Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 22 maart 2007
gepubliceerd op 24 april 2007

Ordonnantie houdende instemming met de Overeenkomst van 16 december 2003 tussen de Federale Regering, de Vlaamse Regering, de Waalse Regering en de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de definitieve regeling van de schulden uit het verleden en de ermee verband houdende lasten inzake sociale huisvesting

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2007031139
pub.
24/04/2007
prom.
22/03/2007
ELI
eli/ordonnantie/2007/03/22/2007031139/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MAART 2007. - Ordonnantie houdende instemming met de Overeenkomst van 16 december 2003 tussen de Federale Regering, de Vlaamse Regering, de Waalse Regering en de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de definitieve regeling van de schulden uit het verleden en de ermee verband houdende lasten inzake sociale huisvesting (1)


De Regering van het Brussls Hoofdstedelijk Gewest,

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Instemming wordt betuigd met het Samenwerkingsakkoord van 16 december 2003 tussen de Federale Regering, de Vlaamse Regering, de Waalse Regering en de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de definitieve regeling van de schulden uit het verleden en de ermee verband houdende lasten inzake sociale huisvesting.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 maart 2007.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage Overeenkomst tussen de Federale Regering, de Vlaamse Regering, de Waalse Regering en de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de definitieve regeling van de schulden van het verleden en de ermee verband houdende lasten inzake sociale huisvesting

Artikel 1.Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder : 1° het Fonds : het Amortisatiefonds van de Leningen voor de Sociale Huisvesting, opgericht bij de overeenkomst van 4 mei 1987;2° de overeenkomst van 1 juni 1994 : de overeenkomst van 1 juni 1994 tussen de Federale Regering, de Vlaamse Regering, de Waalse GewestRegering en de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de regeling van de schulden van het verleden en de ermee verband houdende lasten inzake sociale huisvesting.

Art. 2.§ 1. De marktwaarde van de door het Fonds beheerde of aangegane financiële schulden tot en met het jaar 2003, met uitzondering van het aandeel ten laste van de Staat, worden door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen en, in voorkomend geval, door de gewesten op 29 december 2003 terugbetaald in functie van het gewestelijk aandeel in die schulden.

Vooreerst wordt door de Thesaurie per gewest de actuele waarde van het gewestelijk aandeel in de in het eerste lid bedoelde schulden vastgesteld op basis van het rekenkundig gemiddelde van de « mid » van de swapcurve geldend op de laatste drie bankwerkdagen voorafgaand aan 28 december 2003.

Is het bedrag bedoeld in het tweede lid groter dan de actuele waarde van de wiskundige annuïteiten bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de overeenkomst van 1 juni 1994, verminderd met de annuïteiten bedoeld in artikel 4, tweede lid, van onderhavige overeenkomst, dan wordt de terugbetaling door de betrokken huisvestingsmaatschappijen beperkt tot deze actuele waarde en wordt het saldo terugbetaald door het gewest, onder voorbehoud van een andersluitende afspraak tussen de gewesten en de betrokken huisvestingsmaatschappijen. In het andere geval, wordt het bedrag bedoeld in het tweede lid terugbetaald door de gewestelijke huisvestingsmaatschappij(en) van dat gewest. De actuele waarde van de wiskundige annuïteiten wordt vastgesteld op basis van het rekenkundige gemiddelde van de « mid » van de swapcurve geldend op de laatste drie bankwerkdagen voorafgaand aan 28 december 2003. De Thesaurie deelt onmiddellijk de overeenkomstige bedragen mede aan het Fonds, de gewesten en de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen. § 2. Voor de ingevolge § 1 ontstane verbintenissen van de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen wordt de staatswaarborg verleend. Deze staatswaarborg is kosteloos.

Herfinancieringsleningen aan te gaan door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen teneinde leningen bedoeld in het eerste lid te hernieuwen die vervallen, genieten eveneens de kosteloze staatswaarborg. De gewestelijke huisvestingsmaatschappijen kunnen bij het afsluiten van hun herfinancieringsleningen kosteloos een beroep doen op de technische expertise van het Fonds en/of de Thesaurie.

Het werkelijk bedrag van de omloop van de herfinancieringsleningen die de staatswaarborg kunnen genieten, wordt voor elk van de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen beperkt tot het door hen ingevolge § 1, derde lid, verschuldigde bedrag, in voorkomend geval aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid.

De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op de rechtspersonen die door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen worden opgericht met het oog op de overname van de verbintenissen of herfinancieringsleningen bedoeld in het eerste en tweede lid.

In geval van toepassing van de staatswaarborg ingevolge deze paragraaf, verhaalt de Staat de gedane uitgaven op het gewest waartoe de gewestelijke huisvestingsmaatschappij die aanleiding heeft gegeven tot het inroepen van de staatswaarborg, behoort. § 3. De gewesten verbinden zich ertoe erop toe te zien dat de wiskundige annuïteiten bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de overeenkomst van 1 juni 1994, verminderd met de annuïteiten bedoeld in artikel 4, tweede lid, van onderhavige overeenkomst, worden aangewend voor het dekken van de lasten ingevolge de verbintenissen en herfinancieringsleningen aangegaan door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen. § 4. Het Fonds stort op verzoek van de Thesaurie de in § 1, tweede lid, bedoelde bedragen met betrekking tot de terugbetaling door aan de Staat. Tussen de Staat, het Fonds, de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen en, in voorkomend geval, de gewesten kan overeengekomen worden dat de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen en, in voorkomend geval, de gewesten deze bedragen rechtstreeks doorstorten naar de Staat.

Indien ingevolge het bepaalde in § 1, derde lid, een gewest een gedeelte van de in § 1, eerste lid, bedoelde terugbetaling voor zijn rekening neemt, kan het Fonds een vordering boeken op dat gewest ten belope van het bedrag van dat gedeelte, op basis van een overeenkomst af te sluiten tussen het Fonds en het gewest. Deze vordering is rentedragend.

Art. 3.De in artikel 2, § 1, tweede lid, bedoelde bedragen houden, wat betreft de financiële schulden die door het Fonds in het jaar 2003 zijn aangegaan, rekening met voorlopige verdeelsleutels. Nadat het Fonds conform artikel 2, § 4, van de overeenkomst van 1 juni 1994 definitieve verdeelsleutels heeft bepaald, gebeurt op de eerste bankwerkdag van de maand juli 2004 een afrekening, in kapitaal, interesten en bijkomende kosten, tussen de Staat, de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen en, in voorkomend geval, de gewesten. Het Fonds verstrekt te dien einde aan de Staat, de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen en, in voorkomend geval, de gewesten het detail van de op deze datum te storten of te ontvangen bedragen, naargelang het geval, met inachtneming van de principes vermeld in artikel 2, § 1, derde lid.

Het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen, enerzijds het bedrag aan liquide middelen en geldbeleggingen die het Fonds op 31 december 2003 nog zou bezitten en, anderzijds het door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen op dezelfde datum nog verschuldigde bedrag ingevolge de gedane administratieve uitgaven van het Fonds, wordt door het Fonds betaald aan de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen volgens de definitieve verdeelsleutel waarvan sprake in het eerste lid. Indien dit bedrag negatief is, gebeurt een storting door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen aan het Fonds. Voor de vaststelling van de verdeelsleutel wordt het aandeel van de Staat niet meegerekend. De afrekening gebeurt op de eerste bankwerkdag van juli 2004. Het Fonds verstrekt aan de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen het detail van de op deze datum te storten of te ontvangen bedragen.

Art. 4.Onder voorbehoud van hetgeen in artikel 3 is bepaald, worden door de in artikel 2, § 1, bedoelde terugbetaling de gewesten en de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen bevrijd van hun verplichtingen ten opzichte van de Staat en het Fonds ingevolge de overeenkomst van 1 juni 1994.

Evenwel blijven de annuïteiten ten gunste van de Staat voor de terugbetaling van de gewone budgettaire voorschotten toegekend aan de ex NMH en ex-NLM en de annuïteiten met betrekking tot de leningen nrs. 1 tot 6 van de ex-NMH verschuldigd door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen.

Het Fonds, de Staat en de gewesten doen het nodige opdat de overeenkomsten met betrekking tot de kredietopening bedoeld in artikel 14, § 3, van de overeenkomst van 1 juni 1994 worden beëindigd, uitgezonderd voor de verplichtingen bedoeld in het tweede lid en, in voorkomend geval, deze bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid.

Art. 5.De conform de overeenkomst van 1 juni 1994 voor elk gewest berekende bedragen die overeenstemmen met het verschil tussen, enerzijds, de actuele waarde van de tussenkomsten bedoeld in artikel 13, § 1, 5°, van de overeenkomst van 1 juni 1994 en, anderzijds, de actuele waarde van de wiskundige annuïteiten die ingevolge artikel 3, vierde lid, van de overeenkomst van 1 juni 1994 uiteindelijk de Staat toekomen, worden door de Staat op 15 januari 2004 aan de gewesten gestort. De actuele waarde wordt door de Thesaurie vastgesteld op basis van het rekenkundig gemiddelde van de « mid » van de swapcurve geldend op de laatste drie bankwerkdagen voorafgaand aan 28 december 2003. Het aldus bekomen resultaat wordt gekapitaliseerd tegen de EONIA-rente, geldend tot op de dag voorafgaand aan 15 januari 2004. Door de Thesaurie kan vanaf 29 december 2003 op hun verzoek een voorschot toegestaan worden aan de gewesten op de ingevolge het eerste lid verschuldigde bedragen. Dit bedrag mag per gewest het bedrag van de actuele waarde, vastgesteld door de Thesaurie op basis van het rekenkundig gemiddelde van de « mid » van de swapcurve geldend op de laatste drie bankwerkdagen voorafgaand aan 28 december 2003, niet overschrijden. De gewesten die een beroep doen op dit voorschot engageren zich erop toe te zien dat de Maastricht-schuld hierdoor niet wordt beïnvloed.

Onder voorbehoud van hetgeen in artikel 3 is bepaald, worden door de in het eerste lid bedoelde stortingen de Staat en het Fonds bevrijd van hun verplichtingen ten opzichte van de gewesten en de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen ingevolge de overeenkomst van 1 juni 1994.

Art. 6.§ 1. Het Fonds wordt afgeschaft op een datum vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Met het oog op de afschaffing van het Fonds regelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de ontbinding en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer de overdracht van de taken, de goederen, de rechten en verplichtingen van het Fonds naar de Staat. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bij het Fonds gedetacheerde personeelsleden met hun instemming overdragen naar de Staat.

In geval van beëindiging van de detachering herneemt het personeelslid een betrekking in zijn dienst van oorsprong. Indien het personeelslid op de datum van beëindiging van zijn detachering bij het Fonds een betrekking bekleedt die overeenstemt met een hogere graad dan de graad waarvan hij titularis is in zijn dienst van oorsprong, wordt hij geacht de uitoefening, ten persoonlijke titel, van dit hoger ambt bij zijn dienst van oorsprong of in de dienst waarnaar hij eventueel overgedragen wordt, voort te zetten. § 2. Tot op het ogenblik dat het Fonds wordt afgeschaft : 1° blijft het Fonds instaan voor de financiële dienst van de leningen die het beheert.Daartoe krijgt het Fonds alle nodige middelen van de Staat, inclusief deze bestemd voor de dekking van de administratieve uitgaven van het Fonds, 2° blijven, onder voorbehoud van hetgeen is bepaald in artikel 7, de bestaande regels, inzonderheid inzake statuut, bestuur, boekhouding, rekeningen en toezicht, die voortvloeien uit de overeenkomst van 1 juni 1994 op het Fonds van toepassing.

Art. 7.§ 1. Na uitvoering van de taken bedoeld in artikel 3 beëindigt de Koning op de door Hem vastgestelde datum de mandaten van de bestuurders van het Fonds die door de regeringen van de gewesten zijn benoemd.

Vanaf deze datum en tot op het ogenblik dat het Fonds wordt afgeschaft, wordt de raad van bestuur samengesteld uit zes bestuurders, drie Franstaligen en drie Nederlandstaligen, die door de Koning worden benoemd op voordracht van de Ministers van Begroting en Financiën.

De Koning duidt op voorstel van de raad van bestuur onder de zes bestuurders een voorzitter aan.

De voorzitter wordt aangesteld voor een periode van één jaar.

De voorzitter duidt op voorstel van de raad van bestuur onder de zes bestuurders een voorzitter aan.

De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige bestuurders.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 2. Vanaf de datum bedoeld in § 1, eerste lid, en tot op het ogenblik dat het Fonds wordt afgeschaft, worden de leidend ambtenaar en, in voorkomend geval, zijn tweetalig adjunct door de Koning benoemd op een kandidatenlijst die opgesteld wordt door de raad van bestuur.

Art. 8.

Artikel 2.§ 2, tweede lid, van deze overeenkomst wordt opgeheven op 1 januari 2055.

Art. 9.Deze overeenkomst wijzigt en vervolledigt met ingang van 29 december 2003, de overeenkomst van 1 juni 1994.

Brussel, 16 december 2003.

De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën en Begroting van de Vlaamse Regering, D. VAN MECHELEN De Minister van Financiën en Begroting van de Waalse Gewestregering, M. DAERDEN De Minister van Financiën en Begroting van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, G. VANHENGEL _______ Nota's (1) Documenten van het Parlement : Gewone zitting 2006-2007. A-328/1 Ontwerp van ordonnantie.

A-328/2 Verslag.

Integraal verslag : Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 9 maart 2007.

^