gepubliceerd op 07 mei 2012
Ordonnantie betreffende de sociale economie en de erkenning van inschakelingsondernemingen en plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid met het oog op de toekenning van toelagen
26 APRIL 2012. - Ordonnantie betreffende de sociale economie en de erkenning van inschakelingsondernemingen en plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid met het oog op de toekenning van toelagen (1)
Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Executieve, bekrachtigen, het geen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen wordt verstaan onder : 1° « inschakelingsonderneming » : de rechtspersoon die is opgericht in de vorm van een vennootschap met een sociaal oogmerk als bedoeld in artikel 661 van het wetboek van vennootschappen en waarvan een maatschappelijk doel bestaat in de socioprofessionele inschakeling van doelgroepwerknemers als bedoeld in 5°, door het voortbrengen van goederen of het verlenen van diensten overeenkomstig artikel 3;2° « erkende inschakelingsonderneming » : de vennootschap als bedoeld in 1° die de erkenning als bedoeld in 17° geniet;3° « plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid » : de rechtspersoon die is opgericht hetzij in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, hetzij in de vorm van een vereniging als bedoeld in artikel 118 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en waarvan een maatschappelijk doel bestaat in de socioprofessionele inschakeling van doelgroepwerknemers als bedoeld in 5°, door het voortbrengen van goederen of het verlenen van diensten overeenkomstig artikel 3;4° « erkend plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid » : de vereniging als bedoeld in 3° die de erkenning geniet als bedoeld in 17° ;5° « doelgroepwerknemer » : de volgende personen die deel uitmaken van het uitvoerend personeel als bedoeld in 6° : a) de niet-werkende werkzoekende ingeschreven bij ACTIRIS, die, op het ogenblik van de aanwerving, al dan niet met toepassing van een activeringsmaatregel, sinds minstens twaalf opeenvolgende maanden ononderbroken zonder werk is, gerekend van dag tot dag, en hoogstens een diploma van het lager secundair onderwijs of een ander gelijkgesteld document, met inbegrip van een gelijkwaardig verklaard buitenlands document, heeft behaald;b) de niet-werkende werkzoekende ingeschreven bij ACTIRIS, die, op het ogenblik van de aanwerving, al dan niet met toepassing van een activeringsmaatregel, sinds minstens zestig opeenvolgende maanden ononderbroken zonder werk is, gerekend van dag tot dag;c) de niet-werkende werkzoekende ingeschreven bij ACTIRIS, die recht heeft op maatschappelijke integratie als bedoeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;d) de niet-werkende werkzoekende ingeschreven bij ACTIRIS, die recht heeft op financiële maatschappelijke hulp overeenkomstig artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die niet over de Belgische nationaliteit beschikt en ingeschreven is in het vreemdelingenregister, en wegens zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie;e) de werknemer ter beschikking gesteld met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingeschreven bij ACTIRIS;f) de niet-werkende werkzoekende ingeschreven bij ACTIRIS, voormalig gedetineerde, van wie de vrijheidsberoving uiterlijk zes maanden voor zijn aanwerving door de vennootschap of de vereniging een einde heeft genomen;g) de gedetineerde, ingeschreven bij ACTIRIS, voor zover en in de mate dat de tewerkstelling door de vennootschap of de vereniging kadert in de uitgangsvergunning, het penitentiair verlof, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidstelling, als respectievelijk bedoeld in artikel 4, § 2, 1°, artikel 6, § 2, 2°, artikel 21, § 2 en artikel 24 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;6° « uitvoerend personeel » : de bezoldigde werknemers die functies uitoefenen, andere dan directie, beheer, bestuur, zaakvoering, technische ondersteuning, of socioprofessionele omkadering;7° « voormalig gedetineerde » : de persoon jegens wie een effectieve vrijheidsberovende maatregel ten uitvoer werd gelegd, ter uitvoering van een bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing;8° « gedetineerde » : de persoon die het voorwerp vormt van een effectieve vrijheidsberovende maatregel, ter uitvoering van een bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing;9° « personeel voor socioprofessionele omkadering » : de door scholingsgraad of beroepservaring geschikte bezoldigde werknemers van de erkende inschakelingsonderneming of van het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid die instaan voor de socioprofessionele omkadering en opvolging, op de werkvloer, van de bezoldigde doelgroepwerknemers als bedoeld in 5°, en waardoor de socioprofessionele inschakeling van deze werknemers wordt bevorderd;10° « verantwoordelijke functie » : de functie waarbij de houder ertoe gemachtigd is de vennootschap of de vereniging contractueel te binden en die hiërarchisch boven het uitvoerend personeel of het personeel voor socioprofessionele omkadering als respectievelijk bedoeld in 6° en 9° staat;11° « ACTIRIS » : de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, als gereglementeerd bij de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling;12° « activeringsmaatregel » : elke reglementaire maatregel genomen krachtens : a) artikel 7, § 1, derde lid, m) van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;b) artikel 9 en artikel 13, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;c) artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;13° « loonkosten » : het brutoloon van de werknemer, verhoogd met de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, en verminderd met de desbetreffende RSZ-vrijstellingen en de op het te betalen loon in rekening gebrachte uitkeringen in het kader van een activeringsmaatregel als bedoeld in 12°.Het brutoloon omvat het loon alsook alle vergoedingen en voordelen die aan de werknemer verschuldigd zijn door of krachtens de wettelijke of reglementaire bepalingen, met uitzondering van de vergoedingen wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst, en met inbegrip van die verschuldigd krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten binnen het paritair comité waaronder de werkgever ressorteert; 14° « doorstromingsprogramma » : het programma van tewerkstelling als gereglementeerd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 januari 1998 tot uitvoering van de ordonnantie van 27 november 1997 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 tussen de federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's;15° « vereniging » : de rechtspersoon die is opgericht hetzij in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, hetzij in de vorm van een vereniging als bedoeld in artikel 118 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;16° « adviescommissie » : de adviescommissie inzake inschakeling en sociale economie als bedoeld in hoofdstuk VI;17° « erkenning » : tenzij anders bepaald in deze ordonnantie, de erkenning als bedoeld in hoofdstuk III;18° « adviesagentschap voor de sociale economie » : de middels een overeenkomst aan de Regering verbonden rechtspersonen of natuurlijke personen met als maatschappelijk oogmerk adviesverlening aan en begeleiding van inschakelingsondernemingen en plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid;19° « ordonnantie van 18 maart 2004 » : de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de erkenning en de financiering van de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de inschakelingsondernemingen;20° « Regering » : de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;21° « Bestuur » : het Bestuur Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;22° « ESRBHG » : de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;23° « GIMB » : de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel. § 2. De Regering kan : 1° na advies van de ESRBHG, de definitie van de doelgroep uitbreiden met andere categorieën van werknemers waarvan de tewerkstellingsgraad aanzienlijk daalt of dreigt te dalen wegens nieuwe ontwikkelingen of zware verstoringen van de arbeidsmarkt;2° de nadere regels bepalen die aantonen dat de werkzoekende tot de doelgroep behoort;3° andere periodes van inactiviteit alsook periodes van tewerkstelling gelijkstellen met een ononderbroken periode van inschrijving bij ACTIRIS.
