Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 08 februari 2007
gepubliceerd op 23 februari 2007

Ordonnantie houdend goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 1 juni 2006 houdende wijziging van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2007031085
pub.
23/02/2007
prom.
08/02/2007
ELI
eli/ordonnantie/2007/02/08/2007031085/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 FEBRUARI 2007. - Ordonnantie houdend goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 1 juni 2006 houdende wijziging van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (1)


Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een materie zoals bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Deze ordonnantie is gericht op de omzetting van richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 16 december 2003 houdende wijziging van richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

Art. 3.Instemming wordt betuigd met het Samenwerkingsakkoord van 1 juni 2006 houdende wijziging van het Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

Brussel, 8 februari 2007.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling,, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedlijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK _______ Nota (1) Gewone zitting 2005-2006 : Documenten van het Parlement.- Ontwerp van ordonnantie : A-290/1.

Gewone zitting 2006-2007 : Dcoumenten van het Parlement. - Verslag : A-290/2.

Ingraal verslag. - Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 2 februari 2007.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken Gelet op de Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;

Gelet op het advies nr. 2005/37 van 27 oktober 2005 van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Milieu-en Natuurraad van Vlaanderen;

Gelet op het advies nr. 1.539 van 21 december 2005 van de Nationale Arbeidsraad;

Overwegende dat krachtens artikel 2 van de voormelde Richtlijn 2003/105/EG de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om er voor 1 juli 2005 aan te voldoen;

De Federale Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Economie, de Minister van Leefmilieu en de Minister van Werk;

Het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering in de persoon van haar Minister-President en van de Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening en van de Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Het Waals Gewest, vertegenwoordigd door de Waalse Regering in de persoon van haar Minister-President en van de Waalse minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling en van de Waalse minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Brussels Hoofdstedelijke Regering in de persoon van haar Minister-President, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, van de Minister belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid en van de Staatssecretaris belast met Huisvesting en Stedenbouw, Komen overeen wat volgt : Artikel 1 In artikel 4 van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de Franse tekst van 3° worden de woorden « pour l'application de cet accord, à un établissement existant » vervangen door de woorden « pour l'application de cet accord, à un nouvel établissement »;b) in 12° worden de woorden « van het veiligheidsrapport » vervangen door de woorden « van het veiligheidsrapport en van de kennisgeving ». Artikel 2 In artikel 5 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 2, 4° worden de woorden « het federale ministerie van Tewerkstelling en Arbeid » vervangen door de woorden « de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg » en de woorden « het federale ministerie van Economische Zaken » door de woorden « de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie »;b) in § 2, 5° worden de woorden « civiele bescherming » vervangen door de woorden « civiele veiligheid » en de woorden « het federale ministerie van Binnenlandse Zaken » door de woorden « de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken »;c) in § 3, 4° worden de woorden « het federaal ministerie van Tewerkstelling en Arbeid » vervangen door de woorden « de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg » en de woorden « het federale ministerie van Economische Zaken » door de woorden « de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie ». Artikel 3 In artikel 6 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° de exploitatie (exploratie, winning en verwerking) van mineralen in mijnen, groeven of door middel van boringen, met uitzondering van chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en de met die activiteiten verbonden opslag waarbij gevaarlijke stoffen als gedefinieerd in bijlage I zijn betrokken;»; b) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° de offshore-exploratie en -exploitatie van mineralen, met inbegrip van koolwaterstoffen;»; c) een 7° wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 7° stortplaatsen voor afval met uitzondering van operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of -bekkens, die gevaarlijke stoffen als gedefinieerd in bijlage I bevatten, in het bijzonder wanneer zij worden gebruikt in verband met de chemische en thermische verwerking van mineralen.» Artikel 4 In artikel 8 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, 1° wordt vervangen als volgt : « 1° voor nieuwe inrichtingen : uiterlijk op het ogenblik dat de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning die toelating inhoudt voor de exploitatie van de inrichting of van de wijziging of uitbreiding van een inrichting bedoeld in artikel 4, 3° wordt ingediend;» b) § 1, 3° wordt vervangen als volgt : « 3° voor inrichtingen die ingevolge een wijziging van het toepassingsgebied van het samenwerkingsakkoord, inzonderheid ingevolge een wijziging van de classificatie van gevaarlijke stoffen, een kennisgeving moeten indienen : uiterlijk drie maanden na de datum waarop dit samenwerkingsakkoord van toepassing wordt op de betrokken inrichting, zoals bepaald in artikel 3, § 1.»; c) § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De voorgeschreven kennisgeving, bedoeld in § 1, behelst de volgende gegevens: 1° de naam of de handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de inrichting in kwestie;2° de zetel van de exploitant en het volledige adres ervan;3° de naam of de functie van de persoon die met de leiding van de inrichting belast is, als dat een andere is dan de onder punt 1° bedoelde persoon;4° voldoende gegevens om de gevaarlijke stoffen in kwestie of de categorie van de gevaarlijke stoffen te identificeren;5° de hoeveelheid en de fysische vorm van de gevaarlijke stof of stoffen in kwestie;6° de activiteit die in de installatie of op de opslagplaats wordt uitgeoefend of is gepland;7° de onmiddellijke omgeving van de inrichting, zijnde de omstandigheden die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken.»; d) § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De kennisgeving wordt door de exploitant aan de coördinerende dienst overgemaakt in acht exemplaren. Zo nodig wordt op vraag van de coördinerende dienst dit aantal vergroot. Met instemming van de coördinerende dienst kan de kennisgeving in digitale vorm geschieden volgens nader door hem bepaalde richtlijnen. »; e) § 5, 2° wordt vervangen als volgt : « 2° bij een wijziging van een inrichting of installatie die het risico van zware ongevallen ernstig zou kunnen beïnvloeden;»; f) § 5 wordt aangevuld als volgt : « 3° bij definitieve sluiting van de inrichting.»; g) § 6 wordt vervangen als volgt : « § 6.De coördinerende dienst bezorgt de in § 1 bedoelde kennisgevingen aan de beoordelingsdiensten, aan de bevoegde inspectiediensten, aan de bevoegde provinciegouverneur en aan de bevoegde burgemeester. » Artikel 5 Artikel 9 van hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4. Voor inrichtingen die ingevolge een wijziging van het toepassingsgebied van het samenwerkingsakkoord, inzonderheid ingevolge een wijziging van de classificatie van gevaarlijke stoffen, het in § 1 bedoelde document moeten opstellen, wordt dit document opgesteld binnen drie maanden na de datum waarop dit samenwerkingsakkoord van toepassing wordt op de betrokken inrichting, zoals bepaald in artikel 3, § 1. » Artikel 6 In artikel 10, § 2 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) 1° wordt aangevuld als volgt : « e) de betrokkenheid van het in de inrichting werkzame personeel van onderaannemers;»; b) 5° wordt vervangen als volgt : « 5° de planning van noodsituaties : het beheer van de procedures om door een systematische analyse de voorzienbare noodsituaties te onderkennen, om de noodplannen uit te werken, te testen en te herzien, en om het personeel, met inbegrip van het betrokken personeel van de onderaannemers, de nodige opleiding te verstrekken, om zo het hoofd te kunnen bieden aan dergelijke noodsituaties;».

Artikel 7 In artikel 12 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.In het veiligheidsrapport worden ten minste de in bijlage II vermelde gegevens en inlichtingen opgenomen. Het vermeldt de relevante organisaties die betrokken zijn bij de opstelling van het rapport. Het bevat tevens een bijgewerkte lijst van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of kunnen zijn in de inrichting. »; b) In § 3, eerste lid wordt 1° vervangen als volgt : « 1° voor nieuwe inrichtingen : uiterlijk drie maanden voor de inbedrijfstelling van de inrichting of van de wijziging of uitbreiding van een inrichting bedoeld in artikel 4, 3°;»; c) In § 3, eerste lid wordt 4° vervangen als volgt : « 4° onverwijld na de periodieke toetsing, zoals voorgeschreven in § 4;»; d) In § 3, eerste lid wordt 5° vervangen als volgt : « 5° voor inrichtingen die ingevolge een wijziging van het toepassingsgebied van het samenwerkingsakkoord, inzonderheid ingevolge een wijziging van de classificatie van gevaarlijke stoffen, verplicht worden om een rapport op te stellen : binnen één jaar na de datum waarop dit samenwerkingsakkoord van toepassing wordt op de betrokken inrichting, zoals bepaald in artikel 3, § 1;»; e) Een 6° wordt toegevoegd in het eerste lid van § 3, luidende : « 6° voor inrichtingen bedoeld in artikel 3, § 1, derde lid die ingevolge een wijziging of uitbreiding voor het eerst verplicht worden om een rapport op te stellen : voor de inbedrijfstelling van de wijziging of uitbreiding.»; f) § 3, tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het veiligheidsrapport wordt ingediend in acht exemplaren. Zo nodig wordt op vraag van de coördinerende dienst dit aantal vergroot. Met instemming van de coördinerende dienst kan het worden ingediend in digitale vorm volgens nader door haar te bepalen richtlijnen. » Artikel 8 Artikel 14, eerste lid van hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt vervangen als volgt : « Het veiligheidsrapport, met inbegrip van de in artikel 12, § 2, bedoelde lijst, ligt bij de coördinerende dienst ter inzage van het publiek. De exploitant kan de coördinerende dienst verzoeken bepaalde delen van het rapport en van de lijst wegens het vertrouwelijk karakter van industriële, commerciële of persoonlijke gegevens niet openbaar te maken. De coördinerende dienst kan beslissen dat bepaalde delen van het rapport en van de lijst wegens bovenvermelde redenen of wegens de veiligheid van de staat, het voorkomen van sabotage of de nationale defensie niet openbaar mogen gemaakt worden. » Artikel 9 In artikel 15 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 2, 1° wordt vervangen als volgt : « 1° voor nieuwe inrichtingen : vóór de inbedrijfstelling van de inrichting of van de wijziging of uitbreiding van een inrichting bedoeld in artikel 4, 3°;»; b) § 2, 4° wordt vervangen als volgt : « 4° voor inrichtingen die ingevolge een wijziging van het toepassingsgebied van het samenwerkingsakkoord, inzonderheid ingevolge een wijziging van de classificatie van gevaarlijke stoffen, verplicht worden om een intern noodplan op te stellen : binnen één jaar na de datum waarop dit samenwerkingsakkoord van toepassing wordt op de betrokken inrichting, zoals bepaald in artikel 3, § 1.»; c) § 3 wordt aangevuld met het volgende lid : « De exploitant raadpleegt tevens het betrokken personeel van onderaannemers met langlopende contracten bij het opstellen van het intern noodplan.» Artikel 10 In artikel 17 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) In § 1, eerste lid, worden de woorden « civiele bescherming » vervangen door de woorden « civiele veiligheid »;b) In § 2, tweede lid, worden de woorden « civiele bescherming » vervangen door de woorden « civiele veiligheid »;c) § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De minister bevoegd voor de civiele veiligheid draagt er zorg voor dat het publiek overeenkomstig zijn onderrichtingen wordt geraadpleegd bij de opstelling of actualisering van de externe noodplannen. Deze raadpleging houdt in dat het publiek binnen een redelijke termijn zijn opmerkingen kan geven en dat deze opmerkingen worden onderzocht. »; d) In § 4, eerste en tweede lid, worden de woorden « civiele bescherming » vervangen door de woorden « civiele veiligheid »;e) Een § 5 wordt toegevoegd, luidende : « § 5.De minister bevoegd voor de civiele veiligheid waakt erover dat er bij de externe noodplannen rekening wordt gehouden met de noodzaak om verhoogde samenwerking tussen de Europese lidstaten in het kader van civiele bescherming bij ernstige noodsituaties te vergemakkelijken. » Artikel 11 In artikel 19 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, eerste lid wordt vervangen als volgt : « § 1.De minister, bevoegd voor de civiele veiligheid, of zijn gemachtigde, draagt er zorg voor dat de informatie over de bij een zwaar ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn regelmatig in de meest aangewezen vorm ambtshalve wordt verstrekt aan alle personen en alle voor publiek opengestelde inrichtingen die kunnen worden getroffen door een ongeval dat ontstaat in een inrichting als bedoeld in artikel 12. »; b) In § 3 worden de woorden « civiele bescherming » vervangen door de woorden « civiele veiligheid ». Artikel 12 In artikel 20 van hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt § 2 vervangen als volgt : « § 2. Als het zware ongeval of de onbeheersbare gebeurtenis een gecoördineerde actie van de hulp- en interventiediensten vergt, wordt het extern noodplan in werking gesteld en uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving op de civiele bescherming en de ter zake geldende onderrichtingen van de minister bevoegd voor de civiele veiligheid. » Artikel 13 In artikel 11, § 2, 2°, artikel 16, artikel 18, eerste lid, artikel 21, derde lid en artikel 22, § 2, van hetzelfde samenwerkingsakkoord, worden de woorden « civiele bescherming » telkens vervangen door de woorden « civiele veiligheid ».

Article 14 In artikel 23 van hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt § 2, eerste lid vervangen als volgt : « § 2. Zodra de in artikel 22 bedoelde gegevens zijn verzameld, stelt het bevoegde inspectieteam de Commissie van de Europese Gemeenschap in kennis van de resultaten van de analyse en van de aanbevelingen middels het ter zake voorgeschreven formulier. » Artikel 15 Artikel 24, § 1, tweede lid van hetzelfde samenwerkingsakkoord, wordt vervangen als volgt : « De Gewesten dragen er zorg voor dat er in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond of in andere toepasselijke beleidstakken alsook in de procedures ter uitvoering van dit beleid rekening wordt gehouden met de noodzaak om op een langetermijnbasis voldoende afstand te laten bestaan tussen de onder dit akkoord vallende inrichtingen enerzijds en woongebieden, door het publiek bezochte gebouwen en gebieden, hoofdtransportwegen voor zover mogelijk, recreatiegebieden en waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden anderzijds, en, voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 7, om de gevaren voor personen niet te vergroten. » Artikel 16 In artikel 25 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, eerste lid wordt vervangen als volgt : « § 1.De coördinerende dienst bezorgt, onmiddellijk na ontvangst van de veiligheidsrapporten, een exemplaar van elk veiligheidsrapport aan : 1° de beoordelingsdiensten;2° de bevoegde inspectiediensten;3° de bevoegde provinciegouverneur;4° de bevoegde burgemeester.»; b) In § 4 wordt tussen het tweede lid en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « Voor veiligheidsrapporten ingediend in toepassing van artikel 12, § 3, 4°, 5° en 6° geeft de coördinerende dienst binnen een termijn van negen maanden de exploitant kennis van de conclusies.»; c) § 4 wordt aangevuld met het volgende lid : « De coördinerende dienst bezorgt de conclusies en de gevraagde wijzigingen en aanvullingen ter informatie aan de bevoegde inspectiediensten.»; d) § 6, tweede lid wordt vervangen als volgt : « In geval van een nieuwe inrichting begint een nieuwe termijn van 60 werkdagen te lopen vanaf het ogenblik dat de exploitant het gewijzigde of aangevulde veiligheidsrapport heeft ingediend bij de coördinerende dienst.»; e) § 6 wordt aangevuld met het volgende lid : « In de andere gevallen wordt het aangepaste veiligheidsrapport onderzocht binnen de door de coördinerende dienst bepaalde termijn van minstens 60 werkdagen.»; f) in § 7 worden in de Nederlandse tekst de woorden « dezelfde termijn » vervangen door de woorden « dezelfde termijnen ». Artikel 17 In artikel 26bis van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de woorden « Algemene Directie van de Civiele Bescherming van het federale ministerie van Binnenlandse Zaken » vervangen door de woorden « Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken ».

Artikel 18 In artikel 27, § 2 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de woorden « het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid » vervangen door de woorden « de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ».

Artikel 19 In artikel 28 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de Franse tekst van § 2, 2°, eerste lid wordt vervangen als volgt : « 2° après chaque inspection, un rapport d'inspection est établi par le service d'inspection concernée;une copie de ce rapport est transmis aux autres services d'inspection faisant partie de 1'équipe d'inspection. »; b) in de laatste paragraaf worden de woorden « § 2 » vervangen door de woorden « § 3 ». Artikel 20 In artikel 31 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden « geldboete van 1.000 frank tot 1.000.000 frank » vervangen door « geldboete van 1.000 euro tot 1.000.000 euro »; b) het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboetes toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten is van toepassing op voormelde inbreuken.Een administratieve geldboete van 50 euro tot 1.250 euro kan worden opgelegd door de krachtens die wet aangewezen bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en overeenkomstig de in die wet voorziene procedure. ».

Artikel 21 In artikel 31, 5° van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de woorden « 19, § 1 » vervangen door de woorden « 20, § 1 ».

Artikel 22 In artikel 35 van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1 wordt voor het eerste streepje het volgende streepje toegevoegd : « - het waken over een uniforme toepassing over het gehele Belgische grondgebied van dit samenwerkingsakkoord;»; b) § 1 wordt aangevuld met : « - het coördineren van het verschaffen van de naam, het adres en de activiteit van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, § 1, tweede en derde lid aan de Commissie van de Europese Gemeenschap.»; c) in § 5 worden de woorden « het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid » vervangen door de woorden « de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ». Artikel 23 Bijlage I bij hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt vervangen door de bijlage bij dit samenwerkingsakkoord.

Artikel 24 In bijlage II bij hetzelfde samenwerkingsakkoord worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) IV, B wordt vervangen door de volgende bepaling : « B.Beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen met inbegrip van kaarten, beelden of, indien nuttig, gelijkwaardige beschrijvingen waarop de gebieden zijn aangegeven die bij door de inrichting veroorzaakte ongevallen waarschijnlijk zullen worden getroffen, onder voorbehoud van artikel 14; »; b) IV, C, wordt, in de Nederlandse tekst, vervangen door de volgende bepaling : « C.Beschrijving van de technische parameters en van de uitrusting die van belang zijn voor de veiligheid van de installaties. »; c) V, A wordt, in de Franse tekst, vervangen door de volgende bepaling : « A.Description des équipements installés pour limiter les conséquences des accidents majeurs; ».

Artikel 25 In bijlage VI van hetzelfde samenwerkingsakkoord worden, in de Franse tekst, de woorden « aux dispositions de l'article 12, § 6, » vervangen door de woorden « aux dispositions de l'article 12, § 5 ».

Artikel 26 Het opschrift van bijlage VII van hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt, in de Nederlandse tekst, vervangen door het volgende opschrift : « NADERE OMSCHRIJVING VAN DE COORDINATIEBEVOEGDHEID VERVAT IN ARTIKEL 27, § 2 ».

Artikel 27 In bijlage VII, d) van hetzelfde samenwerkingsakkoord wordt, in de Franse tekst, het woord « évolution » vervangen door het woord « évaluation ».

Brussel, op 1 juni 2006 in 4 originele exemplaren.

Voor de Federale Staat : De Ministers van Binnenlandse Zaken, Economie, Leefmilieu en Werk, P. DEWAEL M. VERWILGHEN B. TOBBACK P. VANVELTHOVEN Voor het Vlaams Gewest : De Minister-President van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse Ministers van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, D. VAN MECHELEN K. PEETERS Voor het Waals Gewest : De Minister-President van de Waalse Regering, E. DI RUPO De Waalse Ministers van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling en Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en toerisme, A. ANTOINE B. LUTGEN Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid en de Staatssecretaris van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, belast met Huisvesting en Stedenbouw, Mevr. E. HUYTEBROECK Mevr. F. DUPUIS

Bijlage I TOEPASSINGSGEBIED VAN HET SAMENWERKINGSAKKOORD INLEIDING 1. Deze bijlage betreft de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een inrichting, als omschreven in artikel 3 van dit samenwerkingsakkoord en legt de toepassing van de artikelen vast.2. Mengsels en preparaten worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven welke aan de hand van hun eigenschappen worden vastgelegd in de desbetreffende Europese richtlijn vermeld in deel 2, voetnoot 1 en de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.3. De onderstaande drempelwaarden gelden per inrichting.4. De voor de toepassing van de artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn.Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2 % of minder van de vermelde drempelwaarde in een inrichting aanwezig zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten, als zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders op het bedrijfsterrein kunnen zijn of de gevolgen van een ongeval kunnen vergroten. 5. De in deel 2, voetnoot 4 vermelde regels voor het optellen van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke stoffen zijn in voorkomend geval van toepassing.6. In dit samenwerkingsakkoord wordt onder een gas een stof verstaan die bij een temperatuur van 20 °C een absolute dampspanning van ten minste 101,3 kPa heeft.7. In dit samenwerkingsakkoord wordt onder een vloeistof een stof verstaan die niet als gas gedefinieerd is en die bij een temperatuur van 20 °C en een standaarddruk van 101,3 kPa niet in vaste toestand is. DEEL 1 Bij naam genoemde stoffen Wanneer een in deel 1 genoemde stof of groep stoffen ook in een categorie van deel 2 valt, moeten de in deel 1 vermelde drempelwaarden worden gehanteerd.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Nota's 1. Ammoniumnitraat (5.000/10.000) : meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding Dit is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen (een gemengde/samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of kaliumcarbonaat) waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat - gelegen is tussen 15,75 (1) en 24,5 (2) gewichtsprocent en die of niet meer dan 0,4 % in totaal aan brandbare/organische stoffen bevatten of voldoen aan de voorschriften van bijlage III van Verordening 2003/2003/EG, - 15,75 (3) gewichtsprocent of minder is en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen, en die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding overeenkomstig de VN-goottest (zie Aanbevelingen van de Verenigde Naties inzake het vervoer van gevaarlijke goederen: Handboek beproevingen en criteria, deel III, onderafdeling 38.2). 2. Ammoniumnitraat (1.250/5.000) : meststofkwaliteit Dit is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat - - hoger is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van ammoniumnitraat met dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90 %, - hoger is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat, - hoger is dan 28 (4) gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat met dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90 %, en die voldoen aan de voorschriften van bijlage III van Verordening 2003/2003/EG. 3. Ammoniumnitraat (350/2.500): technisch zuivere stof Dit is van toepassing op : - ammoniumnitraat en ammoniumnitraatpreparaten waarin het stikstofgehalte, afkomstig van het ammoniumnitraat, - gelegen is tussen 24,5 en 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,4 % aan brandbare stoffen bevatten, - hoger is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2 % aan brandbare stoffen bevatten, - waterige ammoniumnitraatoplossingen met een concentratie ammoniumnitraat van meer dan 80 % gewichtsprocent.

Ammoniumnitraat (10/50) : « off-specs »-materiaal en meststoffen die niet voldoen aan de eisen van de detonatietest Dit is van toepassing op : - materiaal dat tijdens het fabricageproces wordt afgekeurd en op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatpreparaten, enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in de voetnoten 2 en 3, die van de eindgebruiker worden of zijn teruggestuurd aan een fabrikant, een installatie voor tijdelijke opslag of een herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het oog op een veilig gebruik, omdat de stoffen niet langer voldoen aan de specificaties van de voetnoten 2 en 3, - meststoffen als bedoeld in de voetnoot 1, eerste streepje, en voetnoot 2 die niet voldoen aan de voorschriften van bijlage III van Verordening 2003/2003/EG. 5. Kaliumnitraat (5.000/10.000) Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat bestaande uit kaliumnitraat in de vorm van prills of granules, voor zover deze meststoffen gevaarlijke eigenschappen bezitten overeenkomstig de criteria van deel 2. 6. Kaliumnitraat (1.250/5.000) Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat bestaande uit kaliumnitraat in kristalvorm, voor zover deze meststoffen gevaarlijke eigenschappen bezitten overeenkomstig de criteria van deel 2. 7. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de hand van de volgende wegingsfactoren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld _______ Nota's (1) Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent afkomstig van het ammoniumnitraat stemt overeen met 45 % ammoniumnitraat.(2) Een stikstofgehalte van 24,5 gewichtsprocent afkomstig van het ammoniumnitraat stemt overeen met 70 % ammoniumnitraat.(3) Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent afkomstig van het ammoniumnitraat stemt overeen met 45 % ammoniumnitraat.(4) Een stikstofgehalte van 28 gewichtsprocent afkomstig van het ammoniumnitraat stemt overeen met 80 % ammoniumnitraat. DEEL 2 Categorieën stoffen en preparaten die niet uitdrukkelijk in deel 1 worden genoemd Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Nota's 1. Stoffen en preparaten worden ingedeeld volgens de besluiten ter omzetting van de volgende richtlijnen en de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang: - Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen; - Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten.

Voor stoffen en preparaten die niet volgens één van de bovenstaande richtlijnen als gevaarlijk zijn ingedeeld, bijvoorbeeld afvalstoffen, maar in een inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en onder de in de inrichting heersende omstandigheden gelijkwaardige eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden de procedures voor de voorlopige indeling overeenkomstig het desbetreffende artikel van de ter zake geldende richtlijn gevolgd.

Voor stoffen en preparaten die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is in het kader van dit samenwerkingsakkoord de laagste drempelwaarde van toepassing. Wat evenwel de toepassing van de in voetnoot 4 bedoelde sommatieregel betreft, wordt altijd de drempelwaarde gebruikt welke met de indeling in kwestie overeenkomt. 2. Onder ONTPLOFBARE stof wordt verstaan : a) een stof of preparaat die (dat) ontploffingsgevaar oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R2);b) een stof of preparaat die (dat) ernstig ontploffingsgevaar oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R3);of c) een stof, preparaat of voorwerp van klasse 1 van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (VN/ADR), gesloten op 30 september 1957, zoals gewijzigd, als omgezet bij Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. Deze definitie strekt zich uit tot pyrotechnische stoffen, die voor de toepassing van dit akkoord omschreven worden als stoffen (of mengsels van stoffen) die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties.

Wanneer een stof of preparaat zowel onder de VN/ADR-indeling als onder waarschuwingszin R2 of R3 valt, prevaleert de VN/ADR-indeling boven die van de waarschuwingszinnen.

Stoffen en voorwerpen van klasse 1 worden volgens het VN/ADRindelingsschema ingedeeld in de subklassen 1.1 tot en met 1.6.

De subklassen zijn : - Subklasse 1.1 : « Stoffen en voorwerpen met gevaar voor massaexplosie (een massa-explosie is een explosie die praktisch op hetzelfde ogenblik plaatsvindt in nagenoeg de gehele lading) »; - Subklasse 1.2 : « Stoffen en voorwerpen met gevaar voor scherfwerking, zonder gevaar voor massa-explosie »; - Subklasse 1.3 : « Stoffen en voorwerpen met gevaar voor brand en met een gering gevaar voor luchtdruk- of scherfwerking of met gevaar voor beide, maar niet met gevaar voor massa-explosie : i) waarvan de verbranding aanleiding geeft tot een aanzienlijke warmtestraling, of ii) die één voor één uitbranden, waarbij een geringe luchtdruk- of scherfwerking, of beide optreden »; - Subklasse 1.4 : « Stoffen en voorwerpen die slechts gering gevaar opleveren indien zij tijdens het vervoer tot ontsteking of inleiding komen. De gevolgen blijven in hoofdzaak beperkt tot het collo en leiden niet tot scherfwerking van enige omvang of reikwijdte. Een van buitenaf inwerkende brand mag niet leiden tot een explosie op praktisch hetzelfde ogenblik van nagenoeg de gehele inhoud van het collo. »; - Subklasse 1.5 : « Zeer weinig gevoelige stoffen met gevaar voor massa-explosie, die zo weinig gevoelig zijn dat er onder normale vervoersomstandigheden een zeer geringe kans bestaat op inleiding of op de overgang van verbranding naar detonatie. Als minimumvoorwaarde geldt dat ze niet mogen exploderen bij de uitwendige brandproef »; - Subklasse 1.6 : « Extreem weinig gevoelige voorwerpen, zonder gevaar voor massa-explosie. Deze voorwerpen bevatten alleen extreem weinig gevoelige springstoffen en vertonen een verwaarloosbare kans op een onbedoelde inleiding of voortplanting. Het gevaar is beperkt tot de explosie van één enkel voorwerp. ».

Deze definitie behelst ook in voorwerpen aanwezige ontplofbare of pyrotechnische stoffen of preparaten. In het geval van voorwerpen met ontplofbare of pyrotechnische stoffen of preparaten is de hoeveelheid van de stof of het preparaat, indien bekend, bepalend voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord. Indien de hoeveelheid niet bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord als ontplofbaar aangemerkt. 3. Onder ONTVLAMBAAR, LICHT ONTVLAMBAAR en ZEER LICHT ONTVLAMBAAR (categorieën 6, 7 en 8) wordt verstaan : a) ONTVLAMBARE vloeistoffen : stoffen en preparaten met een vlampunt van minimaal 21°C en maximaal 55°C (waarschuwingszin R10), die blijven branden;b) LICHT ONTVLAMBARE vloeistoffen: 1) - stoffen en preparaten die warm kunnen worden en tenslotte in contact met de lucht bij de omgevingstemperatuur zonder toevoer van energie vlam kunnen vatten (waarschuwingszin R17); - stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager ligt dan 55 °C en die onder druk vloeibaar blijven, wanneer onder bepaalde procescondities, zoals hoge druk of hoge temperatuur, een risico van een zwaar ongeval kan ontstaan; 2) stoffen en preparaten met een vlampunt dat lager ligt dan 21°C en die niet zeer licht ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R11, tweede streepje);c) ZEER LICHT ONTVLAMBARE gassen en vloeistoffen : 1) vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager ligt dan 0°C en een kookpunt (of in geval van een kooktraject een eerste kookpunt) dat bij normale druk maximaal 35°C is (waarschuwingszin R12, eerste streepje), en 2) gassen die in contact met de lucht bij kamertemperatuur en normale druk ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R12, tweede streepje), ongeacht of zij in gasvormige toestand dan wel in superkritische toestand verkeren, en 3) ontvlambare en licht ontvlambare vloeibare stoffen en preparaten die op een temperatuur worden gehouden die hoger ligt dan hun kookpunt. 4. In het geval van een inrichting waar geen afzonderlijke stoffen of preparaten aanwezig zijn in een hoeveelheid, groter dan of gelijk aan de toepasselijke drempelwaarden, wordt de volgende regel gehanteerd om te bepalen of de inrichting onder de desbetreffende voorschriften van dit samenwerkingsakkoord valt : - de inrichting wordt bedoeld in artikel 3, § 1, derde lid, wanneer de som van de delen q1/Q'1 + q2/ Q'2+ q3/ Q'3 +... > 1 - de inrichting wordt bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid, wanneer de som van de delen q1/Q"1 + q2/ Q"2+ q3/ Q"3 +... > 1 met qx de hoeveelheid van een gevaarlijke stof of preparaat x die onder deel 1 of 2 van deze bijlage valt, Q'x de drempelwaarde vermeld in kolom 2 en Q"x de drempelwaarde vermeld in kolom 3 van de delen 1 en 2 van deze bijlage, voor de betrokken stof x.

Deze sommatieregel wordt gebruikt ter beoordeling van de algemeen met toxiciteit, ontvlambaarheid en ecotoxiciteit samenhangende gevaren.

De regel moet daarom driemaal worden toegepast : a) eenmaal voor de optelling van in deel 1 genoemde stoffen en preparaten welke als giftig of zeer giftig zijn ingedeeld, samen met stoffen en preparaten die tot categorie 1 of 2 behoren;b) eenmaal voor de optelling van in deel 1 genoemde stoffen en preparaten die als oxiderend, ontplofbaar, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar zijn ingedeeld, samen met stoffen en preparaten die tot categorieën 3, 4, 5, 6, 7a, 7b of 8 behoren;c) eenmaal voor de optelling van de in deel 1 genoemde en als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen en preparaten (R 50 (met inbegrip van R 50/53) of R 51/53), samen met stoffen en preparaten die tot categorie 9) i) of 9) ii) behoren. De desbetreffende bepalingen van dit samenwerkingsakkoord zijn van toepassing indien het sommeringsresultaat in ten minste één van de drie gevallen groter is dan of gelijk is aan 1.

Wanneer niet met name genoemde stoffen of preparaten gevaareigenschappen vertonen van meerdere samen te tellen categorieën, is de toe te passen deler de kleinste op de stof toepasselijke drempelwaarde.

Wanneer de stoffen of preparaten tegelijkertijd gevaareigenschappen vertonen van meerdere niet samen te tellen categorieën, dan worden zij per categorie afzonderlijk opgeteld.

Wanneer een met name genoemde stof samengeteld wordt met een niet met name genoemde stof, is de deler met betrekking tot de met name genoemde stof de drempelwaarde vermeld in deel 1.

Brussel, op 1 juni 2006, in 4 originele exemplaren.

Voor de Federale Staat : De Ministers van Binnenlandse Zaken, Economie, Leefmilieu en Werk, P. DEWAEL M. VERWILGHEN B. TOBBACK P. VANVELTHOVEN Voor het Vlaams Gewest : De Minister-President van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse Ministers van Financiën en Begroting, en Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, D. VAN MECHELEN K. PEETERS Voor het Waals Gewest : De Minister-President van de Waalse Regering, E. DI RUPO De Waalse Ministers van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling en Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, A. ANTOINE B. LUTGEN Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid en de Staatssecretaris van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, belast met Huisvesting en Stedenbouw, Mevr. E. HUYTEBROECK Mevr. Fr. DUPUIS

^