister goedgekeurd. Ze worden als bijlage gevoegd bij de overeenkomst, bedoeld in artikel 60, § 1.
Onderafdeling C. - De samenstelling van de bestuursorganen
Art. 19.§ 1. Onverminderd artikel 21, van het decreet, wordt bij de samenstelling van de bestuursorganen van een als vereniging zonder winstoogmerk opgericht provinciaal integratiecentrum, rekening gehouden met volgende bepalingen : 1° minstens één derde van de leden zijn allochtonen die door hun deskundigheid, hun positie en/of door hun activiteiten of ervaring in een migrantenvereniging een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het provinciaal integratiecentrum;2° er worden deskundigen opgenomen en, in voorkomend geval, een vertegenwoordiging van de cellen voor vluchtelingenwerk en/of woonwagenwerk. § 2. Onverminderd artikel 22, van het decreet, wordt bij de samenstelling van de integratieraad van het provinciale integratiecentrum rekening gehouden met § 1, 1° en 2°. Afdeling 2. - De provinciale cellen voor vluchtelingenwerk en voor
woonwagenwerk Onderafdeling A. - Het meerjarenplan
Art. 20.§ 1. Onverminderd artikel 27, § 3, van het decreet, geeft de provinciale cel voor vluchtelingenwerk of voor woonwagenwerk in haar meerjarenplan aan op welke wijze ze uitvoering zal geven aan de opdrachten zoals vermeld in artikel 19, § 2, 1°, 3°, 4° en 5°, van het decreet. Het meerjarenplan bevat inzonderheid : 1° Met betrekking tot de opdracht, bedoeld in artikel 19, § 2, 1°, van het decreet : a) een schets van het huidige beleid en van de huidige initiatieven voor vluchtelingen of woonwagenbewoners in de provincie;b) een evaluatie van het gevoerde beleid in de provincie, met opgave van blinde vlekken en met bijzondere aandacht voor de mate waarin het beleid aansluit bij de noden en behoeften van de vluchtelingen of woonwagenbewoners;c) een beschrijving van de voorgestelde activiteiten om het minderhedenbeleid in de provincie op basis van a) en b) te stimuleren, te ondersteunen of bij te sturen;d) een beschrijving van de voorgestelde activiteiten om de vluchtelingen of woonwagenbewoners en hun organisaties bij het beleid in de provincie te betrekken.2° Met betrekking tot de opdrachten, bedoeld in artikel 19, § 2, 3° tot en met 5°, van het decreet : a) een overzicht van de instanties waarmee men overleg wenst te organiseren, onder meer met het oog op het bevorderen van de toegankelijkheid van de reguliere sectoren, met opgave van de in het vooruitzicht gestelde activiteiten in dit verband;b) een beschrijving van de ondersteuningsbehoeften van de categoriale sector en van het ondersteuningsaanbod dat, in samenwerking met het ondersteuningscentrum voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk, geboden zal worden;c) een beschrijving van de ondersteuningsbehoeften van de provinciale en lokale besturen en actoren en van het ondersteuningsaanbod, opgemaakt in overleg met het provinciaal integratiecentrum en met, in voorkomend geval, de lokale cellen voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk;d) een beschrijving van de eigen initiatieven die de provinciale cel de komende jaren zal ontwikkelen.
Art. 21.In het meerjarenplan worden voor elk van de onderdelen, genoemd in artikel 20, 1° en 2°, volgende elementen aangegeven : 1° een verantwoording van de keuze van de activiteiten, onder meer door een situering ten opzichte van het strategisch plan en het meerjarenplan van het betrokken ondersteuningscentrum;2° de te verwachten resultaten;3° het tijdstip en de wijze waarop de activiteiten of initiatieven geëvalueerd zullen worden;4° de taakafspraken terzake met het ondersteuningscentrum voor vluchtelingenwerk of het ondersteuningscentrum voor woonwagenwerk, al naar gelang van het geval, en in voorkomend geval met de lokale cellen voor vluchtelingenwerk of de lokale cellen voor woonwagenwerk;5° de taakafspraken met het provinciaal integratiecentrum inzake gemeenschappelijke actiepunten;6° de wijze waarop de categoriale sector en de doelgroepen betrokken werden bij de totstandkoming van het plan en betrokken zullen worden bij de voortgangsbewaking en evaluatie ervan.
Art. 22.§ 1. Het meerjarenplan, met uitzondering van het eerste meerjarenplan, geeft voor elk onderdeel van het plan de evolutie aan ten opzichte van het vorige meerjarenplan met opgave van de activiteiten die worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en van de nieuwe initiatieven die zullen worden ontwikkeld. § 2. Het meerjarenplan verantwoordt de samenstelling van de stuurgroep conform artikel 24, waarbij wordt aangegeven welke inspanningen zullen worden geleverd om de doelgroepen, vrouwen en jongeren in die samenstelling te betrekken.
Art. 23.Het meerjarenplan wordt met een tweederde meerderheid goedgekeurd door de stuurgroep. Het wordt vervolgens bezorgd aan het provinciale integratiecentrum en ingediend bij het betreffende ondersteuningscentrum.
Onderafdeling B. - De stuurgroep
Art. 24.§ 1. De stuurgroep van de provinciale cel voor vluchtelingenwerk of voor woonwagenwerk wordt als volgt samengesteld : 1° een vertegenwoordiger van het betreffende ondersteuningscentrum;2° een vertegenwoordiger van het provinciaal integratiecentrum waarbij de cel is opgericht;3° een vertegenwoordiging van lokale actoren uit het werkgebied. § 2. De minister kan bepalen welke lokale actoren in de stuurgroep opgenomen moeten worden. § 3. De stuurgroep streeft ernaar leden van de doelgroep die door hun deskundigheid of positie een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van de cel, in haar samenstelling op te nemen. Bij ontbreken van leden van de doelgroep stelt de provinciale cel een stappenplan op om op termijn deze vertegenwoordiging te garanderen.
Onderafdeling C. - Het werkgeverschap van het personeel werkzaam in de provinciale cellen
Art. 25.§ 1. Als werkgever van het personeel dat werkt in een cel voor vluchtelingenwerk of in een cel voor woonwagenwerk treedt het Vlaams overlegcentrum op.
