Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 13 december 2002
gepubliceerd op 29 januari 2003

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de integrale jeugdhulp

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035139
pub.
29/01/2003
prom.
13/12/2002
ELI
eli/besluit/2002/12/13/2003035139/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 DECEMBER 2002. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de integrale jeugdhulp


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 19 juli 2002 betreffende de integrale jeugdhulp;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 27 november 2002;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 november 2002;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het decreet van 19 juli 2002 slechts een zeer beperkte geldingsduur heeft en dat bijgevolg uiterlijk op 1 januari 2003 de integrale jeugdhulp in de pilootregio's moet worden geïmplementeerd opdat het genoemde decreet nog op nuttige wijze zou kunnen worden uitgevoerd;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 10 december 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking en de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Definities

Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 19 juli 2002 betreffende de integrale jeugdhulp;2° minderjarige : een natuurlijke persoon jonger dan achttien jaar;3° leefomgeving : de personen die behoren tot het gezin van de minderjarige, die bij het gezin inwonen, die in de buurt van het gezin wonen of met wie de minderjarige geregeld contact heeft onder meer bij het schoolgaan of tijdens de vrijetijdsbesteding;4° hulpvrager : de minderjarige, een persoon uit zijn leefomgeving of elke andere persoon die hulp vraagt voor de minderjarige of de minderjarige en zijn leefomgeving;5° pilootregio : het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, het gerechtelijk arrondissement Gent of de gerechtelijke arrondissementen Tongeren-Hasselt;6° sector : een bevoegdheidsdomein dat geregeld wordt door een van de volgende decreten : a) het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin;b) de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990;c) het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;d) het decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk;e) het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;f) het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg;7° module : een duidelijk afgelijnde eenheid van hulp die autonoom kan worden aangeboden;8° voorziening : een organisatie die hulp aanbiedt aan minderjarigen of minderjarigen en personen uit hun leefomgeving;9° hulpaanbieder : een persoon of een voorziening die hulp aanbiedt aan minderjarigen of minderjarigen en hun leefomgeving met toepassing van een decreet als bedoeld in 6°;10° geïndiceerde hulp : hulp die blijkens de indicatiestelling, bedoeld in artikel 23, tegemoet komt aan een concrete hulpvraag;11° ministers : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, de Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs;12° team indicatiestelling : het team, bedoeld in artikel 18;13° team toewijzing : het team, bedoeld in artikel 28;14° trajectbegeleider : een trajectbegeleider als bedoeld in artikel 38;15° bemiddelingscommissie : de bemiddelingscommissie voor bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 12 van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990. § 2. Bij verwijzing naar personen wordt in dit besluit de mannelijke vorm gebruikt. Afdeling II. - Doelstelling

Art. 2.§ 1. Dit besluit heeft tot doel de integrale jeugdhulp, bedoeld in het decreet, bij wijze van experiment te implementeren in de pilootregio's.

De integrale jeugdhulp gaat uit van het onderscheid tussen rechtstreeks en onrechtstreeks toegankelijke hulp dat wordt bepaald met toepassing van artikel 10. § 2. Onrechtstreeks toegankelijke hulp wordt verleend conform de bepalingen van hoofdstuk V. Onverminderd het vorige lid, kan een hulpvrager zich rechtstreeks wenden tot een hulpaanbieder. Afdeling III. - Toepassingsgebied

Art. 3.§ 1. Onverminderd § 2 en behoudens afwijkende bepalingen is dit besluit van toepassing op de hulpaanbieders die in een pilootregio gevestigd zijn en op de minderjarigen, de personen uit hun leefomgeving en de hulpvragers die op die hulpaanbieders een beroep doen. § 2. De bepalingen van dit besluit die betrekking hebben op de indicatiestelling, de toewijzing, de trajectbegeleiding en de bemiddeling zijn enkel van toepassing op de hierna vermelde minderjarigen en hun leefomgeving : 1° minderjarigen die hun woonplaats in de hierna vermelde steden of gemeenten hebben : a) wat de pilootregio Antwerpen betreft : Borgerhout en Schoten;b) wat de pilootregio Gent betreft : Eeklo, Sint-Amandsberg en Wachtebeke;c) wat de pilootregio Tongeren-Hasselt betreft : As, Genk, Opglabbeek en Zutendaal;2° andere minderjarigen die geen bekende woonplaats in België hebben en die in een stad of gemeente als bedoeld in 1° worden aangetroffen. HOOFDSTUK II. - Rechten van de cliënt

Art. 4.Eenieder die zijn medewerking verleent aan de toepassing van dit besluit, respecteert te allen tijde de rechten van het kind, zoals opgesomd in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, ondertekend in New York op 20 november 1989.

Art. 5.§ 1. Onverminderd andere wettelijke en decretale bepalingen die aan een minderjarige handelingsbekwaamheid verlenen en onverminderd de bevoegdheden die voortvloeien uit het ouderlijk gezag, kan een minderjarige de door dit besluit toegekende rechten zelfstandig uitoefenen wanneer hij in staat kan worden geacht tot een redelijke beoordeling van zijn belangen, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. De minderjarige vanaf de leeftijd van veertien jaar wordt onweerlegbaar vermoed tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat te zijn.

Zolang een minderjarige niet tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, worden de in het eerste lid bedoelde rechten uitgeoefend door de ouders of, in voorkomend geval, door de personen die over hem het ouderlijk gezag uitoefenen of hem in hun bewaring hebben. In geval van tegenstrijdige belangen met of indien de genoemde personen die rechten niet uitoefenen, heeft de minderjarige recht op bijstand door een vertrouwenspersoon. § 2. De minderjarige wordt bovendien bij de totstandkoming en uitvoering van de hulpverlening betrokken, telkens als hij daar zelf om verzoekt.

Art. 6.De minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving hebben recht op duidelijke, volledige en begrijpelijke informatie over het hulpaanbod, over de hulpverlening en over hun rechten en verantwoordelijkheden.

Alle personen die hun medewerking verlenen bij de toepassing van dit besluit delen, binnen de perken van hun bevoegdheden, aan de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving mee wat zij redelijkerwijze dienen te weten over de aard, de inhoud, de omvang, de urgentie van de hulpverlening, over de eventuele risico's van niet-hulpverlening en over de alternatieven voor de aangeboden hulpverlening.

Art. 7.De minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving hebben recht op inzage in de stukken die uitsluitend henzelf betreffen. De toegang tot stukken die ook gegevens over andere personen of door andere personen verstrekte vertrouwelijke informatie bevatten, wordt verleend via een gesprek. De minderjarige heeft het recht zich uitdrukkelijk te verzetten tegen de toegang van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger tot alle of bepaalde informatie in de dossiers die hem betreffen.

Art. 8.De minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving hebben het recht om geïnformeerd vrij in te stemmen in iedere tussenkomst van een hulpaanbieder of andere voorziening, het team indicatiestelling, het team toewijzing en de trajectbegeleider. HOOFDSTUK III. - Modulering van het hulpaanbod en opsplitsing van het hulpaanbod in een rechtstreeks en onrechtstreeks toegankelijk aanbod

Art. 9.De hulpaanbieders delen hun hulpaanbod dat op minderjarigen alleen of op minderjarigen en hun leefomgeving betrekking heeft, in modules in.

Deze indeling in modules verloopt in drie fasen : 1° elke hulpaanbieder omschrijft het eigen aanbod op de wijze die de ministers bepalen;2° elke hulpaanbieder stemt zijn hulpaanbod af op het hulpaanbod van andere hulpaanbieders binnen de pilootregio en op de hulpvragen binnen de pilootregio;3° op basis van die afstemming specificeert elke hulpaanbieder zijn hulpaanbod.

Art. 10.De hulpaanbieders delen de door hen beschreven modules in rechtstreeks en onrechtstreeks toegankelijke hulp in. Ze houden daarbij rekening met : 1° de duur : de termijn waarbinnen de module wordt aangeboden;2° de intensiteit : de gemiddelde duur van één rechtstreeks contact met de minderjarige of een persoon uit zijn leefomgeving, uitgedrukt in uren per dag;3° de frequentie : de spreiding van het aantal rechtstreekse contacten met de minderjarige of een persoon uit zijn leefomgeving over een welbepaalde periode. Het onderscheid tussen rechtstreeks en onrechtstreeks toegankelijke hulp wordt gemaakt op basis van een weging, uitgedrukt in punten, van een module ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde parameters.

Indien het aantal punten dat een module voor de drie parameters samen scoort, hoger ligt dan het door de ministers vastgestelde cijfer, bevat die module onrechtstreeks toegankelijke hulp. De ministers bepalen de nadere regels met betrekking tot die weging. HOOFDSTUK IV. - Regionaal netwerk van rechtstreeks toegankelijke hulp

Art. 11.De hulpaanbieders die binnen eenzelfde pilootregio gevestigd zijn en rechtstreeks toegankelijke hulp aanbieden, verbinden zich tot een functionele samenwerking in het kader van een regionaal netwerk van rechtstreeks toegankelijke hulp.

Die verbintenis wordt vastgelegd in een overeenkomst die door de betrokken hulpaanbieders wordt ondertekend.

De regionale projectleider, bedoeld in artikel 15 van het decreet, faciliteert het afsluiten, de operationalisering en evaluatie van die overeenkomst.

