gepubliceerd op 23 mei 2011
Besluit 2008/695 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van het statuut van bepaalde categorieën personeelsleden van het door de Franse Gemeenschapscommissie ingerichte onderwijs, die noch onder de toepassing vallen van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, noch onder die van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra
28 MEI 2009. - Besluit 2008/695 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van het statuut van bepaalde categorieën personeelsleden van het door de Franse Gemeenschapscommissie ingerichte onderwijs, die noch onder de toepassing vallen van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, noch onder die van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra
Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur;
Gelet op Het decreet van de Franse Gemeenschapsraad van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapsraad van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 13 mei 2004 tot vaststelling van het statuut van bepaalde categorieën personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs, die noch onder de toepassing vallen van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, noch onder die van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 juni 2008;
Gelet op het protocolakkoord nr. 2009/007 van het Sectorcomité XV van 20 maart 2009;
Op de voordracht van het Lid van het College, bevoegd voor Onderwijs, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Met uitzondering van het hoger kunstonderwijs is dit statuut van toepassing op de personeelsleden van de inrichtingen van het gewoon en buitengewoon onderwijs, het kleuter-, lager, secundair en hoger niet-universitair onderwijs met volledig leerplan en het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschapscommissie, de internaten en de PMS-centra van de Franse Gemeenschapscommissie, die hetzij een betrekking bekleden bepaald door de omkaderingsnormen die van toepassing zijn buiten de gesubsidieerde betrekkingen, hetzij een bijkomende betrekking die tot een van de volgende categorieën behoort : a) bestuurs- en onderwijzend personeel;b) opvoedend hulppersoneel;c) paramedisch, sociaal en psychologisch personeel;d) het technisch personeel van de PMS-centra;e) het personeel van de pedagogische inspectie van de Franse Gemeenschapscommissie;f) bemiddelaars;g) sportinstructeurs;h) verantwoordelijke van het praktijkrestaurant van het CERIA (free-flow). Het is niet van toepassing op de leermeesters en leraars godsdienst.
Het is evenmin van toepassing op het personeel van de dienst voor gezondheidspromotie op school.
Art. 2.De bekwaamheidsbewijzen bedoeld in het huidige statuut worden gedefinieerd met verwijzing naar het koninklijk besluit van 22 april 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie. Deze bekwaamheidsbewijzen kunnen diploma's, getuigschriften, brevetten, attesten, jaren nuttige ervaring of een wetenschappelijke, artistieke of beroepsbekendheid zijn.
Art. 3.De nuttige ervaring omvat de diensten in het onderwijs, in een PMS-centrum voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra of in een andere dienst van de privé- of overheidssector.
De uitoefening van een bedrijvigheid als zelfstandige wordt eveneens in aanmerking genomen. De nuttige ervaring wordt bewezen volgens de regels vastgesteld door het Lid van het College belast met Onderwijs.
Art. 4.Voor de toepassing van dit statuut : 1° verstaat men onder "openstaande betrekking", de betrekking, opgericht door de inrichtende macht overeenkomstig de omkaderingsnormen die van toepassing zijn buiten de gesubsidieerde betrekkingen, die niet toegewezen is aan een vastbenoemd personeelslid, zoals bedoeld in dit statuut;2° verstaat men onder "bijkomende betrekking", de betrekking, voorlopig opgericht door de inrichtende macht om het hoofd te kunnen bieden aan bijzondere noden en waarin niet voorzien wordt door de omkaderingsnormen die van toepassing zijn buiten de gesubsidieerde betrekkingen;3° worden de door de in artikel 1 bedoelde personeelsleden uitgeoefende ambten ingedeeld in wervings-, selectie- of bevorderingsambten;4° worden "hoofdambt" en "bijbetrekking" bepaald onder verwijzing naar het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 1993 houdende bezoldigingsregeling van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap;5° worden de termijnen als volgt berekend : a) de dag die het vertrekpunt ervan vormt, wordt niet meegerekend;b) de vervaldag wordt in de termijn meegerekend;c) wanneer deze dag een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een feestdag van of in de Franse Gemeenschap is, wordt de vervaldag tot de eerstvolgende werkdag uitgesteld;6° verstaat men onder schooljaar, de periode die loopt van 1 september tot 30 juni, en onder dienstjaar, de periode die loopt van 1 september tot 31 augustus. HOOFDSTUK II. - Plichten
Art. 5.De personeelsleden moeten in alle omstandigheden bestendig zorg dragen voor de belangen van het onderwijs en de PMS-centra van de Franse Gemeenschapscommissie.
Art. 6.Bij de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen die hun door de wetten, decreten, besluiten en reglementen en door de aanstellingsakte worden opgelegd.
Art. 7.De personeelsleden zijn ertoe gehouden zich volkomen correct te gedragen in dienstverband alsmede in hun betrekkingen met de ouders van leerlingen en met alle personen buiten de dienst.
Art. 8.Zij moeten in de uitoefening van hun ambt de principes in acht nemen betreffende de neutraliteit van het onderwijs van de Franse Gemeenschapscommissie.
Zij mogen de leerlingen of studenten en hun ouders niet aan politieke, godsdienstige of filosofische propaganda of aan handelsreclame blootstellen.
Art. 9.De personeelsleden moeten, binnen de perken vastgesteld door de regeling en hun aanstellingsakte, de prestaties verstrekken die nodig zijn voor de goede gang van de inrichtingen waar zij hun ambt uitoefenen.
Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet zonder voorafgaande machtiging van de inrichtende macht of van de vertegenwoordiger ervan onderbreken.
Art. 10.De personeelsleden mogen de feiten waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van hun ambt en die een geheim karakter hebben, niet onthullen. De leden van het technisch personeel van de PMS-centra zijn door het beroepsgeheim gebonden.
Art. 11.De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch door een tussenpersoon, zelfs buiten hun functie maar op grond hiervan, giften, geschenken, gunsten of welk voordeel ook vragen, eisen of verkrijgen.
Art. 12.Zij mogen geen werkzaamheid uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk of die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid nastreeft of de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België ter bevordering van zijn veiligheid, in het gedrang brengt. Zij mogen geen lid worden van, noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een gelijkaardig doel.
De uitoefening van de rechten van het Belgisch burgerschap dat de personeelsleden bezitten, wordt altijd geëerbiedigd. HOOFDSTUK III. - Werving Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 13.De wervingsambten mogen door de tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden worden uitgeoefend.
Art. 14.Bij zijn eerste aanstelling in het onderwijs of een PMS-centrum legt het personeelslid de eed af voor het Collegelid belast met Onderwijs of zijn afgevaardigde, overeenkomstig de door de Regering vastgestelde regels ter uitvoering van artikel 28, 5°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel
Art. 15.Niemand mag tijdelijk door de inrichtende macht in een wervingsambt worden aangesteld indien hij op het ogenblik van de aanstelling de volgende voorwaarden niet vervult : 1° behoudens door de Regering vastgestelde afwijking, Belg zijn of onderdaan zijn van een andere lid-staat van de Europese Unie;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van een in artikel 2 bepaald bekwaamheidsbewijs;4° bij de indiensttreding een medisch getuigschrift overleggen dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert dat hij de gezondheid van de leerlingen, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;5° behoudens door het College vastgestelde afwijking in regel zijn met de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;8° voor de toepassing van dit artikel, wordt het getuigschrift van bekwaamheid voor het onderwijs uitgereikt door een middelbare technische normaalleergang (hoger pedagogisch onderwijs van het korte type en de sociale promotie) gelijkgesteld aan een pedagogisch bekwaamheidsgetuigschrift ingericht door de Staat;9° in afwijking van bovengenoemd punt 3° van dit artikel, wordt beschouwd als vereiste kwalificatie voor de wervingsambten van het opvoedend hulppersoneel, hetzij het getuigschrift van gespecialiseerd opvoeder uitgereikt door het Instituut Jean-Pierre Lallemand, hetzij het pedagogisch bekwaamheidsgetuigschrift, hetzij het bekwaamheidsgetuigschrift onderwijs uitgereikt door een middelbare technische normaalleergang;10° voor de toepassing van de punten 8° en 9°, worden tevens in overweging genomen, de pedagogische bekwaamheidsgetuigschriften uitgereikt door een technische normaalleergang, categorie D, ter voorbereiding op het geven van technische of praktische leergangen (met inbegrip van technologie), op voorwaarde niettemin dat deze studies minstens 310 leergangen van het studiejaar inhielden;11° voor de toepassing van punt 3° van dit artikel, worden de bekwaamheidsbewijzen die toereikend worden geacht voor de betrekking van opzichter-opvoeder erkend voor de betrekking van opzichter-opvoeder van een internaat.
Art. 16.Iedere aanstelling in een wervingsambt is het voorwerp van een geschrift waarin minstens wordt vermeld : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt, de instelling of de instellingen waar ze wordt uitgeoefend alsook de kenmerken en omvang van de opdracht;4° indien de betrekking vacant is of niet en, in dit laatste geval, de naam van de titularis van deze betrekking en, desgevallend, deze van zijn tijdelijke plaatsvervanger;5° desgevallend, de bijkomende verplichtingen zoals bedoeld in artikel 6;6° de datum van indiensttreding;7° de datum waarop de aanstelling ten einde loopt.Deze datum komt uiterlijk overeen met het einde van het lopend schooljaar.
Op het ogenblik van de aanstelling geeft de inrichtende macht aan het tijdelijk lid een geschreven akte waarin de in het eerste lid bedoelde vermeldingen staan opgenomen.
Bij ontstentenis van geschrift wordt het tijdelijk personeelslid geacht te zijn aangesteld in het ambt, de instelling(en), de opdracht en de betrekking die het daadwerkelijk uitoefent.
Art. 17.Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt loopt automatisch ten einde voor de volledige of de gedeeltelijke opdracht : 1° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt verleend aan een ander personeelslid, namelijk : a) door de toepassing van de reglementering betreffende de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en van reaffectatie;b) door de toepassing van artikel 22;c) door vaste benoeming;d) door de toekenning van de definitief vacant geworden betrekking aan een prioritair tijdelijk lid;3° na de termijn vermeld in de aanstellingsakte en uiterlijk op het einde van het schooljaar of, voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra, op het einde van het dienstjaar tijdens welk de aanstelling geschiedde;4° op het moment van de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard. Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt loopt tevens ten einde voor de volledige of de gedeeltelijke opdracht, hetzij mits een opzeg gegeven overeenkomstig de artikelen 20, 21 en 22, hetzij in onderling overleg, hetzij met toepassing van artikel 20, § 2.
Art. 18.Op het einde van iedere activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een attest met vermelding van de gepresteerde diensten per uitgeoefend ambt, met de begin- en einddata, en de aard van het ambt en de bezettingsgraad van de betrekking.
Art. 19.§ 1. Voor iedere aanstelling in de hoedanigheid van tijdelijk personeelslid, in een ambt waarvoor een vacature mogelijk is en waarvoor hij een bekwaamheidsbewijs bezit bedoeld in artikel 2, is prioritair en wordt opgenomen in een rangschikking, het personeelslid dat driehonderd zestig dagen dienst daadwerkelijk gepresteerd heeft in een ambt van de betrokken categorie als hoofdambt en gespreid over twee schooljaren of minstens twee dienstjaren en verworven tijdens de vijf jongste schooljaren of de vijf jongste dienstjaren.
De aanstellingen gebeuren in naleving van de rangschikking.
Deze laatste wordt opgemaakt op grond van het aantal dagen dienstanciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 27. § 2. De inrichtende macht dient aan de personeelsleden elke gesubsidieerde betrekking te bieden van dezelfde betrekking, voor zover zij houder zijn van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en dat zij bij de uitoefening van hun betrekking een anciënniteit hebben verworven die gelijkaardig is met die van de in § 1 bedoelde prioritaire personeelsleden, en dit na uitputting van de lijst van prioritaire tijdelijke personeelsleden op wie het statuut van het gesubsidieerd personeel van het officieel gesubsidieerde onderwijs van toepassing is en overeenkomstig de nadere regels vastgelegd door het Basisoverlegcomité. § 2bis. De inrichtende macht dient aan de personeelsleden elke gesubsidieerde betrekking van dezelfde betrekking aan te bieden, voor zover zij houder zijn van het in artikel 2 van het decreet van 31 januari tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra bedoelde bekwaamheidsbewijs en dat ze bij de uitoefening van hun betrekking een gelijkaardige anciënniteit hebben verworven aan die van de in § 1 bedoelde prioritaire personeelsleden en dit na uitputting van de lijst van prioritaire tijdelijke personeelsleden op wie het statuut van het gesubsidieerd personeel van het officieel gesubsidieerde onderwijs van toepassing is en overeenkomstig de nadere regels vastgelegd door het Basisoverlegcomité. § 3. Elk ontslag dat gehandhaafd wordt na uitputting van eventuele beroepsprocedures brengt het verbod mee om het ontslagen personeelslid opnieuw aan te werven voor een functie waarop dit statuut betrekking heeft. § 4. De in § 1 en § 2, eerste lid, bedoelde voorrang geldt voor de betrekkingen waarvoor een vacature mogelijk is en onder deze betrekkingen, voor alle vacante betrekkingen alsook voor niet vacante betrekkingen waarvan de houder of het lid van het technisch personeel dat hem tijdelijk vervangt, vervangen dient te worden voor een ononderbroken initiële termijn van minstens vijftien weken of minstens acht weken voor het gesubsidieerd technisch personeel van de PMS-centra. § 5. De in § 1, eerste lid en in § 2, eerste lid bedoelde kandidaten die wensen gebruik te maken van hun voorrangsrecht moeten, op straffe van uitsluiting voor het desbetreffende schooljaar of het desbetreffende dienstjaar, hun kandidatuur indienen via aangetekend schrijven, voor 31 mei.
In deze brief wordt het ambt vermeld waarop de kandidatuur betrekking heeft. § 6. De akte waarmee de kandidaat zijn voorrang laat gelden, is geldig voor het volgende schooljaar of het volgende dienstjaar. De kandidaat die de hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden betrekking weigert, verliest zijn voorrang voor een betrekking in hetzelfde ambt tijdens het lopende schooljaar of dienstjaar, behalve indien hij motieven kan inroepen die door het Basisoverlegcomité worden toegestaan. § 7. De in § 1 bedoelde anciënniteit wordt berekend op de laatste dag van het school- of academiejaar of het dienstjaar overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 27.
Art. 20.§ 1er. De inrichtende macht kan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is onder de volgende voorwaarden ontslaan : 1° het niet-prioritaire personeelslid kan ontslagen worden met een opzeggingstermijn van veertien dagen. Dit ontslag wordt gemotiveerd, op straffe van nietigheid.
Vóór de kennisgeving van elke ontslagverlening, moet het personeelslid uitgenodigd worden om door de inrichtende macht te worden gehoord. De oproeping om gehoord te worden alsook de redenen waarom de inrichtende macht het personeelslid wenst te ontslaan, moeten hem ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden medegedeeld, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door middel van een ter hand gesteld schrijven met ontvangstbewijs. Gedurende het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 september 1984, houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel of door een verdediger, in actieve dienst of op rust gesteld, die gekozen wordt onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs of, voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra, onder de leden van het technisch personeel van de gesubsidieerde officiële PMS-centra. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet voor het verhoor verschijnt of er niet bij wordt vertegenwoordigd.
Het tijdelijk personeelslid dat zijn opzegging heeft gekregen, mag binnen de tien dagen na de betekening ervan tegen de beslissing tot afdanking beroep aantekenen bij de Raad van beroep.
De Raad van beroep brengt een advies uit aan het Lid van het College belast met Onderwijs binnen een maximale termijn van vijfentwintig dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep.
De beslissing wordt genomen door het Lid van het College belast met Onderwijs binnen de twintig dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep.
Het beroep heeft geen schortende werking. 2° Indien het lid prioritair tijdelijke is in de zin van artikel 19, § 1, wordt dezelfde procedure toegepast als deze bepaald in 1°, maar het advies van de Raad van beroep verbindt het Lid van het College belast met Onderwijs. § 2. De inrichtende macht mag elk personeelslid dat tijdelijk werd aangeworven zonder opzeggingstermijn ontslaan wegens zware fout.
Wordt beschouwd als zware fout, elke tekortkoming die elke beroepssamenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Vanaf het ogenblik dat de inrichtende macht kennis heeft van elementen die een zware tekortkoming kunnen uitmaken roept ze het personeelslid bij aangetekend schrijven op voor een verhoor dat ten vroegste vijf werkdagen en uiterlijk tien werkdagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben.
Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende elementen van zware tekortkoming voorhanden zijn, kan ze binnen drie dagen na het verhoor de afdanking uitspreken.
De afdanking gaat gepaard met het bewijs van de werkelijkheid van de aangevoerde feiten.
Ze wordt aan de andere partij betekend hetzij door een exploot van een gerechtsdeurwaarder, hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft op de derde dag die op de datum van verzending volgt.
Tijdens het verhoor kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbond, krachtens het koninklijk besluit van 28 september 1984, houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, of door een verdediger, in actieve dienst of op rust gesteld, die gekozen wordt onder de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, of voor het technisch personeel van de PMS-centra, onder het technisch personeel van de gesubsidieerde officiële PMS-centra.
Art. 21.Het tijdelijk aangesteld personeelslid mag ontslag nemen.
Indien dat ontslag niet aanvaard wordt door de inrichtende macht, dan wordt het genomen met een opzegging van acht dagen.
Art. 22.De beslissing tot afdanking wordt door de inrichtende macht aan het personeelslid betekend. Bij vrijwillige stopzetting deelt de tijdelijke aan de inrichtende macht mede dat hij beslist ontslag te nemen.
Zonder kennisgeving worden dergelijke beslissingen als nietig beschouwd.
Deze kennisgeving gebeurt door het overhandigen van een geschrift, door een ter post aangetekende brief of nog door een exploot van een gerechtsdeurwaarder.
De handtekening aangebracht door degene aan wie het geschreven document werd overhandigd, bewijst enkel dat hij de ontvangst van dit document bevestigt.
Indien de kennisgeving via een ter post aangetekende brief gebeurt, heeft deze uitwerking op de derde werkdag na de datum van verzending.
Het geschrift vermeldt de aanvangsdatum van de opzegging die niet vroeger mag beginnen dan de datum van de overhandiging, en de duur ervan, indien het om een aanvaard ontslag gaat, vermeldt het de datum vanaf welke het uitwerking heeft. Afdeling 3. - Definitieve benoeming en affectatie
Art. 23.De inrichtende macht kan definitief benoemen in een openstaande betrekking van een wervingsambt.
Art. 24.De inrichtende macht kan een van haar personeelsleden ook een gewijzigde affectatie toekennen.
Die wijziging kan alleen gebeuren als het personeelslid definitief aangeworven is in de inrichtende macht in het ambt waartoe de vacante betrekking behoort.
De overgang van een inrichting naar de andere moet zonder onderbreking gebeuren.
De modaliteiten ervan worden voor het overige vastgesteld door het Basisoverlegcomité.
Art. 25.Onverminderd de voorwaarden tot benoeming, van toepassing in het hoger onderwijs van het korte type mag niemand definitief worden benoemd indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende bepalingen voldoet : 1° behalve afwijking toegestaan door de Regering, Belg zijn of onderdaan van een andere lid-Staat van de Europese Unie;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten voldoen;5° houder zijn van een bij artikel 2 bepaald bekwaamheidsbewijs dat hem zonder duurbeperking toegang verleent tot de uitoefening van het ambt in vast verband;6° de lichamelijke geschiktheid bezitten die door de Regering van de Franse Gemeenschap vastgesteld werd voor de benoeming in vaste dienst van personeelsleden in het Gemeenschapsonderwijs;7° aan de wets- en reglementsbepalingen in verband met de taalwetten voldoen;8° als prioritair gerangschikt zijn op de wijze bedoeld in artikel 19, § 1, lid 1;9° een anciënniteit tellen van minstens zeshonderd dagen dienst waarvan tweehonderd veertig in het betrokken ambt.De 600 dagen anciënniteit verworven in dienst van de inrichtende macht moeten over minstens drie schooljaren gespreid zijn of over minstens drie dienstjaren voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra; 10° zich volgens de door de oproep tot de kandidaten vastgestelde vorm en termijn kandidaat gesteld hebben;11° na de sub 9° bedoelde periode een gunstig verslag gekregen hebben van een inrichtingshoofd of van de pedagogische inspectie van de Franse Gemeenschapscommissie.Wat de leden van het technisch personeel van de PMS-centra aangaat, is enkel de directie van het PMS-centrum bevoegd voor het opstellen van genoemd verslag; 12° de leeftijdsgrens van 55 jaar niet overschreden hebben, behoudens door het College toegestane vrijstelling. In voorkomend geval kan de in lid 1, 12°, bepaalde leeftijdsgrens worden verhoogd met het aantal jaren die de betrokkene kan doen gelden voor zijn aanspraak op een pensioen ten laste van de Schatkist.
De kandidaat voor een vaste benoeming wordt geacht te voldoen aan de vereiste sub lid 1, 11°, zolang het inrichtingshoofd of de pedagogische inspectie van de Franse Gemeenschapscommissie of, wat de leden van het technisch personeel van de PMS-centra aangaat, de directie van het PMS-centrum over hem geen ongunstig verslag heeft uitgebracht.
Het verslag wordt ter ondertekening aan de betrokkene voorgelegd.
Tegen een ongunstig verslag kan de betrokkene beroep instellen bij de Raad van beroep.
Het in een betrekking vast benoemd personeelslid moet ze als hoofdambt bekleden.
Art. 26.De inrichtende macht doet jaarlijks in de maand mei een beroep op de kandidaten voor een definitieve benoeming.
De te begeven vacante betrekkingen worden vastgesteld op grond van de toestand op 15 april die aan de oproep tot de kandidaten voorafgaat, voorzover deze betrekkingen nog op 1 oktober daaropvolgend vacant blijven.
Het advies met de rangschikking van de tijdelijken, het te begeven ambt, de omvang van de prestaties van de aangeboden betrekkingen, de van de kandidaten vereiste voorwaarden, alsmede de vorm en de termijn waarin de kandidaturen moeten worden ingediend, wordt meegedeeld aan alle tijdelijke personeelsleden van de inrichtende macht die in de rangschikking van de prioritairen, bedoeld in de artikelen 19, § 1, en 25, voorkomen.
De benoemingen in vast verband hebben uiterlijk op 1 november uitwerking, uitsluitend in de betrekkingen bedoeld in lid 2 die op 1 oktober van het lopende schooljaar of dienstjaar nog vacant waren.
De verplichting om te benoemen geldt voor de inrichtende macht enkel als het personeelslid zich kandidaat gesteld heeft en aan de bij dit statuut gestelde voorwaarden voldoet.
De volgorde waarin de inrichtende macht overgaat tot vaste benoemingen wordt bepaald door de anciënniteit van de kandidaten berekend overeenkomstig artikel 27.
Art. 27.Voor de berekening van de anciënniteit, bedoeld in deze afdeling, worden enkel in aanmerking genomen de op het einde van het lopende school- of academiejaar of dienstjaar gesubsidieerde diensten, bij de inrichtende macht verstrekt in een hoofdambt, in eenzelfde categorie voorzover de kandidaat het bekwaamheidsbewijs voor dit ambt bezit zoals bepaald in artikel 2.
Het aantal dagen verworven in de hoedanigheid van tijdelijke in een ambt met volledige prestaties omvat alle dagen van het begin tot het einde van de periode van ononderbroken werkzaamheid.
In afwijking van lid 1 omvat deze werkzaamheidsperiode ook het ontspanningsverlof, winter- en lentevakantie, het kraamverlof, het onthaalverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij, en de uitzonderlijke verloven respectievelijk bepaald in de artikelen 5 en 5bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen bij toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het personeel van het rijksonderwijs en van de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijke personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen.
Bij verandering van ambt worden de dagen gepresteerd als vastbenoemde in een ambt met volledige prestaties geteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van de kerst- en paasvakantie, het bevallings-, opvang- en omstandigheidsverlof, zoals bedoeld in vorig lid.
De diensten bewezen in een ambt met onvolledige prestaties, en die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten bewezen in een ambt met volledige prestaties.
Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd.
Het aantal dagen verworven in twee of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties, tegelijkertijd uitgeoefend, kan het aantal dagen verworven in een ambt met volledige prestaties, gedurende dezelfde periode, nooit overschrijden.
De duur van de diensten gepresteerd door het personeelslid beloopt nooit meer dan driehonderd dagen per schooljaar, zijnde één jaar anciënniteit.
De duur van de diensten gepresteerd door het lid van het technisch personeel van de PMS-centra beloopt nooit meer dan driehonderd zestig dagen per dienstjaar, zijnde één jaar anciënniteit. HOOFDSTUK IV. - Selectieambten
Art. 28.De inrichtende macht kan in vast verband in een vacante betrekking van een selectieambt benoemen, behalve indien ze deze betrekking reeds toegewezen heeft ingevolge een wijziging van affectatie, overeenkomstig de bij artikel 29 bepaalde voorwaarden.
Art. 29.Indien de inrichtende macht een vacante betrekking te begeven heeft, kan aan een personeelslid een gewijzigde affectatie toegekend worden als het lid titularis is van het selectieambt waarop de vacante betrekking betrekking heeft. De wijziging van affectatie kan enkel gebeuren overeenkomstig artikel 24.
Art. 30.Niemand kan benoemd worden in een selectieambt indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan volgende voorwaarden voldoet : 1° een dienstanciënniteit van ten minste zes jaar hebben bij de inrichtende macht, in een van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten van de betrokken categorie, berekend overeenkomstig artikel 27;2° in een van die ambten vast benoemd zijn sinds ten minste twee jaar;3° een ambt met volledige prestaties uitoefenen in het door de inrichtende macht georganiseerde onderwijs;4° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs voor het wervingsambt dat tot hetzelfde onderwijsniveau en dezelfde categorie behoort als het te begeven selectieambt;5° gevolg geven aan een oproep, waarvan het Basisoverlegcomité de vorm bepaalt;6° vooraf een specifieke opleiding gevolgd hebben, die door de inrichtende macht bepaald is en gestaafd wordt door een attest van welslagen.
Art. 31.De benoeming in een selectieambt kan slechts gebeuren indien de betrekking als hoofdambt bekleed wordt.
Art. 32.§ 1. Een selectieambt kan in volgende gevallen tijdelijk toegewezen worden : 1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;2° in afwachting van een benoeming in vast verband. Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin hij in vast verband benoemd is.
In het geval bedoeld in lid 1, 2°, en uiterlijk tegen het einde van de periode van twee jaar lopende vanaf de datum waarop hij aangesteld werd, wordt het personeelslid in vast verband benoemd in het selectieambt indien hij op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 30 voldoet en indien de inrichtende macht hem ervan niet heeft ontlast. § 2. Het tijdelijk in een selectieambt aangeworven personeelslid moet aan de in artikel 30, lid 1, vastgestelde voorwaarden voldoen. Voor elke aanstelling voor een aanvankelijk voorziene duur van ten hoogste vijftien weken gelden de in artikel 30, lid 1, 5° en 6°, bedoelde voorwaarden niet. § 3. De inrichtende macht die de betrekking niet volgens § 2 kan toewijzen, kan het selectieambt toevertrouwen aan een tijdelijk personeelslid dat houder is van het nodige bekwaamheidsbewijs. § 4. De tijdelijke aanwerving in een selectieambt wordt beëindigd voor het geheel of voor een deel van de opdracht, hetzij in onderling overleg, hetzij bij beslissing van de inrichtende macht of volgens de bepalingen van artikel 17, lid 1. Het einde van het schooljaar heeft echter geen invloed op de tijdelijke aanstelling in een selectieambt. § 5. Indien de inrichtende macht kan bewijzen dat het onmogelijk is een personeelslid tijdelijk met een selectieambt te belasten, kan een beroep worden gedaan op een personeelslid van een andere inrichtende macht van het officieel of vrij niet-confessioneel onderwijs.
Art. 33.Elke aanwerving in een selectieambt moet schriftelijk opgemaakt worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, behalve punt 7°.
Art. 34.Bij ontstentenis van een kandidaat die aan de voorwaarden voor toegang tot een selectieambt voldoet, kan de inrichtende macht de benoeming uitstellen tot een kandidaat aan de vereisten voldoet.
Bij toepassing van artikel 32, § 3, wordt hij geacht aan de in artikel 30, lid 1, 1° en 2°, gestelde vereiste te voldoen na verloop van zes jaar. HOOFDSTUK V. - Bevorderingsambten
Art. 35.De inrichtende macht kan in een vacante betrekking van een bevorderingsambt in vast verband benoemen, behalve indien ze deze betrekking reeds toegewezen heeft door wijziging van affectatie, overeenkomstig de in artikel 36 bepaalde voorwaarden.
Art. 36.Indien de inrichtende macht een vacante betrekking te begeven heeft, kan een wijziging van affectatie aan een van haar personeelsleden toegestaan worden als het lid titularis is van het bevorderingsambt waartoe de vacante betrekking behoort. De wijziging van affectatie moet gebeuren onder de voorwaarden bepaald bij artikel 24.
Art. 37.De benoeming tot een bevorderingsambt kan slechts gebeuren indien de betrekking als hoofdambt wordt bekleed.
Art. 38.Niemand kan benoemd worden in een bevorderingsambt indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° zes jaar dienstanciënniteit definitief verworven hebben bij de inrichtende macht, in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt van de betrokken categorie, berekend zoals bepaald in artikel 27;2° een ambt uitoefenen dat een volledige opdracht in het onderwijs of, voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra, de PMS-centra van de inrichtende macht omvat;3° houder zijn van een bij artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs voor het wervingsambt dat tot hetzelfde onderwijsniveau en dezelfde categorie behoort als het te begeven bevorderingsambt;4° gevolg geven aan een oproep, waarvan het Basisoverlegcomité de vorm bepaalt;5° vooraf een specifieke opleiding gevolgd hebben, die door de inrichtende macht bepaald is en gestaafd wordt door een attest van welslagen.
Art. 39.§ 1 Een bevorderingsambt kan tijdelijk toevertrouwd worden : 1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;2° in afwachting van een benoeming in vast verband. In die periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin hij vast benoemd is.
In het geval bedoeld in lid 1, 2°, en uiterlijk tegen het einde van een periode van twee jaar, wordt het personeelslid in vast verband benoemd in het bevorderingsambt indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 38 voldoet en indien de inrichtende macht het lid er niet van ontlast heeft. § 2. Het tijdelijk in een bevorderingsambt aangeworven personeelslid moet, onverminderd § 1, lid 2, aan de in artikel 38 vastgestelde voorwaarden voldoen.
Voor elke aanstelling voor ten hoogste vijftien weken gelden de in artikel 38, 4° en 5°, bedoelde voorwaarden niet. § 3. De inrichtende macht die de betrekking niet volgens § 2 kan toewijzen, kan het bevorderingsambt toevertrouwen aan een tijdelijk personeelslid, dat houder is van het nodige bekwaamheidsbewijs. § 4. Indien de inrichtende macht kan bewijzen dat het onmogelijk is een personeelslid tijdelijk met een bevorderingsambt te belasten, kan een beroep worden gedaan op een personeelslid van een andere inrichtende macht van het officieel of vrij niet-confessioneel onderwijs. § 5. Indien de inrichtende macht kan bewijzen dat het onmogelijk is een lid van het technisch personeel tijdelijk met een bevorderingsambt te belasten, kan een beroep worden gedaan op een lid van het technisch personeel van een andere officiële gesubsidieerde inrichtende macht. § 6. De tijdelijke aanwerving in een bevorderingsambt wordt beëindigd hetzij in onderling overleg, hetzij bij beslissing van de inrichtende macht of volgens de bepalingen van artikel 17, lid 1. Het einde van het schooljaar of van het dienstjaar heeft echter geen invloed op de tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt.
Art. 40.Elke tijdelijke aanwerving in een bevorderingsambt moet schriftelijk opgemaakt worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, behalve punt 7°.
Art. 41.Bij ontstentenis van een kandidaat die aan de voorwaarden voor toegang tot een bevorderingsambt voldoet, kan de inrichtende macht de benoeming uitstellen tot een kandidaat aan de vereisten voldoet.
Bij toepassing van artikel 39, § 3, wordt het personeelslid geacht aan de in artikel 38, lid 1, 1°, gestelde vereiste te voldoen na verloop van zes jaar. HOOFDSTUK VI. - Dienststanden Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 42.Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende dienststanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. - Dienstactiviteit
Art. 43.Het personeelslid wordt steeds geacht in actieve dienst te zijn, behoudens formele bepaling die hem in een andere dienststand plaatst.
Art. 44.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een wedde en op de verhoging van wedde, behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling.
Het personeelslid bekomt onder de door het College gestelde voorwaarden : 1° jaarlijks vakantieverlof;2° omstandigheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden;3° verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;4° verlof voor verminderde dienstprestaties in geval van ziekte of gebrekkigheid;5° verlof voor verminderde dienstprestaties gemotiveerd door sociale of gezinsredenen;6° verlof voor het vervullen van sommige militaire prestaties in vredestijd, van prestaties voor de civiele bescherming of van taken ten algemenen nutte bij toepassing van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;7° verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet of een kabinet van een staatssecretaris;8° verlof voor vakbondsopdrachten;9° verlof om te zetelen als lid van de Commissie of een van de jury's bedoeld in artikelen 9 en 11 van de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens;10° verlof voor het vervullen van pedagogische, wetenschappelijke en andere opdrachten;11° verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;12° verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;13° het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen;14° verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;15° bevallingsverlof. Afdeling 3. - Non-activiteit
Art. 45.§ 1. Een personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit : 1° wanneer het in vredestijd, hetzij sommige militaire prestaties, hetzij bepaalde diensten bij de civiele bescherming verricht, onder de door de vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie bepaalde voorwaarden;2° wanneer schorsing bij tuchtmaatregel op hem wordt toegepast;3° wanneer non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel op hem wordt toegepast;4° wanneer het om gezinsredenen toelating heeft gekregen tijdens een langdurige periode afwezig te blijven. § 2. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde. Indien het zich in de stand non-activiteit bevindt ingevolge de bepalingen van § 1, 2° et 3°, kan het geen aanspraken op een benoeming in een bevorderingsambt. § 3. Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden op het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt indien hij dertig jaar diensten telt die in aanmerking komen voor de vaststelling van het rustpensioen. Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling
Art. 46.§ 1. Het personeelslid kan ter beschikking worden gesteld onder de door het College gestelde voorwaarden : a) wegens ontstentenis van betrekking;b) wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;c) wegens bijzondere opdracht;d) wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;e) wegens persoonlijke aangelegenheden. § 2. Niemand kan ter beschikking gesteld of gehouden worden op het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt indien hij dertig jaar diensten telt die in aanmerking komen voor de vaststelling van het rustpensioen. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht. § 3. Een wachtgeld kan worden verleend aan ter beschikking gestelde personeelsleden. Het wachtgeld, de uitkeringen en vergoedingen, die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in actieve dienst. § 4. Elk ter beschikking gesteld personeelslid blijft ter beschikking van het College. Ingeval er een vacante betrekking is, kan het in actieve dienst worden teruggeroepen.