Na 3 jaar wordt deze formule van werkgeverschap geëvalueerd. Mocht het dan wenselijk zijn, dan kan de minister beslissen dat het provinciale integratiecentrum waarbij een cel is opgericht, als werkgever van het personeel van die cel zal optreden. § 2. Tussen het Vlaams overlegcentrum en de stuurgroep van een overeenkomstige cel wordt een overeenkomst afgesloten waarin afspraken zijn opgenomen over het personeelsbeleid, de aanwerving en het ontslag van personeelsleden, het bewaken van de uitvoering van het meerjarenplan en de aanwending en afrekening van de subsidies, bedoeld in titel IV. Ingeval zich een wijziging voordoet zoals bedoeld in § 1, tweede lid, wordt deze overeenkomst afgesloten tussen het integratiecentrum en de betreffende cellen. HOOFDSTUK III. - Het lokale niveau Afdeling 1. - De integratiedienst
Art. 26.Onverminderd artikel 29 en 30 van het decreet en onverminderd artikel 27, kan een integratiedienst slechts voor erkenning en subsidiëring in aanmerking komen, indien aan de hierna vermelde voorwaarden is voldaan : 1° het interne overleg, zoals bepaald in artikel 29, § 1, 4°, van het decreet, wordt onder de verantwoordelijkheid van de schepen, bevoegd voor het minderhedenbeleid, georganiseerd, waarbij de departementen of diensten die met de doelgroepen te maken hebben worden betrokken;2° over de taakverdeling en de samenwerking, tussen de integratiedienst en het lokale steunpunt en/of het provinciale of lokale integratiecentrum, zoals vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 29, § 1, 5°, van het decreet, wordt regelmatig overleg gepleegd en wordt er jaarlijks een evaluatie opgenomen in het verslag, bedoeld in artikel 61, § 1, 1°. In het gemeentelijk beleidsplan worden de resultaten opgegeven waartoe het interne overleg, bedoeld in 1°, in de periode, bedoeld in artikel 30, § 2, van het decreet, moet leiden.
Art. 27.§ 1. Onverminderd artikel 30, § 1, van het decreet wordt in het gemeentelijk beleidsplan aangegeven hoe het lokale minderhedenbeleid in de periode, bedoeld in artikel 30, § 2, van het decreet, verder zal worden uitgewerkt.
Uitgaand van een analyse van de aanwezigheid van de onderscheiden doelgroepen van het minderhedenbeleid binnen de gemeente, wordt in het gemeentelijk beleidsplan aangegeven welke initiatieven in de komende periode zullen genomen worden om de doelstellingen van het minderhedenbeleid op lokaal vlak te realiseren. Daarbij worden volgende elementen vermeld : 1° een verantwoording van de keuze van de doelstellingen, o.m. door een situering ten opzichte van de aanwezigheid en de noden en behoeften van de doelgroepen in de gemeente, het strategisch plan, de bestaande beleidsplannen inzake de bestrijding van de achterstelling en het verhogen van het welzijn en de leefkwaliteit in de gemeente en het jeugdwerkbeleidsplan en ten opzichte van het meerjarenplan van het integratiecentrum in kwestie en, in voorkomend geval, van de cel voor vluchtelingenwerk en /of voor woonwagenwerk; 2° de te verwachten resultaten en de methodieken die zullen gehanteerd worden om deze resultaten te bereiken;3° het tijdstip en de wijze waarop de activiteiten of initiatieven geëvalueerd zullen worden;4° de taakafspraken terzake met het betrokken integratiecentrum en, in voorkomend geval, met het lokale steunpunt en/of met de cellen voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk;5° de wijze waarop de in de gemeente aanwezige doelgroepen, het integratiecentrum, de relevante lokale actoren, zoals de sectoren huisvesting, onderwijs en tewerkstelling en, in voorkomend geval, de lokale steunpunten betrokken werden bij de totstandkoming van de planning en betrokken zullen worden bij de voortgangsbewaking en evaluatie ervan in het kader van het lokale overleg. § 2. In het gemeentelijk beleidsplan, met uitzondering van het eerste beleidsplan wordt voor elk onderdeel van het plan de evolutie ten opzichte van het vorige plan aangegeven en wordt aangeduid welke initiatieven worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en welke nieuwe initiatieven zullen worden ontwikkeld. § 3. De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 29, § 1, 5°, van het decreet, en het advies, bedoeld in § 4, worden als bijlage bij het gemeentelijk beleidsplan gevoegd. § 4. Het advies, bedoeld in artikel 30, § 3, van het decreet, wordt door het provinciale of lokale integratiecentrum uitgebracht binnen twee maanden nadat het gemeentelijk beleidsplan aan het centrum werd bezorgd. Het advies wordt als bijlage bij het gemeentelijk beleidsplan gevoegd. Indien het advies niet binnen voornoemde termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn. Afdeling 2. - De lokale steunpunten
Onderafdeling A. - Het actieplan
Art. 28.§ 1. Wanneer binnen de gemeente een integratiedienst erkend is, maakt het lokale steunpunt, in overleg met het betrokken integratiecentrum, met de integratiedienst afspraken inzake samenwerking en taakverdeling, zoals bepaald in artikel 26, 2°. § 2. Indien in het werkgebied vluchtelingen en/of woonwagenbewoners aanwezig zijn, moet het lokale steunpunt, over de werking die voor deze doelgroepen ontplooid wordt, overleggen met de betrokken cel voor vluchtelingenwerk en/of voor woonwagenwerk, al naargelang van het geval.
Art. 29.Onverminderd artikel 35, § 2, van het decreet, wordt in het lokale actieplan van een lokaal steunpunt puntsgewijs aangegeven welke initiatieven het steunpunt zal nemen ter uitvoering van de opdrachten, bedoeld in artikel 34, § 1, van het decreet.