Art. 3.Onder sociale economie wordt verstaan, de economische activiteiten die worden verricht door ondernemingen, inzonderheid coöperatieve vennootschappen of vennootschappen met een sociaal oogmerk, verenigingen, ziekenfondsen of stichtingen. Ze streven het belang van de gemeenschap, de versterking van de maatschappelijke samenhang of de duurzame ontwikkeling na op de volgende, te eerbiedigen wijze : 1° oogmerk van dienstverlening aan de gemeenschap of aan de leden in plaats van een winstoogmerk;2° zelfbeheer;3° democratische besluitvorming;4° voorrang aan personen en arbeid boven het kapitaal bij de verdeling van de opbrengsten. HOOFDSTUK II. - Overlegplatform voor de inschakeling en de sociale economie
Art. 4.§ 1. Binnen de schoot van de ESRBHG wordt een overlegplatform voor de inschakeling en de sociale economie opgericht. De ESRBHG neemt er het secretariaat van waar. Het platform is belast met de volgende opdrachten : 1° de organisatie van het overleg en de samenwerking tussen de erkende inschakelingsondernemingen en de erkende plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, alsook de coöperatieve vennootschappen en de vennootschappen met een sociaal oogmerk, verenigingen, ziekenfondsen en stichtingen, de leden van de ESRBHG, ACTIRIS, de Regering en de door haar aangewezen diensten;2° de bevordering van het gewestelijke beleid inzake sociale economie;3° de Regering nuttige voorstellen doen betreffende het gewestelijke beleid inzake sociale economie;4° de opvolging van de toepassing van deze ordonnantie;5° jaarlijks de Regering een verslag voorleggen met aanbevelingen inzake sociale economie en begeleiding van de doelgroepwerknemers. § 2. Het overlegplatform voor de inschakeling en de sociale economie is samengesteld uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter;2° drie leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van de representatieve werkgeversorganisaties, die zitting hebben in de ESRBHG;3° drie leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van de representatieve werknemersorganisaties, die zitting hebben in de ESRBHG;4° zes leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van de representatieve organisaties uit de sector van de sociale economie, als volgt verdeeld : a) twee leden die de representatieve organisaties van de sociale economie vertegenwoordigen;b) twee leden die de representatieve organisaties van de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid vertegenwoordigen, buiten de organisaties als bedoeld in a);c) twee leden die de representatieve organisaties van de inschakelingsondernemingen vertegenwoordigen, buiten de organisaties als bedoeld in a);5° een lid en een plaatsvervangend lid ter vertegenwoordiging van ACTIRIS;6° twee leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van het Bestuur;7° een lid en een plaatsvervangend lid ter vertegenwoordiging van de GIMB; 8° een lid en een plaatsvervangend lid ter vertegenwoordiging van de O.C.M.W. Enkel de leden als bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 4°, zijn stemgerechtigd.
De Regering benoemt de voorzitter en de ondervoorzitter, en wijst uit dubbele lijsten de overige leden aan voorgedragen door de instellingen die zij vertegenwoordigen.
Minstens drie vierde van de leden van het genoemde platform is woonachtig op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ten hoogste twee derde van de leden van het genoemde platform behoren tot dezelfde taalrol.
Met het oog op de zitting in het platform duidt de Regering de representatieve organisaties uit de sector van de sociale economie aan die gevolg geven aan haar oproep tot kandidaatstelling. De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Regering bepaalt de criteria die omschrijven welke organisatie representatief is voor de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en welke organisatie representatief is voor de inschakelingsondernemingen. § 3. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
Het mandaat wordt beëindigd : 1° in geval van ontslag;2° wanneer de mandaatgever die een lid voorgedragen heeft, om diens vervanging verzoekt;3° wanneer een lid de hoedanigheid verliest die zijn mandaat verantwoordde;4° wanneer een lid minstens de helft van de vergaderingen niet heeft bijgewoond in de loop van een verstreken kalenderjaar. Het lid dat ophoudt zijn mandaat uit te oefenen voor de datum waarop zijn mandaat normaliter verstrijkt, wordt vervangen door het plaatsvervangend lid van de instelling, die het mandaat voltooit. In dat geval wordt er een nieuwe plaatsvervanger uit dubbele lijsten aangewezen. § 4. Het overlegplatfor m kan zich in zijn werkzaamheden laten bijstaan door deskundigen die onafhankelijk zijn van de leden als bedoeld in § 2. § 5. Het overlegplatform stelt zijn huishoudelijk reglement op. HOOFDSTUK III. - Erkenning van inschakelingsondernemingen en van plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 5.De erkenning is een mandaat aan de inschakelingsondernemingen en de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid om de dienst van algemeen belang te beheren, die bestaat uit de begeleiding van niet-werkende werkzoekenden met het oog op hun inschakeling op de arbeidsmarkt in de zin van het besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, punt 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie L7 van 11 januari 2012.
De erkenning als bedoeld in de afdelingen 2 tot en met 4 wordt uitsluitend verleend met het oog op de toekenning van de toelagen als bedoeld in hoofdstuk IV.
Art. 6.De erkenning betreft uitsluitend de socioprofessionele inschakeling, door het voortbrengen van goederen of het verlenen van diensten, van werkzoekenden die doelgroepwerknemer zijn van de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid.
Art. 7.Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten erkent de Regering de nieuwe projecten volgens een procedure voor openbare projectoproepen waarvan ze de nadere regels bepaalt.
De Regering kan de projectoproepen beperken tot bedrijvigheidssectoren of activiteiten die zij bepaalt.
Ter gelegenheid van de projectoproepen verduidelijkt de Regering de keuzecriteria, rekening houdend met de beschikbare begrotingskredieten.
Art. 8.§ 1. De beschutte werkplaatsen als bedoeld in het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 maart 1999 betreffende de sociale integratie van de gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces en de beschutte werkplaatsen als bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1999 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de beschutte werkplaatsen, kunnen deel uitmaken van de sociale economie, overeenkomstig artikel 3. Zij kunnen evenwel geen aanspraak maken op erkenning. § 2. Onder voorbehoud van het bepaalde in § 1, bepaalt de Regering de voorwaarden volgens welke een vereniging waarvan de hoofdactiviteit en de basiswerking erkend en gefinancierd worden krachtens een decreet of een ordonnantie aangenomen door het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of het Parlement van de Franse Gemeenschapscommissie, krachtens deze ordonnantie als plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid erkend en gefinancierd kan worden voor andere activiteiten en basiswerkingen dan die waarvoor zij elders gefinancierd worden. § 3. De Regering bepaalt de voorwaarden volgens welke een vennootschap waarvan de maatschappelijke oogmerken zich niet beperken tot het doel als bedoeld in artikel 2, § 1, enig lid, 1°, een erkenning als inschakelingsonderneming aanvraagt. Afdeling 2. - Gemeenschappelijke erkenningsvoorwaarden voor de
plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de inschakelingsondernemingen
Art. 9.§ 1. De Regering kan de vereniging als plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid erkennen. De Regering kan de vennootschap als inschakelingsonderneming erkennen.
Met het oog op de erkenning en onverminderd het bepaalde in afdelingen 3 of 4 en 5, voldoet ze aan volgende voorwaarden : 1° de hoofdzetel van de activiteiten, dat wil zeggen de plaats van tewerkstelling waar de doelgroepwerknemers en het personeel voor socioprofessionele omkadering werken of zullen werken en waar recurrente activiteiten in verband met het maatschappelijk doel van de vennootschap als bedoeld in artikel 2, § 1, enig lid, 1° of in verband met het maatschappelijk doel van de vereniging als bedoeld in artikel 2, § 1, enig lid, 3°, worden uitgevoerd in het territoriale bevoegdheidsgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben. Alleen de activiteiten waardoor goederen worden voortgebracht of diensten worden verleend in of vanuit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kunnen het voorwerp zijn van de erkenning; 2° beantwoorden aan de door de Regering bepaalde norm voor socioprofessionele omkadering;3° een algemeen actieplan opstellen, met een globaal overzicht van de geplande inspanningen voor de opleiding, begeleiding en opvolging van de doelgroepwerknemers;4° medewerking verlenen aan een door de Regering ingevoerd mechanisme van stelselmatige opvolging van de begeleiding en de loopbaan van de werkzoekenden die behoren tot de doelgroep;5° geen achterstallige belastingen verschuldigd zijn, noch achterstallige bijdragen die worden geïnd door de instelling belast met de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid of door een Fonds voor Bestaanszekerheid of voor rekening van dat fonds. De sommen waarvoor een behoorlijk in acht genomen aanzuiveringsplan bestaat, worden niet als achterstallen beschouwd; 6° geen achterstallen verschuldigd zijn in de betaling van de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, krachtens deze ordonnantie of de organieke ordonnantie van 23 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle, teruggevorderde bedragen;7° het arbeids-, socialezekerheids-, vennootschaps- of verenigings-, verzekerings-, handels-, boekhoud- en fiscale recht, en de van kracht zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten eerbiedigen;8° in voorkomend geval, beschikken over de nodige erkenningen, vergunningen, toelatingen, inschrijvingen, registraties en licenties, noodzakelijk voor de uitoefening van de activiteiten of de ermee samenhangende beroepen waarvoor de erkenning en de toelagen als bedoeld in hoofdstuk IV worden aangevraagd;9° de reglementering eerbiedigen met betrekking tot de uitoefening van de activiteit of activiteiten;10° in voorkomend geval, de geldende reglementeringen aangaande de beroepsomscholing en -bijscholing eerbiedigen;11° onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of andere personen die ertoe gemachtigd zijn om de vennootschap of de vereniging te verbinden, geen personen tellen : a) die uit hun burgerlijke en politieke rechten ontzet zijn;b) bedoeld in het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; c) die, in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, aansprakelijk zijn gesteld voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap, met toepassing van de artikelen 229, 5°, 265, 315, 456, 4°, en 530 van het wetboek van vennootschappen;d) die, in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, bij of krachtens artikel 19 van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing veroordeeld zijn;e) die, in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, bij of krachtens wetten aangenomen op grond van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 12°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing veroordeeld zijn;f) aan wie, in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, in de hoedanigheid van werkgever als bedoeld in artikel 2 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten of in artikel 26, § 3, van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen, een administratieve geldboete werd opgelegd wegens inbreuk op de reglementeringen als bedoeld in de artikelen 1 en 1bis van de genoemde wet of in artikel 2, § 1, eerste lid, van de genoemde ordonnantie. Voor de toepassing van deze bepaling worden verminderde administratieve geldboete wegens de verzachtende omstandigheden of het uitstel van de tenuitvoerlegging van de betaling van die boete als bedoeld in de artikelen 1ter en 1quater en 29 en 30 van respectievelijk de genoemde wet en de genoemde ordonnantie, niet als opgelegde administratieve geldboete beschouwd; g) die bestuurder, gedelegeerd bestuurder, zaakvoerder of lasthebber waren van een plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid of van een inschakelingsonderneming waarvan de erkenning tijdens de afgelopen tien jaar krachtens afdeling 1 van hoofdstuk V werd ingetrokken, of er in welke hoedanigheid ook toe gemachtigd waren om dat initiatief of die onderneming te verbinden;h) die, in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing veroordeeld zijn wegens valsheid in geschriften als bedoeld in hoofdstuk IV van titel III van boek II van het Strafwetboek;12° een gematigde loonspanning eerbiedigen voor een voltijdsequivalent die niet groter is dan een verhouding van een tot vier tussen het laagste en het hoogste brutoloon toegekend aan het personeel van de vennootschap of de vereniging, met inbegrip van de bovenwettelijke voordelen;13° de medezeggenschap van de werknemers in de vennootschap of de vereniging bevorderen;14° in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking als bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk V;15° de verbintenis aangaan om de voorwaarden als bedoeld in § 2 te eerbiedigen. § 2. Om de erkenning als plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid of als inschakelingsonderneming te behouden, is de vereniging of vennootschap ertoe gehouden : 1° de voorwaarden van § 1, tweede lid, 1° tot 13°, gedurende de periode van de erkenning als bedoeld in afdeling 7 te eerbiedigen;2° de doelgroepwerknemers aan te werven met een arbeidsovereenkomst behoudens in het geval van terbeschikkingstelling door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid of aan de inschakelingsonderneming met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° het algemeen actieplan als bedoeld in § 1, tweede lid, 3° uit te voeren. § 3. De door de Regering aangewezen diensten kunnen een model bepalen voor het algemeen actieplan bedoeld in § 1, tweede lid, 3°. § 4. De Regering kan de voorwaarden als bedoeld in §§ 1 en 2 nader bepalen. Afdeling 3. - Specifieke erkenningsvoorwaarden voor het plaatselijk
initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid
Art. 10.§ 1. Onverminderd het bepaalde in de afdelingen 2 en 5, voldoet de vereniging, met het oog op de erkenning, aan de criteria van financiële levensvatbaarheid.
De Regering kan verduidelijken wat wordt verstaan onder criteria van financiële levensvatbaarheid met het oog op de toepassing van deze paragraaf. § 2. Om de erkenning als plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid te behouden, is het initiatief ertoe gehouden om gedurende de periode van de erkenning, op het totale bestand van het uitvoerend personeel van de hoofdzetel van de activiteiten als bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, 1°, doelgroepwerknemers te werk te stellen, en waarvan het jaarlijks gemiddeld aantal minstens zestig procent bedraagt, berekend in voltijdse equivalenten, alsook minimum vier voltijdse equivalenten, en dit, binnen de twaalf maanden vanaf de datum van kennisgeving van de erkenning, waarvan twee binnen de eerste zes maanden.
De werknemer die tot de doelgroep behoort op het ogenblik van zijn aanwerving door, of, in voorkomend geval, op het ogenblik van zijn terbeschikkingstelling aan het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, met toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt verondersteld deze voorwaarde te blijven vervullen gedurende een periode van vier jaar vanaf de dag van aanwerving, gerekend van dag tot dag, of, in voorkomend geval, tot aan de beëindiging van de terbeschikkingstelling.
De arbeidsovereenkomst die onmiddellijk aansluit op de periode van tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de arbeidsovereenkomst die wordt voortgezet na of de nieuwe arbeidsovereenkomst die onmiddellijk aansluit op de periode van tewerkstelling in het kader van het doorstromingsprogramma, worden voor de berekening gelijkgesteld.
De Regering bepaalt de voorwaarden en de periode waarin het uitvoerend personeel in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van het percentage als bedoeld in het eerste lid na de periode van vier jaar als bedoeld in het tweede en derde lid. Afdeling 4. - Specifieke erkenningsvoorwaarden
voor de inschakelingsonderneming
Art. 11.§ 1. Onverminderd het bepaalde in de afdelingen 2 en 5, moet de vennootschap rendabel en solvabel zijn om erkend te worden.
De Regering bepaalt solvabiliteits- en rendabiliteitscriteria met het oog op de toepassing van deze paragraaf. § 2. Om erkend te blijven als inschakelingsonderneming, is deze ertoe gehouden om gedurende de periode van de erkenning, op het totale bestand van het uitvoerend personeel van de hoofdzetel van de activiteiten als bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, 1°, doelgroepwerknemers te werk te stellen, en waarvan het jaarlijks gemiddeld aantal minstens dertig procent bedraagt, berekend in voltijdse equivalenten, alsook minimum vier voltijdse equivalenten, en dit, binnen twaalf maanden vanaf de datum van kennisgeving van de erkenning, waarvan twee binnen de eerste zes maanden.
De werknemer die tot de doelgroep behoort op het ogenblik van zijn aanwerving door, of, in voorkomend geval, op het ogenblik van zijn terbeschikkingstelling aan de inschakelingsonderneming, met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt verondersteld deze voorwaarde te blijven vervullen gedurende een periode van vier jaar vanaf de dag van aanwerving, gerekend van dag tot dag, of, in voorkomend geval, tot aan de beëindiging van de terbeschikkingstelling.
De arbeidsovereenkomst die onmiddellijk aansluit op de periode van tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt voor de berekening gelijkgesteld.
De Regering bepaalt de voorwaarden en de periode waarin het uitvoerend personeel in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van het percentage als bedoeld in het eerste lid na de periode van vier jaar als bedoeld in het tweede en derde lid. Afdeling 5. - Beoordeling van de kwaliteit van het project
Art. 12.De vereniging of de vennootschap die de voorwaarden vervult als bedoeld in de afdelingen 2 en 3 of 4, en een aanvraag tot erkenning indient overeenkomstig artikel 13, komt slechts in aanmerking voor de erkenning als bedoeld in dit hoofdstuk na beoordeling van de kwaliteit van het project, ingediend ingevolge de procedure voor openbare projectoproepen als bedoeld in artikel 7.
De Regering bepaalt de criteria ter beoordeling van de kwaliteit van het project en hun gewicht.
De Regering bepaalt de kwaliteit van het project overeenkomstig de door haar bepaalde criteria, en rangschikt de aanvragen in het licht van deze beoordeling. Afdeling 6. - Aanvraag tot erkenning
Art. 13.§ 1. De erkenning wordt verleend na een met redenen omkleed advies van de adviescommissie. Na het verstrijken van de door Regering bepaalde termijn, wordt het advies als gunstig beschouwd.
De aanvraag wordt ingediend bij de door de Regering aangewezen diensten, overeenkomstig het door deze diensten opgemaakt model. De aanvraag gaat minstens vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen : 1° de geldende statuten van de vennootschap of de vereniging zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;2° de naamlijst van de bestuurders en de lijst van de natuurlijke personen die ertoe gemachtigd zijn haar te verbinden ten aanzien van derden;3° in voorkomend geval, de bij de Nationale Bank van België of ter griffie van de rechtbank van koophandel neergelegde jaarrekeningen en het recentst beschikbare activiteitenverslag;4° een geschreven verklaring, ondertekend door de bevoegde organen, waaruit blijkt dat de vennootschap voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in : a) artikel 9, § 1, tweede lid, 1°, 4° tot en met 13° ;b) artikel 11, § 1, of dat de vereniging de voorwaarden vervult als bedoeld in : c) artikel 9, § 1, tweede lid, 1°, 4° tot en met 13° ;d) artikel 10, § 1;5° een beschrijving van het project van socioprofessionele inschakeling van de werkzoekenden die behoren tot de doelgroep, en van de voortbrenging van goederen of het verlenen van diensten in het kader van de activiteiten of voorgenomen activiteiten aangaande deze socioprofessionele inschakeling;6° in het licht van de onder 5° bedoelde activiteiten, een personeels- en aanwervingsplan voor de periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd;7° een ondernemingsplan, met minstens een omstandige begroting voor het lopende boekjaar en een financieel plan voor de periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd met inbegrip van een omzetprognose, een investeringsplan en een liquiditeitsplan;8° een loonkostenberekening op basis van de toepasselijke sectorale overeenkomsten;9° indien die of dat aanwezig is, het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor preventie en bescherming op het werk, of, bij ontstentenis, de vakbondsafvaardiging;10° het algemeen actieplan als bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, 3° ;11° in voorkomend geval, en onverminderd het bepaalde in artikel 10, § 2, eerste lid, of artikel 11, § 2, eerste lid, voor elk van de doelgroepwerknemers, een afschrift van de arbeidsovereenkomsten, met inbegrip van de arbeidsovereenkomsten met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, of, bij ontstentenis, van de overeenkomst, in het kader van gezegd artikel 60, § 7, tussen de vennootschap of de vereniging en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;12° in voorkomend geval, voor elk van de personeelsleden voor socioprofessionele omkadering, een afschrift van de arbeidsovereenkomst, alsook van het diploma of de tewerkstellingsattesten. Indien de door de Regering aangewezen diensten reeds over deze bescheiden of stukken beschikken, of er over kunnen beschikken omdat ze toegankelijk zijn via officiële kanalen, worden deze niet bij de aanvraag gevoegd.
Indien de vennootschap of vereniging op het ogenblik van de aanvraag tot erkenning niet bij machte is om de documenten als bedoeld in 11° en 12° van het tweede lid, voor te leggen, dient zij deze in uiterlijk op het ogenblik van de aanvraag tot financiering als bedoeld in artikel 18. § 2. De Regering bepaalt de nadere regels voor de indiening en de behandeling van de aanvraag tot erkenning en aangaande het verlenen of het weigeren van de erkenning, met inbegrip van de werking van de adviescommissie. Afdeling 7. - Duur, hernieuwing en uitbreiding van de erkenning
Art. 14.§ 1. De erkenning wordt verleend voor een periode van vier jaar.
Gedurende de eerste twee jaren van de eerste periode van vier jaar is de erkenning voorlopig en wordt de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid overeenkomstig de door de Regering bepaalde regels begeleid door een adviesagentschap voor de sociale economie of door de GIMB. Na twee jaar begeleiding maakt het adviesagentschap voor de sociale economie of de GIMB een verslag over de begeleiding op.
Dit verslag ontleedt minstens de werking van de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in het licht van de door deze ordonnantie en haar uitvoeringsbesluiten omschreven beginselen en voorwaarden, alsook van het project ingediend in het kader van artikel 7.
De Regering bepaalt de procedure waardoor de adviescommissie kan voorstellen om de voorlopige erkenning in te trekken. Dat voorstel mag niet enkel gebaseerd zijn op het verslag van het adviesagentschap of van de GIMB. Bij een gunstige eindbeoordeling door de adviescommissie blijft de erkenning onverminderd behouden tot het verstrijken van de lopende periode van vier jaar. § 2. De erkenning is hernieuwbaar, op verzoek van de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, en wordt uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de lopende erkenning ingediend.
Bovendien dient de vennootschap of vereniging binnen dezelfde termijn bij de door de Regering aangewezen diensten een omstandig werkingsverslag in over de aflopende periode van erkenning.
De Regering bepaalt de nadere regels van de te volgen procedure voor een aanvraag tot hernieuwing en inzonderheid welke bepalingen van afdelingen 1 tot 6 van toepassing zijn op deze aanvraag. § 3. De uitbreiding van de erkenning tot andere activiteiten voor socioprofessionele inschakeling van doelgroepwerknemers van de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid is mogelijk op verzoek van de vennootschap of de vereniging.
De uitbreiding wordt verleend voor de overblijvende duur van de lopende erkenning en gaat niet noodzakelijk gepaard met een bijkomende aanwerving van doelgroepwerknemers.
De hernieuwing als bedoeld in § 2 betreft in dat geval tevens de uitbreiding van de erkenning.
De Regering bepaalt de nadere regels van de te volgen procedure voor een aanvraag tot uitbreiding en inzonderheid welke bepalingen van afdelingen 1 tot 6 van toepassing zijn op deze aanvraag. Afdeling 8. - Overdracht van de erkenning
Art. 15.§ 1. De erkenning mag niet aan een derde worden afgestaan. § 2. De Regering bepaalt nadere regels voor het behoud, de overdracht of de deling van de erkenning in geval van fusie, omzetting of splitsing van de erkende inschakelingsonderneming of het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid.
Bedoelde erkenning wordt verleend voor de overblijvende duur van de lopende erkenning. § 3. Bij overgang van de doelgroepwerknemer in het kader van de voornoemde fusie, omzetting of splitsing, wordt, voor de toepassing van hoofdstuk IV, de duur van de toekenning van de toelagen waartoe hij voor zijn werkgever het recht opent, verminderd met de periode van zijn tewerkstelling voor de fusie, omzetting of splitsing.
De Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van het eerste lid. HOOFDSTUK IV. - Toelagen voor de inschakelingsondernemingen en de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 16.§ 1. De toelagen als bedoeld in onderhavig hoofdstuk worden toegekend voor zover en in de mate dat de erkende inschakelingsonderneming of het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de bepalingen van en de voorwaarden uit hoofdstuk III eerbiedigt en vervult. § 2. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, vormen de toelagen als bedoeld in artikel 17, § 3, een compensatie waarvan het bedrag wordt berekend op grond van een raming van de overeenstemmende loonkosten en alle andere werkingskosten die een noodzakelijk gevolg zijn van de aanwerving, de begeleiding of de terbeschikkingstelling aan de vennootschap of aan de vereniging, van de doelgroepwerknemers of van de aanwerving van het personeel voor socioprofessionele omkadering. § 3. De bepalingen van artikel 17, § 1 vallen onder de toepassing van de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (« de algemene groepsvrijstellingsverordening »), bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie L 214 van 9 augustus 2008, en alle latere wijzigingen en verlengingen.
Art. 17.§ 1. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, kent de Regering aan de erkende inschakelingsonderneming jaarlijks een loontoelage toe voor elke werknemer die op het ogenblik van zijn indiensttreding, doelgroepwerknemer is als bedoeld in artikel 2, § 1, enig lid, 5°, en door de inschakelingsonderneming tewerkgesteld wordt met een arbeidsovereenkomst.
De toelage bedraagt per voltijds tewerkgestelde werknemer hoogstens : 5.000 euro voor het eerste jaar van tewerkstelling; 3.750 euro voor het tweede jaar van tewerkstelling; 2.500 euro voor het derde jaar van tewerkstelling; 1.250 euro voor het vierde jaar van tewerkstelling.
Na het vierde jaar wordt er geen toelage meer toegekend.
In geen geval mag het gecumuleerde bedrag van de jaarlijkse toelagen meer dan vijftig procent van de jaarlijkse loonkosten van de werknemer bedragen. § 2. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten en onverminderd het bepaalde in artikel 9, § 1, tweede lid, 2° kent de Regering aan de erkende inschakelingsonderneming of aan het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid jaarlijks een omkaderingstoelage toe die de loonkosten dekt van het omkaderingspersoneel en de werkingskosten verbonden aan de begeleiding. De aanvaarde werkingskosten bedragen hoogstens dertig procent van deze toelage.
De toelagen als bedoeld in het eerste lid worden slechts toegekend voor zover en in de mate dat : 1° de arbeidsovereenkomst van de betrokken werknemer voor minstens een halftijdse betrekking van onbepaalde duur wordt gesloten;2° de arbeidsprestaties van de betrokken werknemer minstens halftijds betrekking hebben op de socioprofessionele begeleiding en opvolging op de werkvloer;3° de werknemer geen doelgroepwerknemer is;4° de werknemer voldoet aan de normen betreffende de scholingsgraad of beroepservaring die de Regering als voldoende beschouwt om socioprofessioneel te omkaderen. Een doelgroepwerknemer kan, ten vroegste één jaar na zijn indiensttreding, personeelslid voor socioprofessionele omkadering worden. § 3. De toelage als bedoeld in § 2 bestaat uit een forfaitair bedrag van 20.000 euro enerzijds, en een veranderlijk bedrag anderzijds.
Het veranderlijk deel van de toelage bestaat uit hoogstens 10.000 euro per jaar en per doelgroepwerknemer, berekend in voltijds equivalenten.
Het veranderlijke deel wordt op een degressieve basis volgens het aantal doelgroepwerknemers berekend.
De Regering kent, binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, een bijkomende en forfaitaire werkingstoelage toe van 2.500 euro per jaar en per doelgroepwerknemer, berekend in voltijdse equivalenten, zonder werk sinds minstens vijf ononderbroken jaren op het ogenblik van de aanwerving.
Enkel de werknemers die beantwoorden aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, § 1, enig lid, 5°, komen in aanmerking voor de berekening van de omkaderingstoelage, en dit voor een periode van vier jaar vanaf de dag van hun indiensttreding.
Indien de vennootschap of de vereniging verschillende aanvragen tot erkenning heeft ingediend, al dan niet in een keer, al dan niet opgesplitst, kan de som van de aldus verkregen toelagen nooit groter zijn dan de toelagen die ze zou verkrijgen, mocht de aanvraag als een geheel worden ingediend.
De Regering bepaalt : 1° de bedragen van het veranderlijk deel van de toelage in functie van het aantal doelgroepwerknemers, berekend in voltijds equivalenten;2° het maximaal aantal doelgroepwerknemers, berekend in voltijdse equivalenten, dat daartoe kan meegerekend worden;3° de middelen waarmee wordt aangetoond dat de doelgroepwerknemer op het ogenblik van de aanwerving sinds minstens vijf ononderbroken jaren zonder werk was. § 4. Bij deeltijdse tewerkstelling worden de bedragen van de loontoelagen als bedoeld in §§ 1 en 2 naar evenredigheid van het arbeidsstelsel aangepast. § 5. De krachtens §§ 1 en 2 betoelaagde werknemers mogen geen verantwoordelijke functie uitoefenen. § 6. De Regering bepaalt de nadere regels voor de toepassing en de vereffening van de toelagen als bedoeld in §§ 1 tot en met 3. § 7. De erkende inschakelingsonderneming en het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid kunnen bij de GIMB een achtergestelde lening verkrijgen van hoogstens 250.000 euro in het kader van de financiering van projecten voor de sociale economie.
De toekenningsvoorwaarden van deze achtergestelde lening worden bepaald door de GIMB in opdracht van de Regering. § 8. Het totaal van alle tussenkomsten in alle loonkosten en werkingskosten als bedoeld in §§ 1 en 2, van om het even welke oorsprong, die aan eenzelfde arbeidsplaats of werking worden toegekend, mag de totale aanvaarde loonkosten van die arbeidsplaats noch de totale aanvaarde kosten van die werking overschrijden. Afdeling 2. - Aanvraag tot financiering
Art. 18.Met het oog op de toekenning van de toelagen als bedoeld in afdeling 1 dient de vennootschap of de vereniging jaarlijks een aanvraag in bij de door de Regering aangewezen diensten, overeenkomstig het door deze diensten opgemaakt model.
De aanvraag tot financiering kan tegelijkertijd plaatsvinden met een eerste aanvraag tot erkenning of een aanvraag tot hernieuwing van erkenning.
Onverminderd het bepaalde in artikel 13, § 1, vierde lid, gaat de aanvraag minstens vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen : 1° het bewijs dat de vennootschap of de vereniging beantwoordt aan de norm inzake socioprofessionele omkadering bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, 2° ;2° het bewijs dat de personeelsleden voor de socioprofessionele omkadering, voldoen aan de door de Regering opgelegde scholingsgraad of beroepservaring;3° vanaf het tweede jaar van de erkenning, een jaarverslag van de activiteiten, overeenkomstig het model opgemaakt door de daartoe door de Regering aangewezen diensten, uiterlijk op 1 juli van het volgende jaar.Bij gebreke daarvan, kan de Regering de terugbetaling eisen van de voor het jaar in kwestie verkregen toelage.
Art. 19.De Regering bepaalt nader de periode en de procedure voor het indienen van de aanvraag tot financiering. HOOFDSTUK V. - Schorsing, intrekking en schrapping van de erkenning en verlies van het genot van toelagen Afdeling 1. - Schorsing en intrekking van de erkenning
Art. 20.§ 1. De erkenning wordt, op voorstel van de door haar aangewezen diensten en na advies van de adviescommissie, door de Regering geschorst of ingetrokken indien de vennootschap of de vereniging : 1° de bepalingen van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen niet naleeft;2° de erkenning heeft verkregen op grond van verklaringen die vals, onvolledig of onjuist zijn, en daarbij met bedrieglijk oogmerk heeft gehandeld;3° het jaarlijks activiteitenverslag als bedoeld in artikel 18, derde lid, 3°, voorlegt met valse, onvolledige of onjuiste gegevens, en daarbij met bedrieglijk oogmerk heeft gehandeld;4° het krachtens de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen en de uitvoeringsbesluiten ervan, geregelde toezicht verhindert;5° gedurende twee opeenvolgende jaren geen rechtvaardigingsstukken indient voor de vereffening van de vastgelegde middelen of slechts ten belope van de helft van die middelen. In de gevallen bedoeld in het vorige lid wordt de vennootschap of de vereniging uitgesloten van de toepassing van deze ordonnantie voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het ogenblik van de kennisgeving van de beslissing van intrekking. § 2. De erkenning wordt, op voorstel van de door haar aangewezen diensten en na advies van de adviescommissie, door de Regering ingetrokken, indien die diensten, na afloop van de periode van voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid, aantonen, door een geheel van gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens, dat het behoud van de erkenning niet aangewezen is, inzonderheid omdat : 1° de vennootschap niet rendabel of de vereniging niet levensvatbaar is;2° de vennootschap of de vereniging blijk geeft van kennelijke onbekwaamheid;3° de vennootschap of de vereniging de begeleiding als bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid, beëindigt zonder rechtvaardiging;4° het voortbrengen van goederen of het verlenen van diensten de tenuitvoerlegging van het inschakelingstraject van de doelgroepwerknemers niet ten goede komen. § 3. De Regering kan de erkenning tevens schorsen en de toekenning van toelagen als bedoeld in hoofdstuk IV opschorten in geval van tijdelijke stopzetting gedurende minstens drie opeenvolgende maanden van de voortbrenging van goederen of van de dienstverlening waarmee de activiteiten van socioprofessionele inschakeling, waarvoor erkenning werd verleend, gepaard gaan. § 4. De intrekking geschiedt ambtshalve en onherroepelijk, wanneer : 1° onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers, en meer algemeen, alle personen die ertoe gemachtigd zijn om de erkende inschakelingsonderneming of het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid te verbinden, personen in functie blijven die het voorwerp zijn van een of meer beslissingen of veroordelingen als bedoeld in de artikelen 9, § 1, tweede lid, 11° ;2° de vennootschap of de vereniging, na de erkenning als inschakelingsonderneming of als plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, voor dezelfde activiteiten aangaande de socioprofessionele inschakeling van werkzoekenden op het territoriale bevoegdheidsgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend en gefinancierd wordt krachtens een decreet of een ordonnantie aangenomen door het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of het Parlement van de Franse Gemeenschapscommissie;3° de erkenning als inschakelingsonderneming of als plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid is verleend ten gevolge van een andere erkenning, en deze eerdere erkenning vervalt, verstrijkt zonder mogelijkheid van hernieuwing of wordt ingetrokken. § 5. De Regering bepaalt : 1° de procedures tot schorsing of intrekking van de erkenning, met inbegrip van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;2° de gevolgen van de schorsing. Afdeling 2. - Schrapping van de erkenning
Art. 21.De inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid geven de door de Regering aangewezen diensten onverwijld schriftelijk kennis van de definitieve stopzetting van de voortbrenging van goederen of van de dienstverlening waarmee de activiteiten voor socioprofessionele inschakeling, waarvoor erkenning werd verleend, gepaard gaan.
De door de Regering aangewezen diensten kunnen de erkenning schrappen in geval van definitieve stopzetting van de voornoemde voortbrenging van goederen of van de voornoemde dienstverlening, inzonderheid : 1° na de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid;2° op verzoek van de erkende inschakelingsonderneming of het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid;3° wanneer genoemde stopzetting wordt vastgesteld door een geheel van gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens. Een grond tot schorsing of intrekking als bedoeld in artikel 20 kan geen grond tot schrapping zijn.
De Regering kan de procedure tot schrapping van de erkenning alsook de gevolgen ervan nader bepalen. Afdeling 3. - Verlies van toelagen
Art. 22.§ 1. Onverminderd artikel 94 van de organieke ordonnantie van 23 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle, verliest de erkende inschakelingsonderneming of het erkende plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid toelagen als bedoeld in hoofdstuk IV indien : 1° ze of het niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in hoofdstuk IV;2° haar of zijn erkenning wordt ingetrokken overeenkomstig de bepalingen van afdeling 1;3° haar of zijn erkenning wordt geschrapt overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2. § 2. In geval van schrapping worden de toelagen waarop de vennootschap of de vereniging recht heeft ten gevolge van de verwezenlijking van de activiteiten van socioprofessionele inschakeling voor de definitieve stopzetting, in evenredige mate vereffend. § 3. Onverminderd artikel 95 van de organieke ordonnantie van 23 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle, wordt de vereffening van de toelagen als bedoeld in hoofdstuk IV in geval van schorsing van de erkenning als bedoeld in afdeling 1, opgeschort in afwachting van een beslissing over de intrekking door de Regering. § 4. De Regering bepaalt de nadere regels en de procedure voor de stopzetting en de terugvordering van de toelagen. HOOFDSTUK VI. - Adviescommissie inzake inschakeling en sociale economie
Art. 23.§ 1. Bij de ESRBHG wordt een adviescommissie inzake inschakeling en sociale economie opgericht. De ESRBHG verzorgt er het secretariaat. Ze geeft met redenen omklede adviezen in de gevallen bepaald door deze ordonnantie. § 2. De adviescommissie is samengesteld uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter;2° twee leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van de representatieve werkgeversorganisaties, die zitting hebben in de ESRBHG;3° twee leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van de representatieve werknemersorganisaties, die zitting hebben in de ESRBHG;4° vier leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van de representatieve organisaties uit de sector van de sociale economie, als volgt verdeeld : a) twee leden ter vertegenwoordiging van de representatieve organisaties van de sociale economie;b) een lid ter vertegenwoordiging van de representatieve organisaties van de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, buiten de organisaties als bedoeld in a);c) een lid ter vertegenwoordiging van de representatieve organisaties van de inschakelingsondernemingen, buiten de organisaties als bedoeld in a);5° een lid en een plaatsvervangend lid ter vertegenwoordiging van ACTIRIS;6° twee leden en evenveel plaatsvervangende leden ter vertegenwoordiging van het Bestuur;7° een lid en een plaatsvervangend lid ter vertegenwoordiging van de GIMB; 8° een lid en een plaatsvervangend lid ter vertegenwoordiging van de O.C.M.W. Alleen de leden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4°, zijn stemgerechtigd.
De Regering benoemt de voorzitter en de ondervoorzitter op voordracht van de Minister bevoegd voor de sociale economie.
Minstens drie vierde van de leden van de adviescommisie is woonachtig op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Regering wijst uit dubbele lijsten de in het eerste lid, 2° tot en met 8°, bedoelde leden aan op voordracht van de instellingen die zij vertegenwoordigen.
Ten hoogste twee derde van de leden van de adviescommissie behoort tot dezelfde taalrol.
Met het oog op de zitting in de adviescommissie wijst de Regering de representatieve organisaties aan de sector van de sociale economie aan die gevolg geven aan haar oproep tot kandidaatstelling. De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Regering bepaalt de criteria die omschrijven welke organisatie representatief is voor de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en welke organisatie representatief is voor de inschakelingsondernemingen.
Een instelling kan geen zitting hebben als representatieve werkgeversorganisatie wanneer ze in de hoedanigheid van adviesagentschap activiteiten verricht als bedoeld in artikel 14, § 1. § 3. De adviescommissie kan zich in haar werkzaamheden laten bijstaan door deskundigen. § 4. Het bepaalde in artikel 4, §§ 3 en 5, is van overeenkomstige toepassing op de adviescommissie. HOOFDSTUK VII. - Toezicht
Art. 24.De door de Regering aangewezen ambtenaren houden toezicht op de uitvoering van deze ordonnantie en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepaling
Art. 25.De ordonnantie van 18 maart 2004, gewijzigd bij de ordonnanties van 3 mei 2007 en 30 april 2009, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen
Art. 26.§ 1. De inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid behoudt de erkenning, verleend overeenkomstig de bepalingen van de ordonnantie van 18 maart 2004, voor zover en in de mate dat de voorwaarden bedoeld in deze ordonnantie binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de dag van haar inwerkingtreding worden nagekomen.
Dit behoud geldt niet als hernieuwing als bedoeld in artikel 14, § 2.
De Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van deze paragraaf. § 2. In afwijking van § 1, worden de personen die op de dag van inwerkingtreding van deze ordonnantie door de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, erkend krachtens de ordonnantie van 18 maart 2004, voor de inwerkingtreding van deze ordonnantie, bij de door de Regering aangewezen diensten aangegeven zijn als personeel voor socioprofessionele omkadering, geacht de voorwaarden van artikel 17, § 2, tweede lid, 4°, te vervullen tot het ogenblik waarop hun arbeidsovereenkomst ten einde loopt. § 3. Onverminderd de bepalingen van § 1 kan de inschakelingsonderneming of het plaatselijk initiatief voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid, erkend krachtens de ordonnantie van 18 maart 2004, voor de inwerkingtreding van deze ordonnantie, een aanvraag tot hernieuwing indienen. Deze hernieuwing is niet onderworpen aan de procedure voor openbare projectoproepen als bedoeld in artikel 7. § 4. In afwijking van § 1, worden de doelgroepwerknemers aangeworven overeenkomstig de bepalingen van de ordonnantie van 18 maart 2004 gelijkgesteld met werknemers van de doelgroep overeenkomstig artikel 2, § 1, enig lid, 5°, van deze ordonnantie tot het ogenblik waarop ze die status zouden hebben verloren met toepassing van de ordonnantie van 18 maart 2004. HOOFDSTUK X. - Slotbepaling
Art. 27.De Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze ordonnantie.
Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 26 april 2012.
De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Stadsvernieuwing, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Huisvesting, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, B. CEREXHE _______ Nota (1) Gewone zitting 2011-2012. Documenten van het Parlement. - Ontwerp van ordonnantie, A-247/1.
Verslag, A-247/2. - Amendementen na verslag, A-247/3.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 30 maart 2012.