Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 september 2021
gepubliceerd op 07 oktober 2021

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter uitvoering van artikel 21, eerste lid van de Nieuwe gemeentewet en tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de eretitels aan de gemeentelijke mandatarissen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2021033346
pub.
07/10/2021
prom.
22/09/2021
ELI
eli/besluit/2021/09/22/2021033346/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 SEPTEMBER 2021. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter uitvoering van artikel 21, eerste lid van de Nieuwe gemeentewet en tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de eretitels aan de gemeentelijke mandatarissen


VERSLAG AAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE REGERING Ter attentie van de leden van de Regering, Dit ontwerp beoogt de uitvoering van artikel 21, eerste lid van de Nieuwe Gemeentewet gewijzigd bij artikel 11 van de ordonnantie van 17 juli 2020 omdat voortaan aan de Regering de bevoegdheid wordt verleend om de voorwaarden voor de toekenning van eretitels aan burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden vast te stellen.

Voor de toekenning van de eretitel van hun ambt aan burgemeesters, schepenen en gemeenteraadsleden heeft artikel 95 van de ordonnantie van 17 juli 2020 tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet (NGW) de wet van 10 maart 1980 opgeheven betreffende het verlenen van de eretitel van hun ambt aan de burgemeesters, aan de schepenen en aan de voorzitters van de raden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of van de gewezen commissies van openbare onderstand.

Het ontwerpbesluit bevat ook de modaliteiten voor het verlenen van de eretitel zoals vastgelegd in het koninklijk besluit van 30 september 1981 tot regeling van de modaliteiten voor het verlenen van de eretitels aan burgemeesters, schepenen en aan voorzitters van de raden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of van de gewezen commissies van openbare onderstand. Dit ontwerp heft dus het voormelde koninklijk besluit van 30 september 1981 op met betrekking tot burgemeesters, schepenen en gemeenteraadsleden.

De voornoemde federale wetgeving werd zoveel mogelijk vereenvoudigd en gesynthetiseerd en de voorgestelde artikelen bepalen zowel de voorwaarden voor het toekennen van eretitels aan gemeentelijke mandatarissen als de procedure.

Er werden overigens twee nieuwe elementen toegevoegd.

De eerste betreft de mogelijkheid om de eretitel toe te kennen aan de uittredende waarnemend burgemeester. Deze laatste is de schepen die de burgemeester die verhinderd is vervangt krachtens artikel 14bis van de Nieuwe gemeentewet en niet de schepen die af en toe de titelvoerende burgemeester vervangt wanneer deze afwezig is, hetzij om medische redenen, vakantie, reizen naar het buitenland, enz.

De voorwaarden voor toekenning verschillen tussen de aftredende titelvoerende burgemeester en de aftredende waarnemende burgemeester die nu in het ontwerpbesluit is geïntegreerd.

De aftredende titelvoerende burgemeester moet tien jaar het ambt van burgermeester hebben uitgeoefend, of zes jaar het burgemeestersambt alsook voorheen zes jaar een schepenambt hebben bekleed of twaalf jaar gemeenteraadslid zijn geweest. Voor de waarnemende burgmeester is de minimale ambtstermijn tien jaar alsook voorheen een schepenambt gedurende zes jaar of gemeenteraadslid gedurende twaalf jaar.

Het verschil in termijn is gerechtvaardigd voor zover het twee verschillende situaties zijn: de titelvoerende burgemeester wordt door de regering benoemd op voordracht van de meerderheid van de verkozenen op de lijst waarop hij ook stond, en van minstens de meerderheid van de verkozen raadsleden. Het waarnemend burgemeesterschap is daarentegen eigenlijk geen erkende titel en wordt enkel gebruikt als automatische toepassing van de bepalingen van de Nieuwe gemeentewet die in de vervanging door de eerstgekozen schepen voorzien (tenzij uitdrukkelijk iemand anders wordt aangewezen).

Terwijl de eerste democratisch voor een ambtsuitoefening verkozen is, wordt de tweede tijdelijk aangesteld met het oog op de continuïteit van het ambt.

De tweede nieuwigheid betreft de mogelijkheid om bij overlijden van de betrokkene voor de rechtsopvolgers een aanvraag tot verlening van de titel in te dienen. De mogelijkheid wordt ook overgedragen aan de gemeenteraad met instemming van de rechtsopvolgers.

Tot slot, in geval van een samenvoeging, aanhechting of wijziging van de grenzen van de gemeenten, wordt zoals in de huidige federale wetgeving, wanneer het mandaat niet kon worden voortgezet in de nieuwe gemeente, een versoepeling van de basisregel voorzien; dit om redenen van billijkheid. In tegenstelling tot de andere situaties die in de rest van het ontwerpbesluit worden genoemd, is de burgemeester immers onderworpen aan de voorwaarden van een samenvoeging, aanhechting of wijziging van de gemeentegrenzen.

Aldus worden voor de titelvoerende burgemeester de 6 jaar die nodig zijn in de ambt teruggebracht tot 5 jaar, en voor de schepen die optreedt als burgemeester, worden ze teruggebracht tot 8 jaar.

Ter informatie van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen B. CLERFAYT

22 SEPTEMBER 2021. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter uitvoering van artikel 21, eerste lid van de Nieuwe gemeentewet en tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de eretitels aan de gemeentelijke mandatarissen De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Nieuwe gemeentewet, artikel 21, eerste lid, vervangen bij ordonnantie van 17 juli 2020;

Gelet op het evaluatieverslag over de gelijkheid van kansen, de 'gelijkekansentest' genaamd, die vereist wordt door artikel 2, § 1 van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest, en door artikel 1, § 1 van het besluit van 22 november 2018 tot uitvoering van deze ordonnantie waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering kennis genomen heeft op 21 januari 2021;

Gelet op het advies 68.870/4 van de Raad van State gegeven op 10 maart 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister belast met, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Gebruik van de mannelijke vorm

Artikel 1.Het gebruik van de mannelijke vorm in dit besluit is gemeenslachtig. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden voor het verlenen van een eretitel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 2.Een aftredend burgemeester die zijn ambt gedurende ten minste tien jaar in een zelfde gemeente heeft uitgeoefend en wiens gedrag onberispelijk is geweest, kan de Regering verzoeken hem de eretitel van zijn ambt te verlenen.

Evenzo kan een aftredend burgemeester die zijn ambt gedurende ten minste zes jaar in een zelfde gemeente heeft uitgeoefend en wiens gedrag onberispelijk is geweest, de Regering verzoeken hem de eretitel van zijn ambt te verlenen, op voorwaarde dat hij voor zijn ambt, in dezelfde gemeente gedurende ten minste zes jaar een schepenambt of twaalf jaar een mandaat van Gemeenteraadslid bekleed heeft.

Evenzo kan een aftredend schepen wiens gedrag onberispelijk is geweest en die het ambt van burgemeester gedurende ten minste tien jaar in een zelfde gemeente heeft uitgeoefend ter vervanging van de verhinderde burgemeester in uitvoering van artikel 14bis van de Nieuwe gemeentewet, de Regering verzoeken hem de titel van ereburgemeester te verlenen, op voorwaarde dat hij in dezelfde gemeente voorafgaandelijk aan dit ambt gedurende ten minste zes jaar het ambt van schepen heeft waargenomen of ten minste twaalf jaar een mandaat van gemeenteraadslid heeft bekleed.

Het verzoek kan met instemming van de betrokkene ook door de gemeenteraad worden ingediend.

In geval van overlijden van de betrokkene kunnen de rechtsopvolgers of de gemeenteraad met toestemming van de rechtsopvolgers de aanvraag indienen.

Art. 3.Een aftredend schepen die zijn ambt gedurende ten minste tien jaar in een zelfde gemeente heeft uitgeoefend en wiens gedrag onberispelijk is geweest, kan de gemeenteraad verzoeken hem de eretitel van zijn ambt te verlenen.

Evenzo kan een aftredend schepen die zijn ambt gedurende ten minste zes jaar in een zelfde gemeente heeft uitgeoefend en wiens gedrag onberispelijk is geweest, door de gemeenteraad gemachtigd worden de eretitel van zijn ambt te voeren, op voorwaarde dat hij voorafgaandelijk gedurende ten minste twaalf jaar in dezelfde gemeente een mandaat van gemeenteraadslid heeft bekleed.

Naast de anciënniteit die in de hoedanigheid van schepen is verworven, kunnen de betrokken mandatarissen tevens aanspraak maken op de jaren waarin zij eventueel vooraf een mandaat van burgemeester of voorzitter van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn zouden hebben uitgeoefend.

Art. 4.Een aftredend gemeenteraadslid dat gedurende ten minste achttien jaar in dezelfde gemeenteraad zitting heeft gehad en wiens gedrag onberispelijk is geweest, kan door de gemeenteraad tot het voeren van de eretitel van zijn mandaat worden gemachtigd.

Art. 5.De eretitel van het ambt van burgemeester, schepen of van het mandaat van gemeenteraadslid mag niet worden gevoerd: 1. gedurende de tijd dat een van deze mandaten werkelijk wordt uitgeoefend;2. door een door een gemeente bezoldigde persoon.

Art. 6.Voor de berekening van die termijn bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, wordt rekening gehouden met: 1° het mandaatjaar waarvan de duur elf maanden bedraagt, begrepen tussen de 1 januari 2006 en de datum van de installatie van de nieuwe gemeenteraden die uit de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2006 zijn voortgekomen.In dit opzicht wordt dat jaar als een volledig jaar beschouwd. 2° de periode gedurende dewelke de gemeenteraadsverkiezingen nietig verklaard werden door het Rechtscollege, overeenkomstig artikel 75 van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek, in het geval dat de Raad van State deze beslissing zou vernietigen. Afdeling 2. - Afwijkende bepalingen bij samenvoeging, aanhechting of

wijziging van de grenzen van gemeenten

Art. 7.Met een mandaat in dezelfde gemeente wordt gelijkgesteld het mandaat dat in een gemeente wordt uitgeoefend en dat na een samenvoeging, aanhechting of wijziging van de grenzen van de gemeenten in de nieuwe gemeente wordt voortgezet.

Art. 8.Kan, op zijn verzoek, tot het voeren van de eretitel van zijn ambt worden gemachtigd de burgemeester die ten gevolge van een samenvoeging, aanhechting of wijziging van de grenzen van gemeenten is afgetreden, voor zover hij gedurende ten minste tien jaar, waarvan ten minste vijf als burgemeester, lid geweest is van het college van burgemeester en schepenen van een zelfde gemeente.

Op verzoek van de schepen kan ook toestemming worden verleend om de titel van ereburgemeester te dragen, wanneer deze het ambt van burgemeester waarneemt overeenkomstig artikel 2, derde lid, en deze moet aftreden als gevolg van een samenvoeging, aanhechting of wijziging van de grenzen van een gemeente, indien hij aantoont dat hij ten minste tien jaar anciënniteit heeft als lid van het college van burgemeester en schepenen van eenzelfde gemeente, waarvan minstens acht jaar als waarnemend burgemeester.

Het verzoek kan met instemming van de betrokkene ook door de gemeenteraad worden ingediend.

In geval van overlijden van de betrokkene kunnen de rechtsopvolgers of de gemeenteraad met toestemming van de rechtsopvolgers de aanvraag indienen. HOOFDSTUK 3. - Procedure

Art. 9.Elk verzoek om verlening van een eretitel van het ambt van burgemeester, van schepen of van gemeenteraadslid moet, volgens het geval, bevatten: 1) De vermelding van: a) De datum van de besluiten houdende benoeming tot het ambt van burgemeester waarvoor om de eretitel wordt verzocht;b) De datum van de beslissingen van de gemeenteraad houdende verkiezing tot het ambt waarvoor om de eretitel wordt verzocht;2) De vermelding van de perioden, tijdens welke het ambt werd uitgeoefend en eventueel, van de reden waarom de wettelijke duur van het mandaat werd ingekort;3) Een uittreksel uit het strafregister dat niet mag zijn opgemaakt dan één maand vóór de datum van indiening van het verzoek tot verlening van de eretitel;4) Een uittreksel uit het strafregister dat niet mag zijn opgemaakt dan één maand vóór de datum van indiening van het verzoek tot verlening van de eretitel.

Art. 10.Wanneer er toepassing wordt gemaakt van artikel 8 van dit besluit voegt de betrokkene of de gemeenteraad, volgens het geval, bij het verzoek op verlening van de titel van ereburgemeester een afschrift van de beslissingen van de gemeenteraad houdende verkiezing tot het ambt van schepen.

Art. 11.Het gemeentebestuur voegt bij het verzoek om verlening van de titel van ereburgemeester: 1° een instemmingsverklaring van de betrokkene of zijn rechtsopvolgers;2° een afschrift van de gemeenteraadsbeslissing tot indiening van het verzoek om verlening van de eretitel.

Art. 12.De Minister bevoegd voor Plaatselijke Besturen vraagt advies aan de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep in het rechtsgebied waarin de gemeente zich bevindt.

Art. 13.Wanneer degene die verzoekt om de toekenning van een titel van ereschepen overeenkomstig de artikelen 3, derde lid en 7 van dit besluit tevens de jaren doet gelden tijdens dewelke hij andere ambten heeft uitgeoefend, dan moeten bij de aanvraag de volgende stukken gevoegd worden: a) Een voor eensluidend verklaard afschrift van het besluit houdende benoeming tot het ambt van burgemeester;b) Een afschrift van de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn houdende verkiezing tot het ambt van voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn;c) Een afschrift van de beslissing van de gemeenteraad houdende verkiezing tot het ambt van schepen.

Art. 14.In de akte tot verlening van een eretitel wordt de tekst overgenomen van artikel 5 van dit besluit. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen

Art. 15.Het koninklijk besluit van 30 september 1981 tot regeling van de modaliteiten voor het verlenen van de eretitel van hun ambt aan de burgemeesters, aan de schepenen en aan de voorzitters van de raden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of van de gewezen commissies van openbare onderstand, wordt opgeheven voor wat betreft de burgemeesters en schepenen.

Art. 16.Dit besluit treedt in werking de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 17.De Minister De Minister bevoegd voor Plaatselijke Besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 22 september 2021.

Voor de Regering: De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister belast met Plaatselijke Besturen, B. CLERFAYT

^