Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 12 mei 2017
gepubliceerd op 21 juni 2017

Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft technische wijzigingen van de certificatentoekenning en de invoering van biomassacertificatie, van duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa en van ILUC-voorwaarden

bron
vlaamse overheid
numac
2017012695
pub.
21/06/2017
prom.
12/05/2017
ELI
eli/besluit/2017/05/12/2017012695/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 MEI 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft technische wijzigingen van de certificatentoekenning en de invoering van biomassacertificatie, van duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa en van ILUC-voorwaarden


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel 7.1.3, vervangen bij het decreet van 14 maart 2014, artikel 7.1.4/1, het laatst gewijzigd bij het decreet van 17 februari 2017, artikel 7.1.5, § 4, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011, 13 juli 2012 en 14 maart 2014, artikel 8.2.1, artikel 8.3.1 en artikel 8.4.1, gewijzigd bij het decreet van 20 december 2013;

Gelet op het decreet van 10 maart 2017 houdende wijziging van het decreet van 20 december 1996 tot regeling van de rol van de lokale adviescommissie in het kader van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water en van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de invoering van een regulerend kader voor warmte- of koudenetten van 10 maart 2017, artikel 31;

Gelet op het Energiebesluit van 19 november 2010;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 mei 2016 en op 15 december 2016;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 mei 2016;

Gelet op advies nr. 61.117/3 van de Raad van State, gegeven op 7 april 2017, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;

Overwegende dat dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 `betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1.1.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 21/1°, 21/2° en 21/3° ingevoegd, die luiden als volgt: "21/1° dunningen: het selectief of systematisch verwijderen van bomen uit een min of meer gelijkjarig bos met het doel de (dikte)groei en gezondheid van de resterende bomen te bevorderen; 21/2° dunningshout: hout dat afkomstig is van de bomen die bij de uitvoering van een dunning zijn geveld; 21/3° duurzaam bosbeheer: het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier (en met een intensiteit) die hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht;"; 2° punt 42°, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "42° gasvormige biomassa: een gasvormige brandstof voor andere energiedoeleinden dan vervoer, waaronder elektriciteit, verwarming en koeling, die geproduceerd is uit biomassa;"; 3° er wordt een punt 47/2° ingevoegd, dat luidt als volgt: "47/2° houtplantage: bos bestaande uit gelijkjarige bomen van één of enkele soorten, meestal exoten, aangelegd in een gelijkmatig verband door planten of zaaien met houtproductie als doel;"; 4° er wordt een punt 64/1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "64/1° levering: een hoeveelheid biomassa die wordt ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn.(Een levering is hiermee niet hetzelfde als een fysieke levering. Het is mogelijk dat een levering uit meerdere ladingen van vrachtwagens of schepen bestaat als de genoemde eigenschappen maar gelijk zijn. Ook kan één fysieke lading uit meerdere leveringen bestaan, aangezien de massabalanseisen mengen van gelijke materialen niet verbiedt.);"; 5° er wordt een punt 68/2° ingevoegd, dat luidt als volgt: "68/2° natuurlijk bos: bos dat van nature is ontstaan en zich langs natuurlijke weg heeft ontwikkeld;"; 6° er wordt een punt 81/2° ingevoegd, dat luidt als volgt: "81/2° productiebos: bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie of andere bosproducten dan hout;"; 7° er wordt een punt 88/1° en 88/2° ingevoegd, die luiden als volgt: "88/1° rondhout: onbewerkt hout van de stam van een boom;niet van de takken, stronk of wortel; 88/2° rotatieperiode: in geval van vlaktegewijze kap, de periode tussen aanleg en eindkap. In geval van een uitkapbos, de periode tussen twee oogsten. Deze laatste wordt ook kapcyclus genoemd;"; 8° er wordt een punt 92/1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "92/1° semi natuurlijk bos: bos waarbij de natuurlijke processen een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling;"; 9° er wordt een punt 98/1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "98/1° stronk: het gedeelte van een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld;"; 10° er wordt een punt 99/1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "99/1° tak: een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit de hoofdstam of -stengel van een plant voortkomt;"; 11° er wordt een punt 100/2° ingevoegd, dat luidt als volgt: "100/2° uitkapbos: ongelijkjarig en meestal meersoortig bos waaruit periodiek bomen worden geoogst terwijl het bos tot in lengte van jaren in stand blijft.Hier vindt dus geen vlaktegewijze eindkap plaats;"; 12° er wordt een punt 102/1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "102/1° van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige residuen: de residuen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de landbouw, de aquacultuur, de visserij of de bosbouw, met uitsluiting van residuen van aanverwante bedrijfstakken of van verwerking;"; 13° er wordt een punt 102/2° ingevoegd, dat luidt als volgt: "102/2° vaste biomassa: vaste brandstof voor andere energiedoeleinden dan vervoer, waaronder elektriciteit, verwarming en koeling, die geproduceerd is uit biomassa;"; 14° er wordt een punt 105/3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "105/3° waterrijke gebieden: de gebieden met moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, natuurlijk of kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand of stromend water, zoet, brak of zout, met inbegrip van zeewater, waarvan de diepte bij eb niet meer dan zes meter bedraagt;".