Voor elk van die initiatieven worden volgende elementen opgegeven : 1° een verantwoording van de keuze van de activiteiten onder meer door een situering ten opzichte van de aanwezigheid en de noden en behoeften van de doelgroepen in de gemeente of de buurt, ten opzichte van het strategisch plan, het meerjarenplan van het betrokken integratiecentrum, het gemeentelijk beleidsplan voor lokaal minderhedenbeleid en, in voorkomend geval, het meerjarenplan van de betrokken cel voor vluchtelingenwerk en/of voor woonwagenwerk;2° de te verwachten resultaten;3° het tijdstip en de wijze waarop de activiteiten of initiatieven geëvalueerd zullen worden;4° de taakafspraken terzake met het integratiecentrum in kwestie en in voorkomend geval met de cel voor vluchtelingenwerk en/of woonwagenwerk;5° in voorkomend geval, de taakafspraken met de integratiedienst;6° de wijze waarop de doelgroepen en de relevante actoren betrokken werden bij de totstandkoming van de planning en betrokken zullen worden bij de voortgangsbewaking en evaluatie ervan.
Art. 30.§1. Het lokale actieplan vermeldt tevens de afspraken inzake samenwerking en taakverdeling die voortvloeien uit het overleg, bedoeld in artikel 28, § 2. § 2. Het lokale actieplan, met uitzondering van het eerste actieplan, geeft voor elk onderdeel van het plan de evolutie aan ten opzichte van het vorige plan met opgave van de initiatieven die zullen worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en van de nieuwe initiatieven die zullen worden ontwikkeld; § 3. Het lokale actieplan verantwoordt de samenstelling van de stuurgroep conform artikel 32, waarbij wordt aangegeven welke inspanningen zullen worden geleverd om de doelgroepen, vrouwen en jongeren in die samenstelling te betrekken. § 4. Het advies, bedoeld in artikel 31, eerste lid, wordt als bijlage bij het lokale actieplan gevoegd.
Art. 31.Het lokale actieplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad, die binnen twee maanden nadat het plan hem werd bezorgd, daarover een advies uitbrengt. Het lokale steunpunt geeft aan op welke wijze met het advies wordt rekening gehouden. Indien het advies niet binnen die termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
Nadat de stuurgroep van het lokale steunpunt met een tweederde meerderheid het lokale actieplan heeft goedgekeurd, dient hij het plan in bij het provinciale of lokale integratiecentrum, al naargelang van het geval.
Onderafdeling B. - De samenstelling van de stuurgroep
Art. 32.§ 1. De stuurgroep van het lokale steunpunt is samengesteld uit : 1° minstens één derde zijn leden van de doelgroep die door hun deskundigheid, hun positie en/of door hun activiteiten en ervaring in een organisatie van etnisch-culturele minderheden een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het lokale steunpunt.2° een vertegenwoordiger van het integratiecentrum in kwestie;3° een vertegenwoordiging van de lokale overheid;4° personen actief in de voor het lokale minderhedenbeleid relevante sectoren. § 2. De minister kan bepalen welke lokale actoren in de stuurgroep opgenomen moeten worden. § 3. De stuurgroep kan samenvallen met het bestuur van een lokale vereniging, indien de samenstelling ervan voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in § 1, en indien de vereniging de opdrachten van een lokaal steunpunt, zoals bepaald in het decreet, onderschrijft. In dat geval wordt in het actieplan aangegeven hoe de actie van het lokale steunpunt samenhangt met de totaliteit van de activiteiten van deze vereniging.
Onderafdeling C. - Het werkgeverschap van het personeel werkzaam in de lokale steunpunten
Art. 33.§ 1. Het provinciale of lokale integratiecentrum, naar gelang van het geval, treedt op als werkgever van het personeel dat in een lokaal steunpunt werkt. § 2. Tussen de stuurgroep van het lokale steunpunt en het betrokken integratiecentrum wordt een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn opgenomen over het personeel, het bewaken van de uitvoering van het actieplan en de aanwending en afrekening van de subsidies, bedoeld in titel IV. Afdeling 3. - De lokale integratiecentra
Onderafdeling A. - Het aanwijzen van prioritaire actiezones
Art. 34.§ 1. Ter uitvoering van hun opdracht, bedoeld in artikel 37, § 1, 1°, van het decreet, formuleren de lokale integratiecentra voor hun werkgebied een schriftelijk voorstel van prioritaire actiezones, op basis van : 1° de aanwezigheid van de doelgroepen;2° een schets van het huidige beleid en de huidige initiatieven voor de doelgroepen in de gemeente;3° een evaluatie van het in de gemeente gevoerde minderhedenbeleid, waarbij bijzondere aandacht besteed wordt aan de mate waarin het beleid aansluit bij de noden en behoeften van de doelgroepen;4° de aanwezigheid van blinde vlekken of achtergestelde wijken. Ze leggen dit voorstel voor advies voor aan door de minister aan te wijzen relevante lokale actoren. Deze brengen binnen de maand nadat het voorstel hen werd bezorgd, hierover advies uit. Indien het advies niet binnen die termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
De lokale integratiecentra leggen de prioritaire actiezones vast en verantwoorden die beslissing in een geschrift. De adviezen, bedoeld in het tweede lid, die afwijken van die beslissing, worden als bijlage bij het meerjarenplan, bedoeld in artikel 35, gevoegd. § 2. De lokale integratiecentra stellen een personeelsplan op voor de lokale steunpunten in hun werkgebied.
Onderafdeling B. - Het meerjarenplan van het lokale integratiecentrum
Art. 35.§ 1. Wanneer in de gemeente in kwestie een lokale integratiedienst erkend is, maakt het integratiecentrum hiermee afspraken inzake samenwerking en taakverdeling. Ze worden opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst, zoals bepaald in artikel 37, § 1, 3°, van het decreet. § 2. Onverminderd artikel 38, § 2, van het decreet, geeft het meerjarenplan puntsgewijs aan welke initiatieven het centrum zal nemen ter uitvoering van de opdrachten, bedoeld in artikel 37, § 1, van het decreet.
Voor elk van die initiatieven worden volgende elementen opgegeven : 1° een verantwoording van de keuze van de activiteiten, onder meer door een situering ten opzichte van de noden en behoeften van de doelgroepen in de gemeente, het strategisch plan, het meerjarenplan van het provinciaal integratiecentrum en het gemeentelijk beleidsplan voor lokaal minderhedenbeleid;2° de te verwachten resultaten;3° het tijdstip en de wijze waarop de activiteiten of initiatieven geëvalueerd zullen worden;4° de taakafspraken terzake met het provinciaal integratiecentrum, en in voorkomend geval, met de cellen voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk;5° in voorkomend geval, de taakafspraken met de integratiedienst;6° de wijze waarop de categoriale sector en de doelgroepen betrokken werden bij de totstandkoming van de planning en betrokken zullen worden bij de voortgangsbewaking en evaluatie ervan.
Art. 36.§ 1. Het meerjarenplan, met uitzondering van het eerste meerjarenplan, geeft voor elk onderdeel van het plan de evolutie aan ten opzichte van het vorige meerjarenplan met opgave van de initiatieven die worden voortgezet, bijgestuurd, geheroriënteerd of beëindigd en van de nieuwe initiatieven die zullen worden ontwikkeld. § 2. Het meerjarenplan verantwoordt de samenstelling van de bestuursorganen conform artikel 38, waarbij wordt aangegeven welke inspanningen zullen worden geleverd om de doelgroepen, vrouwen en jongeren in die samenstelling te betrekken. § 3. Het meerjarenplan omvat verder : 1° de actieplannen van de lokale steunpunten;2° een personeelsplan en een begroting.
Art. 37.§ 1. Over het meerjarenplan van het lokaal integratiecentrum brengt de gemeenteraad in kwestie het advies uit binnen twee maanden nadat het plan hem werd bezorgd. Het advies wordt als bijlage bij het meerjarenplan gevoegd en het integratiecentrum geeft aan op welke wijze met dit advies is rekening gehouden. Indien het advies niet binnen voornoemde termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
De raad van bestuur van het lokale integratiecentrum keurt het meerjarenplan goed met een tweederde meerderheid. § 2. Het meerjarenplan wordt met een aangetekend schrijven ingediend bij de administratie en ter goedkeuring aan de minister voorgelegd. § 3. Na drie jaar wordt het meerjarenplan door het lokale integratiecentrum geëvalueerd op basis van de lokale actieplannen van de lokale steunpunten; het wordt zo nodig bijgestuurd.
Indien het lokale integratiecentrum beslist de prioritaire actiezones te wijzigen, is artikel 34, § 1, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
De wijzigingen van het meerjarenplan worden aan de administratie bezorgd en door de minister goedgekeurd. Ze worden als bijlage gevoegd bij de overeenkomst, bedoeld in artikel 60, § 1.
Onderafdeling C. - De samenstelling van de bestuursorganen
Art. 38.Onverminderd artikel 41 van het decreet, wordt bij de samenstelling van de bestuursorganen van een lokaal integratiecentrum, rekening gehouden met volgende bepalingen : 1° minstens één derde van de leden zijn allochtonen die door hun deskundigheid, hun positie en/of door hun activiteiten en ervaring in een migrantenvereniging een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het lokale integratiecentrum;2° er worden deskundigen opgenomen en, in voorkomend geval, een vertegenwoordiging van de cellen voor vluchtelingenwerk en/of woonwagenwerk. Afdeling 4. - De cellen voor vluchtelingenwerk en voor woonwagenwerk
Art. 39.De artikelen 20 tot en met 25 zijn van overeenkomstige toepassing op de cellen voor vluchtelingenwerk en woonwagenwerk, die bij een lokaal integratiecentrum worden opgericht.
TITEL III. - De erkenning HOOFDSTUK I. - De erkenningsvoorwaarden
Art. 40.Een centrum en een integratiedienst, als bedoeld in artikel 29 van het decreet, kunnen enkel worden erkend : 1° indien daartoe een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;2° met inachtneming van de erkenningsvoorwaarden die bepaald zijn in het decreet en in dit besluit;3° in voorkomend geval, met inachtneming van de programmatie, bedoeld in artikel 48.
Art. 41.Een aanvraag voor een erkenning is enkel ontvankelijk indien ze door het centrum of het bestuur in kwestie met een aangetekende brief wordt ingediend bij de administratie en indien ze de volgende gegevens en stukken bevat : 1° een exemplaar van de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, met de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur van het centrum, respectievelijk een kopie van het deputatie-, college- of raadsbesluit, al naargelang van het geval, waarmee de oprichting van het integratiecentrum of de integratiedienst wordt goedgekeurd;2° de bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg ingediende ledenlijst als het om een vereniging zonder winstoogmerk gaat;3° het coördinatieplan, respectievelijk het meerjarenplan of het gemeentelijk beleidsplan, opgemaakt volgens de bepalingen van het decreet en van dit besluit;4° een verbintenis om het toegekende personeel ook werkelijk in dienst te nemen binnen zes maanden na het afsluiten van de overeenkomst, bedoeld in artikel 60, § 1;5° ingeval het een aanvraag voor een integratiedienst betreft : de verbintenis van het lokale bestuur tot een tegemoetkoming van minimaal één derde van de kosten nodig voor de uitvoering van het gemeentelijk beleidsplan, zoals bepaald in de overeenkomst, bedoeld in artikel 60, § 1, 4°;6° een beschrijving van de interne organisatiestructuur. HOOFDSTUK II. - De procedure
Art. 42.Als de aanvraag, zoals bepaald in artikel 41, niet ontvankelijk is of als er geen ruimte is binnen de begrotingskredieten of in de programmatie, bedoeld in artikel 48, wordt de aanvraag uiterlijk dertig dagen na ontvangst door de administratie aan het aanvragende centrum of het aanvragende bestuur teruggezonden met vermelding van de reden van het niet in behandeling nemen van de aanvraag.
In het andere geval wordt het met redenen omklede voornemen van de minister om de erkenning te verlenen of te weigeren, uiterlijk drie maanden na ontvangst van de aanvraag aan het aanvragende centrum of het aanvragende bestuur betekend. De betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als bedoeld in artikel 43.
Art. 43.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan het centrum of het bestuur, tot uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van het voornemen, bedoeld in artikel 42, tweede lid, daartegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie.
Het centrum of het bestuur kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.
Dit bezwaar wordt behandeld volgens de procedure, bedoeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden.
Als het centrum of het bestuur geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de voorziene termijn, wordt de definitieve beslissing van de minister om de erkenning te verlenen of te weigeren binnen 60 dagen na het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, door de administratie aan het centrum of het bestuur betekend met een aangetekende brief.
Art. 44.De erkenning gebeurt door de minister op basis van het eerste coördinatieplan, meerjarenplan of gemeentelijk beleidsplan, al naargelang van het geval. HOOFDSTUK III. - Toezicht op de erkenningsvoorwaarden
Art. 45.§ 1. De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door de centra of diensten. § 2. De centra of diensten die erkend zijn of een erkenning aanvragen, verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen de administratie, op haar verzoek, de stukken die met de verleende erkenning of de erkenningsaanvraag verband houden.
Art. 46.§ 1. Indien een centrum of dienst niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden, indien een centrum of dienst niet meewerkt aan het toezicht, bedoeld in artikel 45, of in geval de administratie ernstige en niet-meegedeelde afwijkingen vaststelt ten opzicht van de ingediende plannen, maakt ze een verslag op dat aan het centrum in kwestie of de dienst wordt betekend.
Deze betekening gebeurt bij aangetekende brief, waarin het centrum of de dienst wordt aangemaand om zich binnen een termijn van maximum zes maanden, nadat de brief werd verstuurd, aan de erkenningsvoorwaarden of binnen een termijn van maximum één maand, nadat de brief werd verstuurd, aan de regels betreffende het toezicht of de werking te conformeren. § 2. Indien het centrum of de dienst, ondanks de aanmaning, na verloop van de termijnen, genoemd in § 1, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft, niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht of de werking niet bijstuurt, kan de minister beslissen om de erkenning in te trekken. Het gemotiveerd voornemen tot intrekken van de erkenning wordt door de minister of de administratie aan het centrum of het bestuur betekend met een aangetekende brief waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen, worden vermeld.
Artikel 43, eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing. § 3. Als het centrum of het bestuur geen bezwaarschrift heeft ingediend wordt de definitieve beslissing van de minister over het intrekken van de erkenning uiterlijk 60 dagen na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 43, eerste lid, door de administratie aan het centrum of het bestuur betekend met een aangetekende brief.
Als de beslissing niet binnen de termijn, genoemd in het vorige lid, aan het centrum of het bestuur wordt betekend, behoudt het centrum of de dienst de erkenning.
Art. 47.De centra en diensten bewaren alle stukken die betrekking hebben op hun werking, gedurende tien jaar. HOOFDSTUK IV. - De programmatie
Art. 48.De minister kan een programmatie opstellen voor : 1° de integratiecentra en de cellen voor vluchtelingenwerk en woonwagenwerk, rekening houdend met de concentratie en spreiding van de doelgroepen, met de aard van de problematiek en met de erkende integratiediensten;2° de integratiediensten van de gemeenten uit het Vlaamse Gewest, rekening houdend met de omvang en de concentratie van de doelgroepen, de samenstelling van de bevolking en de aard van de problematiek. TITEL IV. - De subsidiëring HOOFDSTUK I. - De subsidiabele uitgaven
Art. 49.Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de bepalingen van het decreet en van dit besluit, kent de minister aan het Vlaams overlegcentrum en aan de erkende provinciale en lokale integratiecentra een subsidie toe voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten. Voor de werking van de erkende integratiediensten wordt een forfaitair bedrag toegekend, op basis van de overeenkomst, bedoeld in artikel 60, § 1, 4°.
Art. 50.§ 1. Aan het Vlaams overlegcentrum wordt een personeelsformatie toegekend, die omvat : 1° een directeur, houder van een diploma van universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type, met zes jaar ervaring in de sector of negen jaar ervaring, zoals bepaald in artikel 52 of houder van het diploma van hoger onderwijs van het korte type met negen jaar ervaring in de sector of met twaalf jaar ervaring, zoals bepaald in artikel 52;2° een coördinator voor elk van de ondersteuningscentra, houder van een diploma van universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type, met drie jaar ervaring in de sector of zes jaar ervaring, zoals bepaald in artikel 52 of houder van het diploma van hoger onderwijs van het korte type met zes jaar ervaring in de sector of met negen jaar ervaring, zoals bepaald in artikel 52;3° personeelsleden, zoals bepaald in § 2. § 2. Aan de integratiecentra worden drie categorieën van personeelsleden toegekend : 1° medewerker A, houder van een diploma van universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type, of houder van het diploma van hoger onderwijs van het korte type met zes jaar ervaring in de sector;2° medewerker B, houder van het diploma van hoger onderwijs van het korte type of van het diploma van het hoger secundair onderwijs met zes jaar ervaring in de sector;3° medewerker C, houder van het diploma van het hoger secundair onderwijs. § 3. De minister kan afwijkingen toestaan op de kwalificatievereisten, om de indienstneming van leden van de doelgroepen te bevorderen. § 4. Voor elk erkend integratiecentrum wordt een contingent medewerkers gesubsidieerd, waarvoor de minister het procentuele aandeel van het aantal medewerkers in elk van de categorieën, bedoeld in § 2, bepaalt. § 5. De categorieën, zoals bepaald in § 2, zijn niet gebonden aan een inhoudelijke opdracht of functie. Het Vlaams overlegcentrum en de provinciale en lokale integratiecentra bepalen de verdeling van het toegekende personeel over de verschillende functies en taken.
Art. 51.§ 1. De loonkosten van het personeel, toegekend aan het Vlaams overlegcentrum en de provinciale en lokale integratiecentra worden als volgt gesubsidieerd : 1° voor medewerkers A : loonschaal A (barema 10/1) : 2° voor medewerkers B : loonschaal B (barema 22/6-23/6-24/6) : 3° voor medewerkers C : loonschaal C (barema 20/1);4° voor de directeur van het Vlaams overlegcentrum : loonschaal D (barema 13/1);5° voor de coördinatoren van de ondersteuningscentra : loonschaal E (barema 11/3). § 2. De loonschalen, bedoeld in §1, zijn opgenomen in bijlage I bij dit besluit. § 3. Voor subsidiëring van de loonkosten komen in aanmerking : 1° de bruto jaarwedde, berekend volgens de loonschalen, bedoeld in §1, en volgens de anciënniteitregels, bedoeld in artikel 52, voorzover ze niet wordt gecumuleerd met een andere wedde, rechtstreeks of onrechtstreeks voor rekening van een openbaar bestuur of openbare instelling, waarbij een normale voltijdse functie wordt overschreden;2° de aan het statuut verbonden lasten inzake sociale zekerheid;3° het aan het statuut verbonden vakantiegeld en het vervroegd vakantiegeld bij uitdiensttreding;4° de eindejaarstoelage zoals bepaald in bijlage II bij dit besluit;5° alle andere personeelskosten met een maximum van 2,5 % van de bruto jaarwedde, zoals wetsverzekering, arbeidsgeneeskunde, verplichte tegemoetkoming in verplaatsingen van en naar het werk. § 4. Voor deeltijdse personeelsleden worden de bedragen, genoemd in § 3, overeenkomstig aangepast.
Art. 52.Voor de berekening van de anciënniteit van de personeelsleden, bedoeld in artikel 50, bij de toepassing van de loonschalen, bedoeld in artikel 51, § 1, komen volgende prestaties in aanmerking : 1° de dienstjaren gepresteerd in een centrum of dienst, erkend volgens de bepalingen van dit besluit;2° de dienstjaren gepresteerd in alle vroegere ambten, uitgeoefend in overheidsdiensten of andere openbare diensten en privé-diensten met betrekking tot de welzijnszorg, de gezondheidszorg, opvoeding, onderwijs en cultuur die door de overheid erkend en of gesubsidieerd zijn, voorzover deze ambten uitgeoefend werden op basis van het diploma waarvoor men aangeworven werd in het huidige ambt;3° voor de bepaling van de anciënniteit van de medewerkers, leden van de doelgroepen, kan de minister, in afwijking van 2°, specifieke regels bepalen, in het bijzonder wanneer het dienstjaren betreft die in het buitenland zijn gepresteerd, en die als nuttig voor de betreffende opdracht worden beoordeeld;4° voor de bepaling van de anciënniteit van medewerkers in een administratieve functie wordt rekening gehouden met maximum 5 jaar nuttige beroepservaring, andere dan bedoeld in 2°;5° diensten gepresteerd in het raam van bijzondere tewerkstellingsstatuten komen in aanmerking voor berekening van de anciënniteit, indien ze plaatsvonden op grond van een arbeidsovereenkomst en er een RSZ-bijdrage werd betaald;6° in afwijking van hetgeen bepaald is in 5°, worden maximaal twee jaar voltijdse prestaties als tewerkgestelde werkloze in aanmerking genomen;7° voor deeltijdse werknemers worden de prestaties na 1 oktober 1981 als voltijdse anciënniteit aanvaard, de prestaties geleverd vóór 1 oktober 1981 worden in verhouding met de reëel gepresteerde diensten verrekend. Voor het berekenen van de anciënniteit worden enkel volledig gepresteerde maanden in aanmerking genomen.
Art. 53.Aan het Vlaams overlegcentrum en aan de provinciale en lokale integratiecentra wordt per personeelslid een werkingstoelage toegekend die 175.000,- frank per jaar bedraagt, a rato van het aantal effectief gepresteerde maanden in voltijdse dienst.
Art. 54.§ 1. De basistoelage voor het Vlaams overlegcentrum wordt, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, vastgelegd in de overeenkomst met het Vlaams overlegcentrum, zoals bedoeld in artikel 60, § 1. § 2. Aan de integratiecentra wordt per jaar een basistoelage toegekend van 400.000,- frank vermeerderd met 200.000,- frank per erkend lokaal steunpunt. § 3. Per erkende cel voor vluchtelingenwerk of woonwagenwerk wordt een basistoelage van 200.000,- frank toegekend. § 4. De kosten die in aanmerking komen voor subsidiëring van de basistoelage, bedoeld in § 1, § 2 en § 3, zijn de kosten voor huisvesting, infrastructuur, uitrustingsgoederen, onderhoud en herstellingen, op voorwaarde dat deze in de begroting, bedoeld in artikel 61, § 1, 4°, zijn opgenomen en verantwoord worden in het financiële verslag, bedoeld in artikel 65. § 5. Maximaal 10% van de basis- en werkingstoelage kan aangewend worden voor de opbouw van een reserve; die reserve wordt gebruikt voor de financiering van uitgaven die bijdragen tot de realisatie van de taken van het centrum. De bestemming van de reserve wordt aangegeven in de toelichting bij de begroting, zoals bedoeld in artikel 61, § 1, 4°.
Art. 55.De subsidie die door de Vlaamse Gemeenschap voor de werking van een integratiedienst wordt toegekend, bedraagt maximaal twee derde van de kosten voor de uitvoering van het goedgekeurde gemeentelijk beleidsplan, zoals bepaald in de overeenkomst, bedoeld in artikel 60, § 1.
Art. 56.§ 1. Voor de kosten voor de oprichting van een dienst, een cel of een lokaal steunpunt kan een werkingstoelage van 750.000 frank worden toegekend. § 2. Deze werkingstoelage wordt toegekend door middel van een overeenkomst tussen de minister en het Vlaams overlegcentrum, het provinciale of lokale integratiecentrum of het lokale bestuur dat het initiatief neemt. In deze overeenkomst wordt bepaald welke stappen gezet zullen worden om tot de oprichting van een dienst, een cel of een lokaal steunpunt te komen. § 3. De minister kan, in overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie, een toelage toekennen voor de organisatie en ondersteuning van de Nederlandse taallessen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Art. 57.De loonschalen voor de personeelsleden van de integratiedienst worden bepaald door het bestuur in kwestie, naar analogie van de bepalingen van artikel 51, § 1.
Art. 58.De bedragen, genoemd in artikel 51 tot en met 56, worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. HOOFDSTUK II. - De subsidiëringsvoorwaarden
Art. 59.§ 1. De subsidie wordt aan het Vlaams overlegcentrum, het provinciale of lokale integratiecentrum of aan de integratiedienst toegekend op voorwaarde dat : 1° aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in het decreet en in Titel III van dit besluit wordt voldaan;2° aan de administratie de nodige stukken worden bezorgd, waaruit blijkt dat aan hetgeen bepaald is in 1° werd voldaan. § 2. Het Vlaams overlegcentrum, het provinciale of lokale integratiecentrum of de integratiedienst dient aan volgende extra subsidiëringsvoorwaarden te voldoen : 1° de subsidie besteden aan de werkings- en personeelskosten van het centrum of van de dienst;2° bij de uitbetaling van de personeelskosten de wettelijke verplichtingen als werkgever naleven. § 3. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring van de loonkosten, worden, om het personeelsdossier samen te stellen, van elk gesubsidieerd personeelslid volgende documenten aan de administratie bezorgd : diploma, attesten van vroegere werkgevers, arbeidscontract, verklaring inzake loonschaal en anciënniteit en attesten bij uitdiensttreding. § 4. Bij elke wijziging in de elementen die de subsidiabele loonkosten bepalen, wordt de wijziging aan de administratie meegedeeld door middel van de documenten die door de administratie ter uitvoering van dit besluit zullen worden vastgesteld. Een aanpassing van de subsidiabele loonkosten gaat slechts in op de eerste dag van de maand volgend op de indiening van de opgelegde documenten. HOOFDSTUK III. - De procedure en het toezicht op de subsidiëringsvoorwaarden
Art. 60.§ 1. De subsidie wordt toegekend via een overeenkomst tussen de minister en het Vlaams overlegcentrum, het provinciale of lokale integratiecentrum of het bestuur in kwestie. Deze overeenkomst is geldig voor de duur van het betreffende plan en omvat : 1° de goedkeuring van het coördinatieplan, respectievelijk het meerjarenplan met inbegrip van de bepaling van de prioritaire actiezones en van de actieplannen van de lokale steunpunten, of het gemeentelijk beleidsplan, al naargelang van het geval;2° een opgave van de te bereiken resultaten;3° ingeval het om het Vlaams overlegcentrum of de provinciale en lokale integratiecentra gaat : de subsidiabele personeelsformatie, zoals bepaald in artikel 50;4° ingeval het om een integratiedienst gaat : het bedrag van de subsidie van de Vlaamse Gemeenschap en de minimale personeelsformatie. § 2. Wanneer het provinciale of lokale integratiecentrum beslist om op basis van de tussentijdse evaluatie, bedoeld in artikel 18, § 3, eerste lid en in artikel 37, § 3, eerste lid, wijziging aan te brengen in de prioritaire actiezones wordt op basis van het aangepaste meerjarenplan een bijlage opgemaakt bij de overeenkomst tussen het integratiecentrum en de minister.
Art. 61.§ 1. Het Vlaams overlegcentrum, de provinciale en lokale integratiecentra en de integratiediensten dienen elk jaar, uiterlijk tegen 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de subsidie wordt gevraagd, een dossier in. Dit dossier bevat volgende elementen : 1° een verslag met : a) een evaluatie van de werking tijdens de voorbije periode, met opgave van de behaalde resultaten;b) met betrekking tot de ondersteuningscentra, de provinciale en lokale integratiecentra : een evaluatie van de inspanningen die werden geleverd om de betreffende doelgroep, vrouwen en jongeren in de samenstelling van de bestuursorganen te betrekken zoals bedoeld in artikel 5, § 2, artikel 16, § 2 en artikel 36, § 2;c) met betrekking tot de cellen voor vluchtelingenwerk, de cellen voor woonwagenwerk en de lokale steunpunten : een evaluatie van de inspanningen die werden geleverd om de betreffende doelgroepen, vrouwen en jongeren in de samenstelling van de stuurgroep te betrekken zoals bedoeld in artikel 22, § 2 en artikel 30, § 3.2° een jaarplan, dat de doelstellingen en de te behalen resultaten voor het komende jaar weergeeft;3° een overzicht van de personeelsleden met de taakverdeling en de tijdsbesteding;4° een begroting met postgewijze toelichting. § 2. Het dossier wordt opgesteld aan de hand van het door de administratie uitgewerkte model.
Art. 62.§ 1. Na onderzoek van het dossier bedoeld in artikel 61, deelt de administratie haar bemerkingen binnen de dertig dagen na de ontvangst van het dossier, mee aan het centrum of het bestuur in kwestie.
Het centrum of het bestuur beschikt over maximaal dertig dagen na ontvangst van die bemerkingen om daarop te reageren. § 2. Indien op basis van het dossier en de reactie daarop er aanleiding toe bestaat om de subsidiëring te wijzigen of in te trekken, wordt het gemotiveerde voornemen van de minister om daartoe over te gaan aan het Vlaams overlegcentrum, het provinciale of lokale integratiecentrum of aan het bestuur in kwestie betekend. Die betekening gebeurt door de minister of de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als bedoeld in artikel 43. § 3. Artikel 43 is van overeenkomstige toepassing.
Art. 63.Bij vastgestelde afwending van de toegekende subsidie of voorschotten kan de minister de erkenning intrekken, de subsidiëring stopzetten en tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen subsidies overgaan. HOOFDSTUK IV. - De uitkering van de subsidies
Art. 64.het Vlaams overlegcentrum, de provinciale en lokale integratiecentra en de integratiediensten ontvangen bij het begin van elk trimester een driemaandelijks voorschot. Elk voorschot bedraagt maximaal 22,5 % van de geraamde subsidies voor het kalenderjaar. Het eerste voorschot van elk jaar wordt zo snel mogelijk na de goedkeuring van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap uitbetaald.
Art. 65.Uiterlijk tegen 31 maart en voor het eerst tegen 31 maart van het jaar volgend op dat van de erkenning, dienen het Vlaams overlegcentrum, de provinciale en lokale integratiecentra en de besturen een financieel verslag over het voorgaande jaar in. Dat verslag wordt opgesteld aan de hand van het door de administratie uitgewerkte model en geviseerd door een bedrijfsrevisor, een gemeenteontvanger of ontvanger van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, al naargelang van het geval.
Art. 66.§ 1. De definitieve subsidie wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, na ontvangst van het financiële verslag, bedoeld in artikel 65. § 2. Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald vóór 1 september van het daaropvolgende activiteitsjaar, na controle en goedkeuring van het financiële verslag, bedoeld in artikel 65.
Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien de uitgekeerde voorschotten hoger zijn dan de subsidie, wordt het verschil teruggevorderd of ingehouden op de voorschotten van het daaropvolgende activiteitsjaar.
TITEL V. - Bijzondere bepalingen
Art. 67.§ 1. Ter uitvoering van artikel 45 van het decreet kan de minister een overeenkomst afsluiten met andere organisaties dan de integratiecentra, die hun werking richten naar de trekkende beroepsbevolking. § 2. Onverminderd artikel 45, tweede lid, van het decreet, ontplooit de betrokken organisatie haar werking volgens de uitgangspunten van het inclusieve en gecoördineerde minderhedenbeleid, zoals bedoeld in artikel 4, § 3 en § 4, van het decreet, die van overeenkomstige toepassing zijn. § 3. De betrokken organisatie dient een aanvraag tot subsidiëring in bij de administratie, op basis van een meerjarenplan, waarin minstens de omgevingsanalyse, de doelstellingen en de te verwachten resultaten vermeld zijn. § 4. Het meerjarenplan wordt opgemaakt voor een periode van drie jaar. § 5. Voor wat de subsidiëring betreft, is titel IV van overeenkomstige toepassing.
Art. 68.De minister subsidieert projecten overeenkomstig de bepalingen van artikel 43 van het decreet en bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van deze projectsubsidie, rekening houdend met : 1° de doelstellingen van het strategisch plan;2° de resultaten zoals vastgesteld in het jaarrapport van de coördinerende commissie, bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet;3° de resultaten zoals vastgesteld in het verslag van het Vlaams overlegcentrum, zoals bepaald in artikel 61, § 1, 1°. De minister bepaalt de aanvraagprocedure en selecteert de projecten aan de hand van de door de initiatiefnemer ingediende projectomschrijving en de bijhorende begroting.
Om een projectsubsidie te kunnen krijgen dient de initiatiefnemer een openbaar bestuur of een vereniging zonder winstoogmerk te zijn. Voor elk geselecteerd project stelt de minister het bedrag van de subsidie vast in functie van de werkings- en loonkosten van het project.
TITEL VI. - Slotbepalingen
Art. 69.§ 1. De integratiecentra voor migranten, die op datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, blijven tot 31 december 1999 erkend met inachtneming van de regels die vóór die datum op hen van toepassing waren, voorzover ze : 1° meewerken aan het opmaken van het meerjarenplan van het provinciale of lokale integratiecentrum tot wiens werkgebied ze behoren;2° indien hun huidige erkenning zou aflopen vóór 1 januari 1999, vóór die datum een werkplan indienen, dat in voorkomend geval wordt opgemaakt met het regionale integratiecentrum en dat reeds in de mate van het mogelijke rekening houdt met de bepalingen van dit besluit. Ze worden tot 31 december 1999 verder gesubsidieerd overeenkomstig die regels en ze behouden tot dan het aantal op basis van die regels toegekende subsidiabele personeelsleden. § 2. Voor de personeelsleden werkzaam in de integratiecentra voor migranten, erkend op basis van het besluit van 18 juli 1990, houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van integratiecentra voor migranten, voor wie op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit voor rekening van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een loonsubsidie wordt uitgekeerd, worden in afwijking van de artikelen 50 en 51, minstens de wedde en de loonschaal behouden zoals ze op datum van de inwerkingtreding van dit besluit voor subsidiëring in aanmerking werden genomen. § 3. Wanneer overeenkomstig de bepalingen van dit besluit vóór 31 december 1999 een centrum of dienst erkend wordt, zoals bepaald in artikel 44 en een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 60, § 1, met het Vlaams overlegcentrum, een provinciaal of lokaal integratiecentra of een bestuur wordt afgesloten, dan neemt de erkenning op basis van het besluit van de Vlaamse regering van 18 juli 1990, houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van integratiecentra voor migranten, voor het integratiecentrum in kwestie, en voor de integratiecentra die in de erkenning en de overeenkomst zijn opgenomen, een einde vanaf het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst. § 4. Indien op het ogenblik van de erkenning van een provinciaal of lokaal integratiecentra volgens de bepalingen van dit besluit, de bestaande verhouding tussen de verschillende categorieën van medewerkers afwijkt van de door de minister bepaalde verhouding tussen deze categorieën, toegekend zoals bepaald in artikel 50, § 4 en opgenomen in de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 60, § 1, dan behoudt het provinciale of lokale integratiecentrum deze medewerkers, en zorgt het ervoor dat bij de eerstvolgende aanwerving de bij de erkenning bepaalde verhouding tussen de categorieën van medewerkers in evenwicht wordt gebracht.
Art. 70.§ 1. Het Vlaams overlegcentrum, de provinciale en lokale integratiecentra en de integratiediensten dienen een eerste coördinatieplan, respectievelijk een eerste meerjarenplan of een eerste gemeentelijk beleidsplan in tegen ten laatste 30 juni 1999. Dit eerste plan omvat een periode die aanvangt uiterlijk zes maanden na de indiening van het plan en loopt tot 31 december 2002. § 2. Met het oog op het vrijwaren van de continuïteit van de werking van de integratiecentra voor migranten, die op datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, kan de minister, op verzoek van het Vlaams overlegecentrum, het provinciale of lokaal integratiecentrum of het bestuur in kwestie en op voorstel van de administratie, een afwijking toestaan van sommige bepalingen voor het opmaken van het eerste betreffende plan, zoals bepaald in dit besluit, op voorwaarde dat in de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 60, § 1, het tijdstip wordt vastgelegd waarop de bepalingen waarvoor afwijking wordt verleend, zullen gerealiseerd zijn.
Art. 71.Het decreet, met uitzondering van artikel 6, 7 en 9, en dit besluit treden in werking op 1 juli 1998.
Art. 72.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 14 juli 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS
Bijlage I. - De loonschalen (brutojaar- en maandbedragen op 1 januari 1998) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1998 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid.
Brussel, 14 juli 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS
Bijlage II. - De berekening van de eindejaarstoelage
Artikel 1.Ter uitvoering van artikel 51, § 3, 4° wordt de eindejaarstoelage als volgt berekend : 1° De eindejaarstoelage bestaat uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte; 2° Het vaste gedeelte bedraagt 9.871,- frank; 3° Het variabele gedeelte bedraagt 2,5% van de bruto jaarwedde, vastgesteld met inachtneming van het brutosalaris van de maand oktober van het lopende jaar. 4° Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt in verhouding tot de geleverde prestaties vermeerderd met een vast, niet-geïndexeerd bedrag van 2.222,- frank.
Art. 2.Het vast gedeelte, bedoeld in artikel 1, 1°, wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de volgende formule : het bedrag van het voorgaande jaar wordt vermenigvuldigd met de index van de maand oktober van het lopende jaar en gedeeld door de index van de maand oktober van het voorgaande jaar.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1998 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid.
Brussel, 14 juli 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS