Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 oktober 2012
gepubliceerd op 23 november 2012

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus

bron
vlaamse overheid
numac
2012036190
pub.
23/11/2012
prom.
05/10/2012
ELI
eli/besluit/2012/10/05/2012036190/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 OKTOBER 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20 en 87, § 1;

Gelet op het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, artikel 2;

Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende de verblijven en verenigingen die een werking uitoefenen in het kader van « Toerisme voor Allen », gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2007 en 10 juli 2008, artikel 7, eerste lid, 3°, en tweede lid;

Gelet op het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 2011, 17 maart 2012 en 13 juli 2012, artikel 5, eerste lid, 2°, artikel 6, § 1, 3°, en artikel 7, § 1, eerste lid, en § 2;

Gelet op het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 8 juli 2011, artikel 2, 2°, artikel 4, 1°, 6° en 10°, artikel 10, § 3, 3°, en artikel 12, § 7, tweede lid;

Gelet op het decreet van 13 juli 2012 houdende wijziging en opheffing van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus, artikel 9;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 1995 betreffende de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000, 4 juli 2003, 14 mei 2004, 11 juni 2004, 14 januari 2005, 30 juni 2006, 12 december 2008 en 15 mei 2009;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van « Toerisme voor Allen », gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 juni 2005, 18 april 2008 en 11 september 2009;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2008, 15 mei 2009 en 2 december 2011;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008, betreffende het toeristische logies, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 11 december 2009 en 2 december 2011;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristisch logies moet voldoen, gewijzigd bij de besluiten van 11 december 2009 en 2 december 2011;

Gelet op het ministerieel besluit van 27 november 2009 tot bepaling van de classificatienormen inzake comfort voor een vergund toeristische logies, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 30 maart 2012;

Gelet op het ministerieel besluit van 19 december 2011 tot vaststelling van de herkenningstekens voor vergunde reisbureaus, toeristische verhuurkantoren en toeristische logiezen;

Gelet op het ACTL/2011/014 van het Adviescomité van het Toeristische Logies, gegeven op 13 oktober 2011;

Gelet op het advies ACTL/2012/022 van het Adviescomité van het Toeristische Logies, gegeven op 5 juli 2012;

Gelet op het advies TCBTL/2011/003 van de Technische Commissie Brandveiligheid, gegeven op 8 augustus 2011;

Gelet op het advies TCBTL/2012/008 van de Technische Commissie Brandveiligheid, gegeven op 2 juli 2012;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 juli 2012;

Gelet op advies 51.803/1/V van de Raad van State, gegeven op 11 december 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 1995 betreffende de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 1995 betreffende de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren wordt het punt 8°, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008, opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van « Toerisme voor Allen »

Art. 2.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van « Toerisme voor Allen », gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Punt 3° is niet van toepassing voor verblijven die beschikken over een geldende exploitatievergunning op grond van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies.» 2° het vierde lid wordt opgeheven.

Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid wordt het woord « verblijven » vervangen door het woord « terreinen »;2° in het vierde lid wordt het woord « hetzelfde » vervangen door het woord « dit ».

Art. 4.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 26.Dit hoofdstuk is niet van toepassing voor verblijven die beschikken over een geldende exploitatievergunning op grond van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies. »

Art. 5.In artikel 27 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 11 september 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° voor elke deskundige voor de « Toerisme voor Allen »-verblijven benoemt de minister een plaatsvervangend lid dat aan dezelfde voorwaarden voldoet.»; 2° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij hun infunctietreding verbinden de deskundigen, vermeld in punten 2° tot en met 4°, zich er schriftelijk toe om bij de uitoefening van hun mandaat altijd onafhankelijk en onpartijdig op te treden, overeenkomstig het onderstaande model : « Ik verklaar dat ik bij de uitoefening van mijn mandaat in de technische commissie brandveiligheid zal optreden als onafhankelijke en onpartijdige deskundige. (handtekening) (voornaam en achternaam) ». »; 3° paragraaf 7 wordt vervangen door wat volgt : « § 7.De zetelende deskundigen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° en 4°, kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen : 1° een geïndexeerd presentiegeld van 50 euro per bijgewoonde vergadering om vergaderingen van de technische commissie brandveiligheid bij te wonen;2° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een vergadering van de technische commissie brandveiligheid bij te wonen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid. De vergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van de vergadering; 3° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een plaatsbezoek uit te voeren met een ander vervoermiddel dan hun dienstwagen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid;4° een geïndexeerde vergoeding van 25 euro voor de plaatsbezoeken die ze uitgevoerd hebben per afwijkings- en beroepsdossier. De brandveiligheidsdeskundigen, vermeld in paragraaf 1, 3°, kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen : 1° een geïndexeerd presentiegeld van 50 euro per bijgewoonde vergadering, om vergaderingen van de technische commissie brandveiligheid bij te wonen;2° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een vergadering van de technische commissie brandveiligheid bij te wonen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid. De vergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van de vergadering; 3° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een plaatsbezoek uit te voeren met een ander vervoermiddel dan hun dienstwagen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid;4° een geïndexeerde vergoeding van 100 euro voor de plaatsbezoeken die ze uitgevoerd hebben per afwijkings- en beroepsdossier. De vergoedingen, vermeld in de vorige leden, zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De vergoedingen worden telkens op 1 januari van het jaar aangepast volgens de formule : vergoeding x spilindex 1/01/jaar/basisindex 1/01/2010 ».

Art. 6.In artikel 27ter, ingevoegd bij het besluit van 11 september 2009, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De technische commissie brandveiligheid vergadert alleen op geldige wijze als minstens de voorzitter of zijn plaatsvervanger, twee benoemde brandveiligheidsdeskundigen, en twee benoemde vertegenwoordigers namens de « Toerisme voor Allen »-verblijven of hun plaatsvervangers, waarvan ten minste een vertegenwoordiger van de sector waarop het uit te brengen advies betrekking heeft, aanwezig zijn. De adviezen worden uitgebracht door de aanwezige deskundigen, vermeld in artikel 27, § 1, 2°, 3° en 4°.

De aanwezige brandveiligheidsdeskundigen, vermeld in artikel 27, § 1, 3°, en de aanwezige vertegenwoordigers van « Toerisme voor Allen »-verblijven, vermeld in artikel 27, § 1, 2° en 4°, hebben ieder de helft van de stemmen. Naar rato van het aantal aangewezen leden wordt de weging van de stemmen per deskundige bepaald.

De adviezen van de technische commissie brandveiligheid worden bij meerderheid van stemmen uitgebracht. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter over het advies. ». HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus

Art. 7.In het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 1, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, wordt punt 3° opgeheven; 2° in artikel 3, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 en het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, wordt in het eerste lid de zin « Drie jaar na het verkrijgen van de vergunning dient de houder over tenminste 50.000 euro te beschikken. » opgeheven; 3° artikel 7 wordt opgeheven;4° in artikel 12, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, worden de woorden « aan het adviescomité, vermeld in artikel 17 en » opgeheven;5° in artikel 13, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 en het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Een beslissing tot weigering, intrekking of schorsing neemt de secretaris-generaal van het Departement internationaal Vlaanderen pas nadat hij de betrokkene met een aangetekende brief of op een wijze voorzien in art.2281 van het Burgerlijk Wetboek, de kans heeft geboden om te worden gehoord. » 6° in hetzelfde artikel worden het derde en vierde lid opgeheven;7° in artikel 16 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De minister neemt pas een beslissing nadat hij de betrokkene met een aangetekende brief of op een wijze voorzien in art.2281 van het Burgerlijk Wetboek, de kans heeft geboden om te worden gehoord op een zitting waarop de betrokkene hetzij in eigen persoon, hetzij bij gevolmachtigde kan verschijnen. »; 8° artikel 17, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 en het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011 wordt opgeheven;9° artikel 18, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies

Art. 8.In het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 1, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, worden in punt 19° van artikel 1 de woorden « een trekkershut, » opgeheven;2° artikel 3 wordt opgeheven;3° in artikel 4 worden in punt 13° de woorden « waarvan de inhoud minstens overeenstemt met de inhoud die bepaald is in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming » opgeheven;4° in artikel 5 worden in punt 13° de woorden « waarvan de inhoud minstens overeenstemt met de inhoud die bepaald is in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming » opgeheven;5° artikel 8 wordt opgeheven;6° in artikel 9, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, worden in punt 15° de woorden « waarvan de inhoud minstens overeenstemt met de inhoud die bepaald is in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming » opgeheven;7° in artikel 11, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, worden punt 2°, 3° en 4° opgeheven;8° in artikel 12, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, wordt punt 2° opgeheven;9° in artikel 13, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, wordt punt 2° opgeheven;10° in artikel 14, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011, wordt punt 2° opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristisch logies moet voldoen

Art. 9.In artikel 1 van besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristisch logies moet voldoen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 6° wordt vervangen door wat volgt : « 6° bestaande hotelexploitatie : een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 10 juli 2008 dat op 31 december 2009 beschikt over een vergunning of een geldig brandveiligheidsattest, afgeleverd op grond van respectievelijk het decreet van 20 maart 1984 houdende het statuut van de logiesverstrekkende bedrijven en het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 1988 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan de logiesverstrekkende bedrijven moeten voldoen.Aangrenzende uitbreidingen van of aan bestaande hotelexploitaties worden ook als een bestaande hotelexploitatie beschouwd, voor zover de maximale capaciteit van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de helft van de maximale capaciteit van de hotelexploitatie op 31 december 2009; »; 2° punt 8° wordt vervangen door wat volgt : « 8° bestaande gastenkamerexploitatie : een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, 8°, van het decreet van 10 juli 2008 dat op 31 december 2009 beschikt over een geldig brandveiligheidsattest, afgeleverd op grond van dit besluit, waaruit blijkt dat het toeristische logies voldoet aan de specifieke brandveiligheidsnormen, vermeld in bijlage 4 die bij dit besluit is gevoegd.Aangrenzende uitbreidingen van of aan bestaande gastenkamerexploitaties worden ook als een bestaande gastenkamerexploitatie beschouwd, voor zover de maximale capaciteit van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de helft van de maximale capaciteit van de gastenkamerexploitatie op 31 december 2012; ». 3° in punt 10°, c), wordt de term « EI 30 » vervangen door de term « EI1 30 »;4° in punt 10°, b), wordt de term « EI 30 » telkens vervangen door de term « EI1 30 »;

Art. 10.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bevoegde brandweerdienst controleert tevens de specifieke brandveiligheidsnormen, vermeld in de definities in artikel 1, 6° tot en met 12° en in de artikelen 7, 7/1, 7/2, 7/3 en 7/4.». 2° aan paragraaf 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De aangewezen instelling of instantie controleert tevens de specifieke brandveiligheidsnormen, vermeld in de definities in artikel 1, 10° tot en met 12° en in de artikelen 7, 7/2, 7/3 en 7/4.».

Art. 11.In artikel 6 wordt het tweede lid van paragraaf 2 vervangen door wat volgt : « In het geval, vermeld in het eerste lid, blijft het bestaande brandveiligheidattest geldig tot aan het einde van de behandeling van de hernieuwingaanvraag, inclusief een mogelijke beroeps -en afwijkingsprocedure, indien binnen een periode van dertig kalenderdagen na de beëindiging van de werkzaamheden een nieuwe aanvraag wordt ingediend op de wijze vermeld in artikel 8, § 1. Als de werkzaamheden onderbroken worden, moet de aanvraag, om voor deze verlenging in aanmerking te komen, op dezelfde wijze ingediend worden binnen een periode van dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf die onderbreking. ».

Art. 12.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.Bij een toeristisch logies zijn volgende mengvormen verboden, tenzij deze toeristische logiezen brandveilig ten opzichte van elkaar zijn gescheiden en beschikken over eigen onafhankelijke evacuatiewegen : 1° twee of meer hotelexploitaties in hetzelfde gebouw;2° hotelexploitatie en gastenkamerexploitatie in hetzelfde gebouw;3° hotelexploitatie en vakantielogiesexploitatie (type kamers) in hetzelfde gebouw;4° twee of meer gastenkamerexploitaties in hetzelfde gebouw;5° gastenkamerexploitatie en vakantielogiesexploitatie (type kamers) in hetzelfde gebouw;6° twee of meer vakantielogiesexploitaties (type kamers) in hetzelfde gebouw.».

Art. 13.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 7/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 7/1.De exploitant en de personen die belast zijn met het dagelijkse of feitelijke bestuur van een hotel, zijn verplicht om : 1° bij de hoofdingang van het hotel vereenvoudigde samenvattende plannen van de volledige inrichting beschikbaar te stellen, die per verdieping minstens de volgende gegevens bevatten : a) de bestemming van alle lokalen inclusief de kamernummers, alle evacuatiewegen en evacuatiemogelijkheden van alle kamers;b) alle brandvoorzieningen zoals, voor zover aanwezig, een brandweerkluis, een branddetectiecentrale, de bediening van de ventilatieopening van het trappenhuis, het bedieningsbord van het ventilatiesysteem, de brandbestrijdingsmiddelen;c) alle lokalen met bijzonder risico zoals, voor zover aanwezig, een stookplaats, een hoogspanningsinstallatie, opslagplaatsen;d) de locatie van alle afsluiters die het mogelijk maken het gebouw van alle energie- en watertoevoer af te sluiten;2° op een duidelijk zichtbare plaats nabij de toegang tot elke verdieping een vereenvoudigd samenvattend plan van de verdieping aan te brengen met vermelding van de situering van de locaties zoals vermeld in punt 1° ;3° in elke hotelkamer minstens de volgende gegevens ter beschikking te stellen : a) instructies in geval van brand, minstens opgesteld in het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels.De instructies vermelden ook het verbod om de eventuele liften te gebruiken in geval van brand; b) een vereenvoudigd samenvattend plan van de verdieping met aanduiding waar de hotelkamer zich situeert op de verdieping ten opzichte van de evacuatiewegen en -mogelijkheden en de brandvoorzieningen;c) het internationale noodnummer 112;d) de contactgegevens van de persoon die voor de logerende toeristen gedurende het verblijf permanent bereikbaar is.».

Art. 14.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 7/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 7/2.De exploitant en de personen die belast zijn met het dagelijkse of feitelijke bestuur van een gastenkamerexploitatie, zijn verplicht om in iedere gastenkamer minstens de volgende gegevens ter beschikking te stellen : 1° instructies in geval van brand, minstens opgesteld in het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels.De instructies vermelden ook het verbod om de eventuele liften te gebruiken in geval van brand; 2° een vereenvoudigd samenvattend plan van de verdieping met aanduiding waar de kamer zich situeert op de verdieping ten opzichte van de evacuatiewegen en -mogelijkheden en de brandvoorzieningen;3° het internationale noodnummer 112;4° de contactgegevens van de persoon die voor de logerende toeristen gedurende het verblijf permanent bereikbaar is.».

Art. 15.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 7/3 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 7/3.De exploitant en de personen die belast zijn met het dagelijkse of feitelijke bestuur van de vakantiewoning, zijn verplicht om in de vakantiewoning minstens de volgende gegevens ter beschikking te stellen : 1° instructies in geval van brand, minstens opgesteld in het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels.De instructies vermelden ook het verbod om de eventuele liften te gebruiken in geval van brand; 2° een vereenvoudigd samenvattend plan van het verblijf met aanduiding van de evacuatiewegen en evacuatiemogelijkheden en de brandvoorzieningen;3° het internationale noodnummer 112;4° de contactgegevens van de persoon die voor de logerende toeristen gedurende het verblijf bereikbaar is tijdens de kantooruren.».

Art. 16.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 7/4 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 7/4.De exploitant en de personen die belast zijn met het dagelijkse of feitelijke bestuur van het vakantielogies, zijn verplicht om in het vakantielogies minstens de volgende gegevens ter beschikking te stellen : 1° voor het vakantielogies type « kamers » gelden de bepalingen van artikel 7/1;2° voor het vakantielogies type « eengezinswoning » en « meergezinswoning » gelden de bepalingen van artikel 7/3.»

Art. 17.Aan artikel 21 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een toegestane afwijking op de normen van de volgende bijlagen geldt ook voor de normen van de erna vermelde bijlagen : 1° afwijkingen op bijlage 5 voor bijlage 4, 3 en 2;2° afwijkingen op bijlage 4 voor bijlage 3 en 2;3° afwijkingen op bijlage 3 voor bijlage 2.».

Art. 18.In artikel 23 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° voor elke deskundige uit de categorie hotel, openluchtrecreatief terrein, gastenkamer, vakantiewoning en vakantielogies benoemt de minister een plaatsvervangend lid dat aan dezelfde voorwaarden voldoet.»; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « 2° tot en met 7° » vervangen door de woorden « 2° tot en met 8° »;3° in paragraaf 4 worden de woorden « 3° tot en met 7° » vervangen door de woorden « 3° tot en met 8° »;4° in paragraaf 8 worden de woorden « 2° tot en met 7° » vervangen door de woorden « 2° tot en met 8° »;5° paragraaf 9 wordt vervangen door wat volgt : « § 9.De zetelende deskundigen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot en met 8°, kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen : 1° een geïndexeerd presentiegeld van 50 euro per bijgewoonde vergadering om vergaderingen van de Technische Commissie Brandveiligheid bij te wonen;2° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een vergadering van de Technische Commissie Brandveiligheid bij te wonen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid. De vergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van de vergadering; 3° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een plaatsbezoek uit te voeren met een ander vervoermiddel dan hun dienstwagen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid;4° een geïndexeerde vergoeding van 25 euro voor de plaatsbezoeken die ze uitgevoerd hebben per afwijkings- en beroepsdossier. De brandveiligheidsdeskundigen, vermeld in paragraaf 1, 2°, kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen : 1° een geïndexeerd presentiegeld van 50 euro per bijgewoonde vergadering, om vergaderingen van de Technische Commissie Brandveiligheid bij te wonen;2° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een vergadering van de Technische Commissie Brandveiligheid bij te wonen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid. De vergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van de vergadering; 3° een reisvergoeding voor de reiskosten die ze gemaakt hebben om een plaatsbezoek uit te voeren met een ander vervoermiddel dan hun dienstwagen overeenkomstig de kilometervergoeding voor dienstreizen die toegekend wordt aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid;4° een geïndexeerde vergoeding van 100 euro voor de plaatsbezoeken die ze uitgevoerd hebben per afwijkings- en beroepsdossier. De vergoedingen, vermeld in de vorige leden, zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De vergoedingen worden telkens op 1 januari van het jaar aangepast volgens de formule : vergoeding x spilindex 1/01/jaar/basisindex 1/01/2010 ».

Art. 19.Bijlage 1 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 20.Bijlage 2 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 21.Bijlage 3 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 22.Bijlage 4 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 23.Bijlage 5 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 6. - Wijziging aan het ministerieel besluit van 27 november 2009 tot bepaling van classificatienormen inzake comfort voor een vergund toeristisch logies

Art. 24.In het ministerieel besluit van 27 november 2009 tot bepaling van classificatienormen inzake comfort voor een vergund toeristisch logies wordt artikel 7 opgeheven. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen aan het ministerieel besluit van 19 december 2011 tot vaststelling van de herkenningstekens voor vergunde reisbureaus, toeristische verhuurkantoren en toeristische logiezen

Art. 25.Het opschrift van het ministerieel besluit van 19 december 2011 tot vaststelling van de herkenningstekens voor vergunde reisbureaus, toeristische verhuurkantoren en toeristische logiezen wordt vervangen door wat volgt : « Ministerieel besluit van 19 december 2011 tot vaststelling van de herkenningstekens voor een vergund toeristisch logies ».

Art. 26.In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen en bijlagen opgeheven : 1° artikel 1;2° artikel 2;3° artikel 12;4° bijlage 1;5° bijlage 2;6° bijlage 12. HOOFDSTUK 8. - Opheffingsbepaling

Art. 27.Het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008, het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009, het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011 en bij dit besluit, wordt opgeheven.

Artikel 4 tot en met 6 en artikel 21 tot en met 23 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus behouden hun uitwerking tot 31 december 2014. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen

Art. 28.Dit besluit treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan, met uitzondering van : 1° artikel 1, dat in werking treedt op 1 januari 2014;2° artikel 5, 1° en 2°, dat in werking treedt op 1 januari 2013;3° artikel 5, 3°, dat uitwerking heeft op 1 januari 2011;4° artikel 6, dat in werking treedt op 1 januari 2013;5° artikel 7, dat uitwerking heeft op de datum van inwerkingtreding van het decreet van 13 juli 2012 tot wijziging en opheffing van het decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus;6° artikel 18, 1°, 2°, 3° en 4°, dat in werking treedt op 1 januari 2013;7° artikel 18, 5°, dat uitwerking heeft op 1 januari 2011;8° artikel 25, dat in werking treedt op 1 januari 2014;9° artikel 26, 1°, 2°, 4° en 5°, dat in werking treedt op 1 januari 2014;10° artikel 27, dat in werking treedt op 1 januari 2014.

Art. 29.De Vlaamse minister, bevoegd voor het toerisme, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 oktober 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS

Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristische logies moet voldoen Bijlage 1. - Overzicht van de specifieke brandveiligheidsnormen per categorie van toeristisch logies

maximum capaciteit van het toeristische logies

Categorie Hotel

Categorie Gastenkamer

Categorie Vakantiewoning

Categorie Vakantielogies

Categorie Openlucht- recreatief terrein

Type eengezins- woning (cf.art.1,10° )

Type meergezins- woning (cf.art.1,11° )

Type Kamers (cf.art.1,12° )

Type eengezins- woning (cf.art.1,10° )

Type meergezins- woning (cf.art.1,11° )

tot en met 3 verhuureenheden of plaatsen voor openluchtrecreatieve verblijven en voor ten hoogste 8 toeristen per toeristisch logies

Niet van toepassing

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 6

4 of 5 verhuureenheden of plaatsen voor openluchtrecreatieve verblijven en voor 9 of ten hoogste 10 toeristen per toeristisch logies

Bijlage 3

Bijlage 3

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 3

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 6

Vanaf 6 verhuureenheden tot en met 15 verhuureenheden of plaatsen voor openluchtrecreatieve verblijven en voor 11 tot ten hoogste 32 toeristen per toeristisch logies

bestaande hotel- exploitatie (cf. art.1, 6° )

nieuwe hotel- exploitatie (cf. art. 1, 7° )

bestaande gastenkamer- exploitatie (cf. art.1, 8° )

nieuwe gastenkamer- exploitatie (cf. art.1,9° )

Bijlage 3

Bijlage 5

Bijlage 4

Bijlage 3

Bijlage 5

Bijlage 6

Bijlage 4

Bijlage 5

Bijlage 4

Bijlage 5

Vanaf 16 verhuureenheden of plaatsen voor openluchtrecreatieve verblijven of voor meer dan 32 toeristen per toeristisch logies

bestaande hotel- exploitatie (cf. art. 1, 6° )

nieuwe hotel- exploitatie (cf. art. 1, 7° )

Niet van toepassing

Bijlage 5

Bijlage 5

Bijlage 5

Bijlage 5

Bijlage 5

Bijlage 6

Bijlage 4

Bijlage 5


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus.

Brussel, 5 oktober 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS


Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristische logies moet voldoen Bijlage 2. - Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit HOOFDSTUK 1. - Algemeen 1.

De specifieke brandveiligheidsnormen in deze bijlage hebben tot doel : 1° het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;2° de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;3° het ingrijpen van de brandweer preventief te vergemakkelijken. HOOFDSTUK 2. - Evacuatie 2.1 Iedere inrichting heeft minstens twee evacuatiemogelijkheden in geval van brand.

De eerste evacuatiemogelijkheid bestaat uit de normale uitgang.

Aanvaardbare oplossingen per verhuureenheid voor de tweede evacuatiemogelijkheid zijn : 1° een tweede binnentrap;2° een buitentrap;3° een al of niet uitklapbare buitenladder voor inrichtigen met maximaal drie bovengrondse bouwlagen;4° een raam dat open kan, als de vloer van de verhuureenheid zich lager bevindt dan 3 m boven de begane grond;5° een raam dat open kan of een terras en dat bereikbaar is voor de draagbare brandweerladders, als de raamdorpel of de terrasvloer zich lager bevindt dan 7 m boven de begane grond;6° een raam dat open kan of een terras en dat bereikbaar is voor de hoogtewerker van de brandweer. 2.2 De evacuatiewegen zijn veilig aangelegd, duidelijk gesignaleerd en worden vrij en bruikbaar gehouden zonder versperringen.

De evacuatiewegen moeten zo worden aangelegd en verdeeld dat ze steeds onafhankelijk blijven van elkaar. Een evacuatieweg blijft bruikbaar wanneer een andere evacuatieweg onbruikbaar wordt. Buiten komen ze uit op een straat of op een vrije ruimte die voldoende groot is om zich van het gebouw te kunnen verwijderen en het snel en veilig te kunnen ontruimen. HOOFDSTUK 3. - Technische installaties en veiligheidsuitrusting 3.1 Elektriciteit De conformiteit van de elektrische installatie met de geldende wetgeving wordt aangetoond door een geldig keuringsverslag, afgeleverd door een externe dienst voor technische controles. 3.2 Verwarmingstoestellen De goede en veilige werking van de verwarmingsinstallatie op vloeibare, vaste of gasvormige brandstof, en de eventueel daarvoor dienstige schoorstenen en rookkanalen, wordt aangetoond door een attest, afgeleverd door een bevoegd technicus. 3.3 Gastoevoerleidingen De veilige staat van de gasleidingen met de aansluitingen van de desbetreffende toestellen en de conformiteit met de geldende normen wordt aangetoond door een attest van een bevoegd technicus. 3.4 Branddetectie Minstens de nachthal voor de ruimten waarin wordt overnacht, wordt uitgerust met één of meer autonome branddetectoren. 3.5 Brandbestrijdingsmiddelen Per toeristisch logies moet minstens één gekeurde snelblusser per 150 m2 voorhanden zijn (geplaatst in het toeristische logies of in de onmiddellijke nabijheid ervan) met een capaciteit van minstens 6 kg (ABC-poeder of gelijkwaardig) die beantwoordt aan de geldende normen. HOOFDSTUK 4. - Uitbatingsvoorschriften 4.