Art. 2.In artikel 1.1.2 van het Energiebesluit van 19 november 2010, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2017, wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt: "7° de Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.".

Art. 3.In artikel 6.1.1 van het Energiebesluit van 19 november 2010, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 3° wordt vervangen door wat volgt: "3° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;"; 2° punt 4° wordt vervangen door wat volgt: "4° het Bosdecreet van 13 juni 1990;"; 3° er wordt een punt 5°, 6° en 7° toegevoegd, die luiden als volgt: "5° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;6° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2003 betreffende de beheerplannen van bossen; 7° de technische reglementen.".

Art. 4.Aan artikel 6.1.5, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede ", of die een invloed kunnen hebben op de bepaling van de minimumsteun voor de toe te kennen certificaten, vermeld in artikel 7.1.6 van het Energiedecreet van 8 mei 2009" toegevoegd.

Art. 5.In artikel 6.1.6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "of het Vlaams Energieagentschap de netbeheerder meldt dat in het standaarddossier in kwestie toch aan deze voorwaarden is voldaan" opgeheven; 2° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "6.1.3 tot 6.1.5" vervangen door de zinsnede "6.1.3 tot en met 6.1.5".

Art. 6.In artikel 6.1.12/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juli 2013 en 9 mei 2014, worden paragraaf 1 en 2 vervangen door wat volgt: " § 1. Voor productie-installaties die energie opwekken uit biomassa, wordt een massabalanssysteem gehanteerd dat aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° het laat toe leveringen van grondstoffen of biomassastromen met verschillende kenmerken te mengen;2° het vereist dat informatie over de kenmerken en de omvang van de leveringen, vermeld in punt 1°, aan het mengsel toegewezen blijft;3° het zorgt ervoor dat de som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald, dezelfde kenmerken heeft, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel zijn toegevoegd. Aan de hand van het massabalanssysteem, vermeld in het eerste lid, worden aan het Vlaams Energieagentschap de volgende elementen aangetoond: 1° dat de in de installatie gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria die van toepassing zijn op die biomassa, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1, en artikel 7.4.2, § 1; 2° het elektriciteitsverbruik of het equivalente elektriciteitsverbruik van de utiliteitsvoorzieningen die nodig zijn om de in de installatie gebruikte biomassa geschikt te maken voor elektriciteitsopwekking, vermeld in artikel 6.1.13, § 2; 3° het elektriciteitsverbruik of het equivalente elektriciteitsverbruik voor het transport van de in de installatie gebruikte biomassa, vermeld in artikel 6.1.12. § 2. De minister kan nadere regels uitwerken voor de manier waarop bij gebruik van biomassa op onafhankelijke wijze minstens moet worden aangetoond en met een audit moet worden onderzocht: 1° dat de in de installatie gebruikte biomassa aanleiding geeft tot aanvaardbare groenestroomcertificaten als vermeld in artikel 6.1.16, § 1; 2° dat de in de installatie gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria die van toepassing zijn op die biomassa, vermeld in artikel 6.1.16, § 1 /1, en artikel 7.4.2, § 1; 3° het elektriciteitsverbruik of het equivalente elektriciteitsverbruik van de utiliteitsvoorzieningen die nodig zijn om de in de installatie gebruikte biomassa geschikt te maken voor elektriciteitsopwekking, vermeld in artikel 6.1.13, § 2; 4° het elektriciteitsverbruik of het equivalente elektriciteitsverbruik voor het transport van de in de installatie gebruikte biomassa, vermeld in artikel 6.1.12; 5° de hoeveelheid energie die in aanmerking komt voor het verkrijgen van groenestroomcertificaten, bepaald door OVAM, vermeld in artikel 6.1.10.

Tijdens die audits wordt minstens controle uitgevoerd op de volgende aspecten: 1° de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en fraudebestendigheid van de door de marktpartijen gebruikte systemen;2° de frequentie en de methode van de monsterneming;3° de accuraatheid van de gegevens. Het auditverslag rapporteert over de mate waarin is voldaan aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1, en artikel 7.4.2, § 1. Het auditverslag bevat daarnaast passende en relevante informatie over maatregelen ter bescherming van bodem, water en lucht, voor herstel van aangetast land, en ter voorkoming van overmatig watergebruik in gebieden waar water schaars is." § 3. Volgende categorieën van installaties kunnen aanspraak maken op een vereenvoudigd certificatiesysteem: 1° een biogasinstallatie in zoverre de installatie biogas verbrandt afkomstig van een vergistingsinstallatie die zich bevindt in het Vlaamse Gewest;2° groenestroomproductie-installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 1 MW;3° productie-installaties van groene warmte met een geïnstalleerd thermisch vermogen van minder dan 10 MW; 4° groenestroomproductie-installaties die uitsluitend vaste of gasvormige biomassastromen gebruiken die vervaardigd zijn uit afvalstoffen of residuen die niet afkomstig zijn van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw of natuurgebieden.".

