Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 01 juni 2001
gepubliceerd op 13 september 2001

Besluit van de Vlaamse regering betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035931
pub.
13/09/2001
prom.
01/06/2001
ELI
eli/besluit/2001/06/01/2001035931/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 JUNI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, inzonderheid op artikel 60, 1°;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 23 juni 2000;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 januari 2001;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 23 februari 2001, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 maart 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;2° Instituut : het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, opgericht bij artikel 20 van het decreet;3° raad van bestuur : de raad van bestuur van het Instituut, bedoeld in artikel 22 van het decreet;4° centrum : centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld in de artikelen 57 tot en met 61 van het decreet;5° jaarrekening : de balans, de resultatenrekening en de toelichting, die samen één integraal geheel vormen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 2.Het centrum voert een afzonderlijke, duidelijk van elkaar te onderscheiden, passende volledige boekhouding, rekening houdend met de aard en de omvang van haar activiteiten.

Deze boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook.

Art. 3.Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.

Art. 4.Elke boekhouding wordt door middel van een stelsel van rekeningen gevoerd met inachtneming van de regels van dubbel boekhouden.

Alle verrichtingen worden zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde ingebracht in boekhoudkundige staten.

Het rekeningstelsel wordt ingericht en genummerd overeenkomstig de minimum indeling van het rekeningstelsel, zoals weergegeven in bijlage 1 bij dit besluit. Hieruit vertrekkende kan het centrum dit rekeningstelsel in detail en naar eigen goeddunken verder uitbouwen, rekening houdend met de aard en de omvang van de activiteiten.

De rekeningen, opgenomen in de minimumindeling van het rekeningstelsel, die voor het centrum inhoudelijk niet van toepassing zijn, hoeven niet in hun rekeningstelsel voor te komen.

Art. 5.De kosten en opbrengsten van het centrum worden geboekt enerzijds op grond van hun aard en anderzijds analytisch, op grond van de kostenplaatsen waarop ze betrekking moeten hebben.

Dit analytisch stelsel is aangepast aan de aard en de omvang van de activiteiten van het centrum. Het wordt opgedeeld volgens per centrum gedefinieerde beleidsdomeinen die op hun beurt opgedeeld worden in verschillende relevante activiteiten. Als dit al uitgewerkt is, maakt dit het voorwerp uit van een specifieke toelichting te verstrekken bij de jaarrekening.

De raad van bestuur kan een analytisch stelsel aan het centrum opleggen.

Art. 6.Elke boeking geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij verwijst.

Voor aan- en verkoopverrichtingen en dienstverlening in het klein waarvoor geen factuur vereist is, kan de boeking geschieden door middel van een dagelijkse, gezamenlijke inschrijving.

De verantwoordingsstukken worden methodisch opgeborgen en tien jaar bewaard, in origineel of in afschrift. Stukken die niet strekken tot bewijs jegens derden, worden drie jaar bewaard.

Voor diverse boekingen wordt een intern verantwoordingsstuk opgemaakt.

Art. 7.Op het einde van het boekjaar verricht het centrum omzichtig en te goeder trouw, de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en waarderingen om de inventarisatie op te maken van alle bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook, die betrekking hebben op de activiteiten, alsook van het eigen vermogen.

Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris, worden ze op het einde van elk jaar samengevat en beschreven in een staat, zijnde de jaarrekening.

Art. 8.De jaarrekening van het centrum, goedgekeurd overeenkomstig de statuten van het centrum, wordt uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het boekjaar overgemaakt aan het Instituut.

Art. 9.Het rekeningstelsel van het centrum wordt zodanig opgevat of aangepast dat de balans en de resultatenrekening zonder toevoeging of weglating voortvloeien uit de balans van de desbetreffende rekeningen, opgemaakt na het in overeenstemming brengen bedoeld in artikel 7, tweede lid.

De beginbalans van een boekjaar stemt, onverminderd de toepassing van artikel 12, overeen met de eindbalans van het voorafgaande boekjaar, behalve in het geval bepaald in artikel 14, derde lid.

Art. 10.Compensatie tussen tegoeden en schulden, tussen rechten en verplichtingen en tussen kosten en opbrengsten is verboden.

Art. 11.De balans, de resultatenrekening en de toelichting worden opgesteld overeenkomstig de schema's opgenomen in de bijlagen bij dit besluit : bijlage 2 : actiefzijde van de balans; bijlage 3 : passiefzijde van de balans; bijlage 4 : resultatenrekening; bijlage 5 : resultaatverwerking.

De toelichting bij de balans en resultatenrekening omvat : bijlage 6 : staat van de oprichtingskosten en de immateriële vaste activa; bijlage 7 : staat van de materiële vaste activa; bijlage 8 : staat van de vorderingen; bijlage 9 : staat van de schulden; bijlage 10 : staat van de overlopende rekeningen; bijlage 11 : staat van de voorzieningen voor risico's en kosten; bijlage 12 : staat van de financiële resultaten en van de uitzonderlijke resultaten; bijlage 13 : staat van de vaststaande toekomstige verplichtingen, verbintenissen en rechten; bijlage 14 : staat van de mogelijke schuldverplichtingen; bijlage 15 : sociale balans (volledig schema), wanneer het opmaken van die balans vereist is krachtens de federale regelgeving ter zake.

Art. 12.Kunnen actief- en passiefbestanddelen tot meer dan één rubriek of onderrubriek van de balans behoren, of opbrengsten dan wel kosten tot meer dan één rubriek of onderrubriek van de resultatenrekening, dan worden ze ingeschreven onder die post welke het meest is aangewezen. Hierbij wordt rekening gehouden dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de rechten en de verplichtingen van het centrum.

Art. 13.Het centrum mag in de toelichting de rubrieken en onderrubrieken die verplicht worden vermeld, verder indelen.

Art. 14.De balans wordt opgesteld na toewijzing van het saldo van de resultatenrekening en van het overgedragen resultaat.

Bij elke rubriek en onderrubriek van de balans, resultatenrekening en toelichting, wordt het bedrag van de overeenkomstige post van het voorafgaande boekjaar vermeld.

Wanneer de bedragen van het boekjaar niet vergelijkbaar zijn met die van het voorafgaande boekjaar, mogen de bedragen van het voorafgaande boekjaar worden aangepast met het oog op hun vergelijkbaarheid. In dat geval worden deze aanpassingen, behalve indien zij onbelangrijk zijn, in de toelichting vermeld en onder verwijzing naar de betrokken rubrieken verklaard.

Art. 15.In de staat van vaststaande toekomstige verplichtingen en verbintenissen en de staat van mogelijke schuldverplichtingen, worden per soort deze elementen vermeld die niet in de balans voorkomen en die het vermogen, de financiële positie of het resultaat van het centrum aanmerkelijk kunnen beïnvloeden. Deze worden bijgehouden in de orderrekeningen.

Belangrijke rechten en verplichtingen die niet kunnen worden becijferd, worden tevens op passende wijze vermeld in deze toelichtingen. Afdeling 2. - Waarderingsregels - algemeenheden

Art. 16.Elk bestanddeel van de balans wordt afzonderlijk gewaardeerd.

De afschrijvingen, waardeveminderingen en herwaarderingen zijn specifiek voor de activabestanddelen waarop ze betrekking hebben. Alle afschrijvingen worden lineair berekend.

De rubriek voorzieningen voor risico's en kosten op de passiefzijde van de balans wordt geïndividualiseerd naar gelang van de risico's en kosten met dezelfde aard die worden gedekt.

De afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten staan los van het resultaat van het boekjaar.

Er wordt rekening gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens vorige boekjaren, zelfs indien deze risico's, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de balansdatum en de rapporteringdatum naar het Instituut. Afdeling 3. - Specifieke waarderingsregels

Onderafdeling A. - Aanschaffingswaarde

Art. 17.Behoudens andersluidende bepalingen, worden de activa gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.

Als de initiële aanschaffingswaarde op basis van historische documenten niet meer achterhaald kan worden, dan wordt het actiefbestanddeel gewaardeerd op basis van een schattingsverslag, opgesteld door een erkend schattingskantoor of een daartoe bevoegd overheidsorgaan.

Onder aanschaffingswaarde wordt verstaan, hetzij de aanschaffingsprijs zoals bepaald in artikel 18, hetzij de vervaardigingsprijs zoals bepaald in artikel 19, hetzij de inbrengwaarde zoals bepaald in artikel 20.

Art. 18.De aanschaffingsprijs omvat, naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals niet-terugbetaalbare belastingen en vervoerkosten.

De aanschaffingsprijs van een door ruil verkregen actiefbestanddeel is de marktwaarde van het (de) in ruil hiervoor overgedragen actiefbestanddeel (-delen); is deze waarde moeilijk vast te stellen, dan is de aanschaffingsprijs de marktwaarde van het door ruil verkregen actiefbestanddeel. Deze waarden worden geschat op de datum van de ruil.

Art. 19.De vervaardigingsprijs omvat naast de aanschaffingskosten van de grondstoffen, verbruiksgoederen en hulpstoffen, de productiekosten die rechtstreeks aan het individuele product of aan de productengroep toerekenbaar zijn.

Art. 20.De inbrengwaarde is gelijk aan de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken goederen op de markt betaald wordt.

Onderafdeling B. - Oprichtingskosten

Art. 21.§ 1. De opstartkosten worden slechts op het actief geboekt als ze betrekking hebben op opgelopen opstartkosten voorafgaand aan de inwerkingtreding van een nieuwe operatie en als er geen evidentie is van het feit dat ze niet terugverdiend zouden worden. Ze zijn rechtstreeks toewijsbaar aan de nieuwe operatie.

Ze worden afgeschreven vanaf het ogenblik dat de faciliteit of het proces klaar is voor gebruik of inwerkingtreding. Ze worden over vijf jaar afgeschreven. § 2. De kosten die betrekking hebben op de herstructurering van een activiteit of legale entiteit (herstructureringskosten), worden ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar genomen waarin ze werden opgelopen.

Onderafdeling C. - Immateriële Vaste Activa

Art. 22.§ 1. De immateriële vaste activa hebben betrekking op : 1° kosten van onderzoek en ontwikkelingskosten;2° patenten, licenties, know-how, merken en andere soortgelijke rechten;3° computersoftware kosten;4° rechten van films, televisie- en radioprogramma's. § 2. Kosten van onderzoek en ontwikkeling worden ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar genomen waarin ze werden gemaakt. § 3. Patenten, licenties, know how, merken en andere soortgelijke rechten, aangekocht van derden worden geactiveerd voor hun aanschaffingswaarde voor zover deze hoger ligt dan 25 000 EUR. Ze worden afgeschreven over de contractuele periode (indien er een periode is vastgelegd), anders worden ze afgeschreven over hun geschatte levensduur, met een maximum van vijf jaar.

Wanneer ze intern werden ontwikkeld, worden de opgelopen kosten ten laste van de resultatenrekening gelegd. § 4. Voor kosten van computersoftware is activering toegestaan maar wordt verplicht vanaf 2 500 EUR. Onderafdeling D. - Materiële Vaste Activa

Art. 23.§ 1. De materiële vaste activa betreffen de activa die eigendom zijn van het centrum en die duurzaam voor de bedrijfsuitoefening worden aangewend, alsmede andere zakelijke rechten, die het centrum bezit en duurzaam worden gebruikt voor de bedrijfsuitoefening wanneer vergoedingen bij aanvang van het contract werden vooruitbetaald.

De materiële vaste activa omvatten : 1° terreinen en gebouwen;2° installaties, machines en uitrusting;3° meubilair en materieel;4° vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk recht;5° werken van burgerlijke bouwkunde;6° vaste activa in aanbouw, vooruitbetalingen en andere. § 2. De vervaardigingsprijs van eigen geproduceerde vaste activa omvat naast de kosten van de materialen en arbeid ook alle andere kosten die direct toerekenbaar zijn aan dit actief. Onrechtstreekse productiekosten worden niet opgenomen in de vervaardigingsprijs. § 3. Kosten ten gevolge van verbetering en onderhoud van materiële vaste activa mogen geactiveerd worden op voorwaarde dat deze meer dan 50% van de vervangingswaarde van het oorspronkelijk actief bedragen en deze kosten verondersteld worden : 1° de capaciteit te verhogen en/of 2° de technische mogelijkheden te verbeteren en/of 3° de oorspronkelijke geschatte levensduur te verlengen en/of 4° het actief in overeenstemming te brengen met veiligheidsvoorschriften en/of milieureglementeringen. Courante onderhoud- en herstellingswerken worden volledig ten laste van de resultatenrekening genomen in het jaar dat ze werden uitgevoerd. § 4. Materiële vaste activa worden minimaal vanaf 2 500 EUR geactiveerd. § 5. De afschrijvingen voor activa in leasing en de afschrijvingen voor de inrichting van gehuurde gebouwen worden gespreid over dezelfde duur als die welke worden toegepast voor een overeenkomstig materieel vast activum in eigendom. § 6. Volgende afschrijvingspercentages worden toegepast : - gebouwen : 3 % - initiële vaste inrichting van gebouwen : 5 % - machines en installaties : 10 % - meubilair : 10 % - (rollend) materieel : 20 % - computerhardware : 33 % - computermeubilair : 10 % - software : 33 % § 7. Materiële vaste activa kunnen geherwaardeerd worden wanneer blijkt dat de marktwaarde op een duurzame wijze hoger zou liggen dan de boekwaarde. Deze correctie wordt geboekt tegenover de rubriek herwaarderingsmeerwaarden op de passiefzijde van de balans.

Deze herwaarderingsmeerwaarden worden afgeschreven over de resterende levensduur van het actiefbestanddeel rechtstreeks tegenover de initiële geboekte meerwaarde op de balans.

Bij een latere waardevermindering mag de herwaarderingsmeerwaarde worden afgeboekt tot beloop van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.

Herwaarderingsmeerwaarden kunnen niet geïncorporeerd worden in het kapitaal of in de reserves. § 8. De aan het centrum verleende subsidies voor gebouwen, voor groot en uitzonderlijk eigenaarsonderhoud en voor uitrusting worden respectievelijk als kapitaalsubsidies, subsidies voor dringend eigenaarsonderhoud en uitrustingsubsidies geboekt.

De subsidies voor gebouwen worden onmiddellijk voor het volledig bedrag van de hypotheeklening en dit enkel voor het gedeelte van de kapitaalaflossingen als kapitaalsubsidies beschouwd. De aankoop van het gebouw wordt geactiveerd.

De kapitaalsubsidies worden jaarlijks in het resultaat aangewend om de geboekte afschrijvingen te compenseren. De aanwending gebeurt volgens dezelfde percentages als de afschrijvingen.

Onderafdeling E. - Voorraden

Art. 24.De grond- en hulpstoffen en handelsgoederen worden gewaardeerd aan aanschaffingswaarde volgens het FIFO principe. Ze worden gewaardeerd aan marktwaarde als die op balansdatum lager zou zijn. De waardering aan de lagere marktwaarde mag niet worden gehandhaafd als achteraf de marktwaarde hoger is dan de lagere waarde waartegen de voorraad werd gewaardeerd.

Goederen in bewerking en gereed product worden gewaardeerd aan vervaardigingsprijs of aan marktwaarde als deze op balansdatum lager zou zijn. De vervaardigingsprijs omvat enkel de directe kosten.

Onderafdeling F. - Geldbeleggingen en liquide middelen

Art. 25.Alle geldbeleggingen worden gewaardeerd aan realisatiewaarde of marktwaarde indien voorhanden.

Alle veranderingen in de realisatiewaarde of marktwaarde worden geboekt via de resultatenrekening (andere financiële opbrengsten en/of -kosten).

Onderafdeling G. - Eigen vermogen

Art. 26.Onder eigen vermogen wordt verstaan de som van de volgende rubrieken : aanvangskapitaal, herwaarderingsmeerwaarden, reserves, overgedragen winsten (of verliezen) en het nog niet afgeschreven gedeelte van de dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke met betrekking tot investeringen en activiteiten die de duurtijd van één jaar overtreffen. Werkingsdotaties worden onmiddellijk ten laste gelegd van de resultatenrekening van het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

Onderafdeling H. - Voorzieningen voor risico's en kosten

Art. 27.§ 1. Voorzieningen voor risico's en kosten omvatten : 1° Pensioenen, opzegvergoedingen en soortgelijke verplichtingen;2° Grote herstellings- en onderhoudswerken; § 2. Duidelijk omschreven verliezen of kosten die slechts aan het licht komen na balansdatum maar voor de uitgifte van de jaarrekening, worden niet geboekt in de rubriek voorzieningen voor risico's en kosten maar vermeld in de toelichting. In het volgende boekjaar worden ze echter wel onder deze rubriek opgenomen als ze nog van toepassing zijn. § 3. Voorzieningen voor legale en extralegale pensioenlasten en opzegvergoedingen worden door het centrum geboekt voor dat gedeelte waarvoor het centrum juridisch zelf instaat. Indien deze verplichting verzekerd wordt bij een verzekeringsinstelling, is de voorziening beperkt tot het gedeelte dat niet gedekt wordt door de verzekering.

Deze pensioenverplichtingen die niet gedekt worden door een verzekering, worden overgedragen aan een pensioenfonds conform de federale regelgeving inzake de pensioenfondsen. Afdeling 4. - Aanrekeningregels

Art. 28.§ 1. Onder opbrengsten uit eigen operaties worden begrepen, de verkoop van goederen en de verkoop van diensten.

De verkoop van goederen wordt erkend als alle significante risico's van eigendom werden overgedragen en de verkoopprijs bepaald kan worden.

Opbrengsten uit de verkoop van diensten worden erkend als de dienst gepresteerd werd, een prijs bepaald kan worden en er geen belangrijke onzekerheden bestaan over eventuele nog op te lopen kosten gerelateerd aan het verstrekken van de dienst.

Onder opbrengsten uit eigen operaties worden eveneens de opbrengsten van cafetaria en catering activiteiten begrepen. Deze opbrengsten worden voor het volledig netto bedrag geboekt op een resultatenrekening. Dit netto bedrag kan op twee wijzen tot stand komen. Een eerste wijze bestaat erin om het bedrag van de vaste concessie of de resultante van het percentage op de omzet als netto bedrag te boeken. Een tweede wijze bestaat erin om het verschil tussen de kosten en opbrengsten (eigen uitbating) als netto bedrag in te boeken. Indien deze tweede wijze wordt gebruikt, wordt in een bijboekhouding het resultaat van deze activiteiten bijgehouden. Deze bijboekhouding wordt gekoppeld aan de hoofdboekhouding. § 2. Werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke waarvan de verkrijging afhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden als opbrengsten erkend op het ogenblik dat de subsidie gemachtigd werd door het Instituut. De subsidies die door het Instituut op een bepaald boekjaar worden gemachtigd, worden door het centrum in hetzelfde boekjaar in resultaat genomen. In principe valt het boekjaar samen met het activiteitenjaar en het kalenderjaar.

Als hun verkrijging onafhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden deze als opbrengsten in resultaat opgenomen op het ogenblik van de definitieve toekenning ervan.

Als de toekenning van de werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke gebeurt in het jaar voorafgaand aan het jaar waaraan ze gerelateerd zijn, zal de opbrengst pas in resultaat worden opgenomen in het jaar waaraan ze gerelateerd zijn.

Wanneer de werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke toegekend worden voor een activiteit waarvan de duurtijd langer is dan één jaar, wordt de resultaatsopname gespreid over de geschatte looptijd van de activiteit waarop ze betrekking heeft.

De bruto lonen van de lesgevers (inclusief de RSZ werkgeverslasten), waarvoor het Instituut als derde betalende optreedt, worden als werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke beschouwd. § 3. Kapitaalsubsidies en investeringsdotaties, - subsidies, - toelagen en soortgelijke, voor eigen investeringen worden in resultaat genomen volgens hetzelfde ritme als de afschrijvingen op de investeringen voor de verwerving waarvan ze werden verkregen. De tegenpost van deze boeking is de rubriek dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke als onderdeel van het eigen vermogen. § 4. Rentedotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke worden in resultaat genomen volgens hetzelfde ritme als de onderliggende rentelasten.

Art. 29.Kosten worden in het algemeen erkend in de periode waarop ze betrekking hebben.

Als hun verstrekking onafhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden deze als kosten in resultaat opgenomen op het ogenblik van de definitieve toekenning ervan.

De bruto lonen van de lesgevers (inclusief de RSZ werkgeverslasten), waarvoor het Instituut als derde betalende optreedt, worden als kosten beschouwd. De aanrekening gebeurt overeenkomstig artikel 28, § 2 volgens hetzelfde ritme en in hetzelfde boekjaar als de aanrekening van de werkingsdotaties.

Art. 30.Gerealiseerde verliezen en opbrengsten ten gevolge van de verkopen van activa worden erkend in de periode waarin de onderliggende transactie plaatsvond. HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen

Art. 31.Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 zijn in de plaats van de bedragen van « 25 000 EUR » en « 2 500 EUR », vermeld in de artikelen 22, § 3 en § 4 en 23, § 4, de bedragen van respectievelijk « 1 008 498 BEF » en « 100 850 BEF » van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 32.Voor wat niet geregeld werd zijn de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen en boek IV van het Wetboek van vennootschappen van 7 mei 1999 integraal van toepassing.

Art. 33.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001. Op de datum van de inwerkingtreding beschikt het centrum over een beginbalans volgens de bepalingen van dit besluit.

Art. 34.De Vlaamse minister, bevoegd voor Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 juni 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Brussel, 1 juni 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DE WAEL De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN

^