Behalve wat vermeld is in de specifieke brandveiligheidsnormen, neemt de exploitant alle nodige maatregelen om de personen die in de inrichting aanwezig zijn, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen. HOOFDSTUK 5. - Onderhoud en controles 5.1 De exploitant zorgt ervoor dat de nodige keuringen, onderzoeken en controles worden uitgevoerd. De data van de controles, de vaststellingen die tijdens die controles werden gedaan en de instructies voor het personeel worden in een logboek ingeschreven. 5.2 De technische en veiligheidsuitrusting van de inrichting wordt in goede staat gehouden. De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid periodiek die uitrusting door bevoegde personen onderhouden en controleren overeenkomstig de onderstaande tabel.

VOORWERP

UITVOERDER

PERIODICITEIT

Laagspanning

EDTC

vijfjaarlijks

Gasleidingen en -toestellen, vaste LPG-tanks (dichtheidscontrole)

EDTC of BT

driejaarlijks

Verwarmingstoestellen (goede werking) inclusief conformiteit afvoer rookgassen en aanvoer verse lucht voor toestellen met open verbranding

BT

jaarlijks

Schoorsteen en rookkanalen (toestellen op vloeibare/vaste brandstof)

BT

jaarlijks

Autonome branddetectoren

BP

driemaandelijks

Draagbare brandblustoestellen (goede werking)

BT

jaarlijks

Blusmiddelen, evacuatiewegen, trappen, ladders enzovoort (goede staat, bruikbaarheid)

BP

tijdens de uitbating


EDTC :

externe dienst voor technische controles

BP :

bevoegde persoon : persoon die al dan niet tot het eigen personeel behoort (zie artikel 28 van het ARAB) of de exploitant zelf, op voorwaarde dat hij voldoende kennis van de toestellen heeft

BT :

bevoegde technicus : persoon of organisatie met de nodige kennis, het nodige materiaal, de nodige erkenning enzovoort om dergelijke controles te doen (bijvoorbeeld gasdichtheid : gehabiliteerde installateur; verwarming : erkende technicus enzovoort)


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus.

Brussel, 5 oktober 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS

Bijlage 3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus Bijlage 3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristische logies moet voldoen Bijlage 3. - Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit HOOFDSTUK 1. - Algemeen 1.1 Doel De specifieke brandveiligheidsnormen in deze bijlage hebben tot doel : 1° het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;2° de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;3° het ingrijpen van de brandweer preventief te vergemakkelijken. 1.2 Terminologie Bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen, zoals gewijzigd, is van toepassing.

De inrichtingen worden ingedeeld in drie categorieën : 1° categorie 1 : inrichtingen waarvan één of meer verhuureenheden gelegen zijn op de eerste, tweede of derde bovengrondse bouwlaag, met inbegrip van het laagste evacuatieniveau;2° categorie 2 : inrichtingen waarvan één of meer verhuureenheden gelegen zijn hoger dan de derde bovengrondse bouwlaag, maar op minder dan 25 m hoogte;3° categorie 3 : inrichtingen waarvan de verhuureenheden gelegen zijn op 25 m hoogte of hoger. 1.3 Reactie van de materialen bij brand De proefmethoden, vermeld in bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen, zoals gewijzigd, zijn van toepassing. HOOFDSTUK 2. - Inplanting en toegangswegen 2.1 Inplanting Het gebouw moet van nevenliggende constructies afgescheiden worden door wanden die in metselwerk of beton gebouwd zijn of die een brandwerendheid hebben van minstens EI 60.

Als onderscheiden gebouwen van het gebouwencomplex met elkaar verbonden zijn door overdekte doorgangen, zijn hun openingen voorzien van zelfsluitende deuren of bij brand zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI1 30.

De gedeelten van het gebouw die niet functioneel gerelateerd zijn aan de exploitatie van de inrichting, moeten afgescheiden zijn door : 1° wanden met een brandwerendheid EI 60 of wanden die vervaardigd zijn uit metselwerk of beton;2° zelfsluitende deuren met brandwerendheid EI1 30. 2.2 Toegangswegen De toegangswegen worden bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst. HOOFDSTUK 3. - Evacuatie 3.1 De evacuatiewegen worden oordeelkundig verdeeld over het gebouw en moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de personen toelaten.

Ieder compartiment heeft minstens twee evacuatiemogelijkheden in geval van brand.

De eerste evacuatiemogelijkheid bestaat uit de normale uitgang.

Aanvaardbare oplossingen per verhuureenheid voor de tweede evacuatiemogelijkheid zijn : 1° voor de inrichting van categorie 1 : a) een tweede binnentrap;b) een buitentrap;c) een al of niet uitklapbare buitenladder;d) een opengaand raam, indien de vloer van de verhuureenheid zich lager bevindt dan 3 m boven de begane grond;2° voor de inrichtingen van de categorie 2 en categorie 3 : a) een tweede binnentrap;b) een buitentrap. De af te leggen weg mag niet langer zijn dan 35 m tot de eerste evacuatiemogelijkheid en 60 m tot de tweede evacuatiemogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen bedraagt niet meer dan 15 m.

Voor de inrichtingen van categorie 1 en categorie 2 mag eveneens van de ladders van de brandweer gebruik worden gemaakt als tweede evacuatiemogelijkheid. In dat geval moet aan alle onderstaande eisen voldaan zijn : 1° de inrichting moet uitgerust zijn met een algemene automatische branddetectie;2° iedere verhuureenheid moet over een raamopening of een terras beschikken die bereikbaar is voor de ladders van de brandweer.Het raam moet een vlotte evacuatie mogelijk maken; 3° de toegangsdeur en de verticale binnenwanden van de verhuureenheid moeten minstens een brandwerendheid EI1 30 bezitten. 3.2 De evacuatiewegen zijn veilig aangelegd, duidelijk gesignaleerd en worden vrij en bruikbaar gehouden, zonder versperringen.

De evacuatiewegen moeten zo worden aangelegd en verdeeld dat ze steeds onafhankelijk blijven van elkaar. Een evacuatieweg blijft bruikbaar als een andere evacuatieweg onbruikbaar wordt. Buiten komen ze uit op een straat of op een vrije ruimte die voldoende groot is om zich van het gebouw te kunnen verwijderen en het snel en veilig te kunnen ontruimen. HOOFDSTUK 4. - Voorschriften voor sommige bouwelementen 4.1 Doorvoeringen door wanden Doorvoeringen dwars door wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen mogen de vereiste weerstand tegen brand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden. 4.2 Structurele elementen De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken en vloeren, en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, zijn gebouwd in metselwerk of beton, of hebben : 1° een brandwerendheid REI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° een brandwerendheid REI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Als aan die eisen niet wordt voldaan, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor de constructieve elementen van het dakwerk. HOOFDSTUK 5. - Voorschriften voor de constructie van evacuatievoorzieningen 5.1 Binnen- en buitentrappen 5.1.1 Iedere binnentrap in een inrichting van categorie 2 en categorie 3 wordt ommuurd. Voor de inrichtingen van categorie 2 mogen de muren en de toegangsdeuren van de verhuureenheden per bouwlaag de ommuring vormen.

De binnenwanden van de trappenhuizen zijn gebouwd uit metselwerk of beton, of hebben : 1° een brandwerendheid EI 30 voor inrichtingen van categorie 2;2° een brandwerendheid EI 60 voor inrichtingen van categorie 3. De trappenhuizen zijn toegankelijk : 1° voor inrichtingen van categorie 2 : via massieve houten deuren, deuren met gewapend glas of deuren met brandwerendheid EI1 30;2° voor inrichtingen van categorie 3 : via deuren met brandwerendheid EI1 30. Boven aan ieder trappenhuis bevindt zich een horizontale, verticale of hellende verluchtingsopening die uitmondt in openlucht en die een doorsnede heeft van minstens : 1° 0,50 m2 voor inrichtingen van categorie 2;2° 1 m2 voor inrichtingen van categorie 3. Het openen gebeurt door de brandweer met behulp van een manueel te bedienen systeem, dat goed zichtbaar op het evacuatieniveau wordt geplaatst. 5.1.2 Nieuw te bouwen buitentrappen zijn langs beide kanten voorzien van een stevig vastgehechte leuning. Hun nuttige breedte is minstens 0,80 m.

De treden van de buitentrappen zijn antislip en de maximale hellingshoek is 45°. 5.2 Buitenladders De buitenladders zijn stevig bevestigd. Bij gebruik van opklapbare ladders moet hun aanwezigheid en gebruikswijze duidelijk worden gesignaleerd. 5.3 Breedte van traparmen, overlopen en sassen 5.3.1 De breedte van de traparmen, de overlopen en de sassen bedraagt minstens 0,80 m. Voor de gebouwen waarvan de bouwvergunning dateert van voor 1 juni 1972, is een breedte vanaf 0,70 m toegestaan. 5.3.2 Voor de inrichtingen van categorie 2 en categorie 3 moeten de trappen een totale breedte hebben die minstens gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen die ze moeten gebruiken om de uitgang van het gebouw te bereiken, vermenigvuldigd met 1,25 als ze omlaag moeten gaan naar de uitgang, en vermenigvuldigd met 2 als ze omhoog moeten gaan naar de uitgang.

Het berekenen van de breedte van de trappen moet gesteund zijn op het feit dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen de naburige verdieping vervoegen en dat die al ontruimd is als zij er aankomen.

Onder de personen die het gebouw moeten evacueren, worden niet alleen het personeel van de inrichting verstaan, maar ook de bezoekers, de gasten en de andere personen die de trappen, evacuatiewegen, uitgangen en wegen naar de uitgangen moeten gebruiken.

Als niet bij benadering kan vastgesteld worden hoeveel personen het gebouw tegelijk moeten kunnen evacueren, stelt de exploitant dat aantal op zijn eigen verantwoordelijkheid vast. 5.4 Evacuatiewegen 5.4.1 De breedte van de evacuatiewegen, de uitgangen en de wegen die ernaartoe leiden is minstens 0,80 m. Voor de gebouwen waarvan de bouwvergunning dateert van voor 1 juni 1972 is voor de deuren een breedte vanaf 0,70 m toegestaan. 5.4.2 De binnenwanden van de evacuatiewegen hebben : 1° een brandwerendheid EI 30 voor inrichtingen van categorie 1.Als aan die eisen niet wordt voldaan, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie; 2° een brandwerendheid EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. 5.4.3 Draaideuren en draaipaaltjes zijn, zelfs als ze in de binnengelegen evacuatiewegen geplaatst zijn, alleen toegestaan ter aanvulling van de gewone deuren en doorgangen. 5.5 Signalisatie De uitgang, de nooduitgang en de richting naar die uitgangen moeten worden aangeduid overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalisatie op het werk, zoals gewijzigd. HOOFDSTUK 6. - Constructievoorschriften voor sommige lokalen en technische ruimten 6.1 Stookplaatsen waarvan het gemeenschappelijke vermogen van de stookinstallaties meer dan 30 KW bedraagt De muren, wanden, de vloeren en de zolderingen van de stookplaatsen hebben minstens een brandwerendheid EI1 30 of zijn gebouwd uit metselwerk of beton.

Als er gebruik wordt gemaakt van vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen, moet iedere verbinding tussen de stookplaats en het gebouw en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een brandwerendheid EI 30. Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn niet voorzien van een toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.

De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht worden.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor generatoren met een vermogen kleiner dan 70 KW die werken op gas en die een gesloten verbrandingsruimte bezitten met mechanische trek. 6.2 Parkeergarages Parkeergarages voor drie autovoertuigen of meer zijn van de rest van het gebouw afgescheiden door wanden met een brandwerendheid EI 60 of zijn vervaardigd uit metselwerk of beton. De deuren die erin aangebracht zijn, bezitten een brandwerendheid EI1 30 en zijn zelfsluitend. 6.3 Restaurants en keukens, met uitzondering van huishoudelijke keukens De keukens en de combinaties keuken-restaurant, uitgerust met kook-, braad-, bak- of frituurinstallaties, zijn begrensd door wanden die gebouwd zijn in metselwerk of beton, of een brandwerendheid hebben van : 1° EI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Deuren die erin aangebracht zijn, bezitten een brandwerendheid EI1 30 en zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend. HOOFDSTUK 7. - Uitrusting van de gebouwen 7.1 Liften en goederenliften Het geheel van de liften en goederenliften die bestaan uit één of meer schachten, is begrensd door wanden die gebouwd zijn in metselwerk of beton of een brandwerendheid hebben van : 1° EI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Er wordt een uitzondering gemaakt voor de voorzijde van de liftbordessen en de wanden die deel uitmaken van de gevel.

De liftbordesvoorzijde, de deuren inbegrepen, bezitten een brandwerendheid E 30. 7.2 Lift met prioritaire oproep Iedere inrichting van categorie 3 wordt bediend door een lift met prioritaire oproep. Die lift geeft uit op een evacuatieniveau dat gemakkelijk toegankelijk is voor de brandweer. Als verschillende liftengroepen eenzelfde compartiment bedienen, dan bezit iedere liftgroep een prioritaire lift.

Aan die vereiste is voldaan : 1° als een lift vanaf dat evacuatieniveau alle bovenliggende verdiepingen bedient;2° als verschillende liften vanaf dat evacuatieniveau een gedeelte van de bovenliggende verdiepingen bedienen, op voorwaarde dat het geheel van de liften met prioritaire oproep de toegang tot alle compartimenten van het gebouw mogelijk maakt. Op het liftbordes van het evacuatieniveau is een brandweerschakelaar aangebracht, waarmee de voorkeursgroep kan worden gegeven.

Met de brandweerschakelaar moet de liftkooi snel kunnen worden opgeroepen na aankomst op het evacuatieniveau, zonder buitenoproepen te beantwoorden. De brandweerschakelaar moet in een kastje zijn aangebracht dat voorzien is van een ruitje met het opschrift « brandweer ».

Behalve de omstandigheden die hun specifieke gebruik noodzakelijk maken, worden de liften met prioritaire oproep normaal gebruikt. 7.3 Elektrische installatie voor drijfkracht, verlichting en signalisatie 7.3.1 Alleen elektrische verlichting is toegestaan. 7.3.2 Het vermogen van de autonome stroombronnen is voldoende om alle veiligheidsinstallaties zoals de veiligheidsverlichting, de rookevacuatiekoepels en de installaties voor melding, waarschuwing, alarm en detectie te voeden. Voor de inrichtingen van categorie 3 is het vermogen ook voldoende voor de machines van de liften met prioritaire oproep.

Zodra de normale voeding van het net uitvalt, verzekeren de autonome stroombron of stroombronnen automatisch en binnen dertig seconden de werking van de installaties gedurende een uur. 7.3.3 De evacuatiewegen zijn voorzien van een veiligheidsverlichting. 7.4 Verwarmingstoestellen 7.4.1 De verwarmingstoestellen moeten zo opgevat en opgesteld zijn dat ze voldoende veiligheidswaarborgen bieden, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden. 7.4.2 De verwarmingstoestellen moeten gebruiksklaar worden gehouden, verbonden zijn met een goed trekkende schoorsteen en zo zijn gemaakt dat een volledige en regelmatige afvoer van de verbrandingsgassen verzekerd is. 7.4.3 De schoorstenen en rookgangen van de verwarmingstoestellen moeten gebouwd zijn uit onbrandbare materialen en behoorlijk onderhouden worden. 7.4.4 De warmtegeneratoren, de schoorstenen en de rookgangen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld zijn of er in die mate van afgezonderd zijn dat brandgevaar voorkomen wordt. 7.4.5 De warmtegeneratoren met automatisch aansteekmechanisme die vloeibare of een gasvormige brandstof gebruiken, moeten in die mate uitgerust zijn dat de brandstoftoevoer automatisch afgesneden wordt in de volgende gevallen : 1° bij het al dan niet automatisch stilvallen van de brander;2° zodra de vlam toevallig uitdooft;3° zodra er oververhitting of overdruk in de wisselaar voorkomt;4° in geval van onderbreking van elektrische stroom, voor de warmtegeneratoren die vloeibare brandstoffen gebruiken. 7.4.6 De verwarmingsinstallaties met warme lucht moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de temperatuur van de lucht mag op de verdelingspunten niet hoger dan 80 ° C bedragen;2° de aanvoerkanalen van warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn. 7.4.7 In de verhuureenheden zijn elektrische verwarmingstoestellen toegestaan, met uitzondering van de toestellen die een zichtbaar elektrische weerstand bevatten. Individuele verwarmingstoestellen van het verbrandingstype zijn verboden. 7.5 Gastoevoerleidingen Als het gebouw, waarin de inrichting ligt, een algemene gastoevoerleiding bezit, dan moet daarop minstens één handbediende afsluitkraan aangebracht zijn. De afsluitkraan wordt geplaatst bij het begin van de leiding in het gebouw, op een behoorlijk aangeduide plaats. 7.6 Melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijdingsmiddelen 7.6.1 Alle inrichtingen zijn uitgerust met een installatie voor melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijding. De exploitant raadpleegt de bevoegde brandweerdienst voor het bepalen van die uitrusting. 7.6.2 Tenzij de inrichting uitgerust is met een algemene automatische branddetectie, moet de evacuatieweg van de verhuureenheden uitgerust zijn met minstens één autonome branddetector.

Als de specifieke brandveiligheidsnormen een automatische branddetectie eist, bestaat die uit een aantal branddetectoren en een centrale.

De detectoren worden geplaatst in de verhuureenheden, de evacuatieruimten, de technische lokalen, de bureaus, de lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn, de keukens en de bergplaatsen die deel uitmaken van de inrichting. De detectoren worden aangepast aan het brandrisico. Nachtverblijven en evacuatiewegen moeten beveiligd worden met rookdetectoren.

De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met : 1° een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aanduidt;2° een akoestisch waarschuwingssignaal;3° een optisch waarschuwingssignaal dat het mogelijk maakt om de plaats waar de brand ontstaan is, te lokaliseren.Dat lokaliseren moet minstens mogelijk zijn per verdieping; 4° een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand. De centrale wordt gevoed door het openbaar elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. Als het openbaar elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie. 7.6.3 De brandbestrijdingsmiddelen worden vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweerdienst.

Per toeristisch logies of in de onmiddellijke nabijheid ervan moet minstens één gekeurde snelblusser per 150 m2 voorhanden zijn, met een capaciteit van minstens 6 kg ABC-poeder of gelijkwaardig, die beantwoordt aan de geldende normen.

De toestellen worden bepaald door de bevoegde brandweerdienst afhankelijk van de aard en de omvang van het gevaar. HOOFDSTUK 8. - Bekleding en wandversiering 8.

Bekledingsmaterialen en versieringen mogen geen risico inhouden op brandgevaarlijke toestanden. HOOFDSTUK 9. - Onderhoud en controles 9.1 Algemeen 9.1.1 De technische uitvoering van de inrichting wordt in goede staat gehouden.

De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting periodiek door bevoegde personen controleren. 9.1.2 De exploitant zorgt ervoor dat de nodige keuringen, onderzoeken en controles uitgevoerd worden. De data van de controles, de vaststellingen die tijdens die controles werden gedaan en de instructies voor het personeel, worden in een logboek ingeschreven.

Dat logboek wordt ter beschikking gehouden van de burgemeester of zijn afgevaardigde. 9.2 Periodieke controles 9.2.1 Liften en goederenliften Goederenliften worden gekeurd en onderzocht op de wijze, voorgeschreven in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB).

Personenliften worden gekeurd en onderzocht zoals voorgeschreven in het koninklijk besluit van 9 maart 2003. 9.2.2 Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting, signalisatie en veiligheidsverlichting De elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting, signalisatie en veiligheidsverlichting beantwoorden, naargelang van het geval, aan de voorschriften van titel III, hoofdstuk I, afdeling I, van het ARAB (inclusief de arbeidsmiddelenrichtlijn), of aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). 9.2.3 Veiligheidsverlichting De veiligheidsverlichting wordt door de exploitant minstens driemaandelijks gecontroleerd op hun goede werking en autonomie. 9.2.4 Installaties voor verwarming en klimaatregeling Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste en vloeibare brandstoffen, zoals gewijzigd, worden jaarlijks de installaties voor centrale verwarming en centrale klimaatregeling door een bevoegd technicus gecontroleerd.

De afvoerkanalen voor rook- en verbrandingsgassen worden steeds in goede staat gehouden. 9.2.5 Installaties, gevoed met brandbaar gas Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende opslagplaatsen voor vloeibaar gemaakt handelspropaan, handelsbutaan of mengsels daarvan in vaste ongekoelde houders, zoals gewijzigd, worden de installaties die met brandbaar gas worden gevoed, onderzocht voor de inbedrijfstelling van een nieuwe of gedeeltelijk vernieuwde installatie, volgens de voorschriften van de Belgische normen en regels van goede praktijk.

De bovengenoemde controles worden uitgevoerd door een daartoe uitgerust organisme of door een bevoegde technicus. De resultaten ervan worden in een proces-verbaal opgetekend. De nieuw geplaatste gebruikstoestellen worden vóór hun ingebruikname getest door een bevoegde technicus, die de goede werking ervan nagaat. 9.2.6 Melding, waarschuwing en alarm Jaarlijks worden de elektrische meldings-, waarschuwings- en alarminstallaties, met uitzondering van de gewone telefoonlijnen, alsook de elektrische waarschuwingstoestellen, gecontroleerd door een externe dienst voor technische controles. 9.2.7 Branddetectie De algemene automatische branddetectie wordt jaarlijks gecontroleerd.

Daarbij wordt minstens de autonomie en de goede werking door een externe dienst voor technische controles gecheckt. Het onderhoud moet worden uitgevoerd door een bevoegde technicus.

De autonome branddetectoren worden minstens driemaandelijks door de exploitant getest op hun goede werking. 9.2.8 Brandbestrijdingsmiddelen De exploitant draagt er zorg voor dat de brandbestrijdingsmiddelen jaarlijks gecontroleerd en onderhouden worden door een bevoegde technicus. 9.2.9 Filters en kokers van dampkappen De exploitant draagt er zorg voor dat de filters en kokers van de dampkappen periodiek onderhouden worden. De dampkappen en -afvoeren moeten minstens jaarlijks door een bevoegd persoon worden gecontroleerd. 9.2.10 Deuren en verluchtingsopeningen De exploitant draagt er zorg voor dat de deuren, luiken en verluchtingsopeningen, vermeld in de specifieke brandveiligheidsnormen, jaarlijks gecontroleerd en onderhouden worden. HOOFDSTUK 1 0. - Uitbatingsvoorschriften 10.1 Algemeen Behalve wat vermeld is in de specifieke brandveiligheidsnormen, neemt de exploitant alle nodige maatregelen om de personen die in de inrichting aanwezig zijn, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

De permanente maatregelen die in dat opzicht door de exploitant genomen worden, zullen in een huishoudelijk reglement vermeld worden.

Periodiek en minstens jaarlijks vestigt de exploitant de aandacht van het personeel op die bepalingen in het huishoudelijk reglement. Naar aanleiding van de opmerkingen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten zo snel mogelijk aangepaste verbeteringen worden doorgevoerd. 10.2 Veiligheidsvoorzieningen De exploitant moet zorgen voor de goede werking van alle veiligheidsvoorzieningen zoals de goede werking van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren, de veiligheidsverlichting, de branddetectie, de bruikbaarheid van de evacuatiewegen, de trappen en ladders, en de brandbestrijdingsmiddelen. 10.3 Kooktoestellen en maaltijdverwarmers Kooktoestellen en maaltijdverwarmers staan ver genoeg verwijderd of geïsoleerd van alle ontvlambare materialen.

Er mogen geen verplaatsbare toestellen, gevoed met brandstoffen, in de inrichting geplaatst of gebruikt worden, tenzij in verplaatsbare toestellen met brandstofhoeveelheden van maximaal 3 kg of 1 liter ter bereiding van speciale gerechten in een keuken of restaurant.

De reserverecipiënten of lege recipiënten worden in openlucht of in een daartoe ingerichte ruimte opgeslagen. Die ruimte bevat geen andere brandbare stoffen en is voorzien van een verluchting boven- en onderaan. 10.4 Voorlichting van personeel en gasten over brandpreventie 10.4.1 Met behoud van de toepassing van de bepalingen van artikelen 52.10 en 52.12 van het ARAB vestigt de exploitant de aandacht van de personeelsleden op het gevaar bij brand in de inrichting. Zij worden onder meer op de hoogte gebracht van de ingezette middelen voor : 1° de detectie, de melding, de waarschuwing en het alarm;2° de te nemen schikkingen om de veiligheid van de personen te verzekeren;3° het bestaan van brandbestrijdingsmiddelen. De exploitant en sommige personeelsleden die speciaal zijn aangewezen wegens de permanente beschikbaarheid en de aard van hun functie, worden met de werking van de brandbestrijdingsmiddelen vertrouwd gemaakt en ontvangen onderricht over de gebruiksvoorwaarden. 10.4.2 De exploitant organiseert jaarlijks praktische oefeningen die tot doel hebben de personeelsleden te onderrichten over hun gedrag bij brand. 10.5 Gasinstallaties De onontbeerlijke voorzorgen zijn genomen om gaslekken te voorkomen.

De aanwezigheid van verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen is verboden in de lokalen van de kelderverdiepingen en in die waarvan de bodem aan alle zijden lager is dan de omringende bodem van het gebouw, behalve voor toevallige werkzaamheden.

De verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen die niet in gebruik zijn, en de recipiënten waarvan verondersteld wordt dat ze leeg zijn, moeten opgeslagen zijn in de openlucht of in een doelmatig verlucht en speciaal voor dat gebruik bestemd lokaal. 10.6 Opslagplaatsen voor brandstoffen Iedere opslagplaats van vloeibare brandstoffen of van vloeibaar gemaakte petroleumgassen is ingericht buiten de lokalen die voor de gasten toegankelijk zijn. 10.7 Andere maatregelen 10.7.1 De exploitant zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot de technische lokalen en doorgangen. Dat verbod wordt op alle nuttige plaatsen aangeduid. 10.7.2 De toegang tot de ondergrondse parkeerplaatsen is verboden voor voertuigen die met een lpg-installatie zijn uitgerust. Dat verbod wordt bij de ingang van de parking aangegeven. 10.7.3 De omgeving van de plaatsen waar zich toestellen bevinden voor melding, waarschuwing en alarm of waar apparaten voor brandbestrijding aangebracht zijn, blijft steeds vrij, zodat de toestellen in kwestie zonder vertraging gebruikt kunnen worden. HOOFDSTUK 1 1. - Samenvattende tabel van de periodiciteit van de controles op de technische uitrusting en veiligheidsuitrusting 11.

De technische uitrusting en veiligheidsuitrusting van de inrichting wordt in goede staat gehouden. De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid periodiek die uitrusting door bevoegde personen onderhouden en controleren op basis van de onderstaande tabel.

VOORWERP

NORM

UITVOERDER

PERIODICITEIT

Goederen- en keukenlift

9.2.1

EDTC

driemaandelijks

Personenlift

9.2.1

EDTC

drie- of zesmaandelijks (onderhoudscontract niet/wel via gecertificeerde firma)

Hoogspanning

9.2.2

EDTC

jaarlijks

Laagspanning

9.2.2

EDTC

vijfjaarlijks

Veiligheidsverlichting (werking, autonomie)

9.2.3

BP

driemaandelijks

Gasleidingen en -toestellen, vaste LPG-tanks (dichtheidscontrole)

9.2.5

EDTC of BT

driejaarlijks

Automatische gasdetectie/brandstofafsluiters (indien aanwezig : goede werking)

EDTC

jaarlijks

Verwarmings- en luchtbehandelingstoestellen (goede werking) inclusief conformiteit afvoer rookgassen en aanvoer verse lucht voor toestellen met open verbranding

9.2.4

BT

jaarlijks

Schoorsteen en rookkanalen (toestellen op vloeibare/vaste brandstof)

9.2.4

BT

jaarlijks

Melding-, waarschuwings- en alarminstallatie (autonomie, goede werking)

9.2.6

EDTC

jaarlijks

Algemene automatische branddetectie (conformiteit, autonomie, goede werking) inclusief bbzs brandwerende deuren en luiken, rookevacuatiekoepels

9.2.7

EDTC

jaarlijks

Autonome branddetectoren

9.2.7

BP

driemaandelijks

Filters en kokers van dampkappen

9.2.9

BP

jaarlijks

Draagbare brandblustoestellen (goede werking) en axiaal gevoede muurhaspels indien aanwezig

9.2.8

BT

jaarlijks

(Zs) brandwerende deuren en luiken, blusmiddelen, evacuatiewegen, trappen, ladders enzovoort (goede staat, bruikbaarheid)

10.2

BP

tijdens de uitbating


EDTC :

externe dienst voor technische controles

BP :

bevoegde persoon : persoon die al dan niet tot het eigen personeel behoort (zie artikel 28 van het ARAB) of de exploitant zelf, op voorwaarde dat hij voldoende kennis van de toestellen heeft

BT :

bevoegde technicus : persoon of organisatie met de nodige kennis, het nodige materiaal, de nodige erkenning enzovoort om dergelijke controles te doen (bijvoorbeeld gasdichtheid : gehabiliteerde installateur; verwarming : erkende technicus enzovoort)

zs :

zelfsluitend

bbzs :

bij brand zelfsluitend


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus.

Brussel 5 oktober 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS

Bijlage 4 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus Bijlage 4 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristische logies moet voldoen Bijlage 4. - Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit HOOFDSTUK 1. - Algemeen 1.1 Doel De specifieke brandveiligheidsnormen in deze bijlage hebben tot doel : 1° het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;2° de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;3° het ingrijpen van de brandweer preventief te vergemakkelijken. 1.2 Toepassingsgebied Deze bepalingen zijn niet van toepassing op het gedeelte van het gebouw dat bewoond wordt door derden, door de eigenaar of door de exploitant. Ze zijn evenmin van toepassing op gedeelten van het gebouw die niet functioneel gerelateerd zijn aan de exploitatie van het toeristische logies. 1.3 Terminologie Bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen, zoals gewijzigd, is van toepassing.

De inrichtingen worden ingedeeld in drie categorieën : 1° categorie 1 : inrichtingen waarvan een of meer verhuureenheden gelegen zijn op de eerste, tweede of derde bovengrondse bouwlaag, met inbegrip van het laagste evacuatieniveau;2° categorie 2 : inrichtingen waarvan een of meer verhuureenheden gelegen zijn hoger dan de derde bovengrondse bouwlaag, maar op minder dan 25 m hoogte;3° categorie 3 : inrichtingen waarvan de verhuureenheden gelegen zijn op 25 m hoogte of hoger. 1.4 Reactie van de materialen bij brand De proefmethoden, vermeld in bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen, zoals gewijzigd, zijn van toepassing. 1.5 Automatische branddetectie Vanaf 2025 dienen alle toeristische logiezen over een algemene automatische branddetectie die beantwoordt aan de norm 7.6.4 te beschikken. HOOFDSTUK 2. - Inplanting en toegangswegen 2.1 Inplanting Het gebouw moet van nevenliggende constructies afgescheiden worden door wanden die in metselwerk of beton gebouwd zijn of die een brandwerendheid hebben van minstens EI 60.

Als onderscheiden gebouwen van het gebouwencomplex met elkaar verbonden zijn door overdekte doorgangen, zijn hun openingen voorzien van zelfsluitende deuren of bij brand zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI1 30.

Het gedeelte van het gebouw dat bewoond wordt door derden, door de eigenaar of door de exploitant en de gedeelten van het gebouw die niet functioneel gerelateerd zijn aan de exploitatie van het toeristische logies, zijn van de exploitante afgescheiden door : 1° wanden met een brandwerendheid EI 60;2° zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI1 30. 2.2 Toegangswegen De toegangswegen worden bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst.

De inrichting is steeds bereikbaar voor de brandweervoertuigen. In de nabijheid van de inrichting is de opstelling en de bediening van het materiaal voor brandbestrijding en redding gemakkelijk uitvoerbaar. HOOFDSTUK 3. - Compartimentering en evacuatie 3.1 Iedere bouwlaag die geen normaal evacuatieniveau is, vormt een of meer compartimenten. De oppervlakte van een compartiment is kleiner dan 1 250 m2. De lengte van een compartiment is de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn.

De afstand bedraagt niet meer dan 75 m.

De volgende afwijkingen zijn toegestaan : 1° de bovenvermelde bepalingen gelden niet voor parkeerruimten;2° een compartiment kan gevormd worden door twee opeenvolgende verdiepingen met binnentrapverbindingen - duplex - als de gecumuleerde oppervlakte van die twee verdiepingen niet groter is dan 700 m2;3° de benedenverdieping en de eerste verdieping (of tussenverdieping) kunnen eveneens een compartiment vormen, op voorwaarde dat het totale volume niet groter is dan 10 000 m3. 3.2 De evacuatiewegen worden oordeelkundig verdeeld over het gebouw en moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de personen toelaten.

Ieder compartiment heeft minstens twee evacuatiemogelijkheden in geval van brand.

De eerste evacuatiemogelijkheid bestaat uit de normale uitgang.

Aanvaardbare oplossingen per verhuureenheid voor de tweede evacuatiemogelijkheid zijn : 1° voor de inrichting van categorie 1 : a) een tweede binnentrap;b) een buitentrap;c) een al of niet uitklapbare buitenladder;d) een opengaand raam, als de vloer van de verhuureenheid zich lager dan 3 m boven de begane grond bevindt;2° voor de inrichtingen van de categorie 2 en categorie 3 : a) een tweede binnentrap;b) een buitentrap. De af te leggen weg mag niet langer zijn dan 35 m tot de eerste evacuatiemogelijkheid en 60 m tot de tweede evacuatiemogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen bedraagt niet meer dan 15 m. 3.3 De evacuatiewegen zijn veilig aangelegd, duidelijk gesignaleerd en worden vrij en bruikbaar gehouden zonder versperringen.

De evacuatiewegen moeten zo worden aangelegd en verdeeld dat ze steeds onafhankelijk blijven van elkaar. Een evacuatieweg blijft bruikbaar als een andere evacuatieweg onbruikbaar wordt. Buiten komen ze uit op een straat of op een vrije ruimte die voldoende groot is om zich van het gebouw te kunnen verwijderen en het snel en veilig te kunnen ontruimen. HOOFDSTUK 4. - Voorschriften voor sommige bouwelementen 4.1 Doorvoeringen door wanden Doorvoeringen dwars door wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen mogen de vereiste weerstand tegen brand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden. 4.2 Structurele elementen De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken en vloeren, en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, zijn gebouwd in metselwerk of beton, of hebben : 1° een brandwerendheid REI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° een brandwerendheid REI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Als aan die eisen niet wordt voldaan, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor de constructieve elementen van het dakwerk. 4.3 Verticale wanden De verticale binnenwanden die de verhuureenheden begrenzen, hebben minstens een brandwerendheid EI 30 of zijn gebouwd in metselwerk of beton. Deze bepaling is niet van toepassing op de deuren.

Als aan het bovenstaande voorschrift niet voldaan is, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie. 4.4 Plafonds en valse plafonds In de evacuatiewegen van de inrichtingen van categorie 3 hebben de valse plafonds bij brand een stabiliteit van dertig minuten. Als aan het bovenstaande voorschrift niet voldaan is, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie. HOOFDSTUK 5. - Voorschriften voor de constructie van compartimenten en evacuatievoorzieningen 5.1 Compartimenten De wanden tussen de compartimenten zijn gebouwd in metselwerk of beton, of hebben minstens : 1° een brandwerendheid EI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° een brandwerendheid EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Voor de verbinding tussen twee compartimenten zijn alleen zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI1 30 toegestaan. Als aan de bovenstaande voorschriften niet voldaan is, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie. 5.2 Binnentrappenhuizen 5.2.1 Iedere binnentrap in een inrichting van categorie 2 en categorie 3 wordt ommuurd. Voor de inrichtingen van categorie 2 mogen de muren en de toegangsdeuren van de verhuureenheden per bouwlaag de ommuring vormen.

De binnenwanden van de trappenhuizen zijn gebouwd uit metselwerk of beton, of hebben : 1° een brandwerendheid EI 30 voor inrichtingen van categorie 2;2° een brandwerendheid EI 60 voor inrichtingen van categorie 3. De trappenhuizen zijn toegankelijk : 1° voor inrichtingen van categorie 2 : via massieve houten deuren, deuren met gewapend glas of deuren met een brandwerendheid EI1 30;2° voor inrichtingen van categorie 3 : via deuren met een brandwerendheid EI1 30. Boven aan ieder trappenhuis bevindt zich een horizontale, verticale of hellende verluchtingsopening die uitmondt in openlucht en die een doorsnede heeft van minstens : 1° 0,50 m2 voor inrichtingen van categorie 2;2° 1 m2 voor inrichtingen van categorie 3. Het openen gebeurt door de brandweer met behulp van een manueel te bedienen systeem, dat goed zichtbaar op het evacuatieniveau geplaatst wordt. 5.2.2 Nieuw te bouwen binnentrappen Eventueel nieuw te bouwen trappen zijn langs beide zijden voorzien van een stevig vastgehechte leuning, die zo mogelijk doorloopt op de bordessen. Hun nuttige breedte is minstens 0,80 m. Voor trappen met een nuttige breedte van minder dan 1,20 m, is één leuning voldoende.

De maximale hellingshoek is 37°. De treden mogen van het verdreven type zijn op voorwaarde dat de aantreden op de looplijn een breedte hebben van 24 cm. 5.2.3 Nieuw te bouwen buitentrappen Nieuw te bouwen buitentrappen zijn langs beide kanten voorzien van een stevig vastgehechte leuning. Hun nuttige breedte is minstens 0,80 m.

De treden van de buitentrappen zijn antislip en de maximale hellingshoek is 45°. 5.3 Buitenladders De buitenladders zijn stevig bevestigd. Bij gebruik van opklapbare ladders moet hun aanwezigheid en gebruikswijze duidelijk worden gesignaleerd. 5.4 Breedte van traparmen, overlopen en sassen 5.4.1 De breedte van de traparmen, de overlopen en de sassen bedraagt minstens 0,80 m. Voor de gebouwen waarvan de bouwvergunning dateert van voor 1 juni 1972, is een breedte vanaf 0,70 m toegestaan. 5.4.2 Voor de inrichtingen van categorie 2 en categorie 3 moeten de trappen een totale breedte hebben die minstens gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen die ze moeten gebruiken om de uitgang van het gebouw te bereiken, vermenigvuldigd met 1,25 als ze omlaag moeten gaan naar de uitgang, en vermenigvuldigd met 2 als ze omhoog moeten gaan naar de uitgang.

Het berekenen van de breedte van de trappen moet gesteund zijn op de vaststelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen zich bij die van de naburige verdieping voegen en dat die verdieping al ontruimd is als zij er aankomen.

Onder die personen worden niet alleen het personeel van de inrichting verstaan, maar ook de bezoekers, de gasten en de andere personen die de trappen, evacuatiewegen, uitgangen en wegen die naar de uitgangen leiden, moeten gebruiken.

Als niet bij benadering vastgesteld kan worden hoeveel personen het gebouw tegelijk moeten kunnen evacueren, stelt de exploitant dat aantal op eigen verantwoordelijkheid vast. 5.5 Evacuatiewegen 5.5.1 De breedte van de evacuatiewegen, de uitgangen en de wegen die ernaartoe leiden is minstens 0,80 m. Voor de gebouwen waarvan de bouwvergunning dateert van voor 1 juni 1972, is voor de deuren een breedte van 0,70 m toegestaan. 5.5.2 De binnenwanden van de evacuatiewegen hebben : 1° een brandwerendheid EI 30 voor inrichtingen van categorie 1.Als aan die eisen niet wordt voldaan, wordt de inrichting uitgerust met een algemene automatische branddetectie; 2° een brandwerendheid EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. 5.5.3 De deuren in de evacuatiewegen die twee uitgangen verbinden, moeten in beide richtingen opendraaien.

Draaideuren en draaipaaltjes, zelfs als ze in de binnengelegen evacuatiewegen geplaatst zijn, zijn alleen toegestaan als aanvulling van de gewone deuren en doorgangen.

Voor zover dat mogelijk is, gaan de deuren in de evacuatiewegen open in de evacuatierichting. 5.6 Signalisatie 5.6.1 Aan iedere bouwlaag wordt een volgnummer toegekend, met inachtneming van de volgende regels : 1° de nummers vormen een ononderbroken reeks;2° het normale evacuatieniveau draagt het nummer 0;3° de bouwlagen die onder het normale evacuatieniveau liggen, dragen een negatief nummer;4° de bouwlagen die boven het normale evacuatieniveau liggen, dragen een positief nummer. 5.6.2 Het volgnummer van iedere bouwlaag wordt duidelijk leesbaar aangegeven op de volgende plaatsen : 1° op de binnen- en buitenwand van de bordessen en van de trappen of trappenhuizen;2° in de liftkooi of buiten de liftkooi, op voorwaarde dat het nummer duidelijk leesbaar is vanuit de liftkooi, telkens als die stilstaat. 5.6.3 De uitgang en nooduitgang, en de richting naar die uitgangen moet worden aangeduid overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalisatie op het werk, zoals gewijzigd. 5.6.4 De deuren die in geval van brand niet door de gasten gebruikt mogen worden, worden gesloten gehouden en zijn voorzien van een duidelijk leesbare vermelding « geen uitgang » en een verbodsteken. 5.6.5 Langs de evacuatiewegen mogen geen spiegels worden aangebracht op plaatsen waar de gasten zich daardoor zouden kunnen vergissen in de richting naar de trappen en de uitgangen. HOOFDSTUK 6. - Constructievoorschriften voor sommige lokalen en technische ruimten 6.1 Stookplaatsen De muren, de wanden, de vloeren en de zolderingen van de stookplaatsen hebben minstens een brandwerendheid EI 60 of zijn gebouwd uit metselwerk of beton.

Als er gebruik wordt gemaakt van vloeibare of gasvormige brandstoffen, moet iedere verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een brandwerendheid EI1 30. Die deuren zijn zelfsluitend. Ze zijn niet voorzien van een toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.

De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht worden. 6.2 Parkeergarages De wanden tussen de parkeergarages en de rest van het gebouw voldoen aan de voorschriften van 5.1. 6.3 Keukens en restaurants De keukens en de combinaties keuken-restaurant, uitgerust met kook-, braad-, bak- of frituurinstallaties, zijn begrensd door wanden die gebouwd zijn in metselwerk of beton, of die een brandwerendheid hebben van : 1° EI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Deuren die erin aangebracht zijn, bezitten een brandwerendheid EI1 30 en zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend. HOOFDSTUK 7. - Uitrusting van de gebouwen 7.1 Liften en goederenliften Het geheel van de liften en goederenliften die bestaan uit één of meer schachten, is begrensd door wanden in metselwerk of beton, of die een brandwerendheid hebben van : 1° EI 30 voor inrichtingen van categorie 1;2° EI 60 voor inrichtingen van categorie 2 en categorie 3. Er wordt een uitzondering gemaakt voor de voorzijde van de liftbordessen en de wanden die deel uitmaken van de gevel.

De liftbordesvoorzijde, de deuren inbegrepen, hebben een brandwerendheid E 30. 7.2 Lift met prioritaire oproep Iedere inrichting van categorie 3 wordt bediend door een lift met prioritaire oproep. Die lift geeft uit op een evacuatieniveau dat gemakkelijk toegankelijk is voor de brandweer. Als verschillende liftengroepen eenzelfde compartiment bedienen, dan bezit iedere liftgroep een prioritaire lift.

Aan die vereiste is voldaan : 1° als een lift vanaf dit evacuatieniveau alle bovenliggende verdiepingen bedient;2° als verschillende liften vanaf dit evacuatieniveau een gedeelte van de bovenliggende verdiepingen bedienen, op voorwaarde dat het geheel van de liften met prioritaire oproep de toegang tot alle compartimenten van het gebouw mogelijk maakt. Op het liftbordes van het evacuatieniveau is een brandweerschakelaar aangebracht, waarmee de voorkeursgroep kan worden gegeven.

Met de brandweerschakelaar moet de liftkooi snel kunnen worden opgeroepen na aankomst op het evacuatieniveau, zonder buitenoproepen te beantwoorden. De brandweerschakelaar moet in een kastje zijn aangebracht dat voorzien is van een ruitje met het opschrift « brandweer ».

Behalve de omstandigheden die hun specifieke gebruik noodzakelijk maken, worden de liften met prioritaire oproep normaal gebruikt. 7.3 Elektrische installatie voor drijfkracht, verlichting en signalisatie 7.3.1 Alleen elektrische verlichting is toegestaan. 7.3.2 Het vermogen van de autonome stroombronnen is voldoende om alle veiligheidsinstallaties zoals de veiligheidsverlichting, de rookevacuatiekoepels en de installaties voor melding, waarschuwing, alarm en detectie te voeden. Voor de inrichtingen van categorie 3 is het vermogen ook voldoende voor de machines van de liften met prioritaire oproep.

Zodra de normale voeding van het net uitvalt, verzekeren de autonome stroombron of stroombronnen automatisch en binnen dertig seconden de werking van de installaties gedurende een uur. 7.3.3 Veiligheidsverlichting De evacuatiewegen, de evacuatieterrassen, de overlopen van de trappenhuizen, de liftkooien, de zalen of lokalen die toegankelijk zijn voor het publiek, de lokalen waarin de autonome stroombronnen of de pompen voor de blusinstallaties opgesteld zijn, de stookafdelingen en de voornaamste borden zijn voorzien van een veiligheidsverlichting met een horizontale verlichtingssterkte van minstens 1 lux ter hoogte van de grond of van de traptreden, in de as van de evacuatieweg. Op plaatsen van de evacuatieweg waar een gevaarlijke toestand bestaat, bedraagt de minimale horizontale verlichtingssterkte 5 lux. Die gevaarlijke plaatsen kunnen bijvoorbeeld zijn : een richtingsverandering, een kruising, een overgang naar trappen of onvoorziene hoogteverschillen in het loopvlak.

De veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar als die uitvalt, moet de veiligheidsverlichting door een of meer autonome stroombronnen worden gevoed.

Autonome verlichtingstoestellen die aangesloten zijn op de kring die de normale verlichting voedt, mogen eveneens gebruikt worden, voor zover ze alle waarborgen voor een goede werking bieden. 7.4 Verwarmingstoestellen 7.4.1 De verwarmingstoestellen moeten in die mate opgevat en opgesteld zijn dat ze voldoende veiligheidswaarborgen bieden, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden. 7.4.2 De verwarmingstoestellen moeten gebruiksklaar worden gehouden, verbonden zijn met een goed trekkende schoorsteen en zo zijn gemaakt dat een volledige en regelmatige afvoer van de verbrandingsgassen verzekerd is. 7.4.3 De schoorstenen en rookgangen van de verwarmingstoestellen moeten gebouwd zijn uit onbrandbare materialen en behoorlijk onderhouden worden. 7.4.4 De warmtegeneratoren, de schoorstenen en de rookgangen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld zijn, of er in die mate van afgezonderd zijn, dat brandgevaar voorkomen wordt. 7.4.5 De warmtegeneratoren met automatisch aansteekmechanisme die vloeibare of een gasvormige brandstof gebruiken, moeten in die mate uitgerust zijn, dat de brandstoftoevoer automatisch afgesneden wordt in de volgende gevallen : 1° bij het al dan niet automatisch stilvallen van de brander;2° zodra de vlam toevallig uitdooft;3° zodra er oververhitting of overdruk in de wisselaar voorkomt;4° in geval van onderbreking van elektrische stroom, voor de warmtegeneratoren die vloeibare brandstoffen gebruiken. 7.4.6 De verwarmingsinstallaties met warme lucht moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de temperatuur van de lucht mag op de verdelingspunten niet hoger dan 80 ° C bedragen;2° de aanvoerkanalen van warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn. 7.4.7 In de verhuureenheden zijn elektrische verwarmingstoestellen toegestaan met uitzondering van de toestellen die een zichtbaar elektrische weerstand bevatten. Individuele verwarmingstoestellen van het verbrandingstype zijn verboden. 7.5 Gastoevoerleidingen Als het gebouw, waarin het toeristische logies ligt, een algemene gastoevoerleiding bezit, dan moet daarop minstens één handbediende afsluitkraan aangebracht zijn. De afsluitkraan wordt geplaatst bij het begin van de leiding in het gebouw en op een behoorlijk aangeduide plaats. 7.6 Melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijdingsmiddelen 7.6.1 Toestellen voor melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijding Alle inrichtingen zijn uitgerust met installaties voor melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijding. De exploitant raadpleegt de bevoegde brandweerdienst voor het bepalen van die uitrusting.

Het aantal en het type toestellen worden bepaald door het brandrisico.

De toestellen worden in voldoende aantal geplaatst en oordeelkundig gespreid, zodat ze ieder punt van de instelling kunnen bedienen.

De handbediende toestellen moeten gemakkelijk bereikbaar, oordeelkundig geplaatst en degelijk aangeduid zijn. Ze zijn zo geplaatst dat ze de circulatie niet hinderen en niet beschadigd en omver gestoten kunnen worden. De eventueel buiten geplaatste toestellen worden tegen alle weersomstandigheden beschut. 7.6.2 Brandmelding Ieder toestel dat de verbinding tot stand kan brengen door menselijke interventie, is voorzien van een bericht over zijn bestemming en gebruiksaanwijzing.

Als het om een telefoontoestel gaat, dan vermeldt het bericht welk oproepnummer moet worden gevormd om de bevoegde brandweerdienst te waarschuwen, behalve als de verbinding rechtstreeks of automatisch wordt gerealiseerd. In dat laatste geval, en onafgezien van wat voorafgaat, moet de melding van ontdekking of detectie van brand onmiddellijk aan de brandweer bevestigd kunnen worden door middel van een telefoontoestel. 7.6.3 Waarschuwing en alarm De waarschuwings- en alarmseinen of -berichten kunnen door alle betrokken personen opgevangen worden en mogen niet met elkaar noch met andere seinen kunnen worden verward.

In de inrichtingen van categorie 3 veroorzaakt de inwerkingtreding van het alarm de achtereenvolgende terugkeer van de liftkooien van de niet-prioritaire liften naar het evacuatieniveau en het stopzetten op dat niveau. 7.6.4 Algemene automatische branddetectie Als de specifieke brandveiligheidsnormen de automatische branddetectie eist, bestaat die uit een aantal branddetectoren en een centrale.

De detectoren worden geplaatst in de verhuureenheden, de evacuatieruimten, de technische lokalen, de bureaus, de lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn, de keukens en de bergplaatsen die deel uitmaken van het toeristische logies.

De detectoren worden aangepast aan het brandrisico.

Nachtverblijven en evacuatiewegen moeten beveiligd worden met rookdetectoren.

De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met : 1° een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aanduidt;2° een akoestisch waarschuwingssignaal;3° een optisch waarschuwingssignaal dat toelaat de plaats waar de brand ontstaan is, te lokaliseren.Dat lokaliseren moet minstens mogelijk zijn per verdieping; 4° een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand. De centrale wordt gevoed door het openbare elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. In geval het openbare elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie. 7.6.5 Brandbestrijdingsmiddelen De blusinrichtingen bestaan uit al dan niet automatische toestellen of installaties. De snelblussers en muurhaspels dienen voor de eerste interventie, dat wil zeggen dat ze hoofdzakelijk bestemd zijn om gebruikt te worden door het personeel en de bewoners.

Blustoestellen en muurhaspels worden bepaald door de aard en de omvang van het gevaar en beantwoorden aan de geldende normen.

Muurhaspels met axiale voeding en de muurhydranten worden gegroepeerd en hebben een gemeenschappelijke watertoevoer.

Hun aantal wordt zo bepaald dat er minstens één muurhaspel met axiale voeding per compartiment is geplaatst op maximaal 20 m of 30 m afstand van ieder punt, naargelang van het type muurhaspel.

Voor de plaatsing van muurhaspels en muurhydranten raadpleegt de exploitant de bevoegde brandweerdienst.

De bluswaterbevoorrading moet voldoende zijn en wordt vastgesteld in overleg met de bevoegde brandweerdienst. HOOFDSTUK 8. - Bekleding en wandversiering 8.1 In een bestaand toeristisch logies moeten bekleding en wandversiering van die aard zijn dat ze niet tot brandvoortplanting en rookontwikkeling kunnen bijdragen. Het gaat daarbij om de vloerbekleding, de wandbekleding en -versiering, en de plafondbekleding en -versiering. 8.2 De minimale eisen waaraan de bekleding en de wandversiering moeten voldoen, zijn : 1° voor de vloerbekleding : klasse M3 (gemiddeld ontvlambaar) en klasse 3 (matige vlamuitbreiding) of klasse A3;2° voor de wandbekleding : klasse M2 (moeilijk ontvlambaar) of klasse 2 (trage vlamuitbreiding) of klasse A2;3° voor de plafondbekleding : klasse M1 (niet ontvlambaar) of klasse 1 (zeer trage vlamuitbreiding) of klasse A1. HOOFDSTUK 9. - Onderhoud en controles 9.1 Algemeen 9.1.1 De technische uitvoering van de inrichting wordt in goede staat gehouden.

De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting periodiek door bevoegde personen controleren. 9.1.2 De exploitant zorgt ervoor dat de nodige keuringen, onderzoeken en controles uitgevoerd worden. De data van de controles, de vaststellingen die tijdens die controles werden gedaan en de instructies voor het personeel, worden in een logboek geschreven. Dat logboek wordt ter beschikking gehouden van de burgemeester of zijn afgevaardigde. 9.2 Periodieke controles 9.2.1 Liften en goederenliften Goederenliften worden gekeurd en onderzocht op de wijze, voorgeschreven in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB).

Personenliften worden gekeurd en onderzocht zoals voorgeschreven in het koninklijk besluit van 9 maart 2003. 9.2.2 Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting, signalisatie en veiligheidsverlichting De elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting, signalisatie en veiligheidsverlichting beantwoorden, naargelang van het geval, aan de voorschriften van titel III, hoofdstuk I, afdeling I, van het ARAB (inclusief de arbeidsmiddelenrichtlijn), of aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). 9.2.3 Veiligheidsverlichting De veiligheidsverlichting wordt jaarlijks door een externe dienst voor technische controles gecontroleerd op de goede werking, autonomie en lichtsterkte. Daarnaast voorziet de exploitant in een eigen driemaandelijkse controle van de goede werking. 9.2.4 Installaties voor verwarming en klimaatregeling Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste en vloeibare brandstoffen, zoals gewijzigd, worden jaarlijks de installaties voor centrale verwarming en centrale klimaatregeling door een bevoegde technicus gecontroleerd.

De afvoerkanalen voor rook- en verbrandingsgassen worden steeds in goede staat gehouden. 9.2.5 Installaties, gevoed met brandbaar gas Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende opslagplaatsen voor vloeibaar gemaakt handelspropaan, handelsbutaan of mengsels daarvan in vaste, ongekoelde houders, zoals gewijzigd, worden de installaties die met brandbaar gas gevoed worden, onderzocht vóór de inbedrijfstelling van een nieuwe of gedeeltelijk vernieuwde installatie, volgens de voorschriften van de Belgische normen en regels van goede praktijk.

De bovengenoemde controles worden uitgevoerd door een daartoe uitgerust organisme of door een bevoegd technicus. De resultaten ervan worden in een proces-verbaal opgetekend. De nieuw geplaatste gebruikstoestellen worden vóór hun ingebruikname getest door een bevoegde technicus, die de goede werking ervan nagaat. 9.2.6 Melding, waarschuwing en alarm Jaarlijks worden de elektrische meldings-, waarschuwings- en alarminstallaties, met uitzondering van de gewone telefoonlijnen, alsook de elektrische waarschuwingstoestellen, door een externe dienst voor technische controles gecontroleerd. 9.2.7 Algemene automatische branddetectie De installatie voor algemene automatische branddetectie wordt jaarlijks gecontroleerd. Daarbij worden minstens de autonomie en de goede werking door een externe dienst voor technische controles gecheckt. Het onderhoud moet door een bevoegde technicus worden uitgevoerd. 9.2.8 Brandbestrijdingsmiddelen De exploitant draagt er zorg voor dat de brandbestrijdingsmiddelen jaarlijks gecontroleerd en onderhouden worden door een bevoegde technicus. 9.2.9 Filters en kokers van dampkappen De exploitant draagt er zorg voor dat de filters en kokers van de dampkappen periodiek onderhouden worden. De dampkappen en -afvoeren moeten minstens jaarlijks door een bevoegde technicus worden gecontroleerd. 9.2.10.Deuren en verluchtingsopeningen De exploitant draagt er zorg voor dat de deuren, luiken en verluchtingsopeningen, vermeld in de specifieke brandveiligheidsnormen, jaarlijks gecontroleerd en onderhouden worden. HOOFDSTUK 1 0. - Uitbatingsvoorschriften 10.1 Algemeen Behalve wat vermeld is in de specifieke brandveiligheidsnormen, neemt de exploitant alle nodige maatregelen om de personen die in de inrichting aanwezig zijn, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

De permanente maatregelen die in dat opzicht door de exploitant genomen worden, zullen in een huishoudelijk reglement vermeld worden.

Periodiek en minstens jaarlijks vestigt de exploitant de aandacht van het personeel op die bepalingen in het huishoudelijk reglement. Naar aanleiding van de opmerkingen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten zo snel mogelijk aangepaste verbeteringen worden doorgevoerd. Het verhelpen van een vastgestelde inbreuk wordt gestaafd aan de hand van een extra controle door een externe dienst voor technische controles. 10.2 Veiligheidsvoorzieningen De exploitant moet zorgen voor de goede werking van alle veiligheidsvoorzieningen, zoals de goede werking van de zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren, de veiligheidsverlichting, de branddetectie, de bruikbaarheid van de evacuatiewegen, de trappen en ladders en de brandbestrijdingsmiddelen. 10.3 Kooktoestellen en maaltijdverwarmers Kooktoestellen en maaltijdverwarmers staan ver genoeg verwijderd of geïsoleerd van alle ontvlambare materialen.

Er mogen geen verplaatsbare toestellen, gevoed met brandstoffen, in de inrichting geplaatst of gebruikt worden, tenzij in verplaatsbare toestellen met brandstofhoeveelheden van maximaal 3 kg of 1 liter voor de bereiding van speciale gerechten in de keuken of het restaurant.

De reserverecipiënten of lege recipiënten worden in openlucht of in een daartoe ingerichte ruimte opgeslagen. Die ruimte bevat geen andere brandbare stoffen en is voorzien van een verluchting boven- en onderaan. 10.4 Voorlichting van personeel en gasten over brandpreventie 10.4.1 Met behoud van de toepassing van de bepalingen van artikelen 52.10 en 52.12 van het ARAB vestigt de exploitant de aandacht van de personeelsleden op het gevaar bij brand in de inrichting. Zij worden onder meer op de hoogte gebracht van de ingezette middelen voor : 1° de detectie, de melding, de waarschuwing en het alarm;2° de te nemen schikkingen om de veiligheid van de personen te verzekeren;3° het bestaan van brandbestrijdingsmiddelen. De exploitant en sommige personeelsleden die speciaal zijn aangewezen wegens hun permanente beschikbaarheid en de aard van hun functie, worden met de werking van de brandbestrijdingsmiddelen vertrouwd gemaakt en ontvangen onderricht over de gebruiksvoorwaarden. 10.4.2 De exploitant organiseert jaarlijks praktische oefeningen, die tot doel hebben de personeelsleden te onderrichten over hun gedrag bij brand. 10.5 Gasinstallaties De onontbeerlijke voorzorgen zijn genomen om gaslekken te voorkomen.

De aanwezigheid van verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen is verboden in de lokalen van de kelderverdiepingen en in die waarvan de bodem aan alle zijden lager is dan de omringende bodem van het gebouw, behalve voor toevallige werkzaamheden.

De verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen die niet in gebruik zijn en de recipiënten waarvan verondersteld wordt dat ze leeg zijn, moeten opgeslagen zijn in openlucht of in een doelmatig verlucht en speciaal voor dat gebruik bestemd lokaal. 10.6 Opslagplaatsen voor brandstoffen Iedere opslagplaats van vloeibare brandstoffen of van vloeibaar gemaakte petroleumgassen is ingericht buiten de lokalen die voor de gasten toegankelijk zijn. 10.7 Andere maatregelen 10.7.1 De exploitant zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot de technische lokalen en doorgangen. Dat verbod wordt op alle nuttige plaatsen aangeduid. 10.7.2 De toegang tot de ondergrondse parkeerplaatsen is verboden voor voertuigen die met een lpg-installatie zijn uitgerust. Dat verbod wordt bij de ingang van de parking aangegeven. 10.7.3 De omgeving van de plaatsen waar zich toestellen bevinden voor melding, waarschuwing en alarm, of waar apparaten voor brandbestrijding aangebracht zijn, blijft steeds vrij, zodat de toestellen in kwestie zonder vertraging kunnen worden gebruikt. HOOFDSTUK 1 1. - Samenvattende tabel van de periodiciteit van de controles op de technische uitrusting en veiligheidsuitrusting 11 De technische uitrusting en veiligheidsuitrusting van de inrichting wordt in goede staat gehouden. De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid periodiek die uitrusting door bevoegde personen onderhouden en controleren op basis van de onderstaande tabel.

VOORWERP

NORM

UITVOERDER

PERIODICITEIT

Goederen- en keukenlift

9.2.1

EDTC

driemaandelijks

Personenlift

9.2.1

EDTC

drie- of zesmaandelijks (onderhoudscontract niet/wel via gecertificeerde firma)

Hoogspanning

9.2.2

EDTC

jaarlijks

Laagspanning

9.2.2

EDTC

vijfjaarlijks

Veiligheidsverlichting (lichtsterkte, autonomie)

9.2.3

EDTC

jaarlijks

Gasleidingen en -toestellen, vaste LPG-tanks (dichtheidscontrole)

9.2.5

EDTC of BT

driejaarlijks

Automatische gasdetectie/brandstofafsluiters (indien aanwezig : goede werking)

EDTC

jaarlijks

Verwarmings- en luchtbehandelingstoestellen (goede werking) inclusief conformiteit afvoer rookgassen en aanvoer verse lucht voor toestellen met open verbranding

9.2.4

BT

jaarlijks

Schoorsteen en rookkanalen (toestellen op vloeibare/vaste brandstof)

9.2.4

BT

jaarlijks

Melding-, waarschuwings- en alarminstallatie (autonomie, goede werking)

9.2.6

EDTC

jaarlijks

Algemene automatische branddetectie (conformiteit, autonomie, goede werking) inclusief bbzs brandwerende deuren en luiken, rookevacuatiekoepels

9.2.7

EDTC

jaarlijks

Filters en kokers van dampkappen

9.2.9

BT

jaarlijks

Draagbare brandblustoestellen (goede werking)

9.2.8

BT

jaarlijks

Muurhaspels en -hydranten (indien aanwezig : goede werking)

9.2.8

BT

jaarlijks

Veiligheidsverlichting (goede werking)

10.2

BP

driemaandelijks

Brandwerende deuren en luiken, blusmiddelen, evacuatiewegen, trappen, ladders enzovoort (goede staat, bruikbaarheid)

10.2

BP

tijdens de uitbating


EDTC :

externe dienst voor technische controles

BP :

bevoegde persoon : persoon die al dan niet tot het eigen personeel behoort (zie artikel 28 van het ARAB) of de exploitant zelf, op voorwaarde dat hij voldoende kennis van de toestellen heeft

BT :

bevoegde technicus : persoon of organisatie met de nodige kennis, het nodige materiaal, de nodige erkenning enzovoort om dergelijke controles te doen (bijvoorbeeld gasdichtheid : gehabiliteerde installateur; verwarming : erkende technicus enzovoort)

zs :

zelfsluitend

bbzs :

bij brand zelfsluitend


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus.

Brussel, 5 oktober 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS

Bijlage 5 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus Bijlage 5 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan het toeristische logies moet voldoen Bijlage 5. - Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit HOOFDSTUK 1. - Algemeen 1.1 Doel De specifieke brandveiligheidsnormen in deze bijlage hebben tot doel : 1° het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;2° de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;3° het ingrijpen van de brandweer preventief te vergemakkelijken. 1.2 Toepassingsgebied Deze bepalingen zijn niet van toepassing op het gedeelte van het gebouw dat bewoond wordt door derden, door de eigenaar of door de exploitant. Ze zijn evenmin van toepassing op gedeelten van het gebouw die niet functioneel gerelateerd zijn aan de exploitatie van het toeristisch logies. 1.3 Een nieuw toeristisch logies moet beantwoorden aan de toepasselijke federale basisnormen (in voorkomend geval de bepalingen en bijlagen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen, zoals gewijzigd). Het toeristische logies in kwestie moet eveneens beantwoorden aan de aanvullende en meer specifieke bepalingen die in de onderstaande hoofdstukken in dit besluit zijn opgenomen. HOOFDSTUK 2. - Evacuatie van de compartimenten 2.1 Ieder compartiment beschikt over minstens twee evacuatiemogelijkheden die beantwoorden aan de eisen van de basisnormen voor de realisatie van de twee evacuatiemogelijkheden. Er mag geen gebruik worden gemaakt van de (auto)ladders van de brandweer maar alleen van (binnen- of buiten) trappen. 2.2 De evacuatiewegen zijn veilig aangelegd, duidelijk gesignaleerd en worden vrij en bruikbaar gehouden, zonder versperringen.

De evacuatiewegen moeten zo worden aangelegd en verdeeld, dat ze steeds onafhankelijk blijven van elkaar. Een evacuatieweg blijft bruikbaar als een andere evacuatieweg onbruikbaar wordt. Buiten komen ze uit op een straat of op een vrije ruimte die voldoende groot is om zich van het gebouw te kunnen verwijderen en het snel en veilig te kunnen ontruimen. HOOFDSTUK 3. - Verticale binnenwanden 3 De verticale binnenwanden die iedere verhuureenheid afbakenen, hebben minstens een brandwerendheid EI 60. De deuren in die wanden hebben minstens een brandwerendheid EI1 30.

Als die wanden en deuren deel uitmaken van bouwelementen waarvoor in de basisnormen een hogere brandwerendheid voorgeschreven is, moeten ze eenzelfde brandwerendheid bezitten als het bouwelement waarvan ze deel uitmaken. HOOFDSTUK 4. - Evacuatievoorzieningen 4.1 De deuren in de evacuatiewegen die twee uitgangen verbinden, moeten in beide richtingen opendraaien. 4.2 Schuifdeuren die niet handmatig opendraaien in geval van paniek; draaideuren en draaipaaltjes zijn alleen toegestaan als aanvulling op de gewone deuren en doorgangen. Die schuifdeuren, draaideuren en draaipaaltjes mogen in geen geval de evacuatie hinderen. 4.3 De deuren die in geval van brand niet door de gasten gebruikt mogen worden, worden gesloten gehouden en voorzien van een duidelijk leesbare vermelding « geen uitgang » en een verbodsteken. 4.4 De deuren in de evacuatiewegen gaan open in de evacuatierichting. 4.5 Langs de evacuatiewegen mogen geen spiegels worden aangebracht op plaatsen waar de gasten zich daardoor zouden kunnen vergissen in de richting naar de trappen en de uitgangen. HOOFDSTUK 5. - Uitrusting van de gebouwen 5.1 Verwarming 5.1.1 Het gebruik van lokale verbrandingstoestellen in de verhuureenheden is verboden. 5.1.2 De verwarmingstoestellen en -installaties beantwoorden aan de geldende normen. 5.2 Algemene automatische branddetectie De volledige inrichting moet uitgerust zijn met een algemene automatische branddetectie die beantwoordt aan de geldende normen.

Nachtverblijven en evacuatiewegen worden beveiligd met rookdetectoren. HOOFDSTUK 6. - Onderhoud en controles 6.1 Algemeen 6.1.1 De technische uitvoering van de inrichting wordt in goede staat gehouden.

De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid periodiek die uitrusting door bevoegde personen controleren. 6.1.2 De exploitant zorgt ervoor dat de nodige keuringen, onderzoeken en controles uitgevoerd worden. De data van de controles en de vaststellingen die tijdens die controles werden gedaan, alsook de instructies voor het personeel, worden in een logboek geschreven. Dat logboek wordt ter beschikking gehouden van de burgemeester of zijn afgevaardigde. 6.2 Periodieke controles 6.2.1 Liften en goederenliften Goederenliften worden gekeurd en onderzocht zoals voorgeschreven in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB).

Personenliften worden gekeurd en onderzocht zoals voorgeschreven in het koninklijk besluit van 9 maart 2003. 6.2.2 Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting, signalisatie en veiligheidsverlichting De elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie beantwoorden, naargelang van het geval, aan de voorschriften van titel III, hoofdstuk I, afdeling I, van het ARAB (inclusief de arbeidsmiddelenrichtlijn), of aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). 6.2.3 Veiligheidsverlichting De veiligheidsverlichting wordt jaarlijks door een externe dienst voor technische controles gecontroleerd op de goede werking, autonomie en lichtsterkte. Daarnaast voorziet de exploitant in een eigen driemaandelijkse controle van de goede werking. 6.2.4 Installaties voor verwarming en klimaatregeling Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste en vloeibare brandstoffen, zoals gewijzigd, worden jaarlijks de installaties voor centrale verwarming en centrale klimaatregeling gecontroleerd door een bevoegde technicus.

De afvoerkanalen voor rook- en verbrandingsgassen worden steeds in goede staat gehouden. 6.2.5 Installaties, gevoed met brandbaar gas Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende opslagplaatsen voor vloeibaar gemaakt handelspropaan, handelsbutaan of mengsels daarvan in vaste ongekoelde houders, zoals gewijzigd, worden de installaties die met brandbaar gas worden gevoed, onderzocht, vóór de inbedrijfstelling van een nieuwe of gedeeltelijk vernieuwde installatie, volgens de voorschriften van de Belgische normen en regels van goede praktijk.

De bovengenoemde controles worden uitgevoerd door een daartoe uitgerust organisme of door een bevoegde technicus. De resultaten ervan worden in een proces-verbaal opgetekend. De nieuw geplaatste gebruikstoestellen worden vóór hun ingebruikname getest door een bevoegde technicus, die de goede werking ervan nagaat. 6.2.6 Melding, waarschuwing en alarm Jaarlijks worden de elektrische meldings-, waarschuwings- en alarminstallaties, met uitzonderling van de gewone telefoonlijnen, alsook de elektrische waarschuwingstoestellen, door een externe dienst voor technische controles gecheckt. 6.2.7 Algemene automatische branddetectie De installatie voor algemene automatische branddetectie wordt jaarlijks gecontroleerd.

Daarbij worden minstens de autonomie en de goede werking door een externe dienst voor technische controles gecheckt. Het onderhoud moet door een bevoegde technicus worden uitgevoerd. 6.2.8 Brandbestrijdingsmiddelen De exploitant draagt er zorg voor dat de brandbestrijdingsmiddelen jaarlijks gecontroleerd en onderhouden worden door een bevoegde technicus. 6.2.9 Filters en kokers van dampkappen De exploitant draagt er zorg voor dat de filters en kokers van de dampkappen periodiek onderhouden worden. De dampkappen en -afvoeren moeten minstens jaarlijks door een bevoegde technicus worden gecontroleerd. 6.2.10 Deuren en verluchtingsopeningen De exploitant draagt er zorg voor dat de deuren, luiken en verluchtingsopeningen, vermeld in de specifieke brandveiligheidsnormen, jaarlijks gecontroleerd en onderhouden worden. HOOFDSTUK 7. - Uitbatingsvoorschriften 7.1 Algemeen Behalve wat vermeld is in de specifieke brandveiligheidsnormen, neemt de exploitant alle nodige maatregelen om de personen die in de inrichting aanwezig zijn, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

De permanente maatregelen die in dat opzicht door de exploitant genomen worden, zullen in een huishoudelijk reglement vermeld worden.

Periodiek en minstens jaarlijks vestigt de exploitant de aandacht van het personeel op die bepalingen in het huishoudelijk reglement. Naar aanleiding van de opmerkingen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten zo snel mogelijk aangepaste verbeteringen worden doorgevoerd. Het verhelpen van een vastgestelde inbreuk wordt gestaafd aan de hand van een extra controle door een externe dienst voor technische controles. 7.2 Veiligheidsvoorzieningen De exploitant moet zorgen voor de goede werking van alle veiligheidsvoorzieningen, zoals de goede werking van de zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren, de veiligheidsverlichting, de branddetectie, de bruikbaarheid van de evacuatiewegen, de trappen en ladders en de brandbestrijdingsmiddelen. 7.3 Kooktoestellen en maaltijdverwarmers Kooktoestellen en maaltijdverwarmers staan ver genoeg verwijderd of geïsoleerd van alle ontvlambare materialen.

Er mogen geen verplaatsbare toestellen, gevoed met brandstoffen, in de inrichting geplaatst of gebruikt worden, tenzij in verplaatsbare toestellen met brandstofhoeveelheden van maximaal 3 kg of 1 liter voor de bereiding van speciale gerechten in de keuken of het restaurant.

De reserverecipiënten of lege recipiënten worden in openlucht of in een daartoe ingerichte ruimte opgeslagen. Die ruimte bevat geen andere brandbare stoffen en is voorzien van een verluchting boven- en onderaan. 7.4 Voorlichting personeel en gasten voor de brandpreventie 7.4.1 Met behoud van de toepassing van de bepalingen van artikelen 52.10 en 52.12 van het ARAB vestigt de exploitant de aandacht van de personeelsleden op het gevaar bij brand in de inrichting. Zij worden onder meer op de hoogte gebracht van de ingezette middelen voor : 1° de detectie, de melding, de waarschuwing en het alarm;2° de te nemen schikkingen om de veiligheid van de personen te verzekeren;3° het bestaan van brandbestrijdingsmiddelen. De exploitant en sommige personeelsleden die speciaal zijn aangewezen wegens hun permanente beschikbaarheid en de aard van hun functie, worden met de werking van de brandbestrijdingsmiddelen vertrouwd gemaakt en ontvangen onderricht over de gebruiksvoorwaarden. 7.4.2 De exploitant organiseert jaarlijks praktische oefeningen, die tot doel hebben de personeelsleden te onderrichten over hun gedrag bij brand. 7.5 Gasinstallaties De onontbeerlijke voorzorgen zijn genomen om gaslekken te voorkomen.

De aanwezigheid van verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen is verboden in de lokalen van de kelderverdiepingen en in die waarvan de bodem aan alle zijden lager is dan de omringende bodem van het gebouw, behalve voor toevallige werkzaamheden.

De verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen die niet in gebruik zijn, en de recipiënten waarvan verondersteld wordt dat ze leeg zijn, moeten opgeslagen zijn in openlucht of in een doelmatig verlucht en speciaal voor dat gebruik bestemd lokaal. 7.6 Opslagplaatsen voor brandstoffen Iedere opslagplaats van vloeibare brandstoffen of van vloeibaar gemaakte petroleumgassen is ingericht buiten de lokalen die voor de gasten toegankelijk zijn. 7.7 Andere maatregelen 7.7.1 De exploitant zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot de technische lokalen en doorgangen. Dat verbod wordt op alle nuttige plaatsen aangeduid. 7.7.2 De toegang tot de ondergrondse parkeerplaatsen is verboden voor voertuigen die met een lpg-installatie zijn uitgerust. Dat verbod wordt bij de ingang van de parking aangegeven. 7.7.3 De omgeving van de plaatsen waar zich toestellen bevinden voor melding, waarschuwing en alarm, of waar apparaten voor brandbestrijding aangebracht zijn, blijft steeds vrij, zodat de toestellen in kwestie zonder vertraging kunnen worden gebruikt. HOOFDSTUK 8. - Samenvattende tabel van de periodiciteit van de controles op de technische uitrusting en veiligheidsuitrusting 8 De technische uitrusting en veiligheidsuitrusting van de inrichting wordt in goede staat gehouden. De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid periodiek die uitrusting door bevoegde personen onderhouden en controleren op basis van de onderstaande tabel.

VOORWERP

NORM

UITVOERDER

PERIODICITEIT

Goederen- en keukenlift

6.2.1

EDTC

driemaandelijks

Personenlift

6.2.1

EDTC

drie- of zesmaandelijks (onderhoudscontract niet/wel via gecertificeerde firma)

Hoogspanning

6.2.2

EDTC

jaarlijks

Laagspanning

6.2.2

EDTC

vijfjaarlijks

Veiligheidsverlichting (lichtsterkte, autonomie)

6.2.3

EDTC

jaarlijks

Gasleidingen en -toestellen, vaste LPG-tanks (dichtheidscontrole)

6.2.5

EDTC of BT

driejaarlijks

Automatische gasdetectie/brandstofafsluiters (indien aanwezig : goede werking)

EDTC

jaarlijks

Verwarmings- en luchtbehandelingstoestellen (goede werking) inclusief conformiteit afvoer rookgassen en aanvoer verse lucht voor toestellen met open verbranding

6.2.4

BT

jaarlijks

Schoorsteen en rookkanalen (toestellen op vloeibare/vaste brandstof)

6.2.4

BT

jaarlijks

Melding-, waarschuwings- en alarminstallatie (autonomie, goede werking)

6.2.6

EDTC

jaarlijks

Algemene automatische branddetectie (conformiteit, autonomie, goede werking) inclusief bbzs brandwerende deuren en luiken, rookevacuatiekoepels

6.2.7

EDTC

jaarlijks

Filters en kokers van dampkappen

6.2.9

BT

jaarlijks

Draagbare brandblustoestellen (goede werking)

6.2.8

BT

jaarlijks

Muurhaspels en -hydranten (indien aanwezig : minimale druk, goede werking)

6.2.8

EDTC

driejaarlijks

Muurhaspels en -hydranten (indien aanwezig : goede werking)

6.2.8

BT

jaarlijks

Veiligheidsverlichting (goede werking)

6.2.3.

BP

driemaandelijks

Brandwerende deuren en luiken, blusmiddelen, evacuatiewegen, trappen enzovoort (goede staat, bruikbaarheid)

BP

tijdens de uitbating


EDTC :

externe dienst voor technische controles

BP :

bevoegde persoon : persoon die al dan niet tot het eigen personeel behoort (zie artikel 28 van het ARAB) of de exploitant zelf, op voorwaarde dat hij voldoende kennis van de toestellen heeft

BT :

bevoegde technicus : persoon of organisatie met de nodige kennis, het nodige materiaal, de nodige erkenning enzovoort om dergelijke controles te doen (bijvoorbeeld gasdichtheid : gehabiliteerde installateur; verwarming : erkende technicus enzovoort)

zs :

zelfsluitend

bbzs :

bij brand zelfsluitend


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012 tot wijziging van verschillende besluiten inzake het toeristische logies en het statuut van de reisbureaus.

Brussel, 5 oktober 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS

^