Art. 7.In artikel 6.1.16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 april 2011, 21 december 2012, 19 juli 2013 en 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 6°, wordt de zinsnede "organisch-biologische stoffen, die in het geval van vloeibare biomassa, voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/1" vervangen door de zinsnede "organisch-biologische stoffen of afvalstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/1";2° in paragraaf 1, 7°, wordt de zinsnede "organisch-biologische stoffen, die in het geval van vloeibare biomassa, voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/1" vervangen door de zinsnede "organisch-biologische stoffen of afvalstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/1";3° paragraaf 1/1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1/1.Groenestroomcertificaten, toegekend voor elektriciteit die is opgewekt uit vloeibare biomassa, worden alleen aanvaard voor de certificatenverplichting als de biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/2 tot en met 1/6.

Vloeibare biomassa die vervaardigd is uit afvalstoffen en residuen die niet afkomstig zijn van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw, hoeft alleen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/2, te voldoen.

Groenestroomcertificaten, toegekend voor elektriciteit die is opgewekt uit vaste of gasvormige biomassa die afkomstig is van landbouw, aquacultuur of visserij, worden alleen aanvaard voor de certificatenverplichting als de biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/3 tot en met paragraaf 1/6 en paragraaf 1/8.

Groenestroomcertificaten, toegekend voor elektriciteit die is opgewekt uit vaste of gasvormige biomassa die niet afkomstig is van landbouw, aquacultuur of visserij, worden alleen aanvaard voor de certificatenverplichting als de biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/7 tot en met 1/10.

Vaste of gasvormige biomassa die vervaardigd is uit afvalstoffen en residuen die afkomstig zijn van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw of natuurgebieden, hoeft alleen te voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/8 en paragraaf 1/10.

Vaste of gasvormige biomassa die vervaardigd is uit afvalstoffen en residuen die niet afkomstig zijn van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw of natuurgebieden, hoeft niet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in dit besluit, te voldoen.

Om aan te tonen dat aan de voorwaarden uit deze paragraaf voldaan wordt, kan een risicogebaseerde methodologie toegepast worden."; 4° in paragraaf 1/2 worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: "De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van vloeibare biomassa bedraagt minstens 60% voor vloeibare biomassa die wordt geproduceerd in installaties die operationeel geworden zijn na 5 oktober 2015.Een installatie wordt geacht operationeel te zijn als de fysieke productie van vloeibare biomassa plaatsvindt.

In geval van installaties die operationeel waren op of vóór 5 oktober 2015, bedraagt de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van vloeibare biomassa minstens 35% tot en met 31 december 2017 en minstens 50% vanaf 1 januari 2018."; 5° in paragraaf 1/2 worden het vierde en vijfde lid opgeheven;6° in paragraaf 1/3 wordt het woord "vloeibare" weggelaten;7° in paragraaf 1/3 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De graslanden met grote biodiversiteit moeten ook aan de criteria en de geografische grenzen voldoen, vermeld in verordening (EU) nr. 1307/2014 van de Commissie van 8 december 2014 houdende vaststelling van de criteria en geografische grenzen van graslanden met grote biodiversiteit voor de doeleinden van artikel 7 ter, lid 3, onder c), van Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en artikel 17, lid 3, onder c), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen."; 8° in paragraaf 1/4, 1/5 en 1/6 wordt het woord "vloeibare" weggelaten;9° er worden een paragraaf 1/7, 1/8, 1/9, en 1/10 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 1/7.De vaste of gasvormige biomassa mag niet afkomstig zijn uit de volgende gebieden of bronnen: 1° waterrijke gebieden, tenzij is aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud of beheer van het waterrijke gebied;2° land dat na 1 januari 2008 is geconverteerd van waterrijk gebied naar andere (drogere) ecosystemen;3° hout uit productiebossen (inclusief houtplantages) die vanaf 1 januari 2008 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi) natuurlijke bossen; 4° rondhout uit een bos met een rotatieperiode van meer dan veertig jaar, tenzij er gedocumenteerd bewijs is dat alleen een beperkt deel van de waarde van het gekapte hout (i.e. op volumebasis minder dan de helft van het gekapte rondhout op jaarbasis) gebruikt wordt voor de productie van bio-energie (exclusief dunningshout); 5° stronken, met uitzondering van de stronken die om een andere reden dan de hout- of biomassaproductie moeten worden verwijderd, zoals bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen;6° houtblokken die geschikt zijn voor verzaging conform de lokale gangbare standaard. De minister kan nadere regels vastleggen betreffende de manier waarop aangetoond kan worden dat aan de voorwaarden 1° tot en met 6°, vermeld in het eerste lid, wordt voldaan, en legt dit ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering. § 1/8. De gemiddelde broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van vaste of gasvormige biomassa bedraagt minstens 70%.

Voor elke levering van biomassa afzonderlijk bedraagt de broeikasgasemissiereductie minstens 60%.

De minister bepaalt de manier waarop de broeikasgasemissiereductie berekend wordt, en legt dit ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering. § 1/9. De vaste of gasvormige biomassa uit bosbouw is afkomstig van duurzaam beheerde bossen waarbij voldaan is aan de volgende principes: 1° behoud en gepaste verbetering van de bosbestanden en hun bijdrage tot de mondiale koolstofcyclus;2° behoud van de gezondheid en vitaliteit van het ecosysteem van het bos;3° behoud, bescherming en geschikte verbetering van de biologische diversiteit in bosecosystemen;4° behoud en geschikte verbetering van beschermingsfuncties in bosbeheer (in het bijzonder voor bodem en water);5° behoud en geschikte verbetering van de productiefuncties van het bos (hout en niet-hout);6° respect voor traditionele dienstverbanden en eigendomsrechten gerelateerd aan het bos. De minister kan nadere regels vastleggen betreffende de manier waarop aangetoond kan worden dat aan de voorwaarden 1° tot en met 6°, vermeld in het eerste lid, wordt voldaan, en legt dit ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering. § 1/10. Bij het gebruik van vaste en gasvormige biomassa afkomstig van agrarische afvalstoffen en residuen als ook van afvalstoffen en residuen uit natuurgebieden wordt uitgegaan van beste praktijken voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit met het oog op de productie of de beheerdoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in een beheersplan.

De minister kan nadere regels vastleggen betreffende de afbakening van beste praktijken zoals vermeld in het eerste lid, en legt dit ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering.".

Art. 8.Aan artikel 6.2.2, § 1, tweede lid, 4°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012, wordt de volgende zin toegevoegd: "Het Vlaams Energieagentschap kan een model voor dit keuringsverslag vastleggen waarvan de vorm verschillend kan zijn naargelang onder meer de gebruikte energiebron en technologie.".

Art. 9.In artikel 6.2.6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het eerste lid, 2°, wordt de zinsnede ", of die een invloed kunnen hebben op de bepaling van de minimumsteun voor de toe te kennen certificaten, vermeld in artikel 7.1.7 van het Energiedecreet van 8 mei 2009" toegevoegd; 2° in het vijfde lid wordt de zinsnede "de artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5" vervangen door de zinsnede "artikel 6.2.3 tot en met 6.2.6, eerste lid"; 3° in het vijfde lid wordt de zinsnede "6.2.3 tot 6.2.5" vervangen door de zinsnede "artikel 6.2.3 tot en met 6.2.6, eerste lid".

Art. 10.In artikel 6.2.10, § 5, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Voor de sites waar al beschikbare warmte wordt gebruikt en zolang de theoretische technische levensduur van de oorspronkelijke warmteproducent niet is bereikt, berekent het Vlaams Energieagentschap de warmte-krachtbesparing niet op basis van het vermeden primaire energieverbruik ten opzichte van een referentie-installatie, maar op basis van het vermeden primaire energieverbruik ten opzichte van de oorspronkelijke warmteproducent die dezelfde hoeveelheid nuttige warmte produceert, op voorwaarde dat de primaire energiebesparing van de nieuwe warmte-krachtinstallatie of de ingrijpende wijziging ten opzichte van de oorspronkelijke warmteproducent kleiner is dan de primaire energiebesparing ten opzichte van een referentie-installatie."; 2° tussen het eerste en het tweede lid worden er drie leden ingevoegd, die luiden als volgt: "De theoretische technische levensduur, vermeld in het eerste lid, is tien jaar voor warmte-krachtinstallaties met motoren en vijftien jaar voor warmte-krachtinstallaties met turbines. Het Vlaams Energieagentschap kan de theoretische technische levensduur vastleggen voor andere installaties die beschikbare warmte produceren.

Om de hoeveelheid al beschikbare warmte te bepalen, wordt uitgegaan van het verbruik van beschikbare warmte tijdens de referentieperiode die voorafgaat aan de eerste dag van de maand waarin de nieuwe warmte-krachtinstallatie of de ingrijpende wijziging in dienst wordt genomen. De referentieperiode is twee jaar voor warmte-krachtinstallaties met motoren en drie jaar voor warmte-krachtinstallaties met turbines. Het Vlaams Energieagentschap kan de lengte van de referentieperiode vastleggen voor andere warmteproducenten of als niet alle vereiste meetgegevens beschikbaar zijn.

Het Vlaams Energieagentschap kan nadere regels vastleggen voor de berekening van het vermeden primaire energieverbruik bij het gebruik van beschikbare warmte.".

Art. 11.In artikel 6.2.12 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Warmte-krachtcertificaten worden alleen aanvaard in het kader van de indiening voor de certificatenverplichting als de warmte, geproduceerd door de warmte-krachtinstallatie, benut wordt voor een economisch aantoonbare vraag. Indien de warmte-krachtinstallatie een elektrisch vermogen hoger dan 25 MW heeft, worden de warmte-krachtcertificaten alleen aanvaard als de warmte-krachtinstallatie bovendien een totaal rendement hoger dan 70% behaalt. Het totale rendement wordt daarbij berekend als de som op jaarbasis van de productie van elektriciteit en van mechanische energie en de opbrengst van nuttige warmte, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de opwekking van warmte in een warmte-krachtkoppelingsproces en voor de brutoproductie van elektriciteit en van mechanische energie.".

Art. 12.In artikel 6.2/1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden punt 2° tot en met 7° vervangen door wat volgt: "2° nieuwe installaties met betrekking tot windenergie op land, met een bruto nominaal vermogen per turbine groter dan 10 kWe tot en met 4 MWe;3° nieuwe biogasinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 5 MWe: a) voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van: 1) biogasinstallaties op stortgas, 2) biogasinstallaties met vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib;3) biogasinstallaties voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie b) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie.4° nieuwe biogasinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 20 MWe voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van: a) biogasinstallaties op stortgas;b) biogasinstallaties met vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib;c) biogasinstallaties voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie.5° nieuwe installaties voor de verbranding van vaste biomassa met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 20 MWe;6° nieuwe installaties voor de verbranding van vloeibare biomassa met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 20 MWe; 7° nieuwe installaties voor de verbranding van biomassa-afval met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 20 MWe;". 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "De minister kan nadere regels vaststellen betreffende de indeling van biogasinstallaties en verbrandingsinstallaties die gebruik maken van gemengde inputstromen, en legt het betreffende ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering.".

Art. 13.In artikel 6.2/1.4, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2015 en 10 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt opgeheven;2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: "2° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5° en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 200 kWe: a.nieuwe installaties; b. ingrijpende wijzigingen;"; 3° punt 3° wordt vervangen door wat volgt: "3° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5° en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen groter dan 200 kWe tot en met 1 MWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen;"; 4° punt 4° en 4/1° wordt vervangen door wat volgt: "4° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5° en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met minimaal een motor en met een bruto nominaal vermogen groter dan 1 MWe tot en met 5 MWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen;4° /1 kwalitatieve warmte-krachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 6° en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of op biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval, met minimaal een motor en met een bruto nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 10 MWe : a.nieuwe installaties; b. ingrijpende wijzigingen;"; 5° punt 5° wordt vervangen door wat volgt: "5° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 5 MWe: a.nieuwe installaties; b. ingrijpende wijzigingen; Telkens bijkomend opgesplitst in subcategorieën voor: 1) de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van punt 2) en 3), en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas, afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib;2) de GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie; 3) de recuperatie van stortgas."; 6° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: "6° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 20 MWe op biogas, afkomstig van de vergisting van mest- of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of op biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval: a.nieuwe installaties; b. ingrijpende wijzigingen;"; 7° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "De minister kan nadere regels vaststellen betreffende de indeling van biogasinstallaties en verbrandingsinstallaties die gebruik maken van gemengde inputstromen, en legt het betreffende ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering.".

Art. 14.In artikel 6.2/1.6, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 januari 2014, wordt de zin "Voor nieuwe projecten die gebruikmaken van zonne-energie worden de aangepaste bandingfactoren van toepassing op de eerstvolgende 1 januari of 1 juli na de bekendmaking van de beslissing van de minister of de Vlaamse Regering in het Belgisch Staatsblad." opgeheven.

Art. 15.In artikel 6.4.1/1/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013 en vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tabel bij 1° wordt de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 moeten de installaties worden uitgevoerd door een aannemer die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 2° of 3°. " vervangen door de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 wordt de kwaliteitsvolle uitvoering van de installaties gevalideerd door een persoon die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 2° of 3°. "; 2° in de tabel bij 1° wordt de zinsnede "De installaties worden uitgevoerd door een aannemer die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 2° of 3°. " vervangen door de zinsnede "De kwaliteitsvolle uitvoering van de installaties wordt gevalideerd door een persoon die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 2° of 3°. "; 3° in de tabel bij 2° wordt de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 moeten de installaties worden uitgevoerd door een aannemer die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 6° of 7°. " vervangen door de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 wordt de kwaliteitsvolle uitvoering van de installaties gevalideerd door een persoon die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 6° of 7°. ".

Art. 16.In artikel 6.4.1/5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tabel bij 7° wordt de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 moeten de installaties worden uitgevoerd door een aannemer die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 2° of 3° van dit besluit." vervangen door de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 wordt de kwaliteitsvolle uitvoering van de installaties gevalideerd door een persoon die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 2° of 3° van dit besluit."; 2° in de tabel bij 8° wordt de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 moeten de installaties worden uitgevoerd door een aannemer die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 6° of 7° van dit besluit." vervangen door de zinsnede "Vanaf 1 juli 2017 wordt de kwaliteitsvolle uitvoering van de installaties gevalideerd door een persoon die beschikt over een certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 8.5.1, § 1, 6° of 7° van dit besluit.".

Art. 17.In artikel 7.4.1, § 1, van het Energiebesluit van 19 november 2010, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De steun bedraagt maximaal 1 miljoen EUR per investeringsproject. De Vlaamse Regering kan hiervan afwijken en beslissen over een steuntoekenning als het gevraagde steunbedrag hoger is dan 1 miljoen EUR.".

Art. 18.In artikel 7.4.2, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015 en 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tiende lid wordt vervangen door wat volgt: "De steun wordt alleen toegekend als de in de installatie gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1.". 2° in het elfde lid wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt: "4° pro rata de hoeveelheid organisch-biologische stof, vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 6°, of in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 7°. Voor afvalstromen wordt het organisch-biologisch deel gelijkgesteld aan het organisch-biologisch deel voor elektriciteitsproductie vastgesteld volgens artikel 6.1.10.".

Art. 19.In artikel 7.4.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. Voor productie-installaties die nuttige groene warmte opwekken uit biomassa, wordt een massabalanssysteem gehanteerd dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.1.12/1.".

Art. 20.In artikel 7.5.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015 en 15 juli 2016, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De steun bedraagt maximaal 1 miljoen EUR per investeringsproject. De Vlaamse Regering kan hiervan afwijken en beslissen over een steuntoekenning als het gevraagde steunbedrag hoger is dan 1 miljoen EUR.".

Art. 21.In artikel 7.6.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De steun bedraagt maximaal 1 miljoen EUR per investeringsproject. De Vlaamse Regering kan hiervan afwijken en beslissen over een steuntoekenning als het gevraagde steunbedrag hoger is dan 1 miljoen EUR.".

Art. 22.In artikel 7.7.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De steun bedraagt maximaal 2 miljoen EUR per investeringsproject. De Vlaamse Regering kan hiervan afwijken en beslissen over een steuntoekenning als het gevraagde steunbedrag hoger is dan 2 miljoen EUR.".

Art. 23.In artikel 11.2.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2013, wordt in het eerste lid het woord "werk" vervangen door de woorden "door hem zelf uitgevoerde werk of het door hem gevalideerde werk".

Art. 24.In bijlage III/1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015, wordt punt 3 vervangen door wat volgt: "3 Parameterwaarden In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vastgestelde parameterwaarden of de methodologie volgens dewelke ze worden vastgelegd voor de categorieën, vermeld in artikel 6.2/1.1.

Daarbij worden de volgende afkortingen gehanteerd: 1° zonne-energie: a) cat.1: /; b) cat.2: nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) groter dan 10 kW tot en met 250 kW; c) cat.3: nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) groter dan 250 kW tot en met 750 kW; 2° cat.4: nieuwe installaties met betrekking tot windenergie op het land, met een nominaal vermogen per turbine groter dan 10 kWe tot en met 4 MWe; 3° nieuwe biogasinstallaties met een nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 5 MWe: a) voor de vergisting van mest- of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van biogasinstallaties op stortgas, biogasinstallaties met vergisting van afvalwater(zuiveringsslib) of rioolwater(zuiveringsslib) en met uitsluiting van b): cat.5/1; b) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat.6/1; cat. 5: /; cat. 6: /; cat. 7: /; cat. 8: /; cat. 9: /; 4° cat.10/1: nieuwe biogasinstallaties met een nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 20 MWe voor de vergisting van mest- of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van biogasinstallaties op stortgas, biogasinstallaties met vergisting van afvalwater(zuiveringsslib) of rioolwater(zuiveringsslib) of van GFT-afval; cat. 10: /; cat. 11: /; cat. 12: /; cat. 13: /; cat. 14: /; 5° cat.15: nieuwe installaties voor de verbranding van vaste biomassa met een nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 20 MWe; 6° cat.16: nieuwe installaties voor de verbranding van vloeibare biomassa met een nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 20 MWe; 7° cat.17: nieuwe installaties voor de verbranding van biomassa-afval met een nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 20 MWe;

para- meter

cat. 2

cat. 3

cat. 4

cat. 5/1 6/1

cat. 10/1

cat. 15

cat. 16

cat. 17

U

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?el

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?th,WKK

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?th,ref

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?el,ref

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

EVEL

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

EVGSC

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

Ki

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

R

5

5

8

12

12

12

12

12

E

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

rd

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

Tb

15

15

15

10

10

10

10

10

Tr

15

15

15

10

10

10

10

10

Ta

15

15

15

10

10

10

10

10

Tc

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

I

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

IAP

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

VU

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1**

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

ZAEL

65%

65%

0%

a) 0% b) 30%

0%

40%

40%

30%

PEL,ZA

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

PEL,ZA,t

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

PEL,V

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

PEL,V,t

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

PIN

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

PIN,t

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

iEL,ZA

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iEL,V

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

PTVB

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iTVB

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

PPBW

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iPBW

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

BSeff

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

BFWKC

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

PWKC

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

0,035***

0,035***

0,035***

0,035***

0,035***

lV

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

KV

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

KVar

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

iOK

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

PB

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iB

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

MIS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

POIS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

iIS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

MUS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

POUS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

iUS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

B

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*


* De parameter wordt bepaald via de vermelde methode, weergegeven in 3.1.1 tot en met 3.1.5. ** Voor windenergie wordt het gemiddelde aantal jaarlijkse vollasturen berekend over de voorbije vijf jaar van windturbines, met een vermogen vanaf 1,5 MW die gedurende die vijf jaar normaal operationeel waren.