Het personeelslid moet, binnen de door het College gestelde termijn, de betrekking bekleden die overeenstemt met het ambt dat het wordt toegewezen. Indien het personeelslid zonder geldige reden weigert deze betrekking te bekleden, wordt het na een afwezigheid van tien werkdagen als ontslag nemend beschouwd. HOOFDSTUK VII. - Ambtsneerlegging
Art. 47.De tijdelijke of in vast verband benoemde personeelsleden worden zonder opzegging van ambtswege uit hun ambt ontzet wanneer zij : 1° ophouden aan volgende voorwaarden te voldoen : a) Belg zijn of onderdaan zijn van een lid-Staat van de Europese Unie, behalve afwijking toegestaan door de Regering;b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen;2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden nalaten hun dienst te hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;3° zonder geldige reden hun bezigheid verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;4° in de gevallen verkeren waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de uitoefening van hun ambt belet;5° in een toestand verkeren van bestendige arbeidsongeschiktheid, erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hen belet hun ambt op degelijke wijze uit te oefenen;6° zonder geldige reden weigeren, nadat zij weder in dienst werden geroepen, de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;7° niet regelmatig aangesteld of vast benoemd zijn, in welke gevallen zij de rechten behouden, verworven in hun vroegere regelmatige stand;8° vast benoemd worden in een ander ambt, naar rata van de uren waarvoor zij die nieuwe benoeming krijgen, tot beloop van een volledige betrekking.
Art. 48.Voor de in vast verband benoemde personeelsleden neemt de uitoefening van hun ambt ook een einde : 1° door vrijwillig ontslag;2° door oppensioenstelling wegens leeftijdsgrens of wegens arbeidsongeschiktheid;3° door ontslag van ambtswege of afdanking. Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid slechts zijn dienst verlaten wanneer hij daartoe gemachtigd is of na een opzeggingstermijn van veertien dagen. HOOFDSTUK VIII. - Preventieve schorsing : administratieve maatregel
Art. 49.§ 1 Als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing ingezet worden tegen een vastbenoemd personeelslid : 1° indien het strafrechtelijk wordt vervolgd;2° zodra de inrichtende macht een tuchtprocedure tegen hem inzet. § 2. De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, geen straf.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing behoudt het personeelslid de administratieve stand "dienstactiviteit". § 3. Vóór elke preventieve schorsingsmaatregel moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden gehoord.
Het personeelslid wordt in kennis gesteld van de oproeping voor het verhoor alsook van de redenen die de preventieve schorsing verantwoorden ten minste drie werkdagen vóór het verhoor, ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst met uitwerking drie werkdagen na de verzendingsdatum ofwel door de afgifte van hand tot hand met bewijs van ontvangst met uitwerking op de datum die op dit ontvangstbewijs vermeld staat.
Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie krachtens het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel of door een fungerende of gepensioneerde raadsman gekozen onder de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs of, voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra, onder de leden van het technisch personeel van de officiële gesubsidieerde PMS-centra.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop het verhoor voorzien is en zelfs indien het personeelslid of zijn afgevaardigde niet gehoord zijn, geeft de inrichtende macht aan de ambtenaar bij een ter post aangetekend schrijven kennis van haar beslissing.
Indien deze beslissing concludeert tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft zij uitwerking de derde werkdag die volgt op de datum waarop zij werd verzonden. § 4. In afwijking van lid 1 van § 3 kan het personeelslid uit zijn ambt onverwijld verwijderd worden wanneer het een ernstige tekortkoming heeft begaan waarbij het op heterdaad betrapt is of als de hem ten laste gelegde feiten zo ernstig zijn dat het in het belang van het onderwijs of het PMS-centrum wenselijk is dat het lid niet langer op de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd genomen, moet de inrichtende macht de procedure voor preventieve schorsing inzetten overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij gemis houdt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voornoemde termijn op en kan het personeelslid slechts opnieuw uit de instelling voor dezelfde ernstige tekortkoming of voor dezelfde feiten worden verwijderd mits naleving van de procedure voor preventieve schorsing, zoals inzonderheid in § 3 van dit artikel bepaald.
Het personeelslid dat onverwijld wordt verwijderd, behoudt de administratieve stand "dienstactiviteit". § 5. In het kader van een tuchtprocedure mag de preventieve schorsing niet langer dan één jaar duren en verstrijkt ze in elk geval : 1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum bepaald voor het bij artikel 58 bedoelde verhoor indien de inrichtende macht binnen deze termijn het personeelslid geen kennis heeft gegeven van de bij artikel 53, § 2, bedoelde beslissing;2° de derde werkdag die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van de bij artikel 53, § 2, bedoelde beslissing, indien deze beslissing de terechtwijzing, de blaam of de inhouding van wedde is;3° de dag waarop de beslissing houdende de tuchtstraf uitwerking heeft. In het kader van strafrechtelijke vervolgingen is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot één jaar.
Wanneer een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafrechtelijke veroordeling, begint de in lid 1 bedoelde termijn van één jaar slechts te lopen vanaf de uitspraak van deze definitieve veroordeling. § 6. In het kader van een tuchtprocedure moet de inrichtende macht de preventieve schorsing om de drie maanden vanaf haar uitwerking schriftelijk bevestigen.
Deze bevestiging wordt aan betrokkene bij ter post aangetekend schrijven medegedeeld.
Bij gemis van bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijnen, kan het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen na mededeling ervan, bij aangetekend schrijven, aan de inrichtende macht ten minste tien werkdagen voordat het zijn ambt weer opneemt.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht de handhaving van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in lid 2 beschreven procedure.
Art. 50.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt het recht op zijn wedde. HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling
Art. 51.De in vast verband benoemde personeelsleden kunnen een van de volgende tuchtstraffen oplopen, in stijgende volgorde : 1° terechtwijzing;2° blaam;3° inhouding op de wedde;4° schorsing bij tuchtmaatregel;5° terugzetting in rang;6° terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;7° ontslag van ambtswege;8° afdanking.
Art. 52.§ 1. De tuchtstraffen worden uitgesproken door de benoemingsoverheid. § 2. De beslissing een tuchtstraf uit te spreken wordt medegedeeld aan het personeelslid, dat binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van die mededeling beroep kan instellen bij de Raad van beroep.
Het beroep schort de procedure op.
Behalve bij gerechtelijke vervolging brengt de Raad van beroep een gemotiveerd advies uit binnen de zestig dagen volgend op de ontvangst van het beroep ingediend door het personeelslid. De schoolvakanties schorten de termijn op. § 3. De overheid die bevoegd is om de straf uit te spreken, treft de definitieve beslissing binnen de maand na ontvangst van het advies.
