Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 18 april 2003
gepubliceerd op 07 juli 2003

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende de Gedragscode voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2003029327
pub.
07/07/2003
prom.
18/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/18/2003029327/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 APRIL 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende de Gedragscode voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut


VERSLAG AAN DE REGERING 1. Memorie van toelichting In de Verklaring over het gemeenschapsbeleid komt de wil van de Regering tot uiting de nadruk te leggen op de verbetering van de kwaliteit van de dienst verleend aan de burgers van de Franse Gemeenschap. Daartoe werd een Gedragscode opgesteld voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de instellingen van openbaar nut die eronder ressorteren. De doeltreffende prestatie van de overheidsbesturen hangt immers af van het vertrouwen dat hun personeelsleden dagelijks inboezemen. Dit vertrouwen vloeit gedeeltelijk voort uit een geheel van regels die een kader vormen voor het beroepsleven : de gedragsregels.

Door het opstellen van een geheel van gedragsregels die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de personeelsleden zal het bewustzijn worden versterkt dat zij behoren tot de diensten van de Franse Gemeenschap. Een gedragscode met een reeks gemeenschappelijke basisbepalingen zal dan ook het gevoel van ieder personeelslid ontwikkelen dat het niet voor een dienst, een algemene directie, maar wel voor de gehele Franse Gemeenschap werkt. Dat gevoel zal een samenhangend gedrag van het personeel in de hand werken, omdat het een globaler inzicht zal krijgen in de inzet en de belangen van die.

Het bestaan van ethische regels voor de uitoefening van een bepaald beroep versterkt het verantwoordelijkheidsgevoel van hen die dat beroep uitoefenen en boezemt vertrouwen in bij hen die diensten van dat beroep verwachten.

De Gedragscode wordt dus opgevat in het kader van een globale visie op de Franse Gemeenschap, die de modernisering van haar Diensten in het werk stelt, inzonderheid met het oog op hun toenadering tot de gebruikers, maar ook op de hedendaagse samenleving in het algemeen, die op ethische gedragingen uit is.

De Franse Gemeenschap sluit zich aan bij de initiatieven die elders werden getroffen, inzonderheid voor de ambtenaren van de overheidsdiensten.

Zo werd binnen de Raad van Europa een ontwerp van aanbeveling van het Comité van ministers aangenomen dat de regeringen van de lidstaten ertoe moet aanzetten de nationale gedragscodes voor de overheidsambtenaren op te stellen, volgens een modelcode voorgesteld in de vorm van een aanbeveling (Aanbeveling 1322 (1997) van de Parlementaire Vergadering over de ambtenarenzaken). Het doel is het volgende : « Er dient op te worden gewezen dat de Multidisciplinaire Groep over Corruptie thans een model van Europese gedragscode voor de overheidsambtenaren aan het voorbereiden is. Dit instrument handelt over de juridische dubbelzinnigheid van sommige situaties waarmee de overheidsambtenaren geconfronteerd worden en geeft aanbevelingen over de te volgen gedragslijn. » (1) De OESO, na de geldende regels met elkaar te hebben vergeleken, heeft een aanbeveling uitgebracht betreffende de ethische gedragingen binnen de overheidsdiensten. Onder de landen die werden bestudeerd, hebben Australië, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Portugal gedragscodes aangenomen.

Toepassingsgebied De Code, in tegenstelling tot het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren, is niet alleen op het statutair personeel maar ook op alle andere personeelsleden toepasselijk. Daardoor wordt iedereen op dezelfde wijze verantwoordelijk gesteld bij zijn betrekkingen met de Franse Gemeenschap, zijn collega's en de gebruikers, en worden alle personeelsleden, ongeacht hun statuut, op gelijke voet behandeld.

De Regering heeft besloten een gemeenschappelijke tekst op te stellen voor het geheel van de personeelsleden van het Ministerie of van de instellingen van openbaar nut, of ze nu contractueel of statutair zijn. Daarbij vraagt de Raad van State zich af « of het niet wenselijk zou zijn de ontworpen bepalingen in het statuut van de ambtenaren van de diensten van de Regering op te nemen, en die bepalingen, mits de nodige aanpassingen, vervolgens toepasselijk te maken, enerzijds, op de statutaire personeelsleden en de stagiairs van de instellingen van openbaar nut bedoeld bij dit ontwerp van besluit, en, anderzijds, op de contractuele personeelsleden van de diensten van de Regering en van die instellingen van openbaar nut. Het is hoe dan ook aangewezen dat in het verslag aan de Regering de wijze wordt verantwoord waarop de auteur van het ontwerp de bepalende regels heeft getroffen. » Er dient op te worden gewezen dat de Raad van State die wijze waarop bepalende regels worden getroffen, niet onwettelijk verklaart. Die wijze wordt verantwoord door de wil om de gedragscode tot een leesbare tekst te maken, die door iedereen kan worden gehanteerd, en die de gezamenlijke gedragsregels voor het geheel van de personeelsleden omvat. Verschillende teksten met hetzelfde onderwerp, maar voor verschillende categorieën van personen, opstellen, door aanpassingen te treffen, zoals de Raad van State dit voorstelt, zou tot gevolg hebben dat een instrument dat vooral praktisch en verstaanbaar moet zijn, niet coherent zou zijn. Het feit dat er maar één tekst is voor iedereen doet bovendien, zoals reeds gezegd, beter uitkomen dat iedereen op gelijke wijze wordt gehouden tot de gedragsregels, en dat iedereen, bovendien, voor die globale eenheid, de Franse Gemeenschap, werkt.

Concreet zal die wijze waarop bepalende regels worden getroffen uiteraard aanpassingen noodzakelijk maken. Zo moet, zoals dit door de Raad van State wordt aangestipt, ervoor worden gezorgd dat de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van deze Code onder een arbeidsovereenkomst aangeworven waren, een aanhangsel bij hun overeenkomst ondertekenen, indien deze geen bepaling bevat waardoor ze aan dezelfde verplichtingen als de statutairen worden onderworpen.

Voor de toekomstige contractuele personeelsleden, zal die bepaling worden ingevoegd.

Wat het toepassingsgebied betreft, wijst de Raad van State erop dat « hij de reden niet inziet waarom de Gedragscode alleen op de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van sector XVII ressorteren en niet op het geheel van de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren. ». De beperking van het toepassingsgebied tot de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van sector XVII ressorteren wordt verantwoord door het feit dat die laatste een statuut hebben aangenomen naar analogie van dat van het Ministerie, terwijl de andere instellingen van openbaar nut een totaal onderscheiden statuut hebben. Het lijkt bijgevolg logisch dat de Gedragscode, die per definitie regels bevat die van toepassing zijn op het personeel dat aan een bijna gelijkaardig statuut wordt onderworpen, alleen op de eerste wordt toegepast.

Gedragsregels Het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes somt een aantal regels op die de Gedragscode omzet. Deze Code reikt evenwel verder, daar het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes pas een minimumkader voorstelt. De Code bepaalt dat geheel van regels nader. Hij bestaat uit verschillende delen en houdt verband met de gedragsregels van de personeelsleden bij de uitoefening van hun ambt, hun uitdrukkingsvrijheid, hun gedrag buiten de uitoefening van hun ambt, hun betrekking met de gebruikers van de overheidsdiensten, en, ten slotte, de betrekkingen met hun collega's.

De artikelen 2 tot 9 bevatten de regels die de personeelsleden bij de uitoefening van hun ambt in acht moeten nemen.

De artikelen 3, 5, 7, 8 en 9 bevatten duidelijke regels. Als er geïnterpreteerd of nader toegelicht moet worden, moet dit door de Commissie voor Deontologie worden uitgevoerd.

Artikel 4 bepaalt dat een personeelslid dat oordeelt dat het een illegaal bevel krijgt, die zaak aan de Commissie kan voorleggen.

De bepalingen die uit het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes werden overgenomen en als zodanig omgezet, zijn uiteraard afkomstig uit zijn hoofdfstuk II waarvan het opschrift luidt « Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten ». Het gaat meer bepaald over de artikelen 5, 6, 7 § 2, lid 1, die in de artikelen 19, 10 en 6 van de Code worden opgenomen.

In de versie van de tekst die aan de Raad van State werd voorgelegd, waren sommige artikelen van de Code bijna dezelfde - maar niet helemaal - als de artikelen van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes. De Raad van State liet echter opmerken dat « aangezien de auteur van het ontwerp de in de artikelen 4 tot 8 van het KBAP opgesomde algemene principes niet nader bepaalt, moet hij zich ermee tevredenstellen die bepalingen in het ontwerp van besluit gewoon weer te geven, waarbij elke parafrase die tot interpretatiemoeilijkheden zou kunnen leiden, dient te worden vermeden. » Er werd dus beslist de artikelen letterlijk over te nemen, en het komt de Commissie voor Deontologie toe de zin ervan nader te bepalen.

Commissie voor Deontologie Om te controleren dat de Code op dezelfde wijze wordt toegepast en geïnterpreteerd, wordt een Commissie voor Deontologie opgericht. Naast haar rol in de procedure in geval van niet-naleving van de Code, zal deze bijdragen tot het vaststellen van een soort rechtspraak die de evolutie van de Code mettertijd mogelijk zal maken.

Ze zal bovendien wijzigingen van de Code naargelang van de evoluties voorstellen. De deontologie, die het geheel van de gedragsregels in verband met de dagelijkse uitoefening van een beroep uitmaakt, evolueert, per definitie, naar gelang van de veranderingen van de samenleving en van de verwachtingen ten aanzien van de openbare dienst. Die Code moet worden opgevat als een tekst die voortdurend moet worden aangepast.

Een andere opdracht van de Commissie bestaat erin haar advies te geven over elk vraagstuk in verband met deontologie. Met die opdracht neemt de Commissie niet alleen een bezinningsrol waar maar ook een preventieve rol, daar ieder personeelslid dat geconfronteerd wordt met een vraagstuk in verband met deontologie dat hij niet kan oplossen, dit vraagstuk aan de Commissie kan voorleggen. In dit laatste geval, als het personeelslid helemaal het advies van de Commissie volgt, kan hem geen maatregel worden opgelegd betreffende de handeling of het gedrag waarover het de vraag heeft gesteld.

De klachten betreffende de niet-naleving van de Code kunnen door de personeelsleden worden ingediend. De algemene vragen kunnen aan de Commissie worden voorgelegd door de personeelsleden, de Regering of de organen die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, zoals de ombudsman. Ze kan zich ook op eigen initiatief uitspreken.

Meer in het algemeen kan gesteld worden dat de oprichting van de Commissie getuigt van de wil om van de Code iets anders te maken dan een gewone verzameling van vaste en, op den duur, weinig doeltreffende regels. Daartoe zijn de opdrachten toegewezen aan de Commissie deze die aanbevolen zijn in een studie van de « Ecole Nationale d'Administration française » (2) om een voortdurende bezinning over deontologie mogelijk te maken. Het gaat om de analyse- en voorstelopdracht (evaluatie van de normen, voorstel van nieuwe regels en centralisatie van de gegevens over de tuchtprocedures), de opdracht betreffende de animatie van het « deontologisch leven » (impuls voor nieuwe ondernemingen, coördinatie van een netwerk voor deontologische referentiepunten, bijstand aan ambtenaren en vorming), en, ten slotte, de controle- en onderzoeksopdracht (...).

Specifieke codes Tenslotte is er een belangrijke innovatie : de Code zal moeten worden uitgewerkt, nader bepaald en aangevuld door elke dienst naargelang van de taken die zijn personeelsleden moeten vervullen. Ook al belet de verscheidenheid van de beroepen die de overheidsambtenaren uitoefenen niet dat ze een gemeenschappelijke visie hebben op hun gedragsregels, is het immers belangrijk dat elke dienst vrij zou zijn om specifieke regels te treffen : de ambtenaren van de Algemene Dienst Cultuur, die van het Onderwijs of die van de Hulpverlening aan de Jeugd stellen zich immers niet dezelfde vragen in de concrete en dagelijkse uitoefening van hun beroep.

Om die reden wordt in elke algemene directie en in elke instelling van openbaar nut een Comité voor deontologie opgericht dat als opdracht zal hebben een specifieke code op te stellen en vervolgens wijzigingen of bijwerkingen voor te stellen, dit zijn opdrachten waarvoor het moet nadenken over de te vervullen taken en de vragen die daarbij kunnen rijzen; het moet ook waakzaam blijven ten opzichte van de nieuwe problemen die kunnen rijzen, een evaluatie doen over de praktijk, en de evolutie van de verordeningen en de rechtspraak volgen. De specifieke codes maken een geheel van gedragsregels uit maar bevatten ook pragmatische aanbevelingen, die uit reële toestanden voortvloeien.

De leden van die Comités zijn dus als het ware « referentiepersonen » voor deontologie, personen die door de personeelsleden erkend worden.

Daarom zullen die personen door hun gelijken worden gekozen. Die verkiezing heeft twee voordelen : het eerste bestaat erin dat de specifieke gedragsregels worden opgevat door de personen die het beroep uitoefenen en er de dagelijkse en concrete problemen van kennen. Het tweede voordeel bestaat erin dat de personeelsleden het recht hebben de personen te kiezen die volgens hen het waard zijn dat ze de ethiek van hun beroep vertegenwoordigen.

Die bedoeling is interessant want de personeelsleden van iedere Algemene Directie en van elke instelling van openbaar nut krijgen de opdracht zichzelf gedragsregels toe te kennen, gedragsregels voor zichzelf te kiezen. Ze levert een bewijs van vertrouwen en geeft hun meer verantwoordelijkheid.

De sector Hulpverlening aan de Jeugd krijgt een bijzondere regeling toegewezen, omdat hij reeds over een Gedragscode en een commissie voor deontologie beschikt ter uitvoering van artikel 4 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd. Die Code voor hulpverlening aan de jeugd zal dus een specifieke Code uitmaken, die op de personeelsleden van de Franse Gemeenschap duidelijk van toepassing is.

De thans bestaande Commissie voor deontologie wordt een Comité voor deontologie, waarvan de samenstelling met de specificiteit van de sector rekening moet houden. Dat Comité zal niet alleen bevoegd zijn om verbeteringen voor de specifieke code voor te stellen : het zal ook belast zijn met het uitbrengen van adviezen over deontologische vraagstukken die niet alleen op personeelsleden van de Franse Gemeenschap betrekking hebben.

Als de gedragscode niet wordt nageleefd? Bij niet-naleving van de bepalingen van de Code zijn verschillende maatregelen bepaald.

Flexibiliteit wordt beoogd, daar een niet ernstige tekortkoming alleen tot een louter morele maatregel, die niet zal worden ingeschreven, aanleiding zal geven.

Is de tekortkoming zwaarder, dan kan de Commissie verplichten dat daar rekening mee wordt gehouden naar aanleiding van de volgende evaluatie, en zelfs eisen dat een tuchtprocedure of een evaluatieprocedure wordt ingesteld als het gaat om een statutair personeelslid, of dat de evaluatieprocedure wordt ingesteld als het gaat om een contractueel personeelslid.

Dat vermaningsstelsel biedt een dubbel voordeel. Enerzijds, wordt de keuze van de te volgen procedure door de Commissie gedaan, waardoor een hogere objectiviteitswaarborg wordt geboden aan het personeelslid, omdat de Commissie collegiaal beslist. Anderzijds, om de leidende ambtenaren hun prerogatieven en hun statuut van hiërarchische meerdere niet te ontnemen, behouden deze een belangrijke speelruimte binnen de procedure die ze moeten aanwenden, daar de keuze die ze op het einde van de tuchtprocedure of van de evaluatieprocedure moeten doen, hun wordt toegekend.

Er wordt op gewezen dat de evaluatie een belangrijke plaats inneemt in het voorgestelde stelsel. Het doel is deze procedure maximaal te benutten, deze op de voorgrond te laten treden als middel om de personeelsleden dynamiek en motivatie in te boezemen. Dit beantwoordt ook aan de wil om meer souplesse, daar de evaluatie ook aanleiding moet geven tot een dialoog tussen de geëvalueerde persoon en de evaluerende persoon.

Voor de contractuele personeelsleden op wie de tuchtregeling, met de gradatie van haar sancties, niet van toepassing is, is dit een voordelig alternatief voor het ontslag, dat thans het enige dwangmiddel is om een sanctie op te leggen.

Er wordt op gewezen dat het systeem de gedragsregels, als volwaardig criterium, in de evaluatieprocedure inschakelt. Dit betekent dat niet alleen meer rekening wordt gehouden met de kwaliteiten van de personeelsleden bij de uitvoering van hun taken maar ook met hun capaciteit om de samenleving te dienen met inachtneming van de gedragsregels.

Het voorgestelde maatregelenstelsel biedt de waarborg dat de Code wel degelijk wordt toegepast, wat niet het geval zou zijn indien de aanbevelingen bij niet-naleving geen gevolgen zouden hebben, maar stelt soepele en minder stigmatiserende maatregelen voor. 2. Bespreking van de artikelen TITEL I.- Toepassingsgebied - definities

Artikel 1.De Gedragscode omvat het geheel van de beginselen, regels en gewoonten die de personeelsleden van de Diensten van de Franse Gemeenschap en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van sector XVII ressorteren, moeten naleven.

Hij is van toepassing op alle personeelsleden, ongeacht het juridisch arbeidsverband waarmee ze aan de Franse Gemeenschap verbonden zijn (statuut, arbeidsovereenkomst).

De bedoelde instellingen van openbaar nut zijn deze die bestaan op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, en deze die later zullen worden opgericht, voorzover ze ressorteren onder het Onderhandelingscomité van sector XVII. Het gaat thans om de Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn (ONE), het Secretariaat-generaal voor Internationale Betrekkingen (CGRI), de Dienst voor inning van het kijk- en luistergeld (SPRRTV), het Instituut voor de opleiding gedurende de loopbaan (IFC), het Fonds Ecureuil en het Overheidsbedrijf voor de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën.

TITEL II. - Betrekkingen met de Franse Gemeenschap HOOFDSTUK 1. - Bij de uitoefening van de ambten

Art. 2.Dat artikel zet artikel 4 van het KBAP letterlijk om, maar houdt een belangrijk verschil in. Terwijl artikel 4, lid 1 van het KBAP bepaalt dat « de ambtenaren hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uitoefenen onder het gezag van hun hiërarchische meerderen », bepaalt artikel 2, lid 1 van de Code dat « de personeelsleden hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uitoefenen onder het gezag van hun hiërarchische meerderen », en bepaalt lid 3 : « Het personeelslid is eveneens gehouden tot een algemene loyaliteitsplicht tegenover de Franse Gemeenschap zelf. » Er dient op te worden gewezen dat onder « loyaliteit » moet worden verstaan, de « algemene loyaliteitsplicht », die de « voorbehoudsplicht » inhoudt, zoals de vakorganisaties dit aanstippen : de voorbehoudsplicht was in het statuut Camu vermeld, maar werd in het KBAP van 1994 en dat van 2000 vervangen door het begrip « loyaliteitsplicht », die, volgens de rechtsleer, onder meer de voorbehoudsplicht inhoudt.

Art. 3.Dat artikel vergt geen commentaar.

Art. 4.Dat artikel voert een belangrijke innovatie in. Het laat de personeelsleden toe die van hun hiërarchische meerderen een bevel krijgen dat zij als illegaal achten, deze op de hoogte daarvan te brengen. Als de hiërarchische meerderen het bevel bevestigen, kunnen de personeelsleden de zaak aanhangig maken bij de voorzitter van de Commissie voor deontologie, die uitspraak moet doen binnen vijf dagen (alleen de voorzitter, die magistraat is, treedt in dat geval op, zodat het advies dringend kan worden gegeven). Bij zijn beslissing heft hij de schorsing van het gekregen bevel op of bevestigt hij die.

De Commissie beschikt dan over een maand om haar beslissing te nemen over de legaliteit van het gegeven bevel of om aanvullend onderzoek uit te voeren nadat ze de schorsing van het gegeven bevel zelf heeft opgeheven of bevestigd. (Als die bepaling tot doel heeft een betere veiligheid te waarborgen voor de personeelsleden, mag ze de werking van de administratie echter niet verlammen). Die procedures hebben tot doel de ingestelde controle op de legaliteit en de noodzakelijkheid om de werking van de administratie niet op onredelijke wijze te verlammen, tot overeenstemming te brengen.

Art. 5.Dat artikel vergt geen commentaar.

Art. 6.Dat artikel neemt artikel 7, § 2, lid 1, van het KBAP over. De andere delen van het artikel werden niet in de Code overgenomen, omdat ze betrekking hebben op informatie en op opleiding. De code heeft echter tot doel alleen de plichten van de personeelsleden op te sommen.

Het spreekt overigens van zelf dat de Franse Gemeenschap, door andere reglementeringen dan de Code, de rechten moet waarborgen die voor de personeelsleden erkend zijn.

Art. 7 tot 9. Die artikelen vergen geen commentaar.

Art. 10.De leden 1 tot 4 van dat artikel nemen artikel 6 van het KBAP over. Het laatste lid heeft meer bepaald betrekking op de naleving van de gedragsregels.

Er dient op te worden gewezen dat dat artikel in verband met artikel 2, dat de personeelsleden een algemene loyaliteitsplicht oplegt, dient te worden gelezen.

Art.en 11 en 12. Die artikelen vergen geen commentaar. HOOFDSTUK 3. - Gedrag buiten de uitoefening van een ambt - Cumulatie en onverenigbaarheden

Art. 13.Het eerste lid neemt artikel 5, § 2, van het KBAP over. Het tweede lid bepaalt - zonder die te beperken - de principes die de personeelsleden moeten naleven buiten de uitoefening van hun ambt.

Art. 14.Dat artikel is van toepassing op de personeelsleden die behoren tot verenigingen die de democratische beginselen niet naleven, inzonderheid deze die betrekking hebben op de rechten van de mens, racisme en xenofobie.

Het gaat er niet om dat hun elk ambt binnen de Franse Gemeenschap wordt verboden. Die keuze werd gedaan in de tekst die om advies aan de Raad van State werd voorgelegd. Deze was echter de volgende mening toegedaan : « het is wel a priori gegrond een verbod uit te vaardigen op de benoeming van iedere persoon die, door zijn lidmaatschap bij een bepaalde vereniging, een houding aanneemt die totaal strijdig is met de fundamentele doelstellingen die de Franse Gemeenschap nastreeft; maar een dergelijk verbod moet in precieze bewoordingen worden geuit, moet steunen op gegevens die voldoende bewijskracht hebben, en het moet leiden tot een zo uniform mogelijke toepassing, ongeacht de veelvuldigheid van de overheden die tot benoemen bevoegd zijn. » Overeenkomstig het advies van de Raad van State, werd het artikel herzien en in verscheidene opzichten nader bepaald : - wat het lidmaatschap betreft : het gewone feit van te behoren tot een vereniging mag niet worden bekritiseerd. Dat lidmaatschap wordt pas een probleem als de aard ervan de wijze beïnvloedt waarop het personeelslid zijn werk verricht en zijn ambt uitoefent. - wat de vereniging betreft : een gerechtelijke beslissing moet hebben bepaald dat de vereniging niet de democratische beginselen naleeft. - de zaak kan bij de Commissie aanhangig worden gemaakt. Alvorens uitspraak te doen, brengt ze het personeelslid op de hoogte van de gerechtelijke beslissing en vraagt hem of het zijn lidmaatschap bevestigt.

Art. 15 en 16. Die artikelen nemen de artikelen 13 tot 15 van het statuut over.

Die overname is noodzakelijk, daar het besluit, voor de personen op wie het van toepassing zal zijn, een toepassingsgebied heeft dat ruimer is dan dat van het statuut. Die overname is aangewezen, omdat ze ertoe bijdraagt dit besluit zo volledig mogelijk te maken.

Het blijft echter altijd mogelijk dat, voor de aangelegenheden bedoeld bij dit besluit, strengere statutaire voorschriften gelijktijdig zouden bestaan. Dit besluit biedt uiteraard geen vrijstelling van de naleving ervan.

Art. 17.Het eerste lid neemt artikel 5, § 2, lid 2 van het KBAP over.

TITEL III. - Betrekkingen met de gebruikers en verwerking van persoonsgegevens HOOFDSTUK 1. - Betrekkingen met de gebruikers Art. 18 tot 20. Die artikelen vergen geen commentaar.

Art. 21.Overeenkomstig het advies van de Raad van State, wordt bepaald dat de verplichting aan de gebruiker voorlichting over de draagwijdte van elke administratieve maatregel die op hem betrekking heeft te verlenen en hem, op verzoek, elke nuttige, precieze en volledige inlichting betreffende zijn rechten en verplichtingen mee te delen, moet worden vastgesteld binnen de perken bedoeld in het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1994 betreffende de openbaarheid van het bestuur. HOOFDSTUK 2. - Verwerking van persoonsgegevens Art. 22 en 23. De Raad van State stelt dat de artikelen 22, lid 1, en 23, « nutteloze bepalingen zijn, omdat ze een herhaling uitmaken van verplichtingen die van rechtswege, bij toepassing van normen van hogere waarde, toepasselijk zijn op de personeelsleden, zowel op de statutaire personeelsleden als op deze die bij een arbeidsovereenkomst aangeworven zijn ».

Weliswaar zijn die artikelen nutteloos op het vlak van de hiërarchie van de normen, maar de keuze werd gedaan die op te nemen in de Code, die tot doel heeft - om praktische en verstaanbaarheidsredenen - in een eenheidstekst het geheel van de bepalingen die op de personeelsleden van toepassing zijn, op te nemen.

TITEL IV. - Betrekkingen binnen de administratieve eenheden Art. 24 tot 28. Die artikelen vergen geen commentaar.

Art. 29.Zie commentaren bij de artikelen 22 en 23.

TITEL V. - De Commissie voor deontologie HOOFDSTUK I. - Definitie - Opdrachten

Art. 30.Voor de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren, wordt een enkele Commissie voor deontologie ingesteld.

Art. 31.Dat artikel bepaalt de opdrachten van de Commissie : - Ze zorgt voor de naleving op gelijke voet van de Gedragscode en de specifieke gedragscodes, in het kader van de voorafgaande adviezen die ze uitbrengt en de beslissingen die ze neemt als antwoord op klachten. - Ze stelt aan de Regering de wijzigingen en bijwerkingen van de Gedragscode voor. - Ze spreekt zich uit over elk vraagstuk in verband met deontologie. - Ze geeft een voorafgaand advies over de overeenstemming van een handeling of een gedrag met de gedragscodes, als een personeelslid dit aanvraagt. Ze deelt dit advies mee aan de hiërarchische meerdere die bevoegd is voor de evaluatie- of tuchtprocedures. Wanneer deze één van die procedures inzet, zal hij controleren of de handeling of het gedrag al dan niet in overeenstemming is met het door de Commissie uitgebrachte advies. De personeelsleden hebben zo een waarborg, als ze zich schikken naar het advies van de Commissie. De hiërarchische meerdere beschikt over een ruime beoordelingsmarge, zowel bij zijn beslissing om een procedure in te zetten als voor de gevolgen die hij wil geven aan de handeling of het gedrag. De oorspronkelijke tekst werd op dat punt gewijzigd om zich te schikken naar het advies van de Raad van State, die kritiek uitoefende op de versie die hem werd voorgelegd, waarbij hij stelde dat, enerzijds, de hiërarchische meerdere verlamd was zolang de Commissie haar voorafgaand advies niet had uitgebracht en, anderzijds, hij gebonden was door het door de Commissie uitgebracht advies. HOOFDSTUK 2. - Hoe de Commissie aangezocht wordt : procedure

Art. 32.De eerste paragraaf betreft problemen van algemene aard, waarvoor de Commissie aangezocht kan worden door ieder personeelslid dat onderworpen is aan de Code, door de Regering, en door de instellingen die van de Franse Gemeenschap afhangen (zoals de bemiddelaar, de Algemene Afgevaardigde voor de Rechten van het Kind).

Zij kan tevens uit eigen initiatief een advies uitbrengen.

De tweede paragraaf behandelt de klachten. De manier waarop de Commissie aangezocht kan worden is beperkter, om te vermijden dat er een ongezond klimaat van verklikking zou heersen. Zodoende kan de Commissie enkel door de personeelsleden die er belang bij hebben aangezocht worden.

In geen enkel geval kan de Commissie voor deontologie aangezocht worden door externe personen. Voor deze personen bestaat immers de bemiddelaar van de Franse Gemeenschap.

Art. 33.Met het oog op het waarborgen van de rechten van de verdediging, wordt erin voorzien dat de Commissie iedere persoon zou horen tegen wie klacht werd ingediend. Met hetzelfde doel, heeft deze laatste kosteloos toegang tot het proceduredossier. Bovendien, kan hij zich laten bijstaan door een persoon die hij kiest, zonder dat, natuurlijk, deze laatste lid mag zijn van de Commissie.

De Raad van State heeft de algemene vrees geuit volgens dewelke de door de Commissie getroffen maatregelen niet helemaal bindend zouden zijn voor de hiërarchische meerderen die bevoegd zijn voor de evaluatie en de tuchtprocedure. Deze vrees is niet gegrond in zover de meest radicale maatregel die door de Commissie getroffen kan worden het eisen is van het instellen van een procedure tot evaluatie of een tuchtprocedure. Doch binnen deze procedures behoudt de hiërarchische meerdere al zijn handelingsvrijheid.

Nochtans, om nog beter te doen uitkomen dat de wil van het nu ingestelde systeem niet is de bestaande systemen buiten spel te zetten, werd besloten dat de Commissie, in het kader van een klacht, de hiërarchische meerdere bevoegd voor de evaluatie en de tuchtprocedure verplicht is te horen. Zodoende, wanneer, desgevallend, deze laatste tegen de ene of andere persoon een procedure zal instellen, zal hij over de feiten ingelicht zijn geweest en zich hebben kunnen uitspreken.

Naast het verhoor van de hiërarchische meerdere, kan de Commissie elke andere persoon horen, voor zover dat in naleving van de wetten, reglementen en beginsels inzake rechten van de verdediging en van tegenspraak gebeurt.

De Commissie kan het personeelslid dat de klacht heeft ingediend inlichten over haar beslissing, maar enkel als dat lid er belang bij heeft.

Art. 34.Dit artikel bepaalt de maatregelen die door de Commissie getroffen kunnen worden jegens het al dan niet vast benoemde personeelslid : 1. de klacht zonder gevolg te laten, wat haar betreft : zij spreekt zich dus niet over de grond uit, zij zegt niet dat zij niet gegrond is;2. een advies uitbrengen;3. vereisen dat de bevoegde hiërarchische meerdere bij de evaluatie of de tuchtprocedure haar verslag in aanmerking neemt;4. vereisen dat de hiërarchische meerdere onmiddellijk een evaluatieprocedure instelt;5. voor de vast benoemde personeelsleden, vereisen dat de bevoegde hiërarchische meerdere onmiddellijk een tuchtprocedure instelt. Wat de personen die onderworpen zijn aan het statuut betreft, is de evaluatie waarvan sprake de functionele evaluatie.

Opgemerkt zou worden dat, zoals eerder gezegd, de bevoegde hiërarchische meerdere een hoge handelsvrijheid behoudt binnen de procedures, met inbegrip van de beslissing tot niet-bestraffing.

Wat de sector van de hulverlening aan de jeugd betreft, werd beslist de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd te behouden, een commissie die al sedert meer jaren bestaat en waarvan de werking goedgekeurd wordt. Nochtans, om gelijkheid te handhaven onder alle personeelsleden, al dan niet afkomstig van deze sector, werd een intermediaire oplossing in aanmerking genomen : de Commissie voor hulpverlening aan de jeugd, die meer gespecialiseerd is, zal haar advies uitbrengen ter bestemming van de Commissie voor deontologie.

Art. 35.Dit artikel regelt het doen samenvallen van de procedure voor de Commissie voor deontologie en de tuchtprocedure. 1. Indien een tuchtprocedure al aan de gang is, krijgt zij voorrang : er kan geen klacht wegens dezelfde feiten bij de Commissie voor deontologie ingediend worden.Nochtans, kan aan deze laatste gevraagd worden haar advies uit te brengen in het kader van de tuchtprocedure. 2. Indien een procedure al voor de Commissie aanhangig is, en dat een tuchtprocedure later ingesteld wordt, moet de Commissie haar advies uitbrengen over de zaak binnen een termijn van maximum één maand. Daarna, gaat enkel de tuchtprocedure voort.

Art. 36.Dit artikel verbiedt de Commissie tussen te komen in zaken die het voorwerp zijn van een gerechtelijke procedure, waarbij, uiteraard, de overige overheden die inzake evaluatie en tucht bevoegd zijn hun volle bevoegdheden behouden, binnen de perken van de regels die eigen zijn aan hun tussenkomst.

Art. 37 tot 40. Deze artikelen regelen de samenstelling en de werking van de Commissie.

TITEL VI. - Specifieke Gedragscodes Er wordt een Comité voor deontologie opgericht binnen iedere algemene directie en iedere instelling van openbaar nut.

Deze Comités zijn belast met het opstellen van de voor iedere entiteit specifieke gedragscodes, waarbij de regels en vragen die niet in de "algemene" Code voorkomen aan bod komen. Deze Codes worden om advies medegedeeld aan de Commissie voor deontologie, waarvan de rol is te zorgen voor de toepassing van de ethische gedragsregels.

Art. 44 tot 48. Deze artikelen regelen de samenstelling en de werking van de Comités voor deontologie.

Art. 49 en 50. Wat de hulpverlening aan de jeugd betreft, dient er geen Comité voor deontologie samengesteld te worden. Inderdaad wordt de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd beschouwd als zijnde het Comité voor deontologie van deze sector. Hetzelfde is waar voor de Gedragscode van de hulpverlening aan de jeugd.

Deze Commissie voor deontologie werkt sedert meerdere jaren, zodat er een gegeven jurisprudentie en een bijzondere bevoegdheid zijn ontstaan. Derhalve wordt haar ook aangevraagd haar advies uit te brengen ter bestemming van de "algemene" Commissie voor deontologie, wanneer deze zich moet uitspreken over een klacht tegen een personeelslid van deze sector.

TITEL VII. - Overgangs- en slotbepalingen Art. 51 tot 54. Deze artikelen hebben tot doel de aanpassing van de reglementering voor een ethisch gedrag in de sector van de hulpverlening aan de jeugd. _______ Nota (1) Raad van Europa, Aanbevelingen 1322 (1997) van de parlementaire vergadering - Punt 10.4, 645e vergadering - 20 oktober 1998 (2) Ecole nationale d'administration, Séminaire d'administration comparée de la promotion Averroès (1998-2000), « La gestion des ressources humaines, condition d'efficacité des administrations publiques », http://www.ena.fr/F/sg/semin/ac99/ac99-07.html.

18 APRIL 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende de Gedragscode voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 3, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;

Gelet op het decreet van 1 juli 1982 houdende oprichting van het « Commissariat général aux relations internationales » (Commissariaat-generaal voor de internationale betrekkingen van de Franse Gemeenschap van België), inzonderheid op artikel 1;

Gelet op het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "O.N.E.", inzonderheid op artikel 24, § 2;

Gelet op het decreet van 1 december 1997 houdende oprichting van de Dienst voor inning van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 6 en 7;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 september 2001;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 9 oktober 2001;

Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 9 oktober 2001;

Gelet op de adviezen van de Directieraden, gegeven op 23 oktober 2001, 22 januari 2002, 1 februari 2002 en 25 februari 2002;

Gelet op het protocol nr. 259 van het Comité van Sector XVII, gesloten op 28 maart 2002;

Gelet op de beraadslaging van de Regering over de aanvraag om advies te geven door de Raad van State binnen een termijn van hoogstens één maand;

Gelet op het advies 33.757/2 van de Raad van State, gegeven op 4 november 2002 met toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 27 maart 2003, Besluit : TITEL I. - Toepassingsgebied - Definities

Artikel 1.De Gedragscode, hierna « de Code » genoemd, is het geheel van de beginselen, regels en gewoonten die ieder personeelslid van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren, moet naleven.

Onder personeelslid in de zin van deze Code dient te worden verstaan, « iedere persoon die in ongeacht welke hoedanigheid binnen de in lid 1 bedoelde Diensten en instellingen tewerkgesteld is ».

TITEL II. - De betrekkingen met de Franse Gemeenschap HOOFDSTUK 1. - Bij de uitoefening van de ambten

Art. 2.De personeelsleden oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische en functionele meerderen.

Zij dienen daartoe de van kracht zijnde wetten en verordeningen alsmede de richtlijnen van de overheid waartoe zij behoren, na te leven.

Het personeelslid is eveneens gehouden tot een algemene loyaliteitsplicht tegenover de Franse Gemeenschap zelf.

Art. 3.Het gedrag van het personeelslid is objectief, gematigd en waardig.

Art. 4.Indien het personeelslid een bevel van zijn hiërarchische meerderen krijgt dat het als blijkbaar tegenstrijdig met de legaliteit acht, brengt het die zonder verwijl op de hoogte van de redenen waarom het dit bevel als onregelmatig acht.

Wordt het bevel bevestigd, dan kan het personeelslid de zaak aanhangig maken bij de Voorzitter van de Commissie voor deontologie bedoeld in Titel V van dit besluit. Terwijl de zaak bij de Voorzitter van de Commissie wordt onderzocht, wordt het bevel geschorst.

Uiterlijk binnen de vijf werkdagen die volgen op de dag waarop de zaak voor behandeling werd voorgelegd, heft de Voorzitter van de commissie of diens afgevaardigde de schorsing van het bevel op of bevestigt die schorsing. Als geen beslissing binnen de vereiste termijn wordt genomen, dan wordt de schorsing van het bevel opgeheven. De Commissie voor deontologie doet uitspraak binnen een termijn van één maand. Ze beslist ofwel uitspraak te doen over de legaliteit van het bevel, ofwel de uitspraak uit te stellen met het oog op aanvullend onderzoek, en, in afwachting daarvan, de schorsing van het bevel te bevestigen of op te heffen. Als geen beslissing binnen de vereiste termijn wordt genomen, dan wordt de schorsing van het bevel door de Voorzitter of diens afgevaardigde opgeheven.

Art. 5.Het personeelslid stelt zijn adviezen, verslagen en opties op nauwkeurige, volledige en praktische wijze op. Het voert de beslissingen uit en vervult zijn taken met zorgvuldigheid en plichtsbesef.

Art. 6.Het personeelslid houdt zich voortdurend op de hoogte van de evolutie van de technieken, reglementeringen en onderzoeken in de aangelegenheden waarmee het beroepshalve belast is.

Het gebruikt de te seiner beschikking gestelde technische en technologische middelen.

Art. 7.Het personeelslid vermijdt alle gedragingen of handelingen die de doeltreffendheid van zijn werk zouden kunnen schaden.

Art. 8.Het personeelslid dat goederen, middelen of fondsen van de Franse Gemeenschap beheert, mag die niet gebruiken of toelaten die te gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor ze bestemd zijn.

Art. 9.Het personeelslid zorgt voor een ononderbroken behandeling van zijn dossiers. Onverminderd de naleving van het hiërarchische principe, neemt het de nodige maatregelen om voor die ononderbroken behandeling gedurende zijn afwezigheid te zorgen. HOOFDSTUK 2. - Recht op vrijheid van meningsuiting

Art. 10.Het personeelslid heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan het kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op s lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privé-leven.

Dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen alsook voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin het personeelslid is tewerkgesteld, kunnen schaden.

De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de personeelsleden die hun ambt hebben neergelegd.

Het is hem ook verboden feiten bekend te maken in overtreding van de gedragsregels die eigen zijn aan een bepaalde sector of een ambt.

Art. 11.Het personeelslid kan aan informatiecampagnes, radio- of televisie-uitzendingen, conferenties, en, in het algemeen, elke mededeling via de media deelnemen.

Wat de officiële verklaringen en stellingen betreft, mogen alleen de personeelsleden die daartoe gemachtigd zijn, die verklaringen doen en die stellingen bekendmaken. De Regering stelt de voorwaarden voor die machtiging vast.

Art. 12.Het personeelslid gebruikt de communicatiemiddelen die te seiner beschikking staan, zonder daarvan misbruik te maken, en leeft inzonderheid de gedragscode na die bepaald is in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 december 2001 houdende oprichting van een begeleidingscomité voor de toegang tot Internet via de server van de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK 3. - Gedrag buiten de uitoefening van een ambt - Cumulatie en onverenigbaarheden

Art. 13.Buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt het personeelslid elk gedrag dat of elke uitlating die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.

Het gaat inzonderheid om de gedragingen en uitlatingen die strijdig zouden zijn met de democratische beginselen die inzonderheid bepaald zijn in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd en het Verdrag inzake de rechten van het Kind, aangenomen te New-York op 20 november 1989.

Art. 14.Indien een personeelslid behoort tot een vereniging bedoeld in lid 3 van dit artikel, wordt de zaak bij de Commissie aanhangig gemaakt overeenkomstig artikel 32, § 2, van dit besluit.

Alvorens haar beslissing te nemen, brengt de Commissie het personeelslid op de hoogte van de gerechtelijke beslissing bedoeld in lid 3 van dit artikel en vraagt hem of het zijn lidmaatschap bevestigt. De Commissie neemt haar beslissing dienovereenkomstig.

De verenigingen bedoeld in lid 1 zijn deze die bij een gerechtelijke beslissing geacht werden als strijdig met de democratische beginselen die inzonderheid bepaald zijn in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd en de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie.

Art. 15.Met de hoedanigheid van personeelslid van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap of van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van sector XVII ressorteren is onverenigbaar elke activiteit of elke bezigheid die ofwel door het personeelslid zelf, ofwel door een tussenpersoon verricht wordt en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is.

Met de hoedanigheid van personeelslid van de Diensten van de Regering wordt bovendien onverenigbaar geacht, elke, zelfs onbezoldigde, opdracht of dienst, in particuliere zaken met winstoogmerk, met uitzondering van : 1. de opdrachten die namens de Regering in de privé-ondernemingen worden uitgeoefend;2. de opdrachten of diensten voor de uitoefening waarvan het personeelslid, op eensluidend advies van de Directieraad van de betrokken instelling, de machtiging heeft gekregen van de Regering of van de Minister aan wie zij die bevoegdheid heeft gedelegeerd.

Art. 16.Op eensluidend advies van de Directieraad wordt de cumulatie van activiteiten in privé- of overheidszaken door de Regering, de minister of de ambtenaar-generaal aan wie hij die bevoegdheid heeft gedelegeerd, toegelaten onder de volgende voorwaarden : 1. de cumulatie heft geen betrekking op een activiteit of een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap of van een instelling van openbaar nut die ressorteert onder het Comité van Sector XVII;2. de cumulatie valt niet samen met bijkomende periodes van activiteit die het normaal verrichten door het personeelslid van zijn ambtsplichten onmogelijk maken;3. de cumulatie is niet van dien aard dat er een verwarring kan ontstaan voor het publiek tussen de ambtelijke activiteiten en de privé-zaken van het personeelslid. De weigering van de cumulatie van activiteiten op basis van een onverenigbaarheid of een andere omstandigheid dan deze die bedoeld is bij de punten 2 en 3 van het vorig lid alsook de weigering van activiteiten betreffende de opdracht uitgeoefend namens een andere Regering in privé-ondernemingen, worden door de Regering of de Minister aan wie zij die bevoegdheid heeft gedelegeerd, op advies van de Directieraad, beslist.

De beslissing van de Regering om aan een personeelslid van de Diensten van de Regering of van een instelling van openbaar nut die ressorteert onder het Comité van Sector XVII een opdracht bedoeld in artikel 15, 2de lid, toe te wijzen, brengt van rechtswege een machtiging tot cumulatie voor het uitoefenen van deze opdracht met zich mee.

De personeelsleden die een machtiging tot cumulatie genieten in een activiteitssector onderhevig aan hun bestuurs-, begrotings- of geldelijk toezicht zorgen, wat de activiteit betreft die zij in cumulatie uitoefenen en, desnoods, de derde instelling waarvoor deze activiteit wordt uitgeoefend, ervoor dat dit toezicht op zelfstandige manier wordt uitgeoefend door een ander personeelslid.

Art. 17.Zelfs buiten zijn ambt doch ter oorzake ervan, mag het personeelslid rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Het personeelslid mag geen dossier behandelen waarin het, rechtstreeks of onrechtstreeks, een functioneel of persoonlijk belang heeft.

TITEL III. - Betrekkingen met de gebruikers en verwerking van persoonsgegevens HOOFDSTUK 1. - Betrekkingen met de gebruikers

Art. 18.Het personeelslid zorgt, voorzover mogelijk, ervoor een vertrouwensrelatie met de gebruiker aan te knopen.

Het geeft, bij de uitoefening van zijn ambt, blijk van beschikbaarheid en zorgvuldigheid.

Het personeelslid moet, voor zijn betrekkingen met de gebruiker, wat die ook zijn, een taal gebruiken die begrijpelijk is voor het publiek.

Art. 19.Het personeelslid behandelt de gebruiker met hoffelijkheid, respect, begrip en zonder discriminatie, waarbij de democratische beginselen die inzonderheid vervat zijn in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in acht worden genomen.

Art. 20.Op elke schriftelijke aanvraag van een gebruiker moet een schriftelijk antwoord onverwijld worden gebracht.

Wanneer de gebruiker zich niet tot de bevoegde dienst heeft gericht, wordt ontvangst gemeld van zijn aanvraag en wordt de dienst vermeld die zijn aanvraag moet behandelen.

Art. 21.Binnen de perken vastgesteld in het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1994 betreffende de openbaarheid van het bestuur : 1. Het personeelslid geeft aan de gebruiker voorlichting over de draagwijdte van elke administratieve maatregel die op hem betrekking heeft.2. Het personeelslid is ertoe gehouden aan de aanvrager die erom verzoekt, elke nuttige, precieze en volledige inlichting betreffende zijn rechten en verplichtingen mee te delen.3. De inlichting moet de referenties van het behandelde dossier en de dienst die dat dossier behandelt duidelijk vermelden.4. Het personeelslid vraagt aan de gebruiker alle aanvullende stukken die noodzakelijk zijn voor de behandeling van het dossier. HOOFDSTUK 2. - Verwerking van persoonsgegevens

Art. 22.Het personeelslid verwerkt de persoonlijke gegevens en documenten met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Het personeelslid mag daarvan geen gebruik maken om een rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel te behalen voor zichzelf of voor iemand anders.

Art. 23.Het personeelslid mag zich geenszins verzetten tegen het verzoek van een gebruiker om een bestuursdocument te raadplegen met inachtneming van de bepalingen van het decreet van 22 december 1994 betreffende de openbaarheid van het bestuur.

TITEL IV. - Betrekkingen binnen de administratieve eenheden

Art. 24.De personeelsleden werken mee voor de vervulling van de opdrachten die hun worden toegewezen.

Art. 25.Het personeelslid gedraagt zich ten aanzien van zijn collega's zonder enige discriminatie, met inachtneming van de democratische beginselen die inzonderheid vervat zijn in het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Art. 26.Binnen de perken van de beschikbare middelen en onverminderd de vervulling van de prioritaire opdrachten, streven de personeelsleden ernaar elke achterstand bij de behandeling van dossiers en elke tijdelijke werkoverlast binnen hun dienst solidair op te lossen, met inachtneming van artikel 17, 5°, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.

Art. 27.Het personeelslid mag geen schade toebrengen aan de arbeidsvoorwaarden van zijn collega's.

Art. 28.Het personeelslid gedraagt zich met hoffelijkheid en respect in zijn betrekkingen met zijn collega's.

Art. 29.Het personeelslid wordt onderworpen aan de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 26 juli 2000 ter bescherming van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut tegen ongewenst seksueel gedrag op het werk, gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2001 waarbij de bestrijding van ongewenst psychologisch gedrag (mobbing) er wordt ingevoegd.

TITEL V. - De Commissie voor deontologie HOOFDSTUK I. - Definitie - Opdrachten

Art. 30.Voor de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, wordt een Commissie voor deontologie ingesteld, hierna « de Commissie » genoemd.

Art. 31.De Commissie zorgt voor de naleving op gelijke voet van de Code en de Codes bedoeld in artikel 42 van dit besluit.

De Commissie stelt aan de Regering de wijzigingen en bijwerkingen van deze Code en, meer in het algemeen, spreekt zich uit over elk vraagstuk in verband met deontologie.

Op aanvraag van een personeelslid, geeft de Commissie een voorafgaand advies over de overeenstemming van een handeling of een gedrag met deze Code of de Codes bedoeld in artikel 42 van dit besluit. Om haar advies uit te brengen, hoort de Commissie de hiërarchische meerderen die bevoegd zijn voor de evaluatie en de tuchtregeling.

De Commissie deelt haar advies mee aan de personeelsleden en hiërarchische meerderen bedoeld in vorig lid. Naar aanleiding van een evaluatie- of tuchtprocedure, wordt de handeling of het gedrag van het personeelslid beoordeeld met inachtneming van het advies van de Commissie. HOOFDSTUK 2. - Hoe de Commissie aangezocht wordt : procedure

Art. 32.§ 1. Voor alle vragen van algemeen belang inzake deontologie kan de Commissie aangezocht worden door ieder personeelslid van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren, door de Regering van de Franse Gemeenschap en door de organen die onder de Franse Gemeenschap ressorteren. Zij kan zich op eigen initiatief uitspreken. § 2. Bij iedere overtreding van deze Gedragscode of van de Codes bedoeld bij artikel 42 van dit besluit, wordt de Commissie aangezocht door ieder personeelslid van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren, door de Regering van de Franse Gemeenschap en door de organen die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, als zij er belang bij hebben.

De klachten worden schriftelijk en ter plaatse ingediend, zonder kost en in de Franse taal bij de Voorzitter van de Commissie. De Commissie kan niet naamloos aangezocht worden. Geen andere formele bepaling is nodig voor het indienen van een klacht.

De Commissie mag noch de naam van het personeelslid tegen wie klacht werd ingediend, behoudens in de gevallen waar deze mededeling verplicht is ten gevolge van de strikte toepassing van de procedureregels bepaald door dit besluit, noch de naam van het personeelslid dat klacht heeft ingediend, behoudens uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van dat lid mededelen.

Onverminderd vorig lid, worden de adviezen van de Commissie bekendgemaakt. De Commissie voorziet in haar huishoudelijke reglement in de nadere regels van deze bekendmaking.

Art. 33.De Commissie moet ieder personeelslid tegen wie klacht werd ingediend horen. Dit lid moet kosteloos toegang tot het dossier van de procedure verkrijgen.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon die hij kiest. Deze persoon mag niet lid van de Commissie zijn.

De Commissie hoort tevens de onmiddellijke hiërarchische meerdere van minstens rang 12, die bevoegd is voor de evaluatie en de tuchtprocedure voor het personeelslid tegen wie klacht werd ingediend.

Mits inachtneming van het algemene principe van tegenspraak en inachtneming van de rechten van de verdediging, kan de Commissie beslissen elke andere persoon te horen en zich alle documenten en inlichtingen die zij nuttig acht te laten communiceren, voor zover de wet, het decreet of de reglementering dit niet verbiedt.

De met redenen omklede beslissing van de Commissie wordt ter kennis gebracht van het personeelslid tegen wie klacht werd ingediend alsook van zijn onmiddellijk hiërarchische meerdere van minstens rang 12.

De Commissie kan het personeelslid dat klacht heeft ingediend inlichten over haar beslissing indien deze laatste er direct en persoonlijk belang bij heeft.

Art. 34.§ 1. Indien bij de Commissie klacht wordt ingediend tegen een vastbenoemd personeelslid, beslist zij : a) ofwel aan de klacht geen gevolg te geven, wat haar betreft;b) ofwel een adviesbrief te sturen.Dit advies wordt in geen dossier vermeld; c) ofwel van de ambtenaar bevoegd voor de evaluatie vereisen dat hij haar verslag in aanmerking neemt wanneer hij, op termijn, tot de evaluatie zal overgaan van het personeelslid overeenkomstig Titel X van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap of, voor de stagiair(e)s, overeenkomstig de reglementaire normen inzake de stage;d) ofwel van de ambtenaar bevoegd voor de evaluatie vereisen dat hij onmiddellijk een procedure tot evaluatie instelt.De beslissing van de Commissie is een element dat door de bevoegde ambtenaar bij de evaluatie in aanmerking dient te worden genomen; e) ofwel van de ambtenaar bevoegd voor de evaluatie vereisen dat hij onmiddellijk een tuchtprocedure instelt overeenkomstig Titel IX van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.De beslissing van de Commissie is een element dat door de bevoegde ambtenaar bij de tuchtprocedure in aanmerking dient te worden genomen.

In de gevallen c), d) en e) , van deze paragraaf, licht de bevoegde ambtenaar de Commissie in over de gevolgen die hij aan bedoelde procedures geeft. § 2. Indien bij de Commissie klacht wordt ingediend tegen een personeelslid dat niet bedoeld is bij artikel 1 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, beslist zij : a) ofwel aan de klacht geen gevolg te geven, wat haar betreft;b) ofwel een adviesbrief te sturen.Dit advies wordt in geen dossier vermeld; c) ofwel van de ambtenaar bevoegd voor de evaluatie vereisen dat hij haar verslag in aanmerking neemt wanneer hij, op termijn, tot de evaluatie zal overgaan van het personeelslid;d) ofwel van de ambtenaar bevoegd voor de evaluatie vereisen dat hij onmiddellijk een procedure tot evaluatie instelt.De beslissing van de Commissie is een element dat door de bevoegde ambtenaar bij de evaluatie in aanmerking dient te worden genomen;

In de gevallen c) en d) van deze paragraaf, licht de bevoegde ambtenaar de Commissie in over de gevolgen die hij aan bedoelde procedures geeft. § 3. In de gevallen bedoeld bij de §§ 1 en 2 van dit artikel, moet de Commissie zich uitspreken binnen de drie maanden nadat zij aangezocht werd. § 4. Wanneer een klacht ingediend werd door een personeelslid van één van de instellingen bedoeld bij de punten 13 tot 15 van artikel 1 van het Decreet van 4 maart 1991 inzake Hulpverlening aan de Jeugd tegen een ander personeelslid van één van deze instellingen en wanneer deze klacht betrekking heeft op de schending van de Gedragsregels die eigen zijn aan de Hulpverlening aan de Jeugd, vraagt de Commissie het advies aan van de Commissie voor deontologie van de Hulpverlening aan de Jeugd, bedoeld bij artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd.

De Commissie moet zich uitspreken binnen de vier maanden nadat zij aangezocht werd. § 5. Indien de Commissie zich niet binnen de termijnen bedoeld bij de §§ 3 en 4 uitspreekt, wordt aan de klacht geen gevolg meer gegeven.

Art. 35.§ 1. Indien tegen een vastbenoemd personeelslid een tuchtprocedure werd ingesteld, kan geen klacht om dezelfde redenen ingediend worden bij de Commissie. Desgevallend, kunnen de overheden die bevoegd zijn voor de tuchtprocedure het advies van de Commissie voor deontologie aanvragen. In dat geval, spreekt de Commissie zich uit binnen een maximale termijn van één maand nadat zij aangezocht werd. De voor de tuchtprocedure bevoegde overheden kunnen aan de Commissie vragen haar advies binnen een kortere termijn te verlenen. § 2. Indien tegen een vastbenoemd personeelslid een klacht werd ingediend bij de Commissie en dat tegen hem later een tuchtprocedure wordt ingesteld om dezelfde redenen, moet de Commissie haar advies uitbrengen over deze feiten ter bestemming van de tuchtoverheden ten laatste één maand na het begin van de tuchtprocedure ingesteld door de tuchtoverheden. Deze overheden kunnen aan de Commissie vragen haar advies binnen een kortere termijn te verlenen. § 3. Indien de Commissie zich niet uitgesproken heeft binnen de bij de §§ 1 en 2 bedoelde termijnen, gaat de tuchtprocedure voort.

Art. 36.De Commissie is ertoe gehouden zichzelf onbevoegd te verklaren als de feiten waarvoor zij aangezocht werd, gepaard gaan met een gerechtelijke procedure.

Art. 37.De Commissie bestat uit minimum acht leden aangewezen door de Regering van de Franse Gemeenschap : a) de Secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of diens afgevaardigde;b) de leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren of hun afgevaardigde;c) de deskundigen buiten de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en buiten de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren;d) een magistraat. De Commissie bestaat, voor de ene helft, uit de bij a) en b) bedoelde leden, die een categorie vormen, en, voor de andere helft, uit de bij c) en d) bedoelde leden, die een andere categorie vormen. Het voorzitterschap van de Commissie wordt waargenomen door de magistraat bedoeld bij punt d) van dit artikel.

Het Secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld door het Secretariaat-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.

De beslissingen en adviezen worden genomen bij de eenvoudige meerderheid.

Wanneer er gestemd wordt, dient minstens de helft van de leden aanwezig te zijn, onder wie minstens één vertegenwoordiger van iedere categorie.

De Regering van de Franse Gemeenschap zorgt voor de aanwijzing van een vervanger voor ieder werkend lid.

Bij verhindering of afwezigheid van een lid, wordt het door zijn plaatsvervanger vervangen.

Indien een lid van de Commissie rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken is bij een klacht waarvoor de Commissie aangezocht werd, wordt het door zijn plaatsvervanger vervangen.

Na drie opeenvolgende onverantwoorde afwezigheden, worden de leden van ambtswege uit hun ambt ontslaan.

De leden van de Commissie worden aangesteld voor een hernieuwbare periode van vijf jaar.

Art. 38.De Commissie vergadert elke keer dat het noodzakelijk is en minstens om het jaar. De Voorzitter bepaalt de datum van de vergaderingen en de agenda ervan. Hij leidt de debatten.

Art. 39.De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast en legt het ter goedkeuring aan de Regering voor.

Gedurende het laatste kwartaal van het kalenderjaar stelt de Commissie een jaarlijks verslag op dat zij aan de Regering van de Franse Gemeenschap mededeelt.

Art. 40.De leden van de Commissie bedoeld bij artikel 37, c) en d) genieten een presentiegeld waarvan het bedrag op 25 Euro wordt vastgesteld ter vergoeding van hun deelneming aan de vergaderingen van de Commissie. Ze krijgen ook vergoedingen om hun verblijf- en reiskosten te dekken, die berekend zijn volgens de reglementaire bepalingen.

TITEL VI. - Specifieke gedragscodes

Art. 41.§ 1. Er wordt binnen elke Algemene directie en iedere instelling van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteert een Comité voor deontologie ingericht, hierna "het Comité". § 2. Wat de instellingen van openbaar nut bedoeld bij dit besluit betreft, kan het Comité opgesplitst worden in verscheidene Comités indien de specifieke eigenschappen van hun opdrachten het vergen.

Art. 42.Het Comité is belast met het opstellen van een Gedragscode die specifiek is voor zijn Dienst en de voorstellen tot wijziging van deze laatste voor te leggen.

Art. 43.De specifieke Gedragscode en de wijzigingen worden ter goedkeuring aan de Regering van de Franse Gemeenschap voorgelegd, na advies van de bij Titel V van dit besluit bedoelde Commissie. De Commissie brengt haar advies uit binnen de drie maanden van de mededeling van de specifieke Gedragscode door ieder Comité voor deontologie. Eenmaal deze termijn voorbij, wordt het advies van de Commissie gunstig geacht.

Art. 44.§ 1. Het Comité wordt samengesteld uit minstens zes leden onder wie : a) de ambtenaar die de leiding heeft van de betrokken Algemene directie of instelling van openbaar nut of diens afgevaardigde;b) vijf leden gekozen door hun gelijken onder de personeelsleden van de betrokken Algemene directie of instelling van openbaar nut;c) maximum twee externe leden gecoöpteerd door de leden bedoeld bij a) en b) van dit artikel. De leden van het Comité bedoeld onder b) van deze paragraaf worden voor een hernieuwbaar mandaat van vijf jaar verkozen. § 2. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de leidend ambtenaar.

Art. 45.De adviezen worden bij de eenvoudige meerderheid genomen.

Art. 46.De Voorzitter stelt de datum van de vergaderingen en de agenda vast. Hij leidt de debatten.

Het Comité vergadert op de aanvraag van een van zijn leden en minstens om het jaar.

Art. 47.§ 1. Het Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast en legt het ter goedkeuring aan de Regering van de Franse Gemeenschap voor. § 2. Gedurende het laatste kwartaal van het kalenderjaar stelt het Comité een jaarlijks verslag op dat hij aan de Regering van de Franse Gemeenschap mededeelt. Dit verslag wordt bekendgemaakt, in naleving van de anonimiteit van betrokken personen.

Art. 48.De leden van het Comité bedoeld bij artikel 44 die niet personeelsleden van de Franse Gemeenschap zijn, genieten een presentiegeld waarvan het bedrag op 25 Euro wordt vastgesteld ter vergoeding van hun deelneming aan de vergaderingen van het Comité waarvan zij lid zijn. Ze krijgen ook vergoedingen om hun verblijf- en reiskosten te dekken, die berekend zijn volgens de reglementaire bepalingen.

Art. 49.§ 1. Wat de Algemene directie Hulpverlening aan de Jeugd betreft, dient de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd, zoals ze opgericht werd krachtens artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd, als Comité. § 2. Voor de toepassing van de artikelen 32, § 2, en 33, van dit besluit, wordt verstaan onder "ieder personeelslid", "ieder personeelslid van een van de instellingen bedoeld bij de punten 13 en 15 van artikel 1 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd".

Vooraf aan iedere bij artikel 33 bedoelde procedure, vraagt de Commissie een advies aan aan de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd omtrent de feiten die het betrokken personeelslid verweten zijn. Dit advies wordt uitgebracht binnen een termijn van drie maanden, behalve als het aangevraagd wordt binnen een kortere termijn. Eenmaal de vereiste termijn voorbij, gaat de procedure door overeenkomstig de artikelen 33 en volgende.

Art. 50.De Gedragscode gevoegd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd, vormt een specifieke gedragscode in de zin van artikel 42 van dit besluit.

TITEL VII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 51.Artikel 3 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd, wordt als volgt gewijzigd : 1. vervangen worden de woorden "De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd heeft als opdracht", door de woorden "Onverminderd het tweede lid, heeft de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd als opdracht";2. ingevoegd wordt een tweede lid : "Wanneer een personeelslid van de Franse Gemeenschap de Gedragsregels bedoeld bij artikel 1 van dit besluit schendt, dient iedere klacht uitgaande van een ander personeelslid van de Franse Gemeenschap ingediend te worden bij de Commissie voor deontologie bedoeld bij titel V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 houdende de gedragscode van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut. Die Commissie beslist na advies van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd, voor zover dat advies uitgebracht werd binnen de termijnen vereist door of krachtens artikel 49 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 houdende de gedragscode van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut. »

Art. 52.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1. ingevoegd worden na de woorden "artikel 3", de woorden ", eerste lid".2. ingevoegd wordt een tweede lid : "Voor de klachten bedoeld bij artikel 3, tweede lid van dit besluit, dienen de bevoegde instanties aangezocht te worden met inachtneming van de procedure bedoeld bij Hoofdstuk 2 van titel V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 houdende de gedragscode van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut.»

Art. 53.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt een derde lid ingevoegd : « Wanneer, overeenkomstig artikel 3, tweede lid van dit besluit, de Commissie voor deontologie een advies uitbrengt ter bestemming van de Commissie voor deontologie bedoeld bij titel V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 april 2003 houdende de gedragscode van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut, is de termijn van één maand vanaf de ontvangst van de aanvraag. »

Art. 54.In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt het deel van de zin gaande van "als volgt" tot "500 frank" vervangen door "op 25 Euro".

Art. 55.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 56.De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 april 2003.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-President van de Franse Gemeenschap, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugd en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de "O.N.E.", J.-M. NOLLET De Minister van Jeugdbijstand en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL

^