Windturbines met een aantal vollasturen dat meer dan 30% onder dat gemiddelde ligt, worden vervolgens uit de berekening geschrapt. Op basis van de resterende gegevens wordt dan een nieuw gemiddelde aantal jaarlijkse vollasturen berekend dat gelijkgesteld wordt met VU. *** de waarde van de bandingdeler n.v.t.: niet van toepassing Voor de categorie wind zal het Vlaams Energieagentschap als onderdeel van de exploitatiekosten maximaal een opstalvergoeding van 5000 euro per windturbine aanvaarden. 3.1.1 M 3.1 Het VEA legt de waarden vast op basis van een referentie-installatie voor nieuwe projecten, en behoudt die waarden voor lopende projecten. 3.1.2 M 3.2 3.1.3 M 3.3 Het percentage van de verhoogde investeringsaftrek wordt overgenomen, zoals gepubliceerd in het Staatsblad voor nieuwe projecten, en die waarde wordt behouden voor lopende projecten. 3.1.4 M 3.4 De marktwaarde van de elektriciteit bij zelfafname of verkoop wordt vastgesteld door het VEA op basis van de gemiddelde ENDEX (cal n+1) tijdens het voorgaande kalenderjaar voor injectie en op basis van informatie die beschikbaar gesteld is door de VREG of andere referentiebronnen voor zelfverbruik. 3.1.5 M 3.5 Het VEA legt de waarde vast volgens modelparameters, zoals gebruikt door VITO of andere referentiebronnen voor nieuwe projecten, en behoudt die waarden voor lopende projecten.".

Art. 25.In bijlage III/2 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015, wordt punt 3 vervangen door wat volgt: "3 Parameterwaarden In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vastgestelde parameterwaarden of de methodologie volgens dewelke ze worden vastgelegd voor de categorieën, vermeld in artikel 6.2/1.4.

Daarbij worden de volgende afkortingen gehanteerd: 1° a) cat.1.a: /; b) cat.1.b: /; 2° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5° en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 200 kWe: a) nieuwe installaties: cat.2.a; b) ingrijpende wijziging: cat.2.b; 3° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5° en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen groter dan 200 kWe tot en met 1 MWe: a) nieuwe installaties: cat.3.a; b) ingrijpende wijziging: cat.3.b; 4° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5° en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met minimaal een motor en met een bruto nominaal vermogen groter dan 1 MWe tot en met 5 MWe: a) nieuwe installaties: cat.4.a; b) ingrijpende wijzigingen: cat.4.b; 4° /1 kwalitatieve warmte-krachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 6° en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of op biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval, met minimaal een motor en met een bruto nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 10 MWe: a) nieuwe installaties: cat.4° /1.a; b) ingrijpende wijzigingen: cat.4° /1.b; 5° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 5 MWe: a) nieuwe installaties: cat.5/1.a; b) ingrijpende wijzigingen: cat.5/1.b.

De bovenvermelde categorieën worden telkens bijkomend opgesplitst in subcategorieën voor 1) vergisting van mest- of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van 2) en 3), en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater(zuiveringsslib) of rioolwater(zuiveringsslib); 2) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie; 3) voor recuperatie van stortgas; 6° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 20 MWe op biogas, afkomstig van de vergisting van mest- of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas, op biogas, afkomstig van afvalwater(zuiveringsslib), rioolwater(zuiveringsslib) of GFT-afval: a) nieuwe installaties: cat.6/1.a; b) ingrijpende wijzigingen: cat.6/1.b; 7° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 1 MWe tot en met 20 MWe met turbines op: a) gas: 1) nieuwe installaties: cat.7.a.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat.7.a.2; b) stoom: 1) nieuwe installaties: cat.7.b.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat.7.b.2; c) beide: 1) nieuwe installaties: cat.7.c.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat.7.c.2; 8° kwalitatieve warmte-krachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 20 MWe tot en met 50 MWe met turbines op: a) gas: 1) nieuwe installaties: cat.8.a.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat.8.a.2; b) stoom: 1) nieuwe installaties: cat.8.b.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat.8.b.2; c) beide: 1) nieuwe installaties: cat.8.c.1; 2) ingrijpende wijzigingen: cat.8.c.2;

para- meter

cat. 1.a/b

cat. 2.a/b

cat. 3.a/b

cat. 4.a/b en 4/1.a/b

cat. 5./1 a/b 1-3

cat. 6./1 a/b

cat. 7.a-c 1/2

cat. 8.a-c 1/2

U

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?el

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?th,WKK

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?th,ref

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

?el,ref

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

EVEL

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

Ki

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

r

12

12

12

12

12

12

12

E

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

rd

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

Tb

10

10

10

10

10

10

10

Tr

10

10

10

10

10

10

10

Ta

10

10

10

10

10

10

10

Tc

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

i

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

IAP

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

M 3.3*

VU

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

ZAEL

90%

60%

3%

(1) 0% (2) 30% (3) 0%

0%

80%

60%

PEL,ZA

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

PEL,V

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

M 3.4*

PIN

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

iEL,ZA

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iEL,V

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

PTVB

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iTVB

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

PPBW

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iPBW

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

BSeff

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

lV

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

KV

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

KVar

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

M 3.1*

iOK

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

PB

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

iB

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

MIS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

n.v.t.

n.v.t.

POIS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

n.v.t.

n.v.t.

iIS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

n.v.t.

n.v.t.

MUS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

n.v.t.

n.v.t.