Art. 12.De hulpaanbieders van het regionale netwerk van rechtstreeks toegankelijke hulp garanderen een uniforme visie op de toegang tot de hulpverlening. Daartoe hanteert het netwerk een instapprocedure die minstens uit de volgende stappen bestaat : 1° het onthaal;2° de verheldering van hulpvraag en -aanbod;3° het formuleren van een hulpverleningsvoorstel;4° een gerichte doorverwijzing naar het hulpaanbod;5° de registratie van gegevens betreffende de hulpvragen, hulpverleningsvoorstellen en doorverwijzingen. Bij het hulpverleningsvoorstel en de doorverwijzing, bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, bewaken de hulpaanbieders de maximale afstemming van de hulp op de hulp die al eerder aan de minderjarige of aan de minderjarige en personen uit zijn leefomgeving werd verstrekt hetzij door henzelf hetzij door andere hulpaanbieders of voorzieningen.

Indien meerdere hulpaanbieders tegelijkertijd hulp verlenen aan een minderjarige of aan een minderjarige en personen uit zijn leefomgeving, bewaken die hulpaanbieders samen de afstemming van de hulp.

Art. 13.Het regionale netwerk van rechtstreeks toegankelijke hulp informeert en ondersteunt personen en instanties binnen de pilootregio met het oog op het ontwikkelen van vaardigheden voor het detecteren, het interpreteren en, indien nodig, het signaleren van risico's en problemen van minderjarigen of van minderjarigen en hun leefomgeving. HOOFDSTUK V. - Onrechtstreeks toegankelijke hulp Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 14.Onrechtstreeks toegankelijke hulp wordt aan de minderjarige of aan de minderjarige en personen uit zijn leefomgeving toegewezen als het team indicatiestelling in zijn indicatiestelling die wordt verricht op basis van diagnostiek die aan minimale kwaliteitseisen voldoet, die hulp minimaal noodzakelijk acht.

Als de indicatiestelling vaststelt dat onrechtstreeks toegankelijke hulp nodig is, hebben de minderjarige en, in voorkomend geval, de betrokken personen uit zijn leefomgeving recht op trajectbegeleiding. Afdeling II. - Diagnostiek

Art. 15.Diagnostiek wordt opgemaakt door hulpaanbieders of andere voorzieningen.

Art. 16.De diagnostiek bevat minimaal : 1° een beschrijving van het probleem, waarbij het perspectief van de minderjarige en van de betrokken personen uit zijn leefomgeving evenwaardig aan het hulpverleningsperspectief wordt ingebracht;2° een beschrijvende diagnostiek met aandacht voor de verschillende levensdomeinen;3° aangrijpingspunten voor een eventuele aanpak inzake hulpverlening. De ministers kunnen nadere regels bepalen betreffende de inhoud van de diagnostiek.

Art. 17.De diagnostiek : 1° is gedateerd en vermeldt een geldigheidsduur;2° geeft aan welke diagnostische instrumenten gebruikt zijn;3° geeft aan hoe de betrokkenheid van de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving bij het tot stand komen van de diagnostiek gerealiseerd werd;4° geeft aan welke hulpaanbieders en andere voorzieningen bij de casus betrokken zijn, welke diagnostische elementen zij aanleveren en of er een onderlinge afstemming gebeurd is. Afdeling III. - Indicatiestelling

Onderafdeling I. - Het team indicatiestelling

Art. 18.Het team dat binnen de pilootregio zorgt voor de indicatiestelling, beschikt over een multidisciplinaire en multisectorale kennis. De leden van het team zijn wetenschappelijk geschoold in de brede waaier van diagnostiek en hulpverlening en beschikken over de nodige vaardigheden om op een constructieve manier te kunnen overleggen en samen te werken met hulpverleners en met de minderjarigen of de minderjarigen en hun leefomgeving.

Het team indicatiestelling bestaat uit minstens drie leden. De ministers wijzen de leden van het team aan.

Onderafdeling II. - Voorwaarden voor indicatiestelling

Art. 19.Een indicatiestelling kan worden aangevraagd : 1° hetzij door een hulpaanbieder of een andere voorziening;2° hetzij door een minderjarige, zijn vertrouwenspersoon, of een persoon uit zijn leefomgeving.

Art. 20.Een indicatiestelling kan slechts worden uitgevoerd : 1° als er met betrekking tot de hulpvraag al een geïnventariseerde diagnostiek bestaat, die voldoet aan de bepalingen van artikel 16 en 17;2° met instemming van de minderjarige.Personen uit de leefomgeving van de minderjarige kunnen enkel in de indicatiestelling worden betrokken met hun instemming.

Onderafdeling III. - Procedure van indicatiestelling

Art. 21.Het team indicatiestelling gaat bij ontvangst van de aanvraag onmiddellijk na of aan de bepalingen van artikel 19 en 20 is voldaan.

Als de diagnostiek niet voldoet aan de bepalingen van artikel 16 en 17, zorgt het team ervoor dat binnen een door het team te bepalen termijn aanvullende diagnostiek wordt aangereikt.

Als er nog geen diagnostiek voorhanden is, wijst het team degene die de indicatiestelling aanvraagt op de noodzaak van diagnostiek en deelt mee tot wie de betrokkene zich daarvoor kan wenden.

Art. 22.§ 1. De indicatiestelling wordt binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of in de gevallen, bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid, na ontvangst van diagnostiek die voldoet aan de bepalingen van artikelen 16 en 17, opgemaakt op basis van de aangeleverde diagnostiek. § 2. Het team indicatiestelling zorgt tijdens het proces van indicatiestelling voor een maximale betrokkenheid van de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. Voortgaand op de informatie die al werd uitgewisseld tijdens de diagnosestelling, informeert het team hen over de inhoud van de hulpverlening, over de procedures en over hun rechten.

Desgevraagd of indien noodzakelijk in het belang van de minderjarige organiseert het team indicatiestelling extra overleg met de betrokken hulpaanbieder(s) of andere voorziening(en) én met de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. § 3. Het team indicatiestelling wijst de hulpaanbieder of een andere voorziening die de indicatiestelling aanvraagt, op diens verantwoordelijkheid voor de voortzetting van de lopende hulpverlening tijdens het proces van indicatiestelling en vervolgens tijdens het proces van toewijzing, bedoeld in afdeling IV, onderafdeling II. § 4. Het team indicatiestelling spreekt met de minderjarige en, in voorkomend geval, met de betrokken personen uit zijn leefomgeving af, hoe het toewijzingsbesluit gecommuniceerd wordt en hoe en door wie contact wordt opgenomen met een hulpaanbieder of andere voorziening die de geïndiceerde hulp aanbiedt.

Art. 23.§ 1. De indicatiestelling is gedateerd en bevat minstens : 1° een beschrijving van de diagnose;2° een beschrijving van de minimaal noodzakelijke hulp met vermelding van de minimaal noodzakelijk na te streven doelen, de minimaal noodzakelijke hulpactiviteiten, de vormen waarin de activiteiten minimaal moeten plaatsvinden en de termijn waarbinnen de activiteiten uiterlijk moeten plaatsvinden;3° een beschrijving van de meest wenselijke hulp, rekening houdend met het doel van de hulp, de wijze van aanpak van het probleem, de plaats en de duur van de uitvoering van de hulp;4° een specificatie van de eventuele alternatieven tussen de meest wenselijke en de minimaal noodzakelijke hulp;5° de vermelding of trajectbegeleiding aangewezen is;6° de vermelding van de geldigheidsduur;7° de afspraken, bedoeld in artikel 22, § 4. § 2. De beschrijving, bedoeld in § 1, 3°, bevat minstens : 1° het standpunt van het team indicatiestelling en het standpunt van de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;2° een synthese van de bespreking met de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;3° de bedenkingen die de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving eventueel geformuleerd hebben met betrekking tot een hulpaanbod dat aan de meest wenselijke hulp voldoet;4° een besluit dat rekening houdt met de mate van aanvaarding door de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. § 3. Een beschrijving als bedoeld in § 1, 2° en 3°, vermeldt geen individuele hulpaanbieder of andere voorziening die met de hulpverlening kan worden belast. § 4. Het team indicatiestelling kan, met akkoord van de minderjarige of van de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, tot trajectbegeleiding als bedoeld in § 1, 5°, besluiten in één van volgende gevallen : 1° als hulpcoördinatie alleen niet meer voldoende is;2° als het gaat om een complexe problematiek waarbij meer dan twee hulpaanbieders of andere voorzieningen betrokken zijn;3° als al geruime tijd hulp werd verleend aan de minderjarige of aan de minderjarige en personen uit zijn leefomgeving;4° als de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving de mogelijkheden of vaardigheden missen om gebruik te kunnen maken van de hulpverlening.

Art. 24.Binnen twee werkdagen na de datum van de indicatiestelling : 1° licht het team indicatiestelling de indicatiestelling toe aan de minderjarige en aan de betrokken personen uit zijn leefomgeving en overhandigt het hen schriftelijk de bevindingen van de indicatiestelling;2° bezorgt het team de indicatiestelling aan het team toewijzing.

Art. 25.Het team indicatiestelling houdt een overzicht bij van de gevallen, bedoeld in artikel 21, tweede lid, waarin aanvullende diagnostiek aan het team geleverd wordt, teneinde de beschikbare capaciteit op diagnostisch vlak zichtbaar te maken. Het bezorgt die gegevens aan de Vlaamse overheid conform de regels die de ministers bepalen.

Onderafdeling IV. - Voorlopige indicatiestelling

Art. 26.In afwijking van artikel 20, 1°, kan het team indicatiestelling, indien nog geen diagnostiek voorhanden is die aan de bepalingen van artikel 16 en 17 voldoet, tot een voorlopige indicatiestelling overgaan met betrekking tot een minderjarige aan wie, gelet op de ernst van het probleem, onmiddellijk hulp moet worden verleend.

De voorlopige indicatiestelling, die wordt verricht op basis van de gegevens waarover het team indicatiestelling op dat ogenblik beschikt, wordt geformuleerd in een besluit dat geldt als een toewijzingsbesluit in de zin van artikel 29, § 1.

Het team indicatiestelling wint onverwijld diagnostiek in met het oog op een indicatiestelling als bedoeld in artikel 23. Het team verricht die indicatiestelling binnen dertig dagen na de datum van de voorlopige indicatiestelling.

Onderafdeling V. - Tweede indicatiestelling

Art. 27.§ 1. Indien de minderjarige, zijn ouders of de personen die over hem het ouderlijk gezag uitoefenen of hem in hun bewaring hebben met de indicatiestelling niet akkoord gaan, kunnen zij bij het team indicatiestelling een tweede indicatiestelling aanvragen. In dat geval bezorgt dit team de aanvraag en het volledige dossier aan het team indicatiestelling van een andere pilootregio en brengt het de betrokkenen daarvan op de hoogte. Het team informeert het team toewijzing over die aanvraag.

Het team waaraan de aanvraag wordt toegezonden, neemt contact op met de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. Indien een ontmoeting met hen aangewezen is, zal het team indicatiestelling zich hiervoor verplaatsen. Artikel 20, 2°, 22, 23 en 24, zijn van overeenkomstige toepassing. § 2. Indien de tweede indicatiestelling andere conclusies bevat dan de eerste, kunnen de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving een van beide indicatiestellingen kiezen met het oog op toewijzing van hulp. Afdeling IV. - Toewijzing

Onderafdeling I. - Het team toewijzing

Art. 28.In de pilootregio wordt de functie toewijzing uitgeoefend door het team toewijzing.

Het team toewijzing kent het regionale aanbod en beschikt over sterke communicatieve vaardigheden. Het waakt erover voldoende kritisch te blijven ten aanzien van het aanbod. De ministers wijzen de leden van het team aan.

Onderafdeling II. - De procedure van toewijzing

Art. 29.§ 1. Binnen het beschikbare hulpaanbod koppelt het team toewijzing op basis van de indicatiestelling als bedoeld in artikel 23, de hulpvraag aan een hulpaanbod. Dit hulpaanbod kan ook buiten de pilootregio gesitueerd zijn.

Het team neemt daartoe een toewijzingsbesluit binnen tien werkdagen na ontvangst van de indicatiestelling, tenzij een nieuwe indicatiestelling werd aangevraagd conform artikel 27. § 2. Alvorens een hulpvraag aan een hulpaanbod te koppelen, pleegt het team toewijzing overleg met een of meer hulpaanbieders of andere voorzieningen, van wie het hulpaanbod volledig of gedeeltelijk aan de hulpvraag voldoet. § 3. Indien blijkens de indicatiestellingen voor meerdere minderjarigen of voor meerdere minderjarigen en de betrokken personen uit hun leefomgeving eenzelfde hulp wenselijk is op hetzelfde moment en binnen een gelijklopend tijdsbestek en indien het hulpaanbod tijdelijk onvoldoende is, bepaalt het team toewijzing aan wie een hulpaanbod bij voorrang wordt toegewezen.

Bij het bepalen van die voorrang kunnen de volgende elementen in aanmerking worden genomen : 1° de vaststelling dat dit aanbod minimaal noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;2° de ernst van de problematiek;3° de vraag of de hulpverlening het verloop van de problematiek kan beïnvloeden en de kans van slagen bij aanbieden van de hulp;4° de gevolgen van het eventueel later opstarten van de hulp;5° de kosten van de hulp;6° de maatschappelijke legitimering van een directe hulpverlening.

Art. 30.Het proces van toewijzing houdt rekening met het belang van een geïntegreerde hulp, zowel binnen het rechtstreeks toegankelijke als binnen het onrechtstreeks toegankelijke hulpaanbod.

De toewijzing moet leiden tot een samenhangend hulpaanbod : 1° dat voor de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving naar aard, inhoud, omvang en urgentie als het meest wenselijk geïndiceerd is of dat, ingeval een dergelijk hulpaanbod niet beschikbaar is, volgens de in de indicatiestelling opgegeven alternatieven zo dicht mogelijk bij de meest wenselijke hulp ligt, maar zeker niet minder bevat dan de hulp die volgens dezelfde indicatiestelling minimaal noodzakelijk is;2° dat zo goed mogelijk werkbaar geacht wordt door de hulpaanbieders of andere voorzieningen die voor de uitvoering kunnen zorgen, en door de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;3° waarvan de uitvoering binnen ten hoogste tien dagen na ontvangst van de indicatiestelling kan worden opgestart.

Art. 31.Het toewijzingsbesluit, bedoeld in artikel 29, § 1, vermeldt : 1° welk alternatief, geformuleerd in de indicatiestelling, wordt gerealiseerd;2° welke hulpaanbieders of andere voorzieningen bij het proces van toewijzing werden geraadpleegd;3° de beschrijving van de toewijzing, met vermelding van de hulpaanbieders of andere voorzieningen die voor de hulpverlening kunnen instaan;4° de argumenten pro en contra voor die toewijzing;5° de termijn waarvoor de toewijzing geldt, die maximaal één jaar kan bedragen;6° het verdere verloop van de procedure, inzonderheid wat de evaluatie van de hulpverlening en een nieuwe indicatiestelling betreft, met een duidelijke timing;7° in voorkomend geval, op welke manier de periode tot aan het effectieve opstarten van de hulp overbrugd kan worden;8° in voorkomend geval, de identiteit van de trajectbegeleider. De beschrijving, bedoeld in het eerste lid, 3°, verduidelijkt het doel, de aard, de omvang, de mogelijke plaatsen en de geplande aanvangsdatum van de hulpverlening, evenals de noodzakelijk geachte duur ervan.

Art. 32.Het toewijzingsbesluit wordt meegedeeld aan de minderjarige of aan de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, aan de in artikel 31, eerste lid, 3°, bedoelde hulpaanbieders of andere voorzieningen, aan het team indicatiestelling en, als volgens de indicatiestelling trajectbegeleiding aangewezen is, aan de trajectbegeleider.

Art. 33.Bij het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 31, eerste lid, 5°, kan de toewijzing telkens met een termijn van maximaal één jaar worden verlengd zonder een nieuwe indicatiestelling.

Onderafdeling III. - Andere taken van het team toewijzing

Art. 34.Het team toewijzing verleent zijn medewerking bij de evaluatie van de uitvoering van elk toewijzingsbesluit. Die evaluatie vindt minstens om de zes maanden plaats.

Als uit de evaluatie blijkt dat het verder verlenen van geïndiceerde hulp onmogelijk is of niet langer aangewezen is, kan het team toewijzing, met akkoord van de minderjarige of van de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, een nieuwe indicatiestelling aanvragen.

Art. 35.Het team toewijzing geeft volgende beleidsinformatie door aan de Vlaamse overheid : 1° de toewijzingen die effectief gerealiseerd worden en die welke niet gerealiseerd worden;2° de gevallen waarin voor de toewijzing prioriteitsbepaling nodig was en de criteria die daarbij werden gehanteerd;3° de termijn waarbinnen voor elk geval de toewijzing gerealiseerd kan worden.

Art. 36.De hulpaanbieders die binnen eenzelfde pilootregio gevestigd zijn en onrechtstreeks toegankelijke hulp aanbieden, verbinden zich tot een structurele samenwerking in het kader van een regionaal netwerk van onrechtstreeks toegankelijke hulp. Deze verbintenis wordt vastgelegd in een protocol dat door de betrokken hulpaanbieders wordt ondertekend.

Het team toewijzing wordt belast met de organisatie en de ondersteuning van de werking van het regionale netwerk, bedoeld in het eerste lid.

Art. 37.Het protocol, bedoeld in artikel 36, eerste lid, bevat minstens: 1° de collectieve verbintenis van de betrokken hulpaanbieders dat het regionale netwerk van onrechtstreeks toegankelijke hulp zich garant stelt voor de uitvoering van het toewijzingsbesluit, bedoeld in artikel 29, § 1;2° de operationele afspraken tussen de betrokken hulpaanbieders met het oog op de realisatie van deze hulpgarantie. De hulpgarantie, bedoeld in het eerste lid, geldt voor zover het hulpaanbod uitvoerbaar is binnen de programmatie en de beschikbare capaciteit van het aanbod van de betrokken hulpaanbieders. Afdeling V. - Trajectbegeleiding

Onderafdeling I. - De trajectbegeleiders en de coördinator-supervisor

Art. 38.Elke pilootregio beschikt over een trajectbegeleider, die wordt aangewezen door de ministers.

De trajectbegeleider beschikt over voldoende praktijkervaring, bij voorkeur in verschillende sectoren, over een degelijke kennis van de sociale sector en van de rechten van het kind en over sterke communicatieve vaardigheden.

Art. 39.Eén coördinator-supervisor, aangewezen door de ministers, coacht de trajectbegeleiders.

De coördinator-supervisor heeft als taak: 1° interne supervisie en ondersteuning van de trajectbegeleiders;2° organiseren van structureel overleg met de pilootregio's;3° waken over de begrenzing van het takenpakket van de trajectbegeleider;4° organiseren van regelmatige intervisie;5° tussenbeide komen bij meningsverschillen tussen het team indicatiestelling, de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving en de trajectbegeleider.Die tussenkomsten kunnen geïnitieerd worden door de trajectbegeleider of door de minderjarige of de betrokken personen uit zijn leefomgeving; 6° oprichten of gebruik maken van een forum waarin structurele knelpunten ter sprake kunnen komen. De ministers bepalen nadere regels met betrekking tot de coördinator-supervisor.

