gepubliceerd op 30 maart 2018
Besluit 2017/1481 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de diensten voor gezinsopvang, tot uitvoering van afdeling 3 van hoofdstuk 6 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap
1 MAART 2018. - Besluit 2017/1481 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de diensten voor gezinsopvang, tot uitvoering van afdeling 3 van hoofdstuk 6 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap
Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van de gehandicapte persoon, artikelen 12, derde lid, 21, 40, 72, 77 en 119;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op maandag 25 september 2017;
Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de respectieve situatie van vrouwen en mannen van 26 oktober 2017;
Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de situatie van personen met een handicap van 26 oktober 2017;
Gelet op het advies van de afdeling "Gehandicapte personen" van de Franstalige Brusselse Adviesraad voor Bijstand aan personen en Gezondheid, gegeven op de zitting van 8 november 2017;
Gelet op het akkoord van het Collegelid bevoegd voor Begroting, gegeven op 26 oktober 2017;
Gelet op advies nr. 62 671/4 van de Raad van State, gegeven op 29 januari 2018 in toepassing van artikel 84, § 1, 1e lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van de gehandicapte persoon, artikels 68, 69, 93 en 94;
Op voorstel van het collegelid belast met het beleid inzake Bijstand aan personen met een handicap, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities
Artikel 1.Het besluit regelt, in toepassing van artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 ervan.
Art. 2.Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;2° de SPFB : de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie (Service Public Francophone bruxellois);3° Het Collegelid : het Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie belast met het beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap;4° de dienst : de dienst voor gezinsopvang, bepaald in artikels 68 en 69 van het decreet;5° het multidisciplinair team : het team bedoeld in artikel 12, lid 1 van het decreet;6° de vzw : de vereniging zonder winstoogmerk, bepaald in artikel 2, 13° van het decreet, die een dienst voor gezinsopvang inricht; 7 ° het NM-besluit : besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 oktober 2001 betreffende de toepassing van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 12 juli 2001 tot wijziging van diverse wetten betreffende de subsidies toegekend in de welzijns-, de gezondheids- en de gehandicaptensector en de sector van de socio-professionele inschakeling; 8° het Plan Tandem : de voorziening voor de inrichting van het einde van de loopbaan die tot stand gebracht is door de Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 2009 binnen het paritair subcomité 319.02. HOOFDSTUK 2. - Opdrachten
Art. 3.Met inachtneming van de bepalingen voorzien in artikels 68 en 69 van het decreet wordt de door de dienst uitgevoerde opdracht voor gezinsopvang van personen met een handicap uitgeoefend via de volgende acties : 1° het zoeken en selecteren van opvanggezinnen;2° het individueel ondersteunen van de persoon met een handicap bij zijn of haar aanvraag voor gezinsopvang in het kader van zijn of haar levensproject, rekening houdend met zijn of haar capaciteiten;3° de invoering van de modaliteiten betreffende de opvang van de persoon met een handicap in een gezin anders dan zijn of haar oorspronkelijk gezin;4° het ondersteunen van het opvanggezin om omgeving ervan aan te passen aan de noden van de opgevangen persoon;5° het opvolgen, zodat de opvang zowel voor de persoon met een handicap als voor het opvanggezin zo goed mogelijk verloopt;6° het beoordelen van de overeenstemming tussen het opvanggezin en de opgevangen persoon, het voorstellen en uitvoeren van de nodige aanpassingen;7° het ontwikkelen van partnerschappen met iedere organisatie die de uitvoering van het opvangproject kan vergemakkelijken en versterken;8° verstrekken van informatie en hulp bij de stappen die de persoon met een handicap kan ondernemen om zijn of haar zelfredzaamheid te behouden of te ontwikkelen en om, binnen het kader van de gezinsopvang, aan zijn of haar specifieke behoeften beantwoorden. HOOFDSTUK 3. - Erkenningsnormen Afdeling 1. - Kwaliteitsnormen
Art. 4.De dienst onderwerpt zich aan de evaluaties, bezoeken en controles die door de overheden georganiseerd worden en verstrekt hen ieder document dat voor de uitoefening van hun opdrachten vereist is.
Art. 5.In naleving van de bepalingen die in artikel 74 van het decreet bepaald zijn, vermeldt ieder document dat van de dienst afkomstig is, de naam van de dienst, de naam van de vzw indien die verschillend is, het ondernemingsnummer, het adres van de activiteitenzetel, het adres van de maatschappelijke zetel indien die verschillend is, de verleende erkenning en de datum van zijn opstelling.
Art. 6.De dienst verschaft aan de gehandicapte personen toegang tot de documenten die voor hen bestemd zijn.
Art. 7.De dienst werkt mee aan de externe wetenschappelijke evaluatie van de uitvoering van de beginselen van het decreet, bedoeld in diens artikel 103.
Art. 8.Naast de wettelijk verplichte verzekeringen sluit de vzw voor de dienst de volgende verzekeringen af : 1° burgerlijke aansprakelijkheid voor alle prestaties die onder haar verantwoordelijkheid verricht worden, met inbegrip van de externe samenkomsten, en voor de vrijwilligers die ze tewerkstelt;2° aansprakelijkheid voor de bestuurders van de vzw;3° brand en diefstal voor het gebouw en het meubilair. Afdeling 2. - Normen in verband met de infrastructuur
Art. 9.De dienst vestigt zijn activiteitenzetel op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 10.De dienst beschikt over lokalen waar : 1° de opdrachten die in artikels 3 bepaald zijn op de plaats van zijn activiteitenzetel tot stand gebracht kunnen worden;2° een individueel gesprek met een gehandicapte persoon verzekerd kan worden, waarbij de vertrouwelijkheid gerespecteerd kan worden.
Art. 11.De dienst verzorgt de toegankelijkheid van zijn lokalen door rekening te houden met de specifieke kenmerken van de doelgroep die hij ontvangt. Afdeling 3. - Normen in verband met de organisatie
Art. 12.De dienst stelt een dienstenplan op. Dit plan verduidelijkt ten minste : 1° de waarden waarop de dienstverleningsopdrachten gebaseerd zijn;2° de opdrachten en het doelpubliek van de dienst;3° het dienstenaanbod;4° de beschrijving van de dienst en diens werkingsregels;5° de methoden voor de organisatie van het werk, met de bedoeling het levensproject van de personen met een handicap te verwezenlijken;6° de modaliteiten voor de participatie van de gehandicapte personen, bedoeld in artikel 71, 3° van het decreet;7° de modaliteiten voor de participatie aan gemeenschapsacties, bedoeld in artikel 71, 4° van het decreet;8° de modaliteiten voor de verwezenlijking van een netwerk, bedoeld in artikel 71, 5° van het decreet;9° de modaliteiten voor de evaluatie van het project voor de opvang van gehandicapte personen, met inbegrip van hun participatie en die van de opvanggezinnen. Dit document wordt opgesteld en regelmatig herzien in overleg met de personeelsleden.
Art. 13.De dienst beschikt over : 1° voldoende tijdvensters om ondersteuning te bieden die beantwoordt aan de verwachtingen van de gehandicapte personen en de opvanggezinnen;2° een elektronisch adres, een antwoordapparaat, een mobiele telefoon en elk aangepast communicatiemiddel dat de personen toelaat een boodschap achter te laten buiten de openingsuren van de dienst;3° een website die regelmatig wordt geüpdatet, die de activiteiten die door dienst worden ontwikkeld voorstelt en die toegankelijk is voor de doelgroep. Afdeling 4. - Normen in verband met het personeel
Art. 14.De personeelsleden van de dienst stemmen overeen met de functies en beantwoorden aan de diplomavereisten die worden bepaald door bijlage III van het NM-besluit.
Art. 15.Het multidisciplinair karakter van het team van de dienst wordt verzekerd door het opnemen van met name : 1° een sociaal assistent of gegradueerd sociaal verpleegkundige;2° een psycholoog of een assistent psychologie of een psychopedagoog of een licentiaat in de gezinswetenschappen of seksuologische wetenschappen of een licentiaat in medico-sociale en hospitaalwetenschappen.
Art. 16.Het team van de dienst kan een arts omvatten die de opdracht heeft deel te nemen aan de selectie van de opvanggezinnen, de coördinatie van de zorgactiviteiten en paramedische activiteiten van de gehandicapte persoon en het opvanggezin en het geven van advies aan het opvanggezin, met uitzondering van elke prestatie die in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen opgenomen is op basis van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Art. 17.Iedere bezoldigde functie binnen de dienst is onverenigbaar met een bestuurdersmandaat binnen de vzw.
Art. 18.Bij de eerste aanwerving van een personeelslid beschikt de dienst over een uittreksel uit het strafregister waarvan de afgiftedatum niet meer dan drie maanden aan de indiensttredingsdatum mag voorafgaan. De dienst evalueert of het personeelslid de functie waarvoor hij of zij zich kandidaat stelt mag uitoefenen en neemt daarbij de specifieke kenmerken van de begeleide personen in aanmerking.
Art. 19.De dienst houdt een individueel dossier bij dat voor elk personeelslid toegankelijk is.
Dit dossier bevat ten minste : 1° de arbeidsovereenkomst die de dienst en de werknemer aan elkaar verbindt, met inbegrip van de latere wijzigingen hiervan;2° een kopie van de titels en diploma's die nuttig zijn voor de functie;3° de attesten die anciënniteit aantonen;4° het uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 18;5° de opleidingen die door de werknemer gevolgd zijn sinds zijn of haar aanwerving;6° elk document in verband met de eventuele subsidiëring van de werknemer door een andere overheid.
Art. 20.De vrijwilligers voeren hun activiteiten uit ter ondersteuning van het personeel van de dienst.
Een vrijwilligersovereenkomst regelt hun verhoudingen met de dienst conform de wet van 3 juli 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/2005 pub. 29/08/2005 numac 2005022674 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet betreffende de rechten van vrijwilligers sluiten betreffende de rechten van vrijwilligers.
De dienst bewaart een afschrift van de individuele overeenkomsten.
Art. 21.De dienst staat in voor de voortgezette opleiding van de personeelsleden en de vrijwilligers in verband met de uitoefening van de opdrachten bepaald in hoofdstuk II. Afdeling 5. - Normen in verband met de gehandicapte personen
Art. 22.In toepassing van artikel 12, lid 3 van het decreet is de ondersteuning van de dienst het voorwerp van een aanvraag tot ondersteuning die door de gehandicapte persoon bij de dienst PHARE ingediend is.
Het multidisciplinair team spreekt zich uit over de aanvraag, onafhankelijk van iedere erkenning of eventueel akkoord afkomstig van een andere bevoegde overheid.
Art. 23.Iedere dienst wordt erkend om de in artikel 3, 2° beschreven aanvragen voor gezinsopvang te behandelen, afkomstig van : - minstens 10 personen met een handicap per jaar. Dan behoort deze dienst tot categorie 1; - minstens 20 personen met een handicap per jaar. Dan behoort deze dienst tot categorie 2; - minstens 30 personen met een handicap per jaar. Dan behoort deze dienst tot categorie 3; - minstens 40 personen met een handicap per jaar. Dan behoort deze dienst tot categorie 4.
Deze personen met een handicap ondertekenen een overeenkomst voor gezinsopvang, bedoeld in artikel 26.
De dienst die voor de eerste keer wordt erkend, behoort tot categorie 1.
Art. 24.Elke dienst is erkend voor het verzorgen van de organisatie van gezinsopvang, beschreven in artikel 3, 3° tot 8° : - In het kader van een opvang die voornamelijk uit korte opvangperiodes bestaat, rustopvang genoemd.
Een rustopvangperiode stemt overeen met de opvang van een persoon met een handicap in een gezin gedurende een periode van een halve dag of een nacht.
Dan behoort deze dienst tot categorie A. - In het kader van een opvang die voornamelijk uit lange opvangperiodes bestaat, langetermijnopvang genoemd.
Een langetermijnopvangperiode stemt overeen met de opvang van een persoon met een handicap in een gezin gedurende een periode van ten minste 4 opeenvolgende nachten.
Dan behoort deze dienst tot categorie B. Een dienst kan een erkenning in categorie A en een erkenning in categorie B cumuleren, zolang hij ten minste in categorie 2, zoals bepaald in artikel 23, erkend is.
Volgens categorie 1, 2, 3 of 4 van de dienst is het minimum aantal opvangperiodes per schijf van 10 personen met een handicap, zoals bepaald in artikel 23, vastgelegd in de volgende aantallen : - In categorie A : 275; - In categorie B : 310. Afdeling 6. - Normen in verband met de verhoudingen tussen de dienst,
de persoon met een handicap en het opvanggezin
Art. 25.De dienst stelt een huishoudelijk reglement op. Dit reglement vermeldt ten minste : 1° de rechten en plichten van de dienst ten aanzien van de gehandicapte persoon;2° de rechten en plichten van de gehandicapte persoon;3° de evaluatie van het project voor gezinsopvang van de persoon met een handicap, iedere 18 maanden;4° de modaliteiten voor het indienen van de informatieaanvragen en klachten en hun behandelingsmethode;5° de maatregelen die worden uitgevoerd wanneer een begunstigde van de ondersteuningen van de dienst de werkingsregels overtreedt of wanneer het materiaal met opzet beschadigd wordt;6° de namen van de persoon die instaat voor het dagelijkse beheer en van de voorzitter van de raad van bestuur;7° de bepalingen die ingeschreven zijn in artikels 28 tot 30;8° de bepalingen in toepassing van artikel 31;9° de vermelding van de risico's die gedekt worden door de verzekeringen die de dienst heeft afgesloten;10° de gegevens van de Dienst PHARE en de inspectiedienst van de SPFB. Dit document wordt opgesteld en regelmatig herzien in overleg met de personeelsleden en met inbegrip van de participatie van de gehandicapte personen en de opvanggezinnen.
Art. 26.Een overeenkomst betreffende de gezinsopvang wordt afgesloten tussen de dienst, de persoon met een handicap en vervolgens met het opvanggezin wanneer dit gekend is.
Deze overeenkomst vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de partijen;2° de datum waarop de overeenkomst van kracht wordt en de duur ervan;3° de doelstellingen van het project voor gezinsopvang;4° de uitvoeringsmodaliteiten van het project voor gezinsopvang;5° de modaliteiten volgens dewelke de overeenkomst gewijzigd, aangevuld of opgezegd kan worden;6° de evaluatiemodaliteiten van de uitvoering van de overeenkomst;de persoon met een handicap en het opvanggezin nemen deel aan deze evaluatie; 7° de modaliteiten voor de gezinsopvang wanneer deze tot stand komt;8° het aan het gezin verschuldigde forfaitaire bedrag van de opvang, bedoeld in artikel 28, en de modaliteiten voor de storting ervan;9° het bedrag van de financiële bijdrage bedoeld in artikel 30 en de modaliteiten van de storting daarvan;10° de datum van ondertekening. Elke partij ontvangt een ondertekend exemplaar van de overeenkomst.
Het dienstenproject en het huishoudelijk reglement van de dienst zoals bepaald in artikels 12 en 25 worden aan de persoon met een handicap en het opvanggezin uitgelegd en ingediend tegen ontvangstbevestiging.
Art. 27.Er wordt in naam van de persoon met een handicap met wie een overeenkomst is ondertekend een gecentraliseerd individueel dossier geopend.
Dit dossier bevat ten minste : 1° de aanvraag en/of het rapport van het eerste gesprek met de gehandicapte persoon;2° de overeenkomst voor gezinsopvang zoals beschreven in artikel 26;3° de ontvangstbevestigingen van het dienstenproject en het huishoudelijk reglement, ontvangen door de gehandicapte persoon en het opvanggezin bij ondertekening van de overeenkomst;4° de individuele gegevens van de persoon met een handicap die vereist zijn voor de uitvoering van de overeenkomst;5° de nuttige gegevens in verband met het opvanggezin;6° de effectieve opvangperiodes zoals beschreven in artikel 24, met vermelding van het aantal, de datum en de duur;7° de opvolging en evaluaties van de uitvoering van de overeenkomst.
Art. 28.De dienst stort aan het opvanggezin een forfaitair bedrag dat de kosten voor de opvang van de persoon met de handicap dekt, in functie van het profiel van de beperking van de persoon met een handicap zoals vastgesteld door het multidisciplinair team op basis van bijlage 1 : 1° in profiel 1 : 5,00 voor een dienst erkend in categorie A en 20,00 voor een dienst erkend in categorie B; 2 ° in profiel 2 : 6,00 voor een dienst erkend in categorie A en 23,00 voor een dienst erkend in categorie B; 3 ° in profiel 3 : 8,30 voor een dienst erkend in categorie A en 25,00 voor een dienst erkend in categorie B. Voor een dienst erkend in categorie A zijn de bedragen vastgesteld per rustopvangperiode zoals bepaald in artikel 24.
Voor een dienst erkend in categorie B zijn de bedragen vastgesteld per nachtelijke opvang.
Op basis van de maandelijkse afrekening van de effectieve opvangperiodes, vastgesteld door het opvanggezin en gevalideerd door de dienst, stort de dienst het verschuldigde bedrag onmiddellijk aan het opvanggezin.
Art. 29.De dienst mag zijn ondersteuning niet van een andere tegenprestatie dan die bedoeld in artikel 30 afhankelijk maken.
Art. 30.De persoon met een handicap draagt bij in de kosten van de dienst waarmee hij of zij een overeenkomst afgesloten heeft en stort hiervoor een maandelijkse financiële bijdrage aan de dienst, die als volgt wordt berekend : 1° een maandelijkse financiële basisbijdrage van de persoon met een handicap ligt tussen 1,70 en 17,00 in functie van de criteria die opgesteld zijn door de dienst, en houdt rekening met de bestaansmiddelen van de belanghebbende.2° In het kader van een in categorie A erkende dienst, zoals bepaald in artikel 24, wordt er vanaf de maand waarin een gezinsopvang effectief is een aanvullende financiële bijdrage vastgesteld op 3,00 per rustopvangperiode.Bij wijze van afwijking is er, indien een persoon met een handicap opgevangen wordt in een aangepaste gemeenschappelijke woning, bedoeld in artikel 66 van het decreet, en zijn of haar financiële bijdrage hoger is dan de hierboven vastgestelde bijdrage, geen enkele financiële bijdrage verschuldigd voor de gezinsopvang. 3° In het kader van een in categorie B erkende dienst, zoals bepaald in artikel 24, wordt er vanaf de maand waarin een gezinsopvang effectief is, een aanvullende financiële bijdrage vastgesteld op basis van de hieronder beschreven elementen : - indien de persoon met een handicap recht heeft op gezinsbijslagen, stort het gezin dat daar het grootste deel van ontvangt een financiële bijdrage die overeenstemt met 2/3 van het bedrag van de ontvangen normale gezinsbijslagen, aangevuld met de bijslag voor leeftijd, teruggevoerd tot een dagelijkse basis in functie van het aantal dagen in de maand, vermenigvuldigd met het aantal effectieve opvangnachten in de beschouwde maand;indien het opvanggezin de gezinsbijslagen bij gerechtelijke beslissing ontvangt, is er geen enkele financiële bijdrage verschuldigd; - In de andere gevallen stort de persoon met een handicap een financiële bijdrage van 21,00 per opvangnacht, waarbij hij of zij erop toeziet dat hij of zij blijft beschikken over een minimaal bedrag van 200,00 per maand.
Art. 31.De deelname van de gehandicapte personen voorzien in artikel 71, 3° van het decreet vertaalt zich in een jaarlijks geïndividualiseerd raadgevend proces dat aangepast is aan de specifieke kenmerken van de gehandicapte personen en door de dienst bepaald wordt. Afdeling 7. - .ormen in verband met de verhoudingen tussen de dienst
en de dienst PHARE
Art. 32.De dienst maakt tegen 30 juni van het boekjaar volgend op het betreffende boekjaar aan de dienst PHARE een activiteitenverslag over.
Dit verslag omvat ten minste : 1° geglobaliseerde informatie over het aantal personen met een handicap die naar opvanggezinnen vragen alsook zij die reeds door een gezin worden opgevangen, zoals leeftijd, geslacht, handicap, woonplaats, doelstellingen en resultaten, daarbij indien nodig een onderscheid makend tussen categorieën A en B zoals bepaald in artikel 24;2° de evaluatie van de uitvoering van het dienstenproject bedoeld in artikel 12;3° de opmerkelijke feiten van de activiteit van de dienst;4° de modaliteiten voor de verwezenlijking van een netwerk in overeenstemming met de bepalingen van artikel 71, 5° van het decreet;5° de middelen die ingezet worden om de participatie en de inclusie van gehandicapte personen te bevorderen;6° geglobaliseerde gegevens betreffende het tewerkgestelde personeel en de veranderingen die in de loop van het jaar opgetreden zijn;7° de modaliteiten en de resultaten van de interne evaluatie bedoeld in artikel 102 van het decreet;8° de perspectieven wat betreft de evolutie van de dienst op het vlak van activiteiten en organisatie.
Art. 33.De dienst deelt aan de Dienst PHARE tegen 30 juni van het boekjaar dat volgt op het betrokken boekjaar het nationaal nummer, de aanvangs- en einddatum van overeenkomsten voor gezinsopvang van personen met een handicap met wie hij een overeenkomst, bedoeld in artikel 26, ondertekend heeft, mee.
De dienst PHARE integreert deze informatie in de individuele dossiers van de gehandicapte personen waarover hij beschikt.
Art. 34.De dienst brengt de Dienst PHARE binnen de vijftien dagen op de hoogte van iedere wijziging in verband met de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden, evenals van iedere wijziging betreffende het personeel bedoeld in artikel 14.
Voor elk personeelslid bedoeld in artikel 14 maakt de dienst binnen de vijftien dagen vanaf zijn aanwerving de kopie van diens arbeidsovereenkomst, evenals ieder bewijs dat het personeelslid voldoet aan de reglementaire voorwaarden betreffende zijn functie en zijn anciënniteit aan de Dienst PHARE, over. Enkel de elementen die onmisbaar zijn voor de berekening van de subsidies worden aan de Dienst PHARE bezorgd.
Art. 35.Wat betreft het bijhouden van de rekeningen stemt het boekjaar overeen met het kalenderjaar.
De dienst maakt tegen 30 juni van het boekjaar dat volgt op het betrokken boekjaar zijn rekeningen en balans, zoals die bij de Nationale Bank van België en bij de Griffie van de Handelsrechtbank neergelegd zijn, aan dienst PHARE over. In het laatste geval wordt het bewijs van indiening bijgevoegd.
Art. 36.De dienst maakt tegen 30 juni van het boekjaar volgend op het betreffende boekjaar aan de dienst PHARE het verantwoordingsdossier voor de subsidies, bedoeld in artikel 52, over.
Art. 37.De SPFB stelt de modaliteiten voor de overdracht van de informatie bedoeld in dit hoofdstuk vast. HOOFDSTUK 4. - Subsidies Afdeling 1. - Algemene modaliteiten voor de toekenning van de
subsidies
Art. 38.De aan een erkende dienst verschuldigde subsidie is jaarlijks.
Ze wordt gestort onder de vorm van maandelijkse voorschotten, en dit ten laatste op de laatste werkdag van de maand die voorafgaat aan de maand waarvoor ze worden toegekend.
Ze wordt door de SPFB vereffend na onderzoek van het verantwoordingsdossier bedoeld in artikel 52.
Art. 39.Het maandelijks voorschot houdt rekening met de erkende categorie bedoeld in artikel 25, de evolutie van het personeel opgenomen in artikel 14 wat betreft het aantal, de functie, de anciënniteit en de prestaties binnen de grenzen vastgelegd in afdeling 2 van dit hoofdstuk.
Bij het overschrijden van de in artikel 34, lid 2 vastgestelde termijn zal bij de berekening van de maandelijkse voorschotten pas op de eerste dag van de maand volgend op de ontvangst van de documenten rekening gehouden worden met de wijziging van het personeel.
Art. 40.Wanneer de SPFB vaststelt dat de aan de dienst gestorte maandelijkse voorschotten hoger zijn dan de jaarlijks verschuldigde subsidies, dan wint hij het teveel aan ontvangen voorschotten over een periode van maximaal 12 maanden terug na overleg met de directie van de dienst via compensatie met de volgende maandelijkse voorschotten die gestort worden voor het lopende jaar.
Deze terugwinning kan uitzonderlijk en op vraag van de dienst van voorwaarden en termijnen afhankelijk gesteld worden. De SPFB stelt een aflossingsplan op.
Art. 41.Wanneer de SPFB vaststelt dat het teveel aan voorschotten die door de dienst ontvangen zijn, voortkomt uit bewust verkeerde informatie die door de dienst bezorgt werd of uit zware beheersfouten, dan krijgt de SPFB het onverschuldigde bedrag in één keer terug.
In deze veronderstelling bezorgt de SPFB aan het Collegelid een voorstel voor de opstart van de procedure tot intrekking van de vergunning. Afdeling 2. - Subsidie voor personeelskosten
Art. 42.1° De jaarlijkse subsidie van de personeelskosten bedoeld in artikel 14 is op elk moment van het jaar beperkt tot de volgende normen op basis van de erkende categorie bedoeld in artikel 23 : - dienst van categorie 1 : 2 voltijds equivalenten, waarvan maximum 0,25 voltijds equivalent in de directiefunctie; - dienst van categorie 2 : 3 voltijds equivalenten, waarvan 0,5 voltijds equivalent in de directiefunctie; - dienst van categorie 3 : 4 voltijds equivalenten, waarvan 0,75 voltijds equivalent in de directiefunctie; - dienst van categorie 4 : 5 voltijds equivalenten, waarvan 1 voltijds equivalent in de directiefunctie; 2° Bij deze getallen mag het aantal gesubsidieerde tewerkstellingen voor de functie van arts de volgende cijfers niet overschrijden : - dienst van categorie 1 : 0,10 voltijds equivalenten; - dienst van categorie 2 : 0,15 voltijds equivalenten; - dienst van categorie 3 : 0,20 voltijds equivalenten; - dienst van categorie 4 : 0,25 voltijds equivalenten. 3° Bij deze getallen mag het aantal gesubsidieerde tewerkstellingen voor werknemers die houder zijn van een mastertitel de volgende cijfers niet overschrijden : - dienst van categorie 1 : 1 voltijds equivalenten; - dienst van categorie 2 : 1,5 voltijds equivalenten; - dienst van categorie 3 : 2 voltijds equivalenten; - dienst van categorie 4 : 2,5 voltijds equivalenten.
Art. 43.De subsidie dekt de gemaakte personeelskosten en is beperkt tot de berekening die gemaakt wordt op basis van de barema's die in bijlage I NM van het NM-besluit vastgesteld zijn, en bevat de werkgeverslasten en andere voordelen die in bijlage V NM van het NM-besluit vastgesteld zijn op basis van de anciënniteit die in bijlage IV NM van het NM-besluit vastgesteld is.
De baremaschalen die met iedere functie overeenstemmen, zijn vastgelegd in bijlage II NM van het NM-besluit.
Art. 44.De subsidie dekt bovendien een vergoeding voor de gesubsidieerde directeur van een dienst die in categorie 4 erkend is, en dit volgens de volgende modaliteiten : 1° de directeur die houder is van een universitair diploma krijgt een vergoeding van 5 % berekend op basis van zijn barema;2° de directeur die houder is van een niet-universitair diploma krijgt een vergoeding die overeenstemt met het verschil tussen zijn barema en dat van een directeur die houder is van een universitair diploma.
Art. 45.Een subsidie die overeenstemt met maximaal 1 percent van de subsidie die in toepassing van artikels 42 tot 44 berekend wordt, wordt toegekend om de verantwoorde kosten inzake opleiding van het personeel te dekken.
De opleidingskosten kunnen bovendien kosten voor supervisie zijn, kosten van de evaluatie voor intern gebruik, zoals bedoeld door artikel 102 van het decreet.
Art. 46.De subsidie voor personeelskosten van een werknemer die begunstigde is van het Plan Tandem, wordt toegekend op basis van hetzelfde werkvolume als het werkvolume dat hij of zij presteerde voordat hij of zij zijn of haar prestaties tot een halftijdse betrekking verminderde.
Het bezoldigde prestatievolume van de werknemer die is aangeworven ter vervanging van de werknemer die zijn of haar prestaties van een driekwart-tijds of een voltijdse betrekking tot een halftijdse betrekking verminderde, wordt niet in aanmerking genomen.
De volgende kosten en bijdragen worden beschouwd als toelaatbare uitgaven van de subsidie voor personeelskosten van een werknemer die begunstigde van het Plan Tandem is : 1° de bezoldigingskosten, werkgeverslasten en andere voordelen die verband houden met de werknemer die begunstigde van het Plan Tandem is, zoals bepaald in bijlage V van het NM-besluit;2° de bezoldigingskosten, werkgeverslasten en andere voordelen die verband houden met de werknemer die is aangeworven ter vervanging van de werknemer die zijn of haar prestaties tot een halftijdse betrekking verminderde in het kader van het Plan Tandem, zoals bepaald in bijlage V van het NM-besluit;3° de bijdrage die in toepassing van het Plan Tandem gestort wordt aan het Sociaal Fonds "Old Timer". Afdeling 3. - Subsidie voor algemene kosten
Art. 47.De jaarlijkse subsidie van de algemene kosten is beperkt tot de volgende bedragen op basis van de categorie, erkend in artikel 23 : - dienst van categorie 1 : 14 000,00; - dienst van categorie 2 : 25 000,00; - dienst van categorie 3 : 35 000,00; - dienst van categorie 4 : 48 000,00.
Indien de dienst 90% van het aantal periodes opgenomen in artikel 24 niet kan verantwoorden, wordt de subsidie naar verhouding verminderd.
Art. 48.Deze bedragen kunnen aangevuld worden met kosten voor medische prestaties door een arts, met uitzondering van iedere prestatie die in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, opgesteld op basis van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, opgenomen is, op voorwaarde dat de norm van het medisch personeel bedoeld in artikel 42, 2° niet volledig benut wordt.
In dit geval dekt de subsidie deze medische activiteiten binnen de perken van deze niet-benutte norm en volgens het maximumbedrag per uur van 52,62.
Art. 49.De subsidie dekt de gemaakte toelaatbare kosten die in bijlage van dit besluit opgenomen zijn en met de erkende opdrachten van de dienst te maken hebben.
Art. 50.Deze subsidie kan de meerkosten dekken van de lonen van personeelsleden die de in artikel 42 vastgestelde functies overschrijden en gedeeltelijk door een andere overheid ten laste worden genomen. Afdeling 4. - Subsidie voor gezinsopvang
Art. 51.De jaarlijkse subsidie voor de gezinsopvang stemt overeen met de som van de forfaitaire bedragen die op basis van artikel 28 aan de opvanggezinnen worden gestort. Afdeling 5. - Verantwoordingsdossier voor de subsidies
Art. 52.Het verantwoordingsdossier bevat volgende stukken : 1° wat betreft de personeelskosten : - de individuele rekeningen van de werknemers; - het attest C 450 bis van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - het attest van de FOD Financiën dat de betaling van de bedrijfsvoorheffing bewijst; - de eindafrekening van de wetsverzekering; - de definitieve eindafrekening van de arbeidsgeneeskunde; - een samenvattende tabel met de opleidingskosten voor het personeel, met vermelding van het betrokken personeel, de aard van de gevolgde opleidingen en hun kostprijs; 2° wat betreft de algemene kosten : - de algemene balans; - de tabellen met afschrijvingen van de vaste activa en van de giften en subsidies in kapitaal; - het grootboek of de historiek van de algemene rekeningen; 3° wat betreft de subsidie voor de gezinsopvang : een samenvattende tabel met verdeling per begunstigd opvanggezin en per maand, waarin de effectieve opvangperiodes zijn aangegeven. De SPFB kan de lijst aanvullen met gevraagde stukken en kan met name alle verantwoordingsstukken die de boekhoudkundige documenten verantwoorden opvragen.
Art. 53.De SPFB controleert het verantwoordingsdossier. Hij stelt het verschil tussen de som van de gestorte voorschotten en het bedrag van de verschuldigde subsidie vast.
Hij legt binnen de zes maanden na de ontvangst van het dossier met verantwoordingsstukken een voorstel van beslissing voor aan de dienst, op voorwaarde dat het dossier volledig en voldoende is. Vanaf de datum van ontvangst van dit voorstel beschikt de dienst over een termijn van zes weken om zijn opmerkingen mee te delen. Bij gebrek aan antwoord binnen deze termijn wordt het voorstel van de SPFB als aanvaard beschouwd.
Binnen een termijn van zes weken volgend op de datum van ontvangst van deze opmerkingen maakt de SPFB de definitieve afrekening van de subsidie over.
Art. 54.De financiële bijdragen worden van de subsidie afgetrokken, met uitzondering van de bijdragen bedoeld in artikel 30, 1°. HOOFDSTUK 5. - Uitvoering van de opdrachten voor gezinsopvang door een begeleidingsdienst
Art. 55.In toepassing van artikel 40 van het decreet kan een erkende begeleidingsdienst de in hoofdstuk 2 bepaalde opdrachten in het kader van een overeenkomst van vijf jaar, afgesloten met het College, uitvoeren, en dit middels naleving van de bepalingen van hoofdstuk 3 en volgens de volgende modaliteiten : 1° zijn dienstproject en huishoudelijk reglement aanvullen op basis van artikelen 12 en 25;2° zijn jaarlijks activiteitenverslag aanvullen op basis van artikel 32;5° in het kader van zijn analytische boekhouding de opdrachten voor gezinsopvang van elkaar onderscheiden.
Art. 56.§ 1. De subsidies worden toegekend op basis van de bepalingen uit hoofdstuk 5, met uitzondering van artikels 42 en 47 en op basis van de volgende § 2 en 3. § 2. 1° De jaarlijkse subsidie van de personeelskosten bedoeld in artikel 14 is op elk moment van het jaar beperkt tot de volgende normen : - dienst van categorie 1 : 1 voltijds equivalent : - dienst van categorie 2 : 1,5 voltijds equivalenten, waarvan 0,25 voltijds equivalent in de directiefunctie; - dienst van categorie 3 : 2 voltijds equivalenten, waarvan 0,50 voltijds equivalent in de directiefunctie; - dienst van categorie 4 : 2,5 voltijds equivalenten, waarvan 0,75 voltijds equivalent in de directiefunctie; 2° Bij deze getallen mag het aantal gesubsidieerde tewerkstellingen voor de functie van arts de volgende cijfers niet overschrijden : - dienst van categorie 1 : 0,10 voltijds equivalent : - dienst van categorie 2 : 0,15 voltijds equivalent : - dienst van categorie 3 : 0,20 voltijds equivalent : - dienst van categorie 4 : 0,25 voltijds equivalent.3° Bij deze getallen mag het aantal gesubsidieerde tewerkstellingen voor werknemers die houder zijn van een mastertitel de volgende cijfers niet overschrijden : - dienst van categorie 1 : 0,5 voltijds equivalent : - dienst van categorie 2 : 0,7 voltijds equivalent : - dienst van categorie 3 : 1 voltijds equivalent : - dienst van categorie 4 : 1,30 voltijds equivalenten.4° De subsidie voor de directiefunctie bij de begeleidingsdienst mag 1 voltijds equivalent niet overschrijden. § 3. De jaarlijkse subsidie voor de algemene kosten is beperkt tot de volgende bedragen : - categorie 1 : 6 000,00; - categorie 2 : 18 000,00; - categorie 3 : 30 000,00; - categorie 4 : 42 000,00.
Indien de dienst 90% van het aantal periodes opgenomen in artikel 24 niet kan verantwoorden, wordt de subsidie naar verhouding verminderd.
Art. 57.Het dossier met verantwoordingsstukken onderscheidt de opdrachten voor gezinsopvang.
Art. 58.De met het College afgesloten overeenkomst bevat : 1° de bepalingen uit de artikels 55 tot 57;2° de doelstellingen van de begeleidingsdienst die de bedoelde modaliteiten voor gezinsopvang verduidelijken;3° de vermelding van de erkenningscategorieën zoals bepaald in artikels 23 en 24. Ze wordt aan het voorafgaand advies van de Adviesraad onderworpen. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 59.De in dit besluit opgenomen bedragen zijn gekoppeld aan de referentiegezondheidsindex van december 2017.
Vanaf 1 januari 2019 worden ze jaarlijks aangepast op 1 januari rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van `s lands concurrentievermogen, hierna de gezondheidsindex genaamd, volgens de formule : basisbedrag x gezondheidsindex van december van het vorige jaar/gezondheidsindex van december 2017
Art. 60.Treden in werking op 1 januari 2018 : 1° afdeling 3 van hoofdstuk 6 van het decreet;2° artikel 93 van het decreet;3° voor de in artikels 68 et 69 van het decreet bedoelde diensten : artikels 70, 71, 72, 74, 75, 77, 94, 95 en 102 van het decreet;4° dit besluit.
Art. 61.Het Collegelid wordt belast met de uitvoering van onderhavig besluit.
Brussel, op 1 maart 2018.
Voor het College : De Minister-president van het College, F. LAANAN De Minister, Collegelid bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap, C. FREMAULT
Bijlage bij het besluit 2017/1481 van 1 maart 2018 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de diensten voor gezinsopvang, dat afdeling 3 van hoofdstuk 6 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van de gehandicapte persoon ten uitvoer legt BEPERKINGSPROFIELEN VAN DE PERSONEN MET EEN HANDICAP IN OPVANGGEZINNEN Profiel 1 : Persoon met een handicap die op globaal autonome wijze verscheidene activiteiten uitvoert.
Een occasionele begeleiding door een derde persoon of een aanpassing voor bepaalde activiteiten is noodzakelijk.
Profiel 2 : Persoon met een handicap die binnen een beperkter kader activiteiten uitvoert.
Regelmatige en frequente ondersteuningen door een derde persoon zijn verplicht.
Profiel 3 : Persoon met een handicap kan niet zelf aan zijn of haar elementaire behoeften voldoen (zorg, voeding, verplaatsing, persoonlijke veiligheid).
Deze persoon hangt op permanente basis af van de hulp van een derde persoon.
Het multidisciplinair team bepaalt het profiel door de situatie van de persoon met een handicap en de ondersteuning die het opvanggezin zal moeten geven zo goed mogelijk te kennen, op basis van een vragenlijst die ingevuld wordt in het kader van de ondersteuningsaanvraag bedoeld in artikel 10 van het decreet.
Gezien om bijgevoegd te worden bij besluit 2017/1481 van 1 maart 2018.
Namens het College van de Franse Gemeenschapscommissie : De Minister-president van het College, F. LAANAN De Minister, Collegelid bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap, C. FREMAULT
Bijlage 2 bij het besluit 2017/1481 van 1 maart 2018 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de diensten voor gezinsopvang, dat afdeling 3 van hoofdstuk 6 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van de gehandicapte persoon ten uitvoer legt TOELAATBARE UITGAVEN VOOR DE VERANTWOORDING VAN DE ALGEMENE KOSTEN VAN DE DIENSTEN VOOR GEZINSOPVANG
61. DIENSTEN EN DIVERSE GOEDEREN
6110.Zorgen
61100. Aankopen van farmaceutische producten - courante producten
61101.Aankopen van klein verzorgingsmateriaal
61110. Aankopen van didactisch materiaal (terugbetaalbaar)
61111.Aankopen van didactisch materiaal (niet-terugbetaalbaar)
61112. Aankopen van grondstoffen voor artisanale activiteiten
61113.Aankopen van andere niet-personaliseerbare goederen voor onderwijs, therapie, en specifieke activiteiten buiten vrijetijdsbesteding
61120. Aankopen van niet-personaliseerbare goederen voor vrijetijdsbesteding buiten vakantie
61126.Aankopen van niet-personaliseerbare diensten voor vrijetijdsbesteding buiten vakantie
61130. Huren (met inbegrip van huurlasten)
61131.Vervoer
61132. Vrijetijdsbesteding (met inbegrip van voeding)
61133.Aangekochte vakanties
61150. Aankopen van klein keukenmateriaal
6117.Linnendienst
61170. Aankopen van klein beddengoed en leveringen
61171.Aankopen van huishoudlinnen
61180. Aankopen van producten voor de wasplaats
612.Personeelsbeheerkosten
61201. Opleidingskosten
61224.Abonnementen op professionele magazines en documentatie
61260.Extern sociaal secretariaat
613. Huur en huurlasten
61300.Huur gebouwen
61301. Erfpachten
61302.Huurlasten gebouwen
61303. Huur materiaal en uitrusting
614.Energie
61400. Stookolie verwarming
61401.Elektriciteit
61402. Gas
61403.Water
615. Onderhoud en herstellingen - aankopen
6152.Terreinen en constructies
61520. Schoonmaak
61521.Onderhoud en herstellingen buiten gebouwen
61522. Onderhoud en herstellingen binnen gebouwen
64523.Tuinonderhoud
61530. Onderhoud en herstellingen technische installaties
61531.Onderhoud en herstellingen keukeninstallaties en -uitrusting
61532. Onderhoud en herstellingen materiaal wasplaats
61533.Onderhoud en herstellingen niet-medisch of paramedisch materiaal
61535. Onderhoud en herstellingen materiaal en uitrusting voor onderhoud (met inbegrip van huur van kleine instrumenten)
61540.Onderhoud en herstellingen meubilair
61541. Onderhoud en herstellingen kantoormateriaal
61542.Onderhoud en herstellingen informaticamateriaal
616. Onderhoud en herstellingen - externe diensten
6162.Terreinen en constructies
61620. Schoonmaak
61621.Onderhoud en herstellingen buiten gebouwen
61622. Onderhoud en herstellingen binnen gebouwen
61623.Tuinonderhoud
6163. Installaties
61630.Onderhoud en herstellingen technische installaties
61631. Onderhoud en herstellingen keukeninstallaties en -uitrusting
61632.Onderhoud en herstellingen installaties en uitrusting van de wasplaats
61633. Onderhoud en herstellingen niet-medisch of paramedisch materiaal
61635.Onderhoud en herstellingen onderhoudsmateriaal en -instrumenten
61639. Verplichte controles uitgevoerd door derden
6164.Meubilair en rollend materieel
61640. Onderhoud en herstellingen meubilair
61641.Onderhoud en herstellingen kantoormateriaal
61642. Onderhoud en herstellingen informaticamateriaal
61643 Onderhoud en herstellingen rollend materieel
617.Verzekeringen
61701. Verzekeringen en burgerlijke aansprakelijkheid gehandicapte personen en personeel
61702.Verzekeringen diefstal, brand en schade
61705. Verzekeringen auto's en voertuigen van het instituut
61707.Omniumverzekeringen opdrachten
61708. Andere verzekeringen
618.Vervoer, verplaatsingen
61800. Brandstof voor dienstvoertuigen
61801.Huur dienstvoertuigen
61802. Vergaderkosten
61803.Kosten voor missies (1)
619. Andere algemene beheerskosten
6190.Kantoorbenodigdheden
61900. Kantoorbenodigdheden
61901.Informaticabenodigdheden
61902. Kosten voor vergaderingen en recepties
6191.Telefoon, fax en kosten in verband met postdiensten
61910. Telefoon, fax, internet, minitel
61911.Portkosten
6192. Honorering van derden
61920.Externe informaticadiensten (andere dan onderhoud en herstelling)
61921. Honoraria externe boekhouders
61923.Honoraria advocaten en notarissen
61924. Andere honoraria
61926.Reclame, aankondigingen en advertenties
61927. Lidmaatschapskosten van verschillende instellingen
62.VERGOEDINGEN, SOCIALE LASTEN ANDERE PERSONEELSKOSTEN (2)
6200. Bezoldigingen van het personeel
6210.Werkgeversbijdragen RSZ
6220. Wetsverzekering
6231.Weg van en naar het werk
6232. Arbeidsgeneeskunde
6270.Algemene secretariaatskosten
63. AFSCHRIJVINGEN
630.Dotaties afschrijvingen
6300. Afschrijvingen op kosten eerste vestiging
6301.Dotatie afschrijvingen immateriële activa
6302. Dotatie afschrijvingen bouwwerken
6303.Dotatie afschrijvingen installaties
6304. Dotatie afschrijvingen meubilair en rollend materieel
6305.Dotatie afschrijvingen gehuurde activa, financieringen en aanverwante rechten
6306. Dotatie afschrijvingen andere materiële activa
64.ANDERE EXPLOITATIELASTEN
640. Fiscale bedrijfslasten
64000.Onroerende voorheffing
64010. Belasting op het patrimonium van de VZW
64030 Verkeersbelasting
64040 kijk- en luistergeld
64050.Lokale belastingen (vuilnis, riolering, enz.)
65. FINANCI"LE LASTEN
650.Financiële lasten op schulden
6500. Lasten op langetermijnschulden
65001.Financiële lasten op huurschulden - financieirng en gelijkgesteld
65002. Financiële lasten op langetermijnschulden
6501.Lasten op kortetermijnschulden
65010. Interesten voor leningen ingevolge vertragingen subsidies
65011.Financiële lasten op kortetermijnschulden
656. Diverse financiële lasten
65600.Bankkosten
669. Lasten op vorige boekjaren
669031.Inhalingen op vorige boekjaren
6691. Diensten en diverse goederen (onder te verdelen als de rekeningen 61)
6693.Afschrijvingen (onder te verdelen als de rekeningen 63)
6694. Andere bedrijfslasten (onder te verdelen als de rekeningen 64)
6695.Financiële lasten (onder te verdelen als de rekeningen 65)
(1) Wanneer het gaat om dienstreiskosten met privévoertuig : op basis van de kilometervergoeding die jaarlijks door de federale overheid vastgesteld wordt in toepassing van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.(2) Voor het personeel dat gedeeltelijk door een andere overheid ten laste wordt genomen. Gezien om bijgevoegd te worden bij besluit 2017/1481 van 1 maart 2018.
Namens het College van de Franse Gemeenschapscommissie : De Minister-president van het College, F. LAANAN De Minister, Collegelid bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap, C. FREMAULT