POUS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

n.v.t.

n.v.t.

iUS

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

M 3.1*

M 3.1*

n.v.t.

n.v.t.

b

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*

M 3.5*


* De parameter wordt bepaald via de vermelde methode, weergegeven in 3.1.1 tot en met 3.1.5. 3.1.1 M 3.1 Het VEA legt de waarden vast op basis van een referentie-installatie. 3.1.2 M 3.2 3.1.3 M 3.3 Het percentage van de verhoogde investeringsaftrek wordt overgenomen, zoals gepubliceerd in het Staatsblad. 3.1.4 M 3.4 De marktwaarde van de elektriciteit bij zelfafname of verkoop wordt vastgesteld door het VEA op basis van de gemiddelde ENDEX (cal n+1) tijdens het voorgaande kalenderjaar voor injectie en op basis van informatie die beschikbaar gesteld is door de VREG of andere referentiebronnen voor zelfverbruik. 3.1.5 M 3.5 Het VEA legt de waarde vast volgens modelparameters, zoals gebruikt door VITO of andere referentiebronnen.".

Art. 26.In bijlage III/3 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juli 2013 en 10 juli 2015, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tabel onder punt 3 wordt de parameterwaarde "M3.1" voor parameter "ZAEL" bij categorie 1 vervangen door de parameterwaarde "M3.6"; 2° in punt 3 wordt een punt 3.1.6 toegevoegd, dat luidt als volgt: "3.1.6 M 3.6 Het VEA legt de waarde vast op basis van het verwachte aandeel zelfafname, en actualiseert dit jaarlijks.".

Art. 27.In bijlage XI bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011, wordt in deel C punt 7 vervangen door wat volgt: "7. Op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik, el, worden berekend door de totale emissies te delen door twintig jaar. Voor de berekening van die emissies wordt de volgende regel toegepast: el = (CSR - CSA) x 3,664 x 1/20 x 1/P - eB, (*) waarin: el = op jaarbasis berekende broeikasgasemissies ten gevolge van wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik (gemeten als massa (gram) CO2-equivalent per eenheid energie uit biobrandstoffen (megajoule)). "Akkerland" (**) en "land voor vaste gewassen" (***) worden beschouwd als één landgebruik;

CSR = de koolstofvoorraad per landeenheid van het referentielandgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Het referentielandgebruik is het landgebruik op het laatste van de volgende twee tijdstippen: in januari 2008 of twintig jaar vóór het verkrijgen van de grondstoffen;

CSA = de koolstofvoorraad per landeenheid van het werkelijke landgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Als vorming van de koolstofvoorraad zich over een periode van meer dan één jaar uitstrekt, wordt de waarde voor CSA de geraamde voorraad per landeenheid na twintig jaar of wanneer het gewas tot volle wasdom komt, als dat eerder is;

P = de productiviteit van het gewas (gemeten als energie van de biobrandstof per landeenheid per jaar); eB = bonus van 29 gCO2eq/MJ biobrandstof als de biomassa afkomstig is van hersteld aangetast land, op voorwaarde dat aan de voorwaarden, vermeld in punt 8, is voldaan. (*)Het resultaat van de deling van het moleculaire gewicht van CO2 (44,010 g/mol) door het moleculaire gewicht van koolstof (12,011 g/mol) is 3,664. (**)Akkerland als gedefinieerd door het IPCC. (***)Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm.";

Art. 28.Artikel 6.2.12, tweede lid van het Energiebesluit van 19 november 2010, zoals ingevoegd bij artikel 11 van dit besluit is van toepassing op warmte-krachtcertificaten die toegekend zijn voor de warmte-krachtbesparing die gerealiseerd werd door gebruik te maken van een warmte-krachtinstallatie met een startdatum vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 29.Artikel 6.2/1.2 en bijlage III/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010, zoals gewijzigd bij respectievelijk artikel 12 en 24 van dit besluit zijn van toepassing op installaties met een startdatum vanaf 1 januari 2018.

Art. 30.Artikel 6.2/1.4 en bijlage III/2 van het Energiebesluit van 19 november 2010, zoals gewijzigd bij respectievelijk artikel 13 en 25 van dit besluit zijn van toepassing op installaties met een startdatum vanaf 1 januari 2018.

Art. 31.Artikel 6.2.10, § 5, derde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010, zoals gewijzigd bij artikel 10, 2° van dit besluit, is niet van toepassing op warmte-krachtinstallaties waarvoor bij de inwerkingtreding van dit besluit reeds een definitieve certificatenaanvraag voor warmte-krachtcertificaten is ingediend.

Art. 32.Artikel 1, 7, 18, 1° en 27 treden in werking op een datum bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid.

Art. 33.Artikel 15, 16, 18, 2° en 23 treden in werking uiterlijk op 1 juli 2017.

Art. 34.Artikel 20 van het decreet van 10 maart 2017 houdende wijziging van het decreet van 20 december 1996 tot regeling van de rol van de lokale adviescommissie in het kader van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water en van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de invoering van een regulerend kader voor warmte- of koudenetten treedt in werking.

Art. 35.De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 12 mei 2017.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, B. TOMMELEIN

^