Onderafdeling II. - Voorwaarden voor trajectbegeleiding

Art. 40.Trajectbegeleiding wordt onafhankelijk van het hulpaanbod aangeboden.

Art. 41.Als de indicatiestelling tot trajectbegeleiding besloten heeft, bezorgt het team toewijzing het toewijzingsbesluit, bedoeld in artikel 29, § 1, onmiddellijk aan de trajectbegeleider.

Als de indicatiestelling niet tot trajectbegeleiding besloten heeft, kunnen de minderjarige of de betrokken personen uit zijn leefomgeving tijdens de uitvoering van de geïndiceerde hulp te allen tijde het team indicatiestelling vragen om daartoe te besluiten. Het team indicatiestelling beslist onverwijld over die vraag.

Onderafdeling III. - Taken van de trajectbegeleiders

Art. 42.Als in de indicatiestelling trajectbegeleiding geïndiceerd werd, neemt de trajectbegeleider de volgende taken op zich : 1° hij informeert de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;2° hij zorgt ervoor dat de betrokken hulpaanbieder of hulpaanbieders de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving op juiste en voldoende wijze informeren over de wijze waarop ze hulp verlenen, de werkwijze binnen dit hulpaanbod, de vooropgestelde doelstellingen, de duur van de hulpverlening en het tijdstip en de wijze van evaluatie van de hulpverlening;3° hij waakt erover dat de hulpverlening cliëntgericht wordt uitgevoerd;4° hij onderhandelt met het team toewijzing en de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, als die laatsten niet akkoord gaan met het toegewezen hulpaanbod;5° hij zorgt voor een voortdurende afstemming tussen de hulpvraag en het hulpaanbod en faciliteert die;6° hij is een bereikbaar en actiebekwaam aanspreekpunt voor de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, en voor de hulpaanbieder of andere voorziening;7° hij is actief betrokken bij evaluatiemomenten;8° hij faciliteert coördinatie, samenhang en continuïteit van de hulpverlening;9° hij stimuleert informatie-uitwisseling tussen hulpaanbieders.

Art. 43.Als de hulpaanbieder of een andere voorziening, de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving de toegewezen hulpverlening niet willen aanvaarden of ze willen stopzetten, kan de trajectbegeleider, naargelang van het geval : 1° het team toewijzing vragen naar de mogelijkheid van identieke hulp die door een andere hulpaanbieder of voorziening wordt verstrekt;2° het probleem melden bij het team indicatiestelling met het oog op een nieuwe indicatiestelling. HOOFDSTUK VI. - Bemiddeling

Art. 44.§ 1. Als de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving hulp niet aanvaarden of niet meer aanvaarden, kan bij verzoekschrift een bemiddelingsverzoek bij de bemiddelingscommissie aanhangig worden gemaakt.

Een bemiddelingsverzoek wordt gericht aan het secretariaat van de bemiddelingscommissie. Het bemiddelingsverzoek kan uitgaan van een van volgende personen of instanties : 1° de minderjarige of iedere vertrouwenspersoon die in feite zijn belangen behartigt;2° de ouders of de personen die over de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefenen of hem in hun bewaring hebben;3° andere betrokken personen uit de leefomgeving van de minderjarige;4° hulpaanbieders die betrokken zijn bij de hulpverlening aan de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. Personen, bedoeld in het tweede lid, 3°, kunnen zich door een vertrouwenspersoon laten bijstaan of, indien de bemiddelingscommissie het toestaat, zich door een vertrouwenspersoon van hun keuze laten vertegenwoordigen. Hulpaanbieders, bedoeld in het tweede lid, 5°, kunnen zich door een personeelslid laten vertegenwoordigen. § 2. Voorzover de bepalingen van § 1 daarvan niet afwijken, zijn artikel 15, artikel 16, § 1, § 2 en § 3, en artikel 17 van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK VII. - Afwijkingen van sectorale regelgeving

Art. 45.§ 1. Voor de minderjarigen en de personen uit hun leefomgeving, bedoeld in artikel 3, § 2, geldt dat : 1° in afwijking van artikel 4, 1° en 2°, en artikel 9, § 1 en § 2, 5° tot en met 7°, van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, het bureau voor bijzondere jeugdbijstand geen opdrachten vervult;2° in afwijking van artikel 27, § 2 tot en met § 4, van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, het team indicatiestelling door de voorziening in kwestie op de hoogte wordt gebracht van de maatregel die door de jeugdrechter werd genomen. Het team indicatiestelling en het team toewijzing stellen alles in het werk om hulp te organiseren. Indien daadwerkelijk hulp wordt verleend, brengt het team toewijzing de jeugdrechtbank hiervan op de hoogte; 3° in afwijking van artikel 30, § 3, van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, de beslissing tot voortzetting van de hulpverlening bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar wordt genomen door het team indicatiestelling, waaraan de aanvraag daartoe moet worden gericht.In afwijking van artikel 30, § 1 en § 2, komen de minderjarigen, bedoeld in artikel 3, § 2, voor die voortgezette hulpverlening ook in aanmerking als hen tot aan de leeftijd van achttien jaar krachtens dit besluit toegewezen hulp wordt verleend. § 2. In afwijking van § 1 blijft het bureau voor bijzondere jeugdbijstand bevoegd : 1° voor de hulpverlening die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit in uitvoering is ten aanzien van de in § 1 vermelde personen, als die hulpverlening door het bureau werd bekrachtigd;2° voor de bemiddelingsverzoeken betreffende minderjarigen als bedoeld in § 1, die op datum van de inwerkingtreding van dit besluit bij de bemiddelingscommissie hangende zijn;3° voor het organiseren van hulpverlening ten aanzien van een minderjarige als bedoeld in § 1, als op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit de sociale dienst van het comité voor bijzondere jeugdzorg conform artikel 27, § 3, van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, op de hoogte is gebracht van de maatregel die de jeugdrechter ten aanzien van die minderjarige heeft genomen.

Art. 46.§ 1. Als met betrekking tot een minderjarige als bedoeld in artikel 3, § 2, een toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 29, § 1, is genomen, waarbij die minderjarige wordt toevertrouwd aan een voorziening die hulp verleent in het kader van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, geldt dat besluit als een inschrijving bij dat Fonds als bedoeld in hoofdstuk V van voornoemd decreet. § 2. Ten aanzien van een minderjarige als bedoeld in artikel 3, § 2, blijven de bepalingen van hoofdstuk V van het decreet van 27 juni 1990 enkel van toepassing : 1° als vóór de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag tot inschrijving bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap werd ingediend waarover nog geen beslissing werd genomen;2° voor de herziening van een beslissing tot inschrijving, genomen door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap.

Art. 47.Hulpaanbieders die hulp verlenen met toepassing van dit besluit, worden voor de toepassing van de hen betreffende sectorale regelgeving, bedoeld in artikel 1, 6°, geacht hulp te verlenen overeenkomstig die sectorale regelgeving.

De naleving van de bepalingen van het decreet en van dit besluit kan de subsidie die hen wordt verleend met toepassing van die sectorale regelgeving, niet ongunstig beïnvloeden. HOOFDSTUK VIII. - Beroepsgeheim

Art. 48.§ 1. Onverminderd § 2, zijn alle personen die hun medewerking verlenen aan de toepassing van dit besluit, verplicht tot geheimhouding van de feiten waarvan zij in de uitoefening van hun opdracht kennis krijgen en die daarmee verband houden. § 2. In het kader van de multidisciplinaire werking van het team indicatiestelling en het team toewijzing wisselen de leden van het team onderling de informatie uit die nuttig is voor de hulpverlening aan de minderjarige of de minderjarige en de betrokken personen uit diens leefomgeving. § 3. Het team indicatiestelling, het team toewijzing, de trajectbegeleiders en de hulpaanbieders of andere voorzieningen wisselen onderling de informatie uit die voor de hulpverlening aan de minderjarige of aan de minderjarige en zijn leefomgeving noodzakelijk is. Ook de hulpaanbieders die deel uitmaken van de regionale netwerken, bedoeld in hoofdstuk IV en in artikel 36, wisselen onderling de informatie uit die voor die hulpverlening noodzakelijk is. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 49.Zolang de hulpaanbieders hun hulpaanbod niet in rechtstreeks en onrechtstreeks toegankelijke hulp hebben ingedeeld conform artikel 10, wordt als onrechtstreeks toegankelijke hulp beschouwd : 1° hulp verleend door hulpaanbieders die vallen onder de toepassing van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990;2° hulp verleend door hulpaanbieders die vallen onder de toepassing van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Door andere hulpaanbieders aangeboden hulp wordt als rechtstreeks toegankelijk beschouwd.

Onverminderd artikel 47 kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, hulpaanbieders als bedoeld in het eerste lid, toestaan om hun hulpaanbod geheel of gedeeltelijk als een rechtstreeks toegankelijk aanbod ter beschikking te stellen.

Art. 50.Bij de verdere uitvoering van dit besluit kunnen de ministers rekening houden met de specifieke kenmerken en behoeften van de afzonderlijke pilootregio's.

Art. 51.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003 en houdt op van kracht te zijn op 30 juni 2004.

Art. 52.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan personen, de Vlaamse minister, bevoegd voor de Gezondheid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 13 december 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, M. VOGELS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

^