De beslissing neemt, naar gelang van het geval, het gemotiveerd advies over van de Raad van beroep. Ze wordt zelf ook gemotiveerd als ze afwijkt van het advies of van de motivering ervan.
De overheid deelt, naar gelang van het geval, haar beslissing mee aan de Raad van beroep en aan de verzoeker.
Als ze zich niet tijdig uitspreekt, is de beslissing geacht met het advies overeen te stemmen. § 4. Indien het personeelslid geen beroep heeft ingesteld voor de Raad van beroep binnen de in paragraaf 2 bepaalde termijn, heeft de tuchtstraf waarvan aan het personeelslid met toepassing van dezelfde paragraaf 2 kennis werd gegeven, uitwerking op de derde werkdag die volgt op het einde van voormelde termijn.
De in paragraaf 2, lid 1, bedoelde kennisgeving vermeldt de datum waarop de tuchtstraf uitwerking heeft met toepassing van lid 1 van deze paragraaf.
Art. 53.De inhouding op de wedde wordt toegepast gedurende ten minste één maand en ten hoogste drie maanden.
Zij mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de activiteitswedde of wachtwedde bedragen.
Art. 54.De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar.
Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn activiteitswedde of wachtwedde.
Art. 55.De terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan vijf jaar duren.
Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaren een wachtwedde gelijk aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder laatstgenoemd bedrag te kunnen te boven gaan, wordt de wachtwedde nadien vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op rust gesteld werd.
Na de helft van de duur van zijn straf kan het personeelslid vragen opnieuw in het onderwijs of het PMS-centrum te worden opgenomen.
Art. 56.De inhouding op de wachtwedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder zou bedragen dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.
Art. 57.Er mag geen strafmaatregel uitgesproken worden tenzij het personeelslid vooraf gehoord of ondervraagd werd.
Tijdens het verhoor kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een afgevaardigde van een representatieve vakvereniging, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, of door een fungerende of gepensioneerde raadsman gekozen onder de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs of, voor de leden van het technisch personeel van de PMS-centra, onder de leden van het technisch personeel van de officiële gesubsidieerde PMS-centra.
Art. 58.Geen enkele straf kan uitwerking hebben tijdens de periode die het uitspreken ervan voorafgaat.
Art. 59.Behalve bij preventieve schorsing heeft een tuchtvordering ten aanzien van een personeelslid de verwijdering uit zijn ambt pas tot gevolg vanaf de mededeling van de definitieve beslissing in tuchtzaken, bedoeld in artikel 53, § 3, of de derde werkdag bedoeld in § 4 van hetzelfde artikel.
Art. 60.De strafvordering betreffende de feiten die het voorwerp zijn van een tuchtvordering schorst de procedure en de uitspraak in tuchtzaken op, behalve als de betrokkene op heterdaad betrapt is of als de vastgestelde feiten, in verband met de beroepswerkzaamheid, erkend werden door het personeelslid.
Ongeacht de uitkomst van de strafvordering oordeelt de bestuursoverheid over de toepassing van tuchtstraffen.
De overheid die in tuchtzaken bevoegd is, moet evenwel haar beoordeling laten afhangen van de materiële feiten, vastgesteld in de strafrechtelijke beslissing.
Art. 61.De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° drie jaar voor de inhouding op de wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel. De termijnen bedoeld in lid 1 gaan, naar gelang van het geval, in op de datum van de beslissing in tuchtzaken of bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 53, § 3.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de doorhaling tot gevolg dat er geen rekening mag worden gehouden met de doorgehaalde tuchtstraf, onder meer voor het recht op een selectie- of bevorderingsambt.
De doorgehaalde tuchtstraf wordt in het dossier van het personeelslid geschrapt. HOOFDSTUK X. - Raden van beroep
Art. 62.Een Raad van beroep bevoegd voor de personeelsleden die onder de toepassing van het huidige statuut vallen wordt samengesteld door het College. Dit College regelt de samenstelling en de regels met betrekking tot de werking van de raad.
De Raad van beroep behandelt beroepen inzake tuchtregeling, in geval van ontslag zoals bedoeld in artikel 20 en bij ongunstig verslag opgesteld ten opzichte van een personeelslid. HOOFDSTUK XI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 63.Het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 13 mei 2004 tot vaststelling van het statuut van bepaalde categorieën personeelsleden van het door de Franse Gemeenschapscommissie ingerichte onderwijs, die noch onder de toepassing vallen van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, noch onder die van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra wordt opgeheven.
Art. 64.In afwijking van artikel 62 van het huidige besluit, blijft het besluit van het College van 9 juli 1999 ter goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de plaatselijke paritaire Commissie die functioneert in de hoedanigheid van raad van beroep en beroepen mag onderzoeken ingesteld door tijdelijke personeelsleden, bedoeld in artikel 30, lid 2 van het decreet van 6 juni 1994, tegen een ongunstig verslag opgesteld door het inrichtingshoofd of de pedagogisch afgevaardigde van de inrichtende macht, van toepassing in geval van een ongunstig verslag opgesteld ten opzichte van een personeelslid, bedoeld in het huidige besluit, en dit tot de invoering van het besluit van het College tot inplaatsstelling van de Raad van beroep zoals ingesteld bij artikel 62.
Art. 65.§ 1 De vóór de inwerkingtreding van dit besluit vastbenoemde en met hen gelijkgestelde personeelsleden worden beschouwd als in vast verband benoemd, zoals bedoeld in dit besluit, in de toewijzingen uitgeoefend op 31 augustus 2008. § 2. De personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit besluit tijdelijk een vacante betrekking in een wervingsambt bekleden, kunnen in vast verband benoemd worden, mits zij op de benoemingsdatum voldoen aan de vereisten van artikel 25.
De in het vorige lid bedoelde benoeming geldt slechts voor een vacante betrekking.
Art. 66.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008.
Art. 67.Het Lid van het College dat bevoegd is voor Onderwijs wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 28 mei 2009.
Voor het College : Mevr. F. DUPUIS, Minister, Lid van het College bevoegd voor Onderwijs.
B. CEREXHE, Voorzitter van het College.