gepubliceerd op 08 februari 2022
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 12 oktober 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 januari 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, a « 1) Schendt artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, zoals van toepassing v(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij vonnis van 12 oktober 2021, waarvan de expeditie ter griffie van    het Hof is ingekomen op 12 januari 2022, heeft de Rechtbank van eerste    aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, de volgende prejudiciële    vragen gesteld :    « 1) Schendt artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de    euthanasie, zoals van toepassing vóór de wijziging door de wet van 28    februari 2014, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in    samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot    bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,    doordat elke schending van de voorwaarden en de procedures uit de    artikelen 3 en 5 van voornoemde euthanasiewet een inbreuk uitmaakt op    artikel 397 van het Strafwetboek, ongeacht de aard van de geschonden    voorwaarde of procedure, terwijl er minstens een onderscheid kan    worden gemaakt tussen de categorieën van personen die de inhoudelijke    voorwaarden schenden en de categorieën van personen die de procedurele    voorwaarden van de euthanasiewet schenden ? 2) Schendt artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de    euthanasie, zoals van toepassing vóór de wijziging door de wet van 28    februari 2014, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in    samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot    bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,    doordat de handeling van een arts die op uitdrukkelijk verzoek van een    handelingsbekwame meerderjarige persoon een stof toedient aan die    persoon, waardoor het leven van die persoon wordt beëindigd en waarbij    het oogmerk om te doden in hoofde van de arts enkel is ingegeven door    het verzoek van die persoon om een einde te stellen aan diens    aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat medisch niet    gelenigd kan worden, wordt gelijkgesteld met de handeling van om het    even welke persoon die een andere persoon doodt, met het oogmerk om te    doden, door een stof toe te dienen die de dood teweegbrengt, en dit    wanneer de arts bij zijn handeling niet alle voorwaarden en procedures    heeft nageleefd die voorgeschreven zijn door de wet van 28 mei 2002    betreffende de euthanasie ? ».   Die zaak is ingeschreven onder nummer